Medicamenteuze behandeling en monitoren van Systemische Lupus Erythematodes (SLE)

Initiatief: NVR Aantal modules: 17

Cardiopulmonale manifestaties

Uitgangsvraag

Wat zijn de behandelopties met csDMARDs/bDMARDs bij SLE met cardiopulmonale manifestaties?

 

- Wat is de effectiviteit van csDMARDs op cardiopulmonale uitkomsten?

- Wat is de effectiviteit van bDMARDs op cardiopulmonale uitkomsten?

Aanbeveling

Serositis (pleuritis, pericarditis)

Start met NSAIDs of glucocorticoïden voor pleuritis. Vaak is een dosering van 0.5-1.0 mg/kg/dag glucocorticoïden afdoende. Streef er bij voorkeur naar deze middelen te stoppen of af te bouwen naar ≤ 5 mg glucocorticoïden per dag. 

 

Start met glucocorticoïden voor pericarditis. Behandeling met ascal of NSAIDs en hiernaast colchicine kan als alternatief ingezet worden. De keuze is afhankelijk van of er ook andere SLE-manifestaties zijn. Vaak is een dosering van 0.5-1.0 mg/kg/dag glucocorticoïden afdoende. Streef er bij voorkeur naar deze middelen te stoppen of af te bouwen naar ≤ 5 mg glucocorticoïden per dag.

 

Overweeg een behandeling met azathioprine of methotrexaat indien een eerstelijnsbehandeling met NSAIDs en/of glucocorticoïden onvoldoende effectief is bij patiënten SLE en met pleuritis en/of pericarditis of bij recidiverende serositis.

 

Overweeg het toevoegen van belimumab bij onvoldoende effect onder behandeling van azathioprine of methotrexaat.

 

Overweeg mycofenolaatmofetil, calcineurine-remmers of rituximab bij contra-indicaties of refractaire gevallen.

 

Zeldzame cardiopulmonale manifestaties

Interstitiële longziekte bij SLE (SLE-ILD):

Diagnosticeer en behandel interstitiële longziekte bij SLE multidisciplinair in samenspraak met (ILD-)longarts.

 

Lupus pneumonitis:

Start met hoge dosis glucocorticoïden in acute situatie van lupus pneumonitis en behandel deze zeldzame manifestatie in samenspraak met (ILD-)longarts.

 

Lupus myocarditis:

Start met hoge dosis glucocorticoïden in acute situatie van lupus myocarditis en behandel deze zeldzame manifestatie in samenspraak met cardioloog.

Overwegingen

Voor- en nadelen van de interventie en de kwaliteit van het bewijs

Er is geen literatuur gevonden die middels GRADE kan worden beoordeeld. Om deze reden berusten de overwegingen op praktijkervaring en literatuur zonder bewijskracht (d.w.z. volgens GRADE).
Noot: niet alle middelen die staan benoemd in de PICO-vraag zijn geregistreerd voor de behandeling van SLE. Anifrolumab wordt niet meegenomen in deze module, omdat de huidige studies geen resultaten laten zien van het effect van anifrolumab op de betreffende manifestaties.a

 

Internationale richtlijnen

In bestaande richtlijnen wordt over het algemeen weinig (specifieke) aandacht besteed aan ‘cardiopulmonale manifestaties’. In de EULAR-richtlijn wordt beschreven dat een behandeling met cyclofosfamide (CYC) overwogen kan worden bij patiënten met orgaanbedreigende SLE en aanwezigheid van cardiopulmonale manifestaties (Fanouriakis, 2019). Daarnaast wordt in een figuur aan de hand van de ernst van de ziekte de behandeloptie weergegeven. Onder ‘severe disease’ valt o.a. pneumonitis. De EULAR-richtlijn beveelt een behandeling met CYC, mycofenolaatmofetil (MMF), of in refractaire gevallen rituximab (RTX) aan om ernstige SLE te behandelen.

 

In de huidige richtlijn van de ‘British Society for Rheumatology’ (BSR) is beschreven dat enkele studies gunstige effecten laten zien bij het gebruik van methotrexaat (MTX) op o.a. serositis. Daarnaast wordt beschreven dat bij meer dan 80% van de SLE-patiënten met actieve SLE met o.a. cardiopulmonale manifestaties MMF wordt ingezet als ‘remissie-inductie’ behandeling. De richtlijn beveelt aan een behandeling met MTX, azathioprine (AZA), MMF of calcineurine-remmers te overwegen bij patiënten met SLE en matige ziekteactiviteit, o.a. serositis (Gordon, 2018).

 

Klinische praktijk

Op basis van klinische praktijkervaring wordt door de werkgroep beschreven welke medicatie ingezet wordt in de Nederlandse praktijk. De volgende cs/bDMARDs kunnen worden ingezet naast NSAIDs en (kortdurend) glucocorticoïden (GC’s); AZA, MTX, MMF, calcineurine-remmers, CYC, BEL, RTX, en abatacept. Deze middelen komen overeen met de aanbevolen middelen in de huidige internationale richtlijnen (Fanouriakis, 2019; Gordon, 2018). Een ander (nieuw) middel dat ingezet kan worden in een centrum met expertisebij progressieve longfibrose door SLE is nintedanib (zie, standpunt).

Anifrolumab (zie module Algemene ziekteactiviteit) wordt niet opgenomen in de huidige module. Er zijn momenteel geen studies gepubliceerd die specifiek kijken naar het effect van anifrolumab op cardiopulmonale manifestaties.

 

De werkgroep is van mening dat er in de huidige module onderscheid gemaakt moet worden tussen de veel voorkomende manifestatie en zeldzame manifestaties. De veelvoorkomende manifestatie is ‘serositis’, hetgeen pleuritis en/of pericarditis omvat. De zeldzame manifestaties die worden besproken zijn interstitiële longziekten (ILD; chronisch), lupus pneumonitis (acuut levensbedreigend) en myocarditis.

 

Op basis van beschikbare praktijkervaring en literatuur is getracht te beschrijven welke middelen ingezet kunnen worden bij deze verschillende manifestaties.

 

Serositis (pleuritis en pericarditis)

In de Nederlandse praktijk wordt veelal gestart met NSAIDs of kortdurend GC’s voor pleuritis. Vaak is een dosering van 0.5-1.0 mg/kg/dag GC’s afdoende. Na 1 tot 4 weken wordt gestart met afbouwen en het streven is binnen 3 maanden deze middelen afgebouwd te hebben.

 

Cardiologen behandelen een pericarditis volgens de Europese richtlijn voor “management of pericardial disease” (Adler, 2015) in eerste instantie met ascal of een NSAID en hiernaast colchicine[1]. Deze behandeling kan worden overwogen als alternatief voor GC’s. In de Europese richtlijn van Adler (2015) worden GC’s als tweede keuze gezien en bij specifieke indicaties zoals onderliggende systeemziekte ingezet. De keuze is afhankelijk van de context, bijvoorbeeld of er ook andere manifestaties van actieve SLE zijn.

 

In de Europese richtlijn voor “management of pericardial disease” (Adler, 2015) worden tevens adviezen gegeven wanneer opname overwogen kan worden, bijvoorbeeld bij temperatuur boven 38 graden Celsius, subacute onset, pericardeffusie > 20 mm, tamponade of na 1 week geen reactie op NSAIDs. In de praktijk zal de diagnostiek en behandeling plaats vinden via/in nauw overleg met de cardioloog.

 

Bij een recidief pericarditis of pleuritis wordt bij voorkeur AZA of MTX ingezet. Het middel MMF wordt met name ingezet, wanneer er ook andere manifestaties van de SLE zijn en/of er geen respons is bij een behandeling met AZA of MTX. Dit is in lijn met de huidige Europese richtlijnen (Fanouriakis, 2019; Gordon, 2018). Naast deze middelen kan een behandeling met belimumab als add-on overwogen worden bij onvoldoende effect of refractaire gevallen onder behandeling met AZA of MTX. Rituximab of calcineurine-remmers kunnen overwogen worden bij refractaire gevallen.

De literatuur die beschikbaar is om deze overwegingen te onderbouwen is beperkt. Over het algemeen berust de literatuur zich op expert opinie papers en case-series. Er zijn enkele observationele onderzoeken uitgevoerd.

 

De effectiviteit van een behandeling met MTX bij SLE-patiënten met pleuritis wordt besproken in een prospectieve studie (Gansauge, 1997). De studie beschrijft dat de symptomen van patiënten met pleuritis (4 van de 22 patiënten bekend met deze symptomen) verdwijnen gedurende 6 maanden bij 3 van de 4 patiënten. Bij het evalueren van de effectiviteit van een behandeling met MTX bij SLE-patiënten werd gezien dat de ziekteactiviteit (SLEDAI) en de dosering van GC’s significant afneemt. Daarnaast heeft een behandeling met MTX niet geleid tot ernstige bijwerkingen met stopzetting van de behandeling tot gevolg (Gansauge, 1997).

Een review uit 2009 includeert 188 patiënten met SLE die worden behandeld met rituximab. Van deze patiënten was 6% (n=12) bekend met cardiopulmonale manifestaties. Een verbetering ten opzichte van de manifestatie was te zien na een behandeling met rituximab. Dit bewijs wordt ondersteund door een recente open-label studie waarin 6 patiënten met SLE, niet responderend op standaard immunosuppressieve therapie, zijn behandeld met rituximab, CYC en een hoge dosis orale GC’s gedurende 2 weken. Vier van de 6 patiënten waren bekend met cardiopulmonale manifestaties (d.w.z. serositis) bij start van de studie. Er wordt beschreven dat deze manifestatie goed reageerde op een behandeling met rituximab, CYC en een hoge dosering GC’s (Leandro, 2020).

 

Een artikel uit 2014 (Miner 2014) beschrijft dat GC’s nodig zijn voor behandeling van pericarditis. Het artikel geeft aan dat de keuze van een geschikte DMARD afhangt van de ernst van de SLE en of er sprake is van andere manifestaties. De middelen AZA, MTX, CYC en MMF worden benoemd voor een milde tot matige ziekte en een ernstige ziekte. Daarnaast wordt in het artikel van Miner (2014) beschreven dat een behandeling met een bDMARD (bijv. belimumab of rituximab) effectief kan zijn voor het behandelen van pericarditis.

 

Een review artikel uit 2022 (Zagelbaum Ward, 2022) beschrijft dat pericarditis behandeld kan worden met GC’s, NSAIDs en immuunglobulines. Als steroïd sparende middelen worden colchicine, AZA, MTX en MMF genoemd. Zij verwijzen naar een retrospectieve studie van 10 personen waarin colchicine een prednison sparend effect had en effectief was voor behandeling van pericarditis bij SLE (Morel 2015).

 

Een recente prospectieve cohortstudie ondersteunt dat een behandeling met MMF effectief en veilig is bij patiënten met een systemische auto-immuunziekte. MMF werd gegeven als eerstelijns- of als tweedelijnsbehandeling bij patiënten die resistent of intolerant zijn voor een behandeling met AZA. De behandeling met MMF verbeterde in beide gevallen (d.w.z. eerste- en tweedelijnsbehandeling) de hartfunctie (de Luca, 2020).

 

[1] In deze Europese richtlijn van Adler (2015) is het advies om te starten met aspirine 750-1000 mg elke 8 uur of ibuprofen 3 keer 600 mg. Het advies is om na 1-2 weken en hierna elke 1-2 weken dit af te bouwen met stappen van 250-500 mg aspirin en 200-400 mg ibuprofen. Afbouwen geschiedt op basis van afname symptomen en normalisatie van het CRP. Hiernaast is het advies om 3 maanden 0.5 mg colchicine bij gewicht tot 70 kg en 2 keer daags 0.5 mg colchicine bij een gewicht > 70 kg te starten.

 

Zeldzame manifestaties

 

Interstitiële longziekte bij SLE (SLE-ILD)

Interstitiële longaandoeningen (ILDs) komen vaak voor bij systeemziekten zoals systemische sclerose, morbus Sjögren en inflammatoire idiopathische myopathieën. SLE-ILD komt relatief minder vaak voor met een geschatte prevalentie van 3-9% (Amarnani, 2021; Cheema, 2000). Patiënten met SLE-ILD kunnen zich presenteren met aspecifieke klachten zoals dyspneu d’effort en droge hoest maar klachten kunnen ook ontbreken (Cheema 2000). SLE-ILD kan optreden met verschillende patronen zoals bijvoorbeeld organiserende pneumonie (OP), niet specifieke interstitiële pneumonie (NSIP), usual interstitieel pneumonia (UIP), lymfocytaire interstitiële pneumonie (LIP) (Deneuville, 2021). Daarnaast kan ILD ook een bijwerking zijn van cs/bDMARDs. De heterogene longmanifestaties, verschillende patronen en risico op progressie maken de behandeling van SLE-ILD complex en onderstrepen het belang van multidisciplinaire samenwerking en besluitvorming in een MDO met aanwezigheid van reumatoloog en longarts met aandachtsgebied ILD. In het MDO wordt een diagnose gesteld en een inschatting gemaakt van de ernst van de SLE-ILD (reversibel, chronisch of snel progressief) met behulp van het patroon, mate van longmanifestaties en longfunctieverlies. Afhankelijk van de ernst en het ILD-patroon wordt een behandeldoel geformuleerd en een behandeling middels (combinatie van-) GC ‘s en /of csDMARDs/bDMARDs gekozen.

De literatuur die beschikbaar is om een behandeling van SLE-ILD te onderbouwen is zeer beperkt en beschrijft veelal SLE-ILD in combinatie met ILD bij andere systeemziekten. Over het algemeen berust de literatuur op expert opinie papers en case-series, waarbij GC’s worden gecombineerd met bijvoorbeeld AZA, MMF, ciclosporine, CYC of RTX (Deneuville, 2021; Cheema, 2000; Robles-Perez, 2020). Indien er sprake is van progressief fibrotische SLE-ILD kan in MDO verband een (add-on) behandeling met fibroseremmers overwogen worden. In 2021 is een gezamenlijk standpunt geschreven door de Nederlandse Vereniging voor Reumatologie (NVR) en Nederlandse Vereniging van Artsen voor Longziekten en Tuberculose (NVALT) over het doelmatig gebruik van fibroseremmers bij patiënten met ILD en een onderliggende reumatologische aandoening/systeemziekte (zie, standpunt). De uitganspunten hierbij zijn:

  1. ILD bij patiënten met systeemziekte: optimaliseer de behandeling van de systeemziekte.
  2. Multidisciplinaire aanpak is een vereiste waarbij reumatologen en longartsen met expertise in ILD betrokken zijn voor het wegen van de (ernst van de-) ILD en het maken van een behandelplan, inclusief toevoegen van anti-fibrotische therapie.
  3. Structurele her-evaluatie in MDO van ingezette behandeling.

 

Lupus pneumonitis

Een zeldzame maar ernstige en acute vorm van longmanifestaties is lupus pneumonitis. De prevalentie van lupus pneumonitis is lastig te bepalen op basis van de gepubliceerde data maar wordt geschat op 1-14% (Cheema, 2000; Pego-Reigosa, 2009; Keane 2000). Patiënten kunnen zich presenteren met snel progressieve dyspneu, tachypneu, hypoxemie, thoracale pijn en hoest (Mathay, 1975; Pego-Reigosa, 2009; Keane, 2000), met tevens bilaterale consolidaties en matglas in de longen op CT-thorax. De differentiaal-diagnostische overwegingen zijn daarom vaak (opportunistische) infectie, pneumonitis op basis van medicatie, (longembolie) en diffuse longbloeding, waarbij aanvullend onderzoek nodig is. Lupus pneumonitis is een ernstige complicatie met hoge mortaliteit waarvoor snel behandeling gestart moet worden (Cheema, 2000; Amarnani, 2021). Er zijn geen gecontroleerde studies naar de medicamenteuze behandeling beschikbaar en de aanbevelingen in enkele reviews zijn gebaseerd op expert opinie papers en kleine case-series. De hoeksteen van de behandeling is een hoge dosis GC’s (Cheema 2020; Keane 2000; Pego-Reigosa, 2009) zoals (methyl)prednison 1-2mg/kg/dag p.o. of i.v. of “pulse” intraveneus methylprednisolon 1 gram gedurende 3-5 dagen voor ernstig zieke patiënten (Cheema, 2020). Naast glucocorticoïden wordt het toevoegen van csDMARDs/bDMARDs beschreven, zoals MMF, AZA of RTX (Amarnani, 2021). Ook kan in specifieke gevallen en in goed overleg een behandeling met CYC, IVIG of plasmaferese overwogen worden bij ernstige refractaire acute lupus pneumonitis (Pego-Reigosa, 2009; Cheema, 2000).

 

Myocarditis

Myocarditis is een zeldzame vorm van cardiopulmonale manifestaties die zich uit in focale of diffuse vermindering van linkerventrikelfunctie en potentieel ritmestoornissen. Myocarditis kan samengaan met pericarditis (perimyocarditis). Dit dient onderscheiden te worden van pericarditis met geringe myocardiale manifestaties die niet of slechts in geringe mate leidt tot verminderde linkerventrikelfunctie (myopericarditis), en waarvan de behandeling niet verschilt van die van pericarditis. Gecontroleerde studies voor de behandeling van myocarditis bij patiënten met SLE ontbreken (Miner, 2014). Een review artikel uit 2014 waarin cardiale manifestaties bij patiënten met SLE worden besproken, beschrijft dat een behandeling met een hoge dosis GC’s (intraveneus) over het algemeen nodig is wanneer er sprake is van myocarditis (Miner, 2014). Een review uit 2022 over cardiale manifestaties bij SLE beschrijft de behandeling van lupus myocarditis in een kleine retrospectieve serie met onder andere hoge dosis GC’s en CYC (Zagelbaum Ward, 2022; Law, 2005). Een andere retrospectieve serie beschrijft gunstig klinisch effect van RTX in N=3 myocarditis patiënten (Wang, 2018). Een retrospectieve studie onderzocht de uitkomst bij N=29 patiënten met SLE en myocarditis (Thomas, 2017). In eerste instantie werden 20 patiënten behandeld met methylprednisolon i.v. pulse 500-1000mg gedurende 1-3 dagen, gevolgd door hoge dosis GC’s oraal. Daarnaast werden csDMARDs gegeven, o.a. CYC (N=16), MMF (N=7) en IVIG (N=8). Mediaan werden de patiënten 37 maanden vervolgd. De auteurs concluderen op basis van de studie dat CYC een veilige optie is bij patiënten met SLE en met myocarditis naast GC’s. Er wordt gesuggereerd dat CYC vooral gebruikt kan worden bij patiënten met een ernstige uiting van hartmanifestaties (Thomas, 2017). Een kleine case serie beschrijft positief effect van IVIG naast standaardtherapie in 5 patiënten met lupus myocarditis (Meridor 2021). Uiteraard dienen de diagnostiek, monitoring, behandeling (inclusief hartfalen medicatie) en follow-up van lupus myocarditis multidisciplinair plaats te vinden in samenwerking met de cardioloog.

 

Waarden en voorkeuren van patiënten (en evt. hun verzorgers)

Patiënten geven aan waarde te hechten aan duidelijke en tijdige communicatie over de behandeling en de gevolgen indien de behandeling niet effectief is, ofwel verwachtingsmanagement. Om deze reden kunnen patiënten het belangrijk vinden dat de behandeldoelen (zoals beschreven in module Monitoring) in kaart worden gebracht. Bijv. welke factoren dragen bij aan het aanpassen/switchen van de medicatie? Het ‘samen beslissen’ staat o.a. bij het opstellen van de doelen centraal.

Aanhoudende ziekteactiviteit zorgt voor verminderde kwaliteit van leven en verminderde arbeidsparticipatie. Om deze reden geven patiënten aan dat medisch specialisten/ reumaverpleegkundigen aandacht moeten hebben voor het feit dat de behandeling (en het slagen/falen en eventueel bijstellen van deze behandeling) en de verwachtingen daarover invloed hebben op de privé- en arbeidssituatie van patiënten. Zo is het voor de patiënt en werkgever belangrijk snel duidelijkheid te hebben over de ontwikkeling van de aandoening wanneer zij bijvoorbeeld in de ziektewet zitten of bezig zijn met een re-integratietraject.

Tegelijkertijd hechten de patiënten ook waarde aan een adequate behandeling uitgevoerd door een specialist deskundig op het gebied van SLE. Indien die niet gewaarborgd kan worden (bijv. door de complexiteit van de situatie), benadrukken patiënten het belang om deze specifiek groep door te verwijzen naar een reumatoloog/centrum met expertise op het gebied van behandelen van SLE.

 

Kosten (middelenbeslag)

Het gebruik van bDMARDs gaat gepaard met hogere medicatiekosten in vergelijking met het gebruik van csDMARDs. Om deze reden zullen csDMARDs meer kosteneffectief zijn in vergelijking met bDMARDs. Echter is het gebruik van bDMARDs mogelijk kosteneffectief bij een geselecteerd patiëntengroep. Dit kan echter niet worden onderbouwd met wetenschappelijke literatuur.

 

Aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie

Alleen op indicatie worden csDMARDs en/of bDMARDs voorgeschreven. De behandeling van patiënten met SLE dient te worden verzorgd door een specialist met ervaring over het ziektebeeld. Indien ervaring in onvoldoende mate aanwezig is, dient structureel overleg plaats te vinden of kan de patiënt worden doorverwezen naar een specialist met expertise in het behandelen van patiënten met SLE. Voor de behandeling met csDMARDs of bDMARDs is structurele monitoring op het ontstaan van bijwerkingen essentieel. Dit wordt gedaan middels gericht (bloed)onderzoek. Ook dient de patiënt voor start van de behandeling voldoende voorlichting en inspraak te hebben. De patiënt dient te worden geïnformeerd over de (bij)werking, juiste toediening en belang van frequente monitoring. Daarnaast is het geven van adequate instructies vereist bij het geven/voorschrijven van subcutane injecties (bijv. BEL). Bij intraveneuze infusie met BEL en CYC zijn adequate voorzieningen en de beschikbaarheid van bekwaam personeel vereist.

 
Rationale van de aanbeveling

Serositis (pleuritis, pericarditis)

Op basis van de beschreven literatuur en de praktijkervaring wordt voor de volgende aanbeveling gekozen.

 

Zeldzame cardiopulmonale manifestaties

Op basis van de beschreven literatuur en de praktijkervaring wordt voor de volgende aanbeveling gekozen.

Onderbouwing

Alle patiënten met SLE worden met hydroxychloroquine (HCQ) behandeld, tenzij er een zwaarwegende contra-indicatie is. Bij ziekteactiviteit is er meestal een indicatie voor het starten van een aanvullende behandeling. Vaak worden glucocorticoïden (GC’s) ingezet, echter in verband met het ongunstige bijwerkingenprofiel worden deze het liefst kortdurend ingezet en snel weer afgebouwd. Indien het niet mogelijk is om de GC’s voldoende af te bouwen, of er sprake is van ernstige, recidiverende of residuale ziekteactiviteit dan dienen ook andere immunosuppressieve medicamenten gestart te worden. De keuze voor een specifiek medicament wordt bepaald door de mate van de ziekteactiviteit, specifieke orgaanmanifestaties, bijwerkingen en comorbiditeit, eventuele zwangerschapswens en voorkeur van de patiënt. In deze module wordt nagegaan welk bewijs beschikbaar is om de arts en patiënt te steunen bij het maken van een keuze bij het behandelen van SLE met cardiopulmonale manifestaties. In deze module wordt onderscheid gemaakt tussen cardiale en pulmonale manifestaties. Cardiale manifestaties die in deze module worden besproken zijn pericarditis, en myocarditis.

Pulmonale manifestaties die in deze module worden besproken zijn: pleuritis, interstitiële longziekten (ILD; chronisch) en lupus pneumonitis (acuut levensbedreigend).

Voor zeer zeldzame manifestaties zoals pulmonale hypertensie, ‘shrinking lung syndrome’, Libman-Sacks endocarditis, hartklep dysfunctie en diffuse alveolaire hemorragie adviseert de werkgroep contact op te nemen met een cardioloog/longarts met ervaring met deze ziektebeelden en/of door te verwijzen naar een centrum met expertise. Deze manifestaties worden niet opgenomen in de huidige module.

A systematic review of the literature was performed to answer the following question:

What are the benefits and harms of treatment with csDMARDs or bDMARDs compared to placebo or control treatment in adults with Systemic Lupus Erythematosus?

 

P:           adults cardiopulmonary manifestations (i.e. pericarditis, pleuritis or interstitial lung disease (ILD) or lupus pneumonitis related to with Systemic Lupus Erythematosus (SLE)

I:            medical treatment with csDMARDs or bDMARDs

C:           placebo of control treatment

O:          forced vital capacity (FVC), SLE scores on disease activity indices regarding cardiopulmonary manifestations, quality of life, adverse events.

 

Relevant outcome measures

The guideline development group considered FVC, SLE scores on disease activity, indices regarding cardiopulmonary manifestations as critical outcome measures for decision-making; and quality of life and adverse events as important outcome measures for decision-making.

 

A priori, the working group did not define the outcome measures listed above but used the definitions used in the studies.

 

A difference of 25% in the relative risk for dichotomous outcomes (i.e., RR 0.80-1.25) and 0.5 standard deviation (reported as SMD) for continuous outcomes was taken as a minimal clinically important difference.

 

Search and select (Methods)

The databases Medline (via OVID) and Embase (via Embase.com) were searched with relevant search terms until November 28th 2020 for systematic reviews and randomized controlled trials (RCTs). The detailed search strategy is depicted under the tab Methods. After removing duplicates the combined systematic literature search resulted in 10067 hits (2020 systematic review, 8047 RCT). Considering the total amount of hits, it was decided to first only use the systematic review selection. Studies were selected based on the following criteria;

- adults with Systemic Lupus Erythematosus (SLE),

- medical treatment with csDMARDs (i.e., cyclophosphamide, azathioprine, methotrexate, leflunomide, mycophenolate mofetil (MMF), cyclosporin A, and tacrolimus) or bDMARDs (i.e., anifrolumab, belimumab (BEL), rituximab (RTX)) compared to placebo or control treatment,

- outcome according to the PICO was studied.

In total 145 systematic reviews were initially selected based on title and abstract screening. After a full text screening 121 studies were excluded and 24 eligible systematic reviews for the present guideline were included. After reading 24 articles full text, all 24 were excluded (see the table with reasons for exclusion under the tab Methods). Additional RCTs were screened. 26 of the 8047 RCTs were selected based on the title and abstract screening. All studies were excluded (see the table with reasons for exclusion under the tab Methods).

 

Resultaten

Er zijn geen studies gevonden die voldeden aan de vastgestelde inclusiecriteria en die geschikt waren voor een analyse middels GRADE. Wegens het gebrek aan geschikte literatuur voor de GRADE-analyse zal deze uitgangsvraag getracht beantwoord te worden in de overwegingen.

 

Gezien de beperkte opbrengst van de systematische literatuurstudies is gebruik gemaakt van enkele gezaghebbende bronnen uit de literatuur. Ook is aan de hand van een aantal voor dit onderwerp relevante publicaties met behulp van onderzoek van de referenties en de snowball-methode, literatuur geïdentificeerd die bruikbaar was bij het beantwoorden van de uitgangsvragen.

  1. Adler Y, Charron P, Imazio M, Badano L, Barón-Esquivias G, Bogaert J, Brucato A, Gueret P, Klingel K, Lionis C, Maisch B, Mayosi B, Pavie A, Ristic AD, Sabaté Tenas M, Seferovic P, Swedberg K, Tomkowski W; ESC Scientific Document Group. 2015 ESC Guidelines for the diagnosis and management of pericardial diseases: The Task Force for the Diagnosis and Management of Pericardial Diseases of the European Society of Cardiology (ESC)Endorsed by: The European Association for Cardio-Thoracic Surgery (EACTS). Eur Heart J. 2015 Nov 7;36(42):2921-2964. doi: 10.1093/eurheartj/ehv318. Epub 2015 Aug 29. PMID: 26320112; PMCID: PMC7539677.
  2. Amarnani R, Yeoh SA, Denneny EK, Wincup C. Lupus and the Lungs: The Assessment and Management of Pulmonary Manifestations of Systemic Lupus Erythematosus. Front Med (Lausanne). 2021 Jan 18;7:610257. doi: 10.3389/fmed.2020.610257. PMID: 33537331; PMCID: PMC7847931.
  3. Antin-Ozerkis D, Hinchcliff M. Connective Tissue Disease-Associated Interstitial Lung Disease: Evaluation and Management. Clin Chest Med. 2019 Sep;40(3):617-636. doi: 10.1016/j.ccm.2019.05.008. PMID: 31376896.
  4. Castrejón I, Tani C, Jolly M, Huang A, Mosca M. Indices to assess patients with systemic lupus erythematosus in clinical trials, long-term observational studies, and clinical care. Clin Exp Rheumatol. 2014 Sep-Oct;32(5 Suppl 85):S-85-95. Epub 2014 Oct 30. PMID: 25365095.
  5. Cheema GS, Quismorio FP Jr. Interstitial lung disease in systemic lupus erythematosus. Curr Opin Pulm Med. 2000 Sep;6(5):424-9. doi: 10.1097/00063198-200009000-00007. PMID: 10958234.
  6. De Luca G, Campochiaro C, Sartorelli S, Peretto G, Sala S, Palmisano A, Esposito A, Candela C, Basso C, Rizzo S, Thiene G, Della Bella P, Dagna L. Efficacy and safety of mycophenolate mofetil in patients with virus-negative lymphocytic myocarditis: A prospective cohort study. J Autoimmun. 2020 Jan;106:102330. doi: 10.1016/j.jaut.2019.102330. Epub 2019 Sep 3. PMID: 31488318.
  7. Deneuville I, Sacre K, Debray MP, Nicaise-Roland P, Crestani B, Borie R.Interstitial lung disease associated with systemic lupus erythematosus : a monocentric study of 23 cases. European Respiratory Journal 2021 58: PA2344.
  8. Duron L, Cohen-Aubart F, Diot E, Borie R, Abad S, Richez C, Banse C, Vittecoq O, Saadoun D, Haroche J, Amoura Z. Shrinking lung syndrome associated with systemic lupus erythematosus: A multicenter collaborative study of 15 new cases and a review of the 155 cases in the literature focusing on treatment response and long-term outcomes. Autoimmun Rev. 2016 Oct;15(10):994-1000. doi: 10.1016/j.autrev.2016.07.021. Epub 2016 Jul 29. PMID: 27481038.
  9. Ednalino C, Yip J, Carsons SE. Systematic Review of Diffuse Alveolar Hemorrhage in Systemic Lupus Erythematosus: Focus on Outcome and Therapy. J Clin Rheumatol. 2015 Sep;21(6):305-10. doi: 10.1097/RHU.0000000000000291. PMID: 26308350.
  10. Fanouriakis A, Kostopoulou M, Alunno A, Aringer M, Bajema I, Boletis JN, Cervera R, Doria A, Gordon C, Govoni M, Houssiau F, Jayne D, Kouloumas M, Kuhn A, Larsen JL, Lerstrøm K, Moroni G, Mosca M, Schneider M, Smolen JS, Svenungsson E, Tesar V, Tincani A, Troldborg A, van Vollenhoven R, Wenzel J, Bertsias G, Boumpas DT. 2019 update of the EULAR recommendations for the management of systemic lupus erythematosus. Ann Rheum Dis. 2019 Jun;78(6):736-745. doi: 10.1136/annrheumdis-2019-215089. Epub 2019 Mar 29. PMID: 30926722.
  11. Flaherty KR, Wells AU, Cottin V, Devaraj A, Walsh SLF, Inoue Y, Richeldi L, Kolb M, Tetzlaff K, Stowasser S, Coeck C, Clerisme-Beaty E, Rosenstock B, Quaresma M, Haeufel T, Goeldner RG, Schlenker-Herceg R, Brown KK; INBUILD Trial Investigators. Nintedanib in Progressive Fibrosing Interstitial Lung Diseases. N Engl J Med. 2019 Oct 31;381(18):1718-1727. doi: 10.1056/NEJMoa1908681. Epub 2019 Sep 29. PMID: 31566307.
  12. Gansauge S, Breitbart A, Rinaldi N, Schwarz-Eywill M. Methotrexate in patients with moderate systemic lupus erythematosus (exclusion of renal and central nervous system disease). Ann Rheum Dis. 1997 Jun;56(6):382-5. doi: 10.1136/ard.56.6.382. PMID: 9227169; PMCID: PMC1752396.
  13. Gordon C, Amissah-Arthur MB, Gayed M, Brown S, Bruce IN, D'Cruz D, Empson B, Griffiths B, Jayne D, Khamashta M, Lightstone L, Norton P, Norton Y, Schreiber K, Isenberg D; British Society for Rheumatology Standards, Audit and Guidelines Working Group. The British Society for Rheumatology guideline for the management of systemic lupus erythematosus in adults. Rheumatology (Oxford). 2018 Jan 1;57(1):e1-e45. doi: 10.1093/rheumatology/kex286. PMID: 29029350.
  14. Keane MP, Lynch JP 3rd. Pleuropulmonary manifestations of systemic lupus erythematosus. Thorax. 2000 Feb;55(2):159-66. doi: 10.1136/thorax.55.2.159. PMID: 10639536; PMCID: PMC1745678.
  15. Law WG, Thong BY, Lian TY, Kong KO, Chng HH. Acute lupus myocarditis: clinical features and outcome of an oriental case series. Lupus. 2005;14(10):827-31. doi: 10.1191/0961203305lu2228oa. PMID: 16302678.
  16. Leandro MJ, Edwards JC, Cambridge G, Ehrenstein MR, Isenberg DA. An open study of B lymphocyte depletion in systemic lupus erythematosus. Arthritis Rheum. 2002 Oct;46(10):2673-7. doi: 10.1002/art.10541. PMID: 12384926.
  17. Matthay RA, Schwarz MI, Petty TL, Stanford RE, Gupta RC, Sahn SA, Steigerwald JC. Pulmonary manifestations of systemic lupus erythematosus: review of twelve cases of acute lupus pneumonitis. Medicine (Baltimore). 1975 Sep;54(5):397-409. doi: 10.1097/00005792-197509000-00003. PMID: 125838.
  18. Meridor K, Shoenfeld Y, Tayer-Shifman O, Levy Y. Lupus acute cardiomyopathy is highly responsive to intravenous immunoglobulin treatment: Case series and literature review. Medicine (Baltimore). 2021 May 7;100(18):e25591. doi: 10.1097/MD.0000000000025591. PMID: 33950936; PMCID: PMC8104142.
  19. Miner JJ, Kim AH. Cardiac manifestations of systemic lupus erythematosus. Rheum Dis Clin North Am. 2014 Feb;40(1):51-60. doi: 10.1016/j.rdc.2013.10.003. PMID: 24268009.
  20. Pego-Reigosa JM, Cobo-Ibáñez T, Calvo-Alén J, Loza-Santamaría E, Rahman A, Muñoz-Fernández S, Rúa-Figueroa Í. Efficacy and safety of nonbiologic immunosuppressants in the treatment of nonrenal systemic lupus erythematosus: a systematic review. Arthritis Care Res (Hoboken). 2013 Nov;65(11):1775-85. doi: 10.1002/acr.22035. PMID: 23609987.
  21. Pego-Reigosa JM, Medeiros DA, Isenberg DA. Respiratory manifestations of systemic lupus erythematosus: old and new concepts. Best Pract Res Clin Rheumatol. 2009 Aug;23(4):469-80. doi: 10.1016/j.berh.2009.01.002. PMID: 19591778.
  22. Thomas G, Cohen Aubart F, Chiche L, Haroche J, Hié M, Hervier B, Costedoat-Chalumeau N, Mazodier K, Ebbo M, Cluzel P, Cordel N, Ribes D, Chastre J, Schleinitz N, Veit V, Piette JC, Harlé JR, Combes A, Amoura Z. Lupus Myocarditis: Initial Presentation and Longterm Outcomes in a Multicentric Series of 29 Patients. J Rheumatol. 2017 Jan;44(1):24-32. doi: 10.3899/jrheum.160493. Epub 2016 Nov 15. PMID: 28042125.
  23. Wang CR, Tsai YS, Li WT. Lupus myocarditis receiving the rituximab therapy-a monocentric retrospective study. Clin Rheumatol. 2018 Jun;37(6):1701-1707. doi: 10.1007/s10067-017-3971-4. Epub 2018 Jan 3. PMID: 29299707.
  24. Wells AU, Flaherty KR, Brown KK, Inoue Y, Devaraj A, Richeldi L, Moua T, Crestani B, Wuyts WA, Stowasser S, Quaresma M, Goeldner RG, Schlenker-Herceg R, Kolb M; INBUILD trial investigators. Nintedanib in patients with progressive fibrosing interstitial lung diseases-subgroup analyses by interstitial lung disease diagnosis in the INBUILD trial: a randomised, double-blind, placebo-controlled, parallel-group trial. Lancet Respir Med. 2020 May;8(5):453-460. doi: 10.1016/S2213-2600(20)30036-9. Epub 2020 Mar 5. PMID: 32145830.
  25. Zagelbaum Ward NK, Linares-Koloffon C, Posligua A, Gandrabur L, Kim WY, Sperber K, Wasserman A, Ash J. Cardiac Manifestations of Systemic Lupus Erythematous: An Overview of the Incidence, Risk Factors, Diagnostic Criteria, Pathophysiology and Treatment Options. Cardiol Rev. 2022 Jan-Feb 01;30(1):38-43. doi: 10.1097/CRD.0000000000000358. PMID: 32991394.

Table of excluded studies

Author and year

Reason for exclusion

Schiel, 1995

Not according to PICO

Austin, 1995

Not according to PICO

Breittbart, 1997

Cohort study

Cheema, 2000

Not according to PICO

Wijetunga, 2002

Not according to PICO

Tokano, 2002

Cohort study

Leandro, 2002

Cohort study

Zandman-Goddard, 2005

Not according to PICO

Kiani, 2006

Not about medical treatment

Udi, 2008

Not according to PICO

Gupta, 2008

Not according to PICO

Pego-Reigosa, 2009

Not according to PICO, background article

Endo, 2009

Article in Japanese

Madhok, 2009

Textbook

Kamen, 2010

Double

Merrill, 2010

Abatacept

Kamen, 2010

Textbook

Gutsche, 2012

Narrative review

Miner, 2014

Textbook

Ednalino, 2015

Not according to PICO

Aubart, 2017

Retrospective cohort

Martinez-Martinez, 2017

Narrative review

Andrades, 2017

Review

Cancelli, 2018

Case report

Tombetti, 2020

Narrative review

Campochiaro, 2020

Cohort study

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 15-02-2023

Laatst geautoriseerd  : 15-02-2023

Geplande herbeoordeling  :

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Reumatologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Vereniging van Artsen voor Longziekten en Tuberculose
  • Nederlandse Vereniging voor Cardiologie
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Nederlandse Vereniging van Ziekenhuisapothekers

Algemene gegevens

De ontwikkeling/herziening van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).

 

De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodule is in 2019 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen (zie hiervoor de Samenstelling van de werkgroep) die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met systemische lupus erythematosus.

 

Werkgroep

  • Dr. E. Zirkzee, reumatoloog, werkzaam in Maasstad ziekenhuis Rotterdam, NVR, voorzitter van de werkgroep.
  • Dr. M. van Onna, reumatoloog, werkzaam in Amsterdam UMC, NVR.
  • Dr. C. Magro Checa, reumatoloog, werkzaam in Zuyderland Medisch Centrum, NVR.
  • Dr. R. Luijten, reumatoloog, werkzaam in ETZ Tilburg, NVR (t/m 10-2021).
  • Drs. R.J. Goekoop, internist-reumatoloog, werkzaam in Hagaziekenhuis, NVR.
  • Dr. R. Klaasen, reumatoloog, werkzaam in Meander MC, NVR (vanaf 10-2021).
  • Dr. K. de Leeuw, internist-klinisch immunoloog, werkzaam in UMC Groningen, NIV.
  • Dr. M. Limper, internist-klinisch immunoloog, werkzaam in UMC Utrecht, NIV.
  • Mw. L. Beaart-van de Voorde, MSc, verpleegkundig specialist AGZ, expertisegebied reumatologie, werkzaam in Leids Universitair Medisch Centrum, V&VN.
  • Dr. J.R. Miedema, longarts, werkzaam in Erasmus MC, NVALT.
  • Drs. M.J.R. Quanjel, longarts, werkzaam in St. Antonius ziekenhuis Nieuwegein, NVALT.
  • Prof Dr. B.J.F van den Bemt, apotheker/klinisch farmacoloog, werkzaam in St. Maartenskliniek/RadboudUMC, NVZA.
  • Dr. A. Berden, reumatoloog, werkzaam in Maasstad Ziekenhuis Rotterdam, NVR.
  • Mw. W. Zacouris-Verweij, patiëntvertegenwoordiger, NVLE.
  • Mw. G. Brandts, patiëntvertegenwoordiger, NVLE.

 

Klankbordgroep

  • Dr. H.B. Thio, dermatoloog, werkzaam in Erasmus MC, NVDV.
  • Dr. N. Ajmone Marsan, cardioloog, werkzaam in Leiden UMC, NVvC.

 

Met ondersteuning van

  • Drs. I. van Dusseldorp, Literatuurspecialist, Van Dusseldorp, Delvaux & Ket.
  • Dr. A. Claassen, senior beleidsmedewerker, NVR.
  • Dr. M. van Vilsteren, senior beleidsmedewerker, NVR.
  • Dr. M.M.A. Verhoeven, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

Belangenverklaringen

De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.

 

Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

E.J.M. Zirkzee

Reumatoloog Maasstad ziekenhuis Rotterdam

2018 Adviesraad SLE GSK (betaald, eenmalig)

 

Geen

M. van Onna

Reumatoloog Amsterdam UMC, locatie AMC

n.v.t.

 

Geen

C. Magro Checa

Reumatoloog Zuyderland Medisch Centrum, Heerlen en Sittard-Geleen

n.v.t.

Deelname SLE-BRAVE I en II studies (Lilly)

Geen

R. Luijten

Reumatoloog ETZ Tilburg

Medical Information Officer binnen het ETZ (onbetaald)

 

Geen

R.J. Goekoop

Internist-Reumatoloog CMIO Haga ziekenhuis 1,0fte

Voorzitter SANL (onbetaald) / advies raad FMS t.a.v. kwaliteits aanleveringen

Deelname Bliss-Beieve Studie (GSK), res centrum

Geen

K. de Leeuw

Internist-Klinisch immunoloog bij de afdeling Reumatoloog & Klinische Immunologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG)

n.v.t.

Adviesraad GSK, Adviesraad Otsuka, deelname BLISS BELIEVE-studie (GSK), deelname Topaz studie (Biogen)

Geen

M. Limper

internist - klinisch immunoloog UMC Utrecht

lid wetenschappelijke adviesraad Farmacotherapeutisch Kompas; onkostenvergoeding

Consultancy GSK, Roche, Novartis; Unrestricted grant van Thermo Fisher, unrestricted grant van GSK; deelname BLISS BELIEVE-studie (GSK) en deelname JAK/TK-studie (AbbVie); Lid van de medische adviesraad verbonden aan de NVLE.

Geen

L. Beaart-van de Voorde

Verpleegkundig specialist, LUMC - afdeling Reumatologie / Docent Master Advanced Nursing Practice, Hogeschool Leiden

Voorzitter V&VN-VS Netwerk Reumatologie (onbetaald) / Redactielid Nurse Academy Ouderen & Thuiszorg (vergoeding)

 

Geen

W. Zacouris-Verweij

Financieel Adviseur Emuraal Advies B.V. te Rotterdam

Voorzitter NVLE onbetaald

ARCH werkgroep SLE, onbetaald

Patient Advocate bij UCB voor interne opleiding

Geen

J.R. Miedema

Longarts Erasmus MC

Longarts is regulier betaald

Adviesraad Beuringer Ingelheim nationaal/internationaal t.a.v. nintedanib voor systemische sclerose en progressieve fibrose. / patent JAK remmer voor pulmonale sarcoidose (eigendom van Erasmus MC, niet individueel); deelname onderzoek / pirfenidon bij asbestose (Roche - NVALT). Rest onderzoek n.v.t. voor SLE richtlijn

Niet meeschrijven aan aanbevelingen Nintedanib.

M. Quanjel

Longarts Antonius ziekenhuis Nieuwegein

Longarts vast in dienst

Adviesraad Beuringer Ingelheim nationaal/internationaal t.a.v. nintedanib voor systemische sclerose en progressieve fibrose

Geen

B. van den Bemt

apotheker/klinisch farmacoloog, werkzaam in St. Maartenskliniek/RadboudUMC

Incidentele nascholingen gedaan voor Pfizer, Novartis, Sandoz en Bayer

Adviesraad UCB tav farmaceutische zorg; Onderzoek naar therapietrouw gesponsored door Abbvie

Geen

A. Berden

Reumatoloog (sinds eind 2020; voorheen AIOS Leiden UMC) Reumatologie Maasstad Ziekenhuis Rotterdam

n.v.t.

 

Geen

R. Klaasen

Reumatoloog, werkzaam in Meander MC

Arch werkgroep SLE (niet betaald) Penningmeester Nederlandse vereniging voor reumatologie (betaald) Geneesmiddelen commissie Meander Medisch Centrum (niet betaald)

Vakgroep reumatologie in Meander Medisch centrum heeft meegedaan (afgerond 2021) aan Bliss-Believe studie (GSK): Wereldwijd opgezet onderzoek naar de combinatie behandeling van Rituximab + Belimumab vergeleken met Placeob + Belimumab en alleen Belimumab in SLE patiënten. (doelgroep: SLE ).

Geen

G. Brandts

Patiëntvertegenwoordiger

Geen

Geen

Geen

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door patiëntenverenigingen uit te nodigen voor de schriftelijke knelpuntenanalyse en meerdere leden van de patiëntenvereniging af te vaardigen in de werkgroep. Het verslag hiervan is besproken in de werkgroep. De verkregen input is meegenomen bij het opstellen van de uitgangsvragen, de keuze voor de uitkomstmaten en bij het opstellen van de overwegingen. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan meerdere patiëntenverenigingen en de eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt.

 

Wkkgz & Kwalitatieve raming van mogelijke substantiële financiële gevolgen

Kwalitatieve raming van mogelijke financiële gevolgen in het kader van de Wkkgz

Bij de richtlijn is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema op de Richtlijnendatabase).

 

Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er waarschijnlijk geen substantiële financiële gevolgen zijn, zie onderstaande tabel.

 

Module

Uitkomst raming

Toelichting

Module monitoring

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module medicamenteuze behandeling - basis

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module medicamenteuze behandeling - DMARD

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.



Methode ontwikkeling

Evidence based

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).

 

Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerde de werkgroep de knelpunten in de zorg voor patiënten met de schriftelijk knelpuntenanalyse. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd, Zorginstituut Nederland, NVZ, ZKN, VIG, NVR, V&VN, KNMP, NVZA, NVN, ReumaNederland, Nationale Vereniging ReumaZorg Nederland, Nationale Vereniging voor Lupus, APS, Sclerodemie, MCTD (NVLE) via de schriftelijke knelpuntenanalyse. Een verslag hiervan is opgenomen onder aanverwante producten (Bijlage I).

 

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep concept-uitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.

 

Uitkomstmaten

Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Methode literatuursamenvatting

Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur en de beoordeling van de risk-of-bias van de individuele studies is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).

 

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is mogelijk dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • er is een reële kans dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, veiligheid aspecten, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE-methodiek.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.

 

In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.

 

Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers

 

Sterke aanbeveling

Zwakke (conditionele) aanbeveling

Voor patiënten

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet.

Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet.

Voor behandelaars

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen.

Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren.

Voor beleidsmakers

De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid.

Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen.

 

Organisatie van zorg

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodule werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Organisatie van zorg