Aanvullend onderzoek bij LUTS
Uitgangsvraag
Welke aanvullende onderzoeken zijn specifiek van toepassing in de diagnostiek bij mannen met LUTS?
Deelvragen
- Wat is de voorspellende waarde van het urodynamisch onderzoek (UDO) op het postoperatieve resultaat (spontane en residuloze mictie) na operatieve desobstructie door middel van (transurethrale) resectie/vaporisatie/enucleatie van de prostaat bij mannen die een acute urineretentie hebben doorgemaakt en nog een blaaskatheter in situ hebben of nog altijd een significant residu na mictie hebben?
- Wat is het optimale moment om een UDO uit te voeren nadat een man een acute urineretentie heeft doorgemaakt?
- Wat is de voorspellende waarde van detrusoroveractiviteit (DO) tijdens vullingscystometrie op de uitkomst van een chirurgische interventie?
Aanbeveling
Verricht bij iedere patiënt een flowmetrie met residumeting.
Een aanvullende vullingscystometrie gecombineerd met een pressure flowmetrie kan worden overwogen.
Verricht een cystometrie gecombineerd met een pressure flowmetrie niet om de effecten van onder andere detrusoroveractiviteit op de uitkomst van een chirurgische ingreep bij een individuele patiënt te voorspellen.
Verricht een transrectale echo prostaat indien dit consequenties heeft voor de therapiekeuze.
Bepaal niet routinematig PSA bij een benigne rectaal toucher. Indien de patiënt dit wenst kan een PSA-bepaling na adequate voorlichting worden bepaald.*
* De werkgroep verwijst hiervoor verder naar de aanbevelingen screening en vroegdetectie in de NVU richtlijn prostaatcarcinoom.
Verricht geen routinematige urethrocystoscopie. Alleen bij verdenking op onderliggende urethrale of vesicale pathologie, of bij consequenties voor een operatieve ingreep kan een urethrocystoscopie voorafgaand aan de ingreep worden verricht.
Verricht alleen op indicatie urine-onderzoek (cytologie of sediment).
Verricht alleen op indicatie een nierfunctiecontrole.
Verricht alleen op indicatie echo nieren/beeldvorming hoge urinewegen conform geldende richtlijnen.
Overwegingen
Urine-onderzoek
De werkgroep volgt de voorgaande NVU-richtlijn.
Urineonderzoek (dipstick-test of microscopisch onderzoek van het sediment) wordt in alle internationale richtlijnen als standaardtest aanbevolen bij de initiële evaluatie van LUTS. Er zijn geen aanwijzingen voor een samenhang tussen specifieke sedimentafwijkingen en LUTS. Het onderzoek is dus alleen bedoeld voor het uitsluiten van andere aandoeningen. Urinecytologie wordt geadviseerd alleen op indicatie te verrichten. Hiervoor wordt verwezen naar de richtlijn hematurie.
Flowmetrie en residumeting
De werkgroep volgt de EAU richtlijn 2016.
Uroflowmetrie is een niet-invasieve urodynamische test. De belangrijkste parameters zijn de piekstroomsnelheid (Qmax) en het flowpatroon, waarbij het de voorkeur verdient deze te beoordelen bij een mictievolume >150 ml. De Qmax is onderhevig aan een variatie binnen het individu. Het is daarom raadzaam uroflowmetrie te herhalen, met name bij mictievolumes <150 ml of een abnormaal flowpatroon. Herhaling van uroflowmetrie verbetert de specificiteit. Het kan echter geen uitsluitsel geven ten aanzien van de onderliggende pathologie.
Een residu na mictie is niet per definitie geassocieerd met blaasuitgangsobstructie gezien het de resultante is van blaascontractie versus de uitstroomweerstand. Monitoring van veranderingen van het residu over de tijd kan patiënten at risk voor een acute retentie identificeren. Er zijn geen specifieke waarden om therapeutische behandelingen aan te bevelen.
De werkgroep adviseert bij een flowmetrie bij de patiënt na te vragen of het een representatieve mictie betreft en de flowmetrie te vergelijken is met onder andere het mictiedagboek.
Echo prostaat
De werkgroep volgt de voorgaande NVU richtlijn en de EAU richtlijn 2016.
De werkgroep beveelt transrectale echografie aan als aanvullend onderzoek indien de therapiekeuze een nauwkeurige bepaling van het volume en/of de vorm van de prostaat vereist.
Echo nieren
Conform de voorgaande NVU richtlijn en de EAU richtlijn 2016 beveelt de werkgroep het routinematig verrichten van beeldvormende diagnostiek van de hoge urinewegen bij de initiële diagnostiek van LUTS/BPH niet aan. Een echo nieren dient alleen op indicatie verricht te worden, zoals bij een groot residu, hematurie of verdenking urolithiasis.
Nierfunctie
Hydronefrose, nierinsufficiëntie of urineretentie hebben een hogere prevalentie bij mannen met LUTS. Er is geen relatie tussen kreatinine en symptoomscore of QoL. Obstructieve mictie kan een oorzaak zijn van nierfunctieverslechtering al is het exacte mechanisme niet bewezen. Diabetes mellitus of hypertensie zijn waarschijnlijk de voornaamste oorzaken. Patiënten met een verminderde nierfunctie hebben een grotere kans op postoperatieve complicaties. In tegenstelling tot de EAU richtlijn waarbij wordt geadviseerd om bij iedere man met LUTS een kreatinine bepaling te doen, stelt de werkgroep dat dit alleen op indicatie hoeft te worden verricht bij verhoogd risico op nierinsufficiëntie.
PSA
Conform de voorgaande NVU richtlijn en de EAU richtlijn 2016 beveelt de werkgroep de routinematige bepaling van Prostaat Specifiek Antigeen (PSA) bij mannen met LUTS niet aan in de initiële evaluatie van mictieklachten. De EAU richtlijn adviseert een PSA meting indien de diagnose prostaatcarcinoom het beleid zou veranderen.
Conform de voorgaande NVU richtlijn acht de werkgroep een PSA bepaling bij patiënten met mictieklachten en een niet-afwijkend rectaal toucher daarom als een keuze van de patiënt, na adequate voorlichting over de voor- en nadelen ervan. De werkgroep verwijst hier verder naar de paragrafen screening en vroegdiagnostiek in de NVU richtlijn prostaatcarcinoom.
Bij patiënten met een voor maligniteit verdacht rectaal toucher dient een PSA-bepaling als onderdeel van de vervolgdiagnostiek te worden uitgevoerd, in overeenstemming met de geldende richtlijnen.
Urethrocystoscopie
De werkgroep beveelt urethrocystoscopie (UCS) als routinediagnosticum bij de initiële diagnostiek van LUTS niet aan. Conform de EAU richtlijn dient bij verdenking blaas- of urethrapathologie en/of voorafgaand aan minimaal invasieve of chirurgische interventie een UCS te worden verricht, als dit de therapiekeuze zou beïnvloeden. De werkgroep stelt dat in het laatste geval in de regel kan worden gewacht tot de operatieve ingreep, en is een separate, preoperatieve UCS niet noodzakelijk.
UDO
Naast mictielijsten en uroflowmetrie met residumeting kunnen een cystometrie en pressure flow studie (PFS) worden verricht. PFS is de basis voor de definitie van blaasuitgangsobstructie, welke een verhoogde detrusordruk en afgenomen flowsnelheid omvat. Het is van belang onderscheid te maken met detrusor hypocontractiliteit, waarbij sprake is van een combinatie van afgenomen detrusordruk met afgenomen flowsnelheid.
Bij gebruik van cystometrie kan DO vastgesteld worden. Blaasuitgangsobstructie is geassocieerd met DO. DO is bij 61% aanwezig en onafhankelijk geassocieerd met mate van obstructie en leeftijd.
Detrusor hypocontractiliteit komt bij 11 tot 40% van de mannen met LUTS voor. Detrusorcontractiliteit lijkt niet af te nemen bij langer bestaande blaasuitgangsobstructie en chirurgisch opheffen van de obstructie verbetert de contractiliteit niet.
Voor de uitvoering van urodynamica verwijst de werkgroep naar de richtlijn Good Urodynamic Practice van de ICS (https://www.ics.org/Documents/Documents.aspx?DocumentID=4677 geraadpleegd 02-09-17).
Cystometrie en PFSs worden niet standaard verricht als gevolg van het invasieve karakter. Het panel van de EAU richtlijn poogde een aantal indicaties op te stellen, echter is er beperkte level of evidence (3) waardoor de aanbevelingen beperkt blijven tot een graad B-C. Derhalve neemt de werkgroep deze indicaties niet over en kan bij iedere patiënt een vullingscystometrie en pressure flow worden overwogen als de overige diagnostiek onvoldoende uitsluitsel geeft over de onderliggende pathofysiologie.
Er is momenteel geen RCT beschikbaar betreffende de voorspellende waarde van een PFS voorafgaand aan een desobstructie-ingreep. Het is niet bekend of een PFS meer voorspellende waarde heeft ten opzichte van alleen flowmetrie en residumeting. Er zijn enkele voorspellende factoren, maar voor een individuele patiënt is op basis van een PFS niet de individuele kans op spontane mictie postoperatief te voorspellen. Derhalve is de werkgroep van mening dat er geen definitieve conclusie getrokken kan worden uit de beschikbare literatuur over de waarde van een PFS voorafgaand aan een desobstructie bij patiënten met een urineretentie of significant residu.
Mogelijke urodynamische voorspellers voor een verminderde kans op slagen van een desobstructie ingreep zijn bij een urineretentie of significant residu:
- afwezigheid van DO;
- een grotere blaascapaciteit;
- een lagere detrusordruk bij maximale cystometrische blaascapaciteit;
- een lagere maximale detrusordruk bij vullingscystometrie;
- een lagere maximale detrusordruk.
Op basis van de beschikbare literatuur en kwaliteit hiervan, kan de individuele kans op therapiefalen niet worden weergegeven en zijn deze parameters dus van beperkte klinische toepasbaarheid.
De werkgroep is van mening dat voor het uitvoeren van vullingscystometrie zonder PFS als geïsoleerd onderzoek bij patiënten met LUTS ter evaluatie van DO geen indicatie bestaat. DO tijdens vullingscystometrie lijkt niet van voorspellende waarde te zijn op de uitkomst van een chirurgische interventie.
Ten aanzien van de timing van het UDO na een acute urineretentie werd geen geschikte literatuur gevonden en derhalve kan hierover geen advies worden gegeven. De werkgroep is van mening dat een globale schatting kan worden gemaakt voor het tijdstip om het UDO te verrichten op basis van het onderzoek omtrent Trial without Catheter (TWOC) en de negatief voorspellende waarde van een groter retentievolume op het resultaat van een desobstructie-ingreep. Het volume op het moment van een acute urineretentie kan een indicatie geven wanneer herstel van de blaasfunctie te verwachten is. Het UDO kan worden verricht op het moment dat de blaas ‘hersteld’ wordt geacht. Specifieke afkapwaarden voor blaasvolumes en te verwachten periode van blaasfunctieherstel zijn hierbij echter niet te geven en zal op individuele ervaring met patiënt moeten worden besproken.
Onderbouwing
Achtergrond
Bij de diagnostiek van mannen met LUTS kunnen meerdere onderzoeken verricht worden. Voor deze module is gebruik gemaakt van de EAU richtlijn 2016 update Management of Non-Neurogenic Male Lower Urinary Tract Symptoms (LUTS) inclusief Benign Prostatic Obstruction (BPO) en de voorgaande NVU-richtlijn 2005 Diagnostiek en behandeling van LUTS/BPH.
Acute urineretentie komt regelmatig voor in iedere urologische praktijk. Na de eerste opvang, een verblijfskatheter, is niet goed gestandaardiseerd hoe het verdere diagnostische en of therapeutische beleid moet zijn. Behalve blaasuitgangsobstructie, wat een hoge a priori prevalentie kent bij oudere mannen, kan zowel door de acute (blaas)overvulling als door chronische detrusor spier-overbelasting verminderde detrusorcontractiekracht bestaan. Er bestaat geen bewijs dat anamnese of (laboratorium of) klinisch onderzoek hiervoor erg bijdragend kunnen zijn. In deze module is in eerste instantie op basis van de EAU richtlijn gekeken naar welke onderzoeken standaard uitgevoerd dienen te worden bij mannelijke LUTS-patiënten van 40 jaar en ouder.
Urodynamisch onderzoek (UDO) is een overkoepelende term welke vele onderzoeken betreft. Het urodynamisch onderzoek omvat zowel niet-invasieve componenten (o.a. uroflowmetrie met residumeting) als invasieve componenten waaronder (vullings)cystometrie en pressure-flow studie (PFS). De cystometrie betreft de vullingsfase van de mictiecyclus waarbij onder andere detrusor overactiviteit (DO) kan worden gediagnosticeerd. Met behulp van de PFS tijdens de mictiefase kan men objectief onderscheid maken tussen blaasuitgangsobstructie en een hypocontractiele detrusor (of enige combinatie hiervan) als oorzaak van het onvermogen tot adequate mictie.
Het gebruik van UDO met pressure flow studie (PFS) na een acute retentie varieert sterk binnen Nederlandse centra en de consequenties die eraan verbonden worden zijn niet eenduidig. Het is niet bekend of met behulp van een cystometrie of pressure flow studie bij patiënten die een urineretentie hebben doorgemaakt en nog altijd een blaaskatheter hebben, kan worden voorspeld of deze patiënten na een desobstruerende ingreep tot spontane mictie zullen komen. De werkgroep vindt het van belang op basis van het beschikbare bewijs na te gaan of UDO bijdragend kan zijn aan het voorspellen van de uitkomst van een operatie, en om aan te geven op welk moment kan het onderzoek dan het beste kan worden uitgevoerd bij mannen na een acute urineretentie.
Bij veel mannen met LUTS waarbij een UDO wordt verricht, wordt detrusoveractiviteit (DO) gediagnosticeerd. Het is niet duidelijk wat deze diagnose voor consequentie heeft op de uitkomsten van een desobstructie. Derhalve wordt tevens gekeken naar de voorspellende waarde van DO tijdens vullingscystometrie op de uitkomsten van desobstructie bij mannen met LUTS.
Voor de leesbaarheid van deze module wordt onder UDO alleen de invasieve componenten cystometrie en PFS verstaan.
Conclusies
B EBRO |
Patiënten met acute urineretentie waarvoor het plaatsen van een transurethrale catheter noodzakelijk is geweest, hebben na een transurethrale prostaatresectie een grotere kans op het falen van spontane mictie bij urodynamisch aangetoonde:
Bronnen (Djavan, 1997; Mitchell, 2014; Radomski, 1995) |
B EBRO |
DO tijdens vullingscystometrie lijkt niet van voorspellende waarde te zijn op de mictieklachten en kwaliteit van leven na een desobstruerende ingreep.
Bronnen (Cho, 2013; Cho, 2010; Dybowksi, 2014; Huang, 2015; Jeong, 2015; Masumori, 2010; Monoski, 2006; Seki, 2009; Tanaka, 2006; Zhao, 2014) |
Samenvatting literatuur
1. Prognostische en diagnostische waarde van het UDO op het postoperatieve resultaat (spontane mictie) na desobstructie bij mannen die een urineretentie hebben doorgemaakt en nog een blaaskatheter in situ hebben of nog altijd een significant residu na mictie hebben?
Beschrijving studies
Er werden drie prospectieve observationele studies geïncludeerd (Djavan, 1997; Mitchell, 2014; Radomski, 1995). Alle studies hadden een klein patiëntaantal (24 tot 81 patiënten) en men voerde geen analyses met correcties voor confounders uit om de relatie tussen de resultaten van UDO en het vermogen om tot spontane mictie te komen te bestuderen.
Djavan (1997) rapporteerde een prospectieve observationele studie waar 81 patiënten aan deelnamen. Het doel van de studie was om bij patiënten met acute urineretentie het falen van behandelen (beschreven als onvermogen tot spontane mictie) te voorspellen. Alle patiënten ondergingen twee tot zes dagen na het plaatsen van een urinekatheter (wegens pijnlijke acute urineretentie) een UDO. Alle patiënten ondergingen vervolgens een transurethrale resectie van de prostaat (TURP). De patiënten werden tot zes maanden na de operatie gevolgd, en het vermogen tot spontane mictie werd geëvalueerd.
Mitchell (2014) beschreef de resultaten van een TURP met een Holmium laser bij patiënten met een detrusor hypocontractiliteit (N=14) en met detrusor acontractiliteit (N=19), vastgesteld met UDO voorafgaand aan de operatie. Van deze patiënten hadden er vijf in de hypocontractiliteit groep en negentien in de acontractiliteit groep acute urineretentie vooraf aan de ingreep, waarvoor het plaatsen van een transurethrale catheter noodzakelijk was. De patiënten werden gemiddeld 25 weken (5,5 maanden) na de operatie gevolgd, en het vermogen tot spontane mictie werd geëvalueerd.
Radomski (1995) beschreef een prospectieve observationele studie in 50 patiënten die zich presenteerden met acute urineretentie en een benigne vergrote prostaat. Alle patiënten ondergingen een UDO, waarbij spontane mictie niet op gang kwam, gevolgd door een prostatectomie (transurethraal bij 48 patiënten, retropubisch bij 2 patiënten). Vervolgens werd meteen na de operatie, en drie maanden nadien een UDO uitgevoerd. De patiënten werden gemiddeld zeventien maanden na de operatie gevolgd, en het vermogen tot spontane mictie werd geëvalueerd.
Resultaten
Djavan (1997) rapporteerde dat zes maanden na de TURP 11 van de 81 (13%) van de patiënten niet in staat waren tot spontane mictie. De patiënten waarbij de behandeling was gefaald, hadden:
- nooit DO (0% versus 49% in de groep met behandel-succes, p=0,004);
- een hogere compliantie (50 ± 17 ml/cm water versus 28 ± 20 ml/cm water in de behandel succes groep, p=0,0006);
- een grotere blaascapaciteit (542 ± 158 versus 419 ± 136 ml in de behandel succes groep; p=0,008);
- een lagere detrusordruk bij maximale cystometrische blaascapaciteit (8 ± 2 versus 23 ± 12 in de behandel succes groep; p=0,0001);
- een lagere maximale detrusordruk tijdens vullingscystometrie (8 ± 2 versus 45 ± 33 in de behandel succes groep; p=0,0005);
- een lagere maximale detrusordruk (24 ± 12 versus 74 ± 43 in de behandel succes groep; p=0,0002).
Mitchell (2014) beschreef dat na 25 maanden alle 5/5 (100%) patiënten in de detrusor hypocontractiliteit groep en 18/19 (95%) patiënten in de detrusor acontractiliteit groep in staat waren tot spontane mictie.
Radomski (1995) rapporteerde dat meteen na de operatie 31/50 patiënten (62%) in staat waren tot spontane mictie, na drie maanden waren dit 45/50 (90%) patiënten; dit aantal bleef hetzelfde na zeventien maanden. De resultaten van het preoperatief UDO werden niet apart gerapporteerd voor de groep die niet tot spontane mictie kwam. Wel werden de resultaten apart gerapporteerd voor het UDO dat enkele dagen na de ingreep was verricht, geen van deze verschillen waren gerapporteerd als statistisch significant. Patiënten die direct na de operatie niet tot spontane mictie kwamen, hadden in vergelijking met de patiënten die wel spontaan konden plassen, vaker een:
- groter retentievolume (1303 ml, range 700 tot 2100 ml; versus 1092 ml, range 500 tot 2000 ml);
- verminderde compliantie van de blaas (42% versus 35%);
- minder vaak DO (70% versus 80%);
- minder vaak een detrusorcontractie bij mictiepoging (42% versus 68%).
Bewijskracht van de literatuur
Djavan (1997), Mitchell (2014) en Radomski (1995) werden allen beoordeeld als een niveau B (EBRO), wegens een klein patiëntaantal (n=81) en gebrek aan voor confounders gecorrigeerde analyses (risico op bias). De bewijskracht van de bevindingen van Radomski (1995) was beperkt vanwege de timing van het UDO: deze was direct na de operatie uitgevoerd.
2. Wat is de voorspellende waarde van DO tijdens vullingscystometrie op de uitkomst van een chirurgische interventie?
Beschrijving studies
In tien studies stond de voorspellende waarde van DO op de uitkomst van een chirurgische interventie centraal. In zes studies was de chirurgische interventie TURP (Monoski, 2006; Tanaka, 2006; Seki, 2009; Masumori, 2010; Zhao, 2014; Huang, 2015), in twee studies Holmium laser enucleatie (HoLEP) (Cho, 2013; Jeong, 2015) en in twee studies photoselective vaporization of the prostate (PVP) (Cho, 2010; Dybowski, 2014).
De meeste studies analyseerden retrospectief de preoperatieve gegevens. De enige uitzondering was Tanaka (2006): hun methode was wel prospectief. In totaal analyseerde men de gegevens van 1011 patiënten. In tabel 5.1 zijn de studies weergegeven.
Resultaten
Twee studies lieten een statistisch significant verband zien tussen DO en de uitkomst van de operatie tegenover zeven studies die niet op een verband tussen DO en de uitkomst van de operatie wezen.
Huang (2015) vond een statistisch significante associatie tussen de effectiviteit van de operatie gemeten zes maanden postoperatief en DO (odds ratio 3,1; 95% BI 2,3 tot 4,3). De resultaten van Huang (2015) waren gebaseerd op de gegevens van 49 patiënten met DO en 36 patiënten zonder DO.
Cho (2010) vond dat twaalf maanden na de operatie de patiënten met DO een grotere afname in mictiefrequentie hadden dan de patiënten zonder DO. De mictiefrequentie van de DO-groep nam met tweemaal af (25 tot 75 percentiel: -4 tot -1) vergeleken met 1 maal (25 tot 75 percentiel: -2 tot 0) in de groep zonder DO. Tevens liet de DO-groep een grotere afname van het mictieresidu zien dan de groep zonder DO (71 ml versus 22 ml).
De resultaten van Cho (2010) waren gebaseerd op 17 patiënten met DO en 66 zonder DO. Naast het risico op bias door de kleine studiepopulatie, doet ook het risico op confounding afbreuk aan de resultaten van Cho (2010): de patiënten in de DO-groep waren statistisch significant ouder dan de patiënten in de groep zonder DO en hun PSA was statistisch significant hoger. Of en hoe deze verschillen de resultaten hebben beïnvloed, is onvoorspelbaar.
Tabel 1 Overzicht van studies in deze literatuursamenvatting.
Studie (Auteur, jaartal) |
N (met DO/totaal) |
Leeftijd |
Follow-up |
Uitkomstmaten |
Resultaten |
Overige opmerkingen |
Cho, 2013 |
15/82 (22%) |
69 (52-85) |
3 maanden |
QoL (hoge QoL: IPSS QoL <4, lage QoL: IPSS QoL ≥4) |
Geen significante relatie tussen DO en QoL na desobstruerende ingreep. |
QoL is dichotoom gedefinieerd aan de hand van IPSS kwaliteit van leven score. Alleen univariate analyse, geen correctie voor confounders. |
Cho, 2010 |
39/149 (26%) |
66 (62-71) |
12 maanden |
IPSS, QoL, mictiefrequentie, mictieresidu |
DO gerelateerd aan hogere mictiefrequentie en hogere mictieresidu na desobstruerende ingreep. Geen significante relatie tussen DO en IPSS of QoL. |
Alleen univariate analyse, geen correctie voor confounders. |
Dybowksi, 2014 |
36/76 (47%) |
66 ± 7 |
6 maanden |
IPSS |
Geen significante relatie tussen DO en IPSS (urgency of opslag klachten) na desobstruerende ingreep. |
Er werden alleen maar “complete cases” geïncludeerd. |
Huang, 2015 |
85/182 (47%) |
73 ± 8 |
6 maanden |
Combinatiescore op basis van IPSS, QoL en Qmax |
Patiënten met een slechte operatie resultaat (combinatiescore van IPSS, QoL en Qmax) hadden significant vaker DO. |
Er werden alleen maar “complete cases” geïncludeerd, dit waren 182/196 (93%) patiënten. Aleen univariate analyse, geen correctie voor confounders. |
Jeong, 2015 |
58/110 (53%) |
71 ± 7 |
6 maanden |
IPSS, mictiefrequentie |
Geen significante relatie tussen DO en IPSS danwel mictiefrequentie na desobstruerende ingreep. |
Alleen univariate analyse, geen correctie voor confounders. |
Masumori, 2010 |
14/34 (41%) |
79 (68-90) |
10-12 jaar |
IPSS, QoL |
Geen significante relatie tussen DO en IPSS. |
Alleen univariate analyse, geen correctie voor confounders. |
Monoski, 2006 |
30/40 (75%) |
Niet beschreven |
12 maanden |
IPSS, mictieresidu |
Geen significante relatie tussen DO en IPSS of mictieresidu. |
Alleen univariate analyse, geen correctie voor confounders. |
Seki, 2009 |
130/298 (44%) |
70 (65 – 75) |
12 maanden |
IPSS |
Geen verband beschreven tussen DO en IPSS. |
Alleen univariate analyse, geen correctie voor confounders. |
Tanaka, 2006 |
44/92 (48%) |
70 (54 – 87) |
3 maanden |
IPSS, QoL, mictieresidu |
Geen significante relatie tussen DO en IPSS, QoL, of mictieresidu. |
Alleen univariate analyse, geen correctie voor confounders. |
Zhao, 2014 |
43/128 (34%) |
70 (50 – 88) |
3 maanden |
OABS |
Geen significante relatie tussen DO en verbetering van OABS na TURP. |
|
DO: detrusor overactiviteit; IPSS: International Prostate Symtom Score; OABS: overactieve blaasklachten; Qmax: maximale kracht van de straal; QoL: Quality of life
Leeftijd vermeld in jaren als median (Inter quartile range) of gemiddelde ± SD.
De resultaten van Cho (2010) staan in contrast met die van Jeong (2015). In de studie van Jeong (2015) vond men namelijk geen statistisch verschil in mictiefrequentie. De follow-up was weliswaar zes maanden korter dan in de studie van Cho (2010), maar aan deze studie namen in totaal 110 patiënten deel (58 met DO en 52 zonder DO).
Ook de bevinding van Cho (2010) met betrekking tot de grotere afname in mictieresidu bij afwezigheid van DO preoperatief, werden niet bevestigd door andere auteurs. Zowel Monoski (2006) als Tanaka (2006) vonden geen statistisch significant verschil in mictieresidu na respectievelijk drie maanden (26 ml in de DO-groep versus 27 ml in de groep zonder DO) en twaalf maanden (102 ml in de DO-groep versus 138 ml in de groep zonder DO).
In zeven studies werd IPSS gemeten, maar geen van de studies vond een statistisch significant verschil tussen patiënten met of zonder DO of een verband tussen DO en IPSS. De gemiddelde IPSS in de groep met DO varieerde van 4 tot 10 en in de groep zonder DO van 5 tot 12.
Kwaliteit van leven koos men in vier studies als uitkomstmaat. In geen van de studies vond met een statistisch significant verschil in de score of een verschil in de verandering ten opzichte van baseline.
Bewijskracht van de literatuur
De studies werden beoordeeld als EBRO niveau B, omdat het ging om retrospectief cohort-onderzoek en in één geval om een prospectief opgezette studie waarin het onduidelijk was of er op adequate wijze rekening is gehouden met verstorende factoren (confounders).
Tabel 2 Beschrijving EBRO graderingsmethodiek voor diagnostische en prognostische studies
Bewijs niveau |
Diagnostisch accuratesse onderzoek |
Schade of bijwerkingen, etiologie, prognose |
A1 |
Systematische review / meta-analyse van tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau |
|
A2 |
Onderzoek ten opzichte van een referentietest (gouden standaard) met tevoren gedefinieerde afkapwaarden en onafhankelijke beoordeling van resultaten, met voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten die allen de index- en referentietest hebben gehad |
Prospectief cohort onderzoek van voldoende omvang en follow-up, waarbij adequaat gecontroleerd is voor confounding en selectieve follow-up voldoende is uitgesloten. |
B |
Onderzoek ten opzichte van een referentietest, maar niet met alle kenmerken die onder A2 zijn genoemd |
Prospectief cohort onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 of retrospectief cohort onderzoek of patiëntcontrole onderzoek |
C |
Niet-vergelijkend onderzoek |
|
D |
Mening van deskundigen |
Zoeken en selecteren
Om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden is er een systematische literatuuranalyse verricht naar de volgende zoekvraag:
Wat is de prognostische en diagnostische waarde van het UDO op het postoperatieve beloop (spontane mictie) na desobstructie bij mannen die een urineretentie hebben doorgemaakt en nog een blaaskatheter in situ hebben of nog altijd een significant residu na mictie hebben?
Deelvraag:
Wat is het optimale moment om een UDO uit te voeren nadat een man een acute urineretentie heeft doorgemaakt?
P(atiëntcategorie) mannen, >40 jaar, urineretentie, transurethrale of suprapubische katheter in situ of zelfkatheterisatie (en/of residu na mictie >150 ml), die in aanmerking komen voor een desobstructie-ingreep
I(nterventie) UDO voorafgaande aan desobstructie
C(omparator) wel of geen spontane (residu-loze) mictie postoperatief. Verschillende tijdstippen na moment van urineretentie. Natuurlijk beloop na acute urineretentie/geen UDO verricht
O(utcome) positief voorspellende waarde en negatief voorspellende waarde van het UDO, sensitiviteit, specificiteit, oppervlakte onder de curve voor spontane mictie
Relevante uitkomstmaten
De werkgroep achtte de negatief voorspellende waarde van het UDO voor spontane mictie een voor de besluitvorming kritieke uitkomstmaat. De werkgroep achtte de positief voorspellende waarde, sensitiviteit, specificiteit, area under curve van de pressure-flow studie uitkomst voor spontane mictie een voor de besluitvorming kritieke uitkomstmaat.
Zoeken en selecteren (Methode)
In de databases Medline (via OVID), Embase (via Embase.com) en de Cochrane Library (via Wiley) is met relevante zoektermen gezocht naar systematische reviews, randomized controlled trials (RCT’s) en observationele studies op 22 februari 2016. De zoekverantwoording is weergegeven onder het tabblad Verantwoording. De literatuurzoekactie leverde 101 treffers op. Studies werden geselecteerd op grond van de volgende selectiecriteria:
- systematische review of origineel onderzoek;
- de patiëntpopulatie bestond uit mannen die urineretentie hebben doorgemaakt, een verblijfscatheter hebben gekregen, zelfkatheteriseren of een significant residu (>150 ml) hebben en vervolgens een desobstruerende ingreep zijn ondergaan;
- in de studie werd beschreven hoe groot de kans was dat deze patiënten tot spontane mictie zijn gekomen na de desobstruerende ingreep.
Op basis van titel en abstract werden in eerste instantie 43 studies voorgeselecteerd. Na raadpleging van de volledige tekst, werden vervolgens 40 studies geëxcludeerd (zie exclusietabel onder het tabblad Verantwoording), en 3 studies definitief geselecteerd.
Daarnaast is er in de databases Medline (via OVID), Embase (via Embase.com) en de Cochrane Library (via Wiley) op 24 maart 2016 met relevante zoektermen gezocht naar systematische reviews, randomized controlled trials (RCT’s) en observationele studies met een specifieke nadruk op de timing van de UDO. De zoekverantwoording is weergegeven onder het tabblad Verantwoording. De literatuurzoekactie leverde 79 treffers op. Studies werden geselecteerd op grond van de volgende selectiecriteria:
- systematische review of origineel onderzoek;
- de patiëntpopulatie bestond uit mannen die urineretentie hebben doorgemaakt, een verblijfscatheter hebben gekregen en vervolgens een desobstruerende ingreep zijn ondergaan;
- verschillende momenten van het uitvoeren van het UDO, en de diagnostische en prognostische waard van het UDO hierbij, werden met elkaar vergeleken.
Op basis van titel en abstract werden in eerste instantie 11 studies voorgeselecteerd. Na raadpleging van de volledige tekst, werden vervolgens 11 studies geëxcludeerd (zie exclusietabel onder het tabblad Verantwoording), en 0 studies definitief geselecteerd.
Als laatste werd er een derde literatuursearch verricht met de volgende onderzoeksvraag:
Wat is de prognostische waarde van DO gemeten tijdens UDO voor de operatieresultaat na desobstructie-ingreep bij mannen met LUTS?
P(atiëntcategorie) mannen, >40 jaar, die een desobstructie-ingreep ondergaan
I(nterventie) DO gemeten tijdens UDO
C(omparator) geen DO gemeten tijdens UDO
O(utcome) wel of geen spontane (residu-loze) mictie postoperatief; tevredenheid na desobstruerende ingreep (subjectieve beleving, kwaliteit van leven, IPSS, mictiefrequentie). Positief voorspellende waarde en negatief voorspellende waarde van de aanwezigheid van DO bij het UDO, sensitiviteit, specificiteit, area under curve voor spontane mictie.
In de databases Medline (via OVID), Embase (via Embase.com) en de Cochrane Library (via Wiley) is met relevante zoektermen gezocht naar systematische reviews, randomized controlled trials (RCT’s) en observationele studies op 6 december 2016. De zoekverantwoording is weergegeven onder het tabblad Verantwoording. De literatuurzoekactie leverde 378 treffers op. Studies werden geselecteerd op grond van de volgende selectiecriteria:
- systematische review of origineel onderzoek;
- de patiëntpopulatie bestond uit mannen met LUTS die een desobstruerende ingreep hebben ondergaan en preoperatief een UDO hebben gehad;
- de studie beschrijft het verband tussen de resultaten van het UDO en de tevredenheid van de desobstruerende ingreep, of verschillen tussen patiënten mét of zonder DO.
Op basis van titel en abstract werden in eerste instantie 76 studies voorgeselecteerd. Na raadpleging van de volledige tekst, werden vervolgens 67 studies geëxcludeerd (zie exclusietabel onder het tabblad Verantwoording), en 9 studies definitief geselecteerd.
In totaal zijn 3 onderzoeken opgenomen in de literatuuranalyse. De belangrijkste studiekarakteristieken en resultaten zijn opgenomen in de evidence-tabellen. De beoordeling van de individuele studieopzet (risk of bias) is opgenomen in de risk of bias tabellen.
Referenties
- Cho, KJ, Kim HS, Koh JS, et al. Preoperative factors affecting postoperative early quality of life during the learning curve of holmium laser enucleation of the prostate. Int Neurourol J. 2013;17(2): 83-89.
- Cho, MC, Kim HS, Lee CJ, et al. Influence of detrusor overactivity on storage symptoms following potassium-titanyl-phosphate photoselective vaporization of the prostate. Urology. 2010;75(6):1460-1466.
- Djavan B, Madersbacher S, Klingler C, et al. Urodynamic assessment of patients with acute urinary retention: is treatment failure after prostatectomy predictable?. J Urol. 1997;158(5):1829-33.
- Dybowski, BA, d'Ancona FC, Langenhuijsen JF, et al. Detrusor overactivity does not predict bothersome storage symptoms after photoselective vaporization of the prostate with lithium triborate laser. Urology. 2014;84(4):898-903.
- Gravas S, Bach T, Drake M, et al. EAU Guidelines on the Assessment of Non-neurogenic Male Lower Urinary Tract Symptoms including Benign Prostatic Obstruction. Retrieved from: https://uroweb.org/guideline/treatment-of-non-neurogenic-male-luts/#1. 2016.
- Huang TYJ, Yu J, Qi D, et al. Establishment and value ssessment of efficacy prediction model about transurethral prostatectomy. Int J Urol. 2015;22(9):854-860.
- Jeong, J, Lee HS, Cho WJ, et al. Effect of Detrusor Overactivity on Functional Outcomes After Holmium Laser Enucleation of the Prostate in Patients With Benign Prostatic Obstruction. Urology. 2015;86(1):133-138.
- Masumori N, Furuya R, Tanaka Y, et al. The 12-year symptomatic outcome of transurethral resection of the prostate for patients with lower urinary tract symptoms suggestive of benign prostatic obstruction compared to the urodynamic findings before surgery. BJU Int. 2010;105(10): 1429-1433.
- Mitchell CR, Mynderse LA, Lightner D, et al. Efficacy of holmium laser enucleation of the prostate in patients with non-neurogenic impaired bladder contractility: results of a prospective trial. Urology. 2014;83(2):428-32.
- Monoski MA, Gonzalez RR, Sandhu JS, et al. Urodynamic predictors of outcomes with photoselective laser vaporization prostatectomy in patients with benign prostatic hyperplasia and preoperative retention. Urology. 2006;68(2):312-317.
- Radomski SB, Herschorn S, Naglie G. Acute urinary retention in men: a comparison of voiding and nonvoiding patients after prostatectomy. J Urol. 1995;153(3 Pt 1):685-8.
- Seki NK, Yuki M, Takei A, et al. Analysis of the prognostic factors for overactive bladder symptoms following surgical treatment in patients with benign prostatic obstruction. Neurourol Urodyn. 2009;28(3): 197-201.
- Tanaka Y, Masumori N, Itoh N, et al. Is the short-term outcome of transurethral resection of the prostate affected by preoperative degree of bladder outlet obstruction, status of detrusor contractility or detrusor overactivity? Int J Urol. 2006;13(11):1398-1404.
- Zhao YR, Liu WZ, Guralnick M, et al. Predictors of short-term overactive bladder symptom improvement after transurethral resection of prostate in men with benign prostatic obstruction. Int J Urol. 2014;21(10):1035-1040.
Evidence tabellen
Tabel Exclusie na het lezen van het volledige artikel: UDO bij acute urineretentie en kans op spontane mictie na operatie (prognose en timing).
Auteur en jaartal |
Redenen van exclusie |
Alivizatos, 2005 |
Verband tussen UDO-resultaten en kans op spontane mictie wordt niet beschreven |
Anderson, 1991 |
Slechts 5 van de patiënten met een UDO ondergaan uiteindelijk een desobstruerende ingreep (en allen komen daarna tot spontane mictie), aantal relevante patiënten <10 |
Bach, 2009 |
Verband tussen UDO-resultaten en kans op spontane mictie wordt niet beschreven |
Bachmann, 2014 |
Geen UDO uitgevoerd bij deze studie. |
Cavarretta, 2003 |
Verband tussen UDO-resultaten en kans op spontane mictie wordt niet beschreven |
Chen, 2012 |
Verband tussen UDO-resultaten en kans op spontane mictie wordt niet beschreven |
Chen, 2014 |
Geen UDO uitgevoerd bij deze studie. |
Daly, 2009 |
Geen UDO uitgevoerd bij deze studie. |
Djavan, 2012 |
Narratieve review, geen origineel artikel. |
Dorflinger, 1986 |
Verband tussen UDO-resultaten en kans op spontane mictie wordt niet beschreven |
Emberton, 2008 |
Narratieve review, geen origineel artikel. |
Fitzpatrick, 2012 |
Geen UDO uitgevoerd bij deze studie. |
Geavlete, 2012 |
Geen UDO uitgevoerd bij deze studie. |
Gerber, 1997 |
Geen UDO uitgevoerd bij deze studie. |
Gnanapragasam, 2011 |
Verband tussen UDO-resultaten en kans op spontane mictie wordt niet beschreven; patiëntpopulatie bestaat uit enkel patiënten met prostaatcarcinoom. |
Gross, 2013 |
Verband tussen UDO-resultaten en kans op spontane mictie wordt niet beschreven |
Hagiwara, 2016 |
Geen UDO uitgevoerd bij deze studie; patiënten ondergaan geen desobstruerende ingreep. |
Hakenberg, 1999 |
Patiëntpopulatie bestaat niet uit enkel patiënten met acute urineretentie, maar uit patiënten die hinderlijke LUTS hebben, aantal patiënten die niet tot spontane mictie kwamen wordt niet beschreven. |
Jaeger, 2015 |
Verband tussen UDO-resultaten en kans op spontane mictie wordt niet beschreven |
Jensen, 1983 |
Verband tussen UDO-resultaten en kans op spontane mictie wordt niet beschreven; wel tussen UDO en ‘straining’ ofwel persen bij mictie. |
Jensen, 1984 |
Verband tussen UDO-resultaten en kans op spontane mictie wordt niet beschreven |
Jensen, 1988 |
Verband tussen UDO-resultaten en kans op spontane mictie wordt niet beschreven |
Kabalin, 1995 |
Verband tussen UDO-resultaten en kans op spontane mictie wordt niet beschreven |
Kabalin, 1997_1 |
Verband tussen UDO-resultaten en kans op spontane mictie wordt niet beschreven |
Kabalin, 1997_2 |
Verband tussen UDO-resultaten en kans op spontane mictie wordt niet beschreven |
Kaplan, 2012 |
Editorial, geen origineel artikel |
Kim, 2001 |
Geen UDO uitgevoerd bij deze studie. |
Kumar, 2000 |
Geen UDO uitgevoerd bij deze studie; patiënten ondergaan geen desobstruerende ingreep. |
McNeill, 2004 |
Geen UDO uitgevoerd bij deze studie; patiënten ondergaan geen desobstruerende ingreep. |
Meade, 1996 |
Verband tussen UDO-resultaten en kans op spontane mictie wordt niet beschreven |
Meyhoff, 1989 |
Verband tussen UDO-resultaten en kans op spontane mictie wordt niet beschreven |
Narayan, 1995 |
Geen UDO uitgevoerd bij deze studie. |
Perreira-Correia, 2012 |
Verband tussen UDO-resultaten en kans op spontane mictie wordt niet beschreven |
Polepalle, 2001 |
Verband tussen UDO-resultaten en kans op spontane mictie wordt niet beschreven |
Radomski, 2004 |
Verband tussen UDO-resultaten en kans op spontane mictie wordt niet beschreven |
Suhani, 2013 |
Verband tussen UDO-resultaten en kans op spontane mictie wordt niet beschreven |
Taube, 1989 |
Geen UDO uitgevoerd bij deze studie; patiënten ondergaan geen desobstruerende ingreep. |
Thomas, 2004 |
Verband tussen UDO-resultaten en kans op spontane mictie wordt niet beschreven |
Varkarakis, 2004 |
Verband tussen UDO-resultaten en kans op spontane mictie wordt niet beschreven |
Yoon, 2015 |
Verband tussen UDO-resultaten en kans op spontane mictie wordt niet beschreven |
Urodynamisch onderzoek en spontane mictie
Table of quality assessment – prognostic studies
(The criteria used in this checklist are adapted from: Altman DG (2001). Systematic reviews of evaluations of prognostic variables. In: Egger M, Smith GD, Altman DG (eds.). Systematic reviews in health care. London: BMJ Books; Laupacis A, Wells G, Richardson WS, Tugwell P (1994). Users' guides to the medical literature. How to use an article about prognosis. Evidence-Based Medicine Working Group. JAMA,272:234-7)
Research question:
Study reference
(first author, year of publication) |
Was there a representative and well-defined sample of patients at a similar point in the course of the disease?
(yes/no/unclear) |
Was follow-up sufficiently long and complete?
(yes/no/unclear) |
Was the outcome of interest defined and adequately measured?
(yes/no/unclear) |
Was the prognostic factor of interest defined and adequately measured?
(yes/no/unclear) |
Was loss to follow-up / incomplete outcome data described and acceptable?
(yes/no/unclear) |
Was there statistical adjustment for all important prognostic factors?
(yes/no/unclear) |
Level of evidence
|
UDO and probability of urinary retention after surgery |
|||||||
Djavan, 1997 |
Yes |
Yes |
Yes |
Yes |
Yes |
No |
B |
Mitchell, 2014 |
Yes |
Yes |
Yes |
Yes |
Yes |
No |
B |
Radomski, 1995 |
Yes |
Yes |
Yes |
Yes |
Yes |
No |
B |
Detrusor overactivity and results of surgery |
|||||||
Cho, 2013 |
Yes |
No |
Yes |
Yes |
Unclear |
No |
B |
Cho, 2010 |
Yes |
Yes |
Yes |
Yes |
No |
No |
B |
Dybowski, 2014 |
Yes |
No |
Yes |
Yes |
Unclear |
No |
B |
Huang, 2015 |
Yes |
No |
Yes |
Yes |
No |
No |
B |
Jeong, 2015 |
Yes |
No |
Yes |
Yes |
No |
No |
B |
Masumori, 2010 |
Yes |
No (follow-up was long enough, but not complete) |
Yes |
Yes |
No |
No |
B |
Monoski, 2006 |
Yes |
Yes |
Yes |
Yes |
Yes |
No |
B |
Seki, 2009 |
Yes |
No (follow-up was long enough, but not complete) |
Yes |
Yes |
No |
No |
B |
Tanaka, 2006 |
Yes |
No |
Yes |
Yes |
Yes |
No |
B |
Zhao, 2014 |
Yes |
No |
Yes |
Yes |
Yes |
No |
B |
A1: Meta-analysis of at least 2 independent studies of level A2
A2: Prospective inception cohort* (patients enrolled at same point in disease course), adequate study size and follow-up (≥80%), adequate control for confounding and no selective loss to follow-up
B: Prospective cohort* but not fulfilling all criteria for category-A2, retrospective cohort study or, case-control study, or cross-sectional study
C: non-comparative study
* untreated controls from a RCT can also be considered as a cohort
Evidence table for prognostic studies
Research question:
Study reference |
Study characteristics |
Patient characteristics |
Prognostic factor(s) |
Follow-up
|
Outcome measures and effect size |
Comments |
UDO and probability of urinary retention after surgery |
||||||
Djavan, 1997 |
Type of study: prospective observational study
Setting: outpatients and inpatients, single centre
Country: Austria
Source of funding: not reported |
Inclusion criteria: Male patients with painful acute urinary retention
Exclusion criteria: 1) chronic urinary retention 2) prostate cancer 3) neurological bladder dysfunction 4) previous prostate surgery 5) all patients on alfa-1-receptor blockers or 5-alfa-reducatse inhibitors
N=81
Mean age ± SD: 72 ± 9.5
Sex: 100% M
24% had decreased sensation 43% had detrusor instability
|
Describe prognostic factor(s) and method of measurement:
Urodynamic studies -ability to void during pressure flow study -detrusor instability
All patients underwent
|
Endpoint of follow-up: 24 weeks after desobstructive surgery
For how many participants were no complete outcome data available? N (%): 0%
Reasons for incomplete outcome data described? Not applicable |
Outcome measures and effect size (include 95%CI and p-value if available):
At end-of-follow-up 11 (13%) of patients were not able to void (treatment failure)
Detrusor instability: Succes: 49/71 (69%) Failure: 0/11 (0%) P=0.004
Detrusor compliance (cm water): Succes: 4.1 ± 1 Failure: 4.2 ± 0.7 P>0.05
Cystometric bladder capacity: Success: 419 ± 136 Failure: 542 ± 158 P=0.008
Detrusor pressure at maximal bladder capacity (cm water): SuccessL 23 ± 12 Failure: 8 ± 2 P=0.0001
Maximal detrusor pressure during fillig phase: Success: 45 ± 33 Failure: 8 ± 2 P=0.0005
Maximal detrusor pressure (cm water): Success: 74 ± 41 Failure: 24 ± 12 P=0.0002 |
Authors’ conclusion: Patients with acute urinary retention, age 80 years or older, with retention volume greater than 1500, no evidence of instability and maximal detrusor pressure less than 28cm water are at high risk for treatment failure.
Nomultivariate analysis was performed. |
Mitchell, 2014 |
Type of study: prospective case series
Setting: outpatients and inpatient, single centre
Country: United States of America
Source of funding: not reported |
Inclusion criteria: 1) men with impaired detrusor function during preoperative urodynamic study undergoing holmium laser enucleation of the prostate (HoLEP)
Exclusion criteria:
N=33 Group A: 14 (n=5 with acute urinary retention) Group B: 19 (n=19 with acute urinary retention)
Mean age (range): A: 72 (68-77) B: 75 (71-79)
Sex: 100% M |
Describe prognostic factor(s) and method of measurement:
Group A: Detrusor hypocontractility (bladder contractility index <100)
Group B: Detrusor acontractility
|
Endpoint of follow-up: 24.7 months (mean)
For how many participants were no complete outcome data available? N (%): 100%
Reasons for incomplete outcome data described? Not applicable |
Outcome measures and effect size (include 95%CI and p-value if available):
Group A: 5/5 (100%) was able to urinate spontaneously
Group B: 18/19 (95%) was able to urinate spontaneously P-value for comparison not reported
|
Author’s conclusion:
Intermediate follow-up results indicate that HoLEP is a viable management option for men with benign prostatic obstruction and detrusor hypocontractility. |
Radomski, 1995 |
Type of study: prospective observational study
Setting: outpatients and inpatient, single centre
Country: Canada
Source of funding: not reported |
Inclusion criteria: 1) men, 50-85 years old, presented to emergency department with acute urinary retention
Exclusion criteria: -
N=50
Mean age: 70 years (SD not reported)
Sex: 100% M
Mean retention volume: 1172
Prostatectomy: Retropubic in 2/50 (4%) Transurethral in 48/50 (96%) |
Describe prognostic factor(s) and method of measurement:
Urodynamic studies -ability to void during pressure flow study -detrusor instability
|
Endpoint of follow-up: mean 16.6 months
For how many participants were no complete outcome data available? N (%): 100%
Reasons for incomplete outcome data described? Not applicable |
Outcome measures and effect size (include 95%CI and p-value if available):
No statistically significant differences were found in urodynamic parameters between patients who could void spontaneously after prostatectomy, and those who could not.
|
Authors’ conclusion:
In our patients no preoprtative parameters were statistically different between those voiding and those on clean intermittent catheterization. |
Detrusor overactivity and results of surgery |
||||||
Cho, 2013 |
Type of study: retrospective observational
Setting: single center
Country: Korea
Source of funding: non-commercial |
Inclusion criteria: 1) patients who underwent HoLEP for BPH performed by beginners 2) patients had undergone preoperative urodynamic study (UDS) and had been followed up for more than 3 months
Exclusion criteria: 1) prostate cancer diagnosed previously or after HoLEP, 2) a history of prostatic or urethral surgery, disease with bladder outlet obstruction (BOO) other than BPH, 3) neurogenic bladder, 4) bladder cancer
N=82
Median age (IQR): 69 (52-85)
Sex: 100% M
Detrusor overactivity present in 22%
IPSS QoL score 4-6: 56 (72%)
|
Describe prognostic factor(s) and method of measurement:
Detrusor overactivity: either spontaneous or provoked involuntary detrusor contractions of ≥5 cmH2O with urgency during filling cystometry
Quality of life: The patients were divided into two groups with reference to the QoL component of their International Prostate Symptom Score (IPSS) 3 months after HoLEP: the high QoL group consisted of patients with an IPSS/QoL≤3, and the low QoL group consisted of patients with an IPSS/QoL≥4
|
Endpoint of follow-up: 3 months
For how many participants were no complete outcome data available? N (%): 0 (0%)
Reasons for incomplete outcome data described? Not described |
Outcome measures and effect size (include 95%CI and p-value if available):
Detrusor overactivity: High QoL IPSS: 11 (18%) Low QoL IPSS: 4 (19%) P=0.99 |
Authors’ conclusion: A history of AUR and bladder contractility affect early QoL, and preoperative urodynamic study plays an important role in the proper selection of patients during the HoLEP learning curve.
Only a univariate analysis of the relation between detrusor overactivity and QoL IPSS has been performed.
|
Cho, 2011 |
Type of study: retrospective observational study
Setting: single center, outpatients
Country: Korea
Source of funding: not reported |
Inclusion criteria: Men with LUTS/BPH who did not respond to medical treatment with alpha blocker and underwent photose;ective laser vaporization of the prostate between January 2006 and December 2007
Exclusion criteria: Not reported
N=149
Mean age (IQR): 66 (62-71)
Sex: 100 % M
Bladder outlet obstruction: 50 (34%)
|
Describe prognostic factor(s) and method of measurement:
Detrusor overactivity: Urodynamic finding characterized by involuntary detrusor contractions during the filling phase either spontaneous or provoked
IPSS: questionnaire
Miction frequency: questionnaire
Postvoidal residual volume: method of measurement not reported
|
Endpoint of follow-up: 12 months
For how many participants were no complete outcome data available? N (%): 66 (44%)
Reasons for incomplete outcome data described? Reasons not described |
Outcome measures and effect size (include 95%CI and p-value if available):
Change in parameters after 12 months:
Daytime frequency DO: -2.0 (95% CI: -4.3 - -1.0) Non-DO: -1.0 (95% CI: -2.0 – 0.0) P=0.016
Postvoidal residual volume DO: -71 (95% CI: -146 - -14) Non-DO: -22 (95% CI: -65 – 5) P=0.026
No significant relation was found 12 months after prostate surgery and DO for: -Frequency (IPSS) -Urgency (IPSS) -Nocturia (IPSS) -Voiding symptoms (IPSS) -Storage symptoms (IPSS) -total IPSS -QoL index -Nocturia -Qmax
|
Authors’ conclusion:
Only a univariate analysis of the relation between detrusor overactivity and IPSS parameters has been performed.
|
Dybowski, 2014 |
Type of study: prospectief observatineel
Setting: one academic center, outpatients
Country: Poland
Source of funding: not reported |
Inclusion criteria: 1) patients who underwent photoselective vaporization of the prostate between May 2009 and September 2011 in the participating hospital 2) patients had LUTS suggestive of BPH and failed a course of pharmacological treatment 3) patients had absolute indications for relieving obstruction 4) minimum of 6 months follow-up
Exclusion criteria: 1) urinary retention before procedure 2) conversion to TURP 3) incomplete clinical data 4) neurogenic dysfunction of lower urinary tract
N=76
Mean age ± SD: 66 ± 7
Sex: 100% M
Detrusor overactivity: 36 (47%)
Median total IPSS (IQR): 21 (17 – 27)
Median total peak flow (IQR): 8 (5-10)
|
Describe prognostic factor(s) and method of measurement:
Detrusor overactivity: characterized by involuntary spontaneous detrusor contractions during the filling phase
IPSS: questionnaire
|
Endpoint of follow-up: 6 months
For how many participants were no complete outcome data available? N (%): 0 (0%)
Only complete cases (no missing data) were included in the study.
Reasons for incomplete outcome data described? no |
Outcome measures and effect size (include 95%CI and p-value if available):
Moderate or severe storage LUTS 6 months after surgery: DO is not related to a higher risk of storage symptoms: OR2.1 (95% CI: 0.9 – 4.9, p=0.07)
|
Authors’ conclusion: In our group DO was not useful in predicting persistent storage symptoms after photoselective vaporization of the prostate. Patients with severe preoperative urgency should be informed about a risk of such outcome.
Only complete cases (no missing data) were included in the study.
Only a univariate analysis of the relation between detrusor overactivity and IPSS parameters has been performed.
|
Huang, 2015 |
Type of study: prospective observational
Setting: single center, outpatients
Country: China
Source of funding: not reported |
Inclusion criteria: 1) LUTS/BPO patients receiving TURP in Xin Hua Hospital from 1 January to 31 December during 2013 2) all patients had standard medication of a-adrenergic blockers and a-reductase inhibitors for at least 6 months
Exclusion criteria: 1) Qmax > 20 mL/s; 2) neurogenic bladder dysfunction; 3) history of prostatic and/or urethral surgery; 4) history of injury of lower urinary tract; 5) history of bladder/prostate neoplasm and bladder stones 6) patients with postoperative urethral stricture or bladder neck contracture
N=182
Mean age ± SD: 73 ± 8
Sex: 100% M
Mean IPSS ± SD: 20 ± 9
Detrusor overactivity: 85/182 (47%)
|
Describe prognostic factor(s) and method of measurement:
Detrusor overactivity: was diagnosed when spontaneous or provoked involuntary detrusor contractions were found during the filling phase.
The severity of LUTS was evaluated by the IPSS and QoL questionnaire.
|
Endpoint of follow-up: 6 months
For how many participants were no complete outcome data available? N (%): 0 (0%)
Reasons for incomplete outcome data described? Not applicable
However, only complete cases were included in the analysis, which was a total of 182/196 (93%) of the cases |
Outcome measures and effect size (include 95%CI and p-value if available)
Detrusor overactivity: Surgery was effective: 49/134 (37%) Surgery was ineffective: 36/48 (75%) P=0.027
|
Authors’ conclusion: Surgical efficacy of transurethral prostatectomy is positively correlated to severe voiding phase symptoms, outlet obstruction and better detrusor contractility, and negative correlated with urinary infection, severe storage phase symptoms and excessive detrusor contractibility. Ultrasonography might replace urodynamics in selecting patients for whom transurethral prostatectomy is more likely to be beneficial.
Only complete cases (no missing data) were included in the study.
Only a univariate analysis of the relation between detrusor overactivity andeffectiveness of surgery has been performed.
|
Jeong, 2015 |
Type of study: prospective observational
Setting: single center, outpatients
Country: Korea
Source of funding: commercial |
Inclusion criteria: 1) patients with urodynamically proven benign prostate obstruction, who underwent Holmium laser enucleation of the prostate (HoLEP)
Exclusion criteria: 1) inadequate quality of data 2) follow-up loss 3) postoperative diagnosis of prostate cancer 4) previous history of prostate surgery
N=110
Mean age ± SD: 69 ± 7
Sex: 100% M
Mean IPSS ± SD: 22 ± 7
Detrusor overactivity: 58/110 (53%)
|
Describe prognostic factor(s) and method of measurement:
Detrusor overactivity (DO): was diagnosed when spontaneous or provoked involuntary detrusor contractions were found during the filling phase.
The severity of LUTS was evaluated by the IPSS and the International Contingency Society Male questionnaire short form.
|
Endpoint of follow-up: 6 months
For how many participants were no complete outcome data available? N (%): 0 (0%)
Reasons for incomplete outcome data described? Only complete cases were included
However, prior to analysis the following patients were excluded: 1) inadequate quality of data, n=43 2) follow-up loss, n=32 (reasons not described) 3) postoperative diagnosis of prostate cancer (n=7) 4) previous history of prostate surgery (n=4)
|
Outcome measures and effect size (include 95%CI and p-value if available):
IPSS change 6 months after surgery: DO: -4.7 ± 4.4 No DO: -4.6 ± 3.1 P=0.999
Frequency change 6 months after surgery: DO: -0.7 ± 1.1 No DO: -0.6 ± 0.9 P=0.66 |
Authors’ conclusion: Although the storage symptoms improved significantly in both groups, a significant number of patients with DO took anticholinergics after HoLEP. We recommend that surgeons should counsel the possibility of taking anticholinergics in the early postoperative period to the patients with DO at baseline.
Only complete cases (no missing data) were included in the study.
Only a univariate analysis of the relation between detrusor overactivity and IPSS parameters has been performed.
|
Masumori, 2010 |
Type of study: retrospective observational
Setting: outpatients, single center
Country: Japan
Source of funding: not reported |
Inclusion criteria: 1) patients with LUTS/BPO aged ≥50 years who had TURP between July 1995 and March 1997
Exclusion criteria: 1) urinary retention, 2) prostate cancer 3) a history of prostatic surgery
N=34
Mean age (range): 79 (68-90)
Sex: 100% M
Detrusor overactivity: 14/34 (41%)
|
Describe prognostic factor(s) and method of measurement:
Detrusor overactivity (DO): If there was involuntary detrusor contraction during the filling phase, it was defined as DO.
IPSS, QoL index, Qmax and PVR were evaluated to determine the treatment efficacy of TURP |
Endpoint of follow-up: 10-12 years
For how many participants were no complete outcome data available? N (%): 58/92 (63%)
Reasons for incomplete outcome data described? 25 died 24 lost to follow-up (reasons unclear) 2 prostate cancer 5 developed diseases that affect urinary tract function 2 symptomatic examination impossible |
Outcome measures and effect size (include 95%CI and p-value if available):
IPSS change (slope/year) DO: 0.31 ± 0.51 No DO: 0.60 ± 0.87 P=0.27
QoL change (slope/year) DO: 0.04 ± 0.12 No DO: 0.08 ± 0.16 P=0.38 |
Authors’ conclusion: The symptomatic improvement provided by TURP lasts for >10 years, although there is a gradual deterioration with time. The QoL index remained improved for 12 years regardless of the preoperative urodynamic findings.
Only a univariate analysis of the relation between detrusor overactivity and IPSS and QoL parameters has been performed.
|
Monoski, 2006 |
Type of study: (prospective?) observational
Setting: single center, outpatients
Country: United States of America
Source of funding: commercial |
Inclusion criteria: 1) men with urinary retention attributed to BPH, who underwent photoselective vaporization of the prostate by the same surgeon form April 2002 to January 2004 2) failed at least one voiding trial 3) taking at least one medication for benighn prostate hyperplasia
Exclusion criteria: NR
N=40
Mean age ± SD: NR
Sex: 100% M
Detrusor overactivity: 30/40 (75%)
|
Describe prognostic factor(s) and method of measurement:
Detrusor overactivity (DO): If there was involuntary detrusor contraction during the filling phase, it was defined as DO.
IPSS, QoL index, Qmax and PVR were evaluated to determine the treatment efficacy of TURP |
Endpoint of follow-up: 12 months
For how many participants were no complete outcome data available? N (%): 0 (0%)
Reasons for incomplete outcome data described? Not applicable |
Outcome measures and effect size (include 95%CI and p-value if available):
IPSS after 12 months: DO: 9.7 ± 7.6 No DO: 5.4 ± 2.9 p>0.05
Qmax after 12 months: DO: 15.5 ± 7.8 No DO: 23.8 ± 21.2 p>0.05
Postresidual urine volume: DO: 102 ± 155 No DO: 138 ± 224 p>0.05 |
Authors’ conclusion: Postoperatively, patientes with DO have more voiding symptoms than those without DO and are almost twice as likely to require anticholinergics.
Only a univariate analysis of the relation between detrusor overactivity and IPSS and QoL parameters has been performed.
|
Seki, 2009 |
Type of study: retrospective observational
Setting: single center, outpatients
Country: Japan
Source of funding: not reported |
Inclusion criteria: 1) men who had undergone TURP between January 1993 and December 2002 at the participating hospital
Exclusion criteria: 1) age <50 years 2) Prostate volume <20ml 3) neurogenic bladder dysfunction 4) bladder outlet obstruction not due to benign prostate hypertrophy 5) history of prostatic and/or urethral surgery 6) previously diagnosed or suspected carcinoma of the prostate 7) known bladder neoplasm or stones 8) acute and/or chronic prostatitis 9) bladder neck or urethral structure after surgery 10) patients who received 5-alphareducatse inhibitor 11) urinary tract infection or prostatitis within 1 month of evaluation
N= 298
Mean age (range): 70 (65 – 75)
Sex: 100% M
Detrusor overactivity: 130 / 298 (44%)
|
Describe prognostic factor(s) and method of measurement:
Detrusor overactivity (DO): If there was involuntary detrusor contraction during the filling phase, it was defined as DO.
IPSS, Qmax and PVR were evaluated to determine the treatment efficacy of TURP |
Endpoint of follow-up: 12 months
For how many participants were no complete outcome data available? N (%): 1119 / 1417 (79%)
Reasons for incomplete outcome data described? 581 did not complete pre-operative evaluations 59 met the exclusion criteria 149 bladder outlet obstruction ≤40- 330 did not complete postoperative evaluation |
Outcome measures and effect size (include 95%CI and p-value if available):
Data not shown, but no relation between DO and IPSS was described
|
Authors’ conclusion: The observation of a positive and consistent correlation between the baseline degree of detrusor contractility and the improvement in overactive bladder syndrome related symptoms, suggests that good detrusor contractility is essential for the symptomatic benefits after the surgical relief of bladder outlet obstruction. |
Tanaka, 2006 |
Type of study: (prospective ?) observational
Setting: single ceneter, outpatients
Country: Japan
Source of funding: not reported |
Inclusion criteria: patients with LUTS/BPH aged 50 or older who visited our hospital to seek treatment for LUTS between July 1995 and March 1997
Exclusion criteria: 1) urinary retention, 2) prostate cancer 3) history of prostatic surgery
N=92
Mean age (range): 70 (54 – 87)
Sex: 100% M
Detrusor overactivity: 44/92 (48%)
|
Describe prognostic factor(s) and method of measurement:
Detrusor overactivity (DO): If there was involuntary detrusor contraction during the filling phase, it was defined as DO.
IPSS, Qmax and PVR were evaluated to determine the treatment efficacy of TURP
|
Endpoint of follow-up: 3 months
For how many participants were no complete outcome data available? N (%): 0 (0%)
Reasons for incomplete outcome data described? Not applicable |
Outcome measures and effect size (include 95%CI and p-value if available):
IPSS after 3 months: DO: 4.3 ± 3.9 No DO: 5.4 ± 4.5 P=0.33
QoL after 3 months DO: 1.7 ± 1.1 No DO: 1.8 ± 1.5 P=0.69
Qmax after 3 months DO: 22 ± 8 No DO: 20 ± 10 P=0.34
Postresidual urine volume DO: 26 ± 26 No DO: 27 ± 29 P=0.93 |
Authors’ conclusion: Transurethral resection of the prostate is an effective surgical procedure for treatment of LUTS/BPH, especially for patients with bladder outlet obstruction (BOO). Detrusor underactivity (DUA) may not be a contraindication for TURP. The surgical indication should be circumspect for patients who do not have BOO but have DO.
Only a univariate analysis of the relation between detrusor overactivity and IPSS and QoL parameters has been performed.
|
Zhao, 2014 |
Type of study: retrospective observational
Setting: single ceneter, outpatients
Country: China
Source of funding: not reported |
Inclusion criteria: 1) patients with LUTS as a result of BPO who underwent TURP between November 2009 and January 2013
Exclusion criteria: 1) age <50 years; 2) PV<20 mL or >150 mL; 3) urgency score <2 (OABSS); 4) lack of urodynamic BOO or presence of BOO not as a result of BPH; 5) prostate carcinoma; 6) history of prostatic and/or urethral surgery; 7) bladder neoplasm and/or stones; 8) urinary tract infection or chronic prostatitis; 9) neurogenic bladder dysfunction; and 10) use of anticholinergics and/or sympathomimetics within 2 weeks before evaluation.
N=128
Mean age (range): 70 (50 – 88)
Sex: 100% M
Detrusor overactivity: 43/128 (34%)
|
Describe prognostic factor(s) and method of measurement:
Detrusor Overactivity: definition not reported
Overactive bladder (OAB) symptom severity was assessed using the OABSS. Unlike IPSS, which only assesses the storage symptoms of urgency, frequency and nocturia, OABSS also assesses urge incontinence. Patients were stratified into mild (≤5), moderate (6–11) and severe (≥12) based on the preoperative OABSS, and were also categorized into OAB wet and OAB dry according to the presence/absence of urge incontinence.
|
Endpoint of follow-up: 3 months
For how many participants were no complete outcome data available? N (%): 0 (0%)
Reasons for incomplete outcome data described? Not applicable |
Outcome measures and effect size (include 95%CI and p-value if available):
Improvement of OAB symptoms analysed by multiple regression: DO: Odds ratio: 0.64 (95% CI: 0.15 – 2.72) P=0.55 |
Authors’ conclusion: Most patients with benign prostatic obstruction and overactive bladder symptoms experience an improvement in their symptoms after transurethral resection of the prostate. The presence of preoperative terminal detrusor overactivity might be negatively associated with this improvement. The preoperative severity of overactive bladder symptoms, detrusor contractility and degree of bladder outlet obstruction do not appear to have an effect. |
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 03-11-2017
Laatst geautoriseerd : 03-11-2017
Geplande herbeoordeling : 01-01-2023
Voor het beoordelen van de actualiteit van deze richtlijn is de werkgroep niet in stand gehouden. Uiterlijk in 2022 bepaalt het bestuur van de NVU of de modules van deze richtlijn nog actueel zijn. Op modulair niveau is een onderhoudsplan beschreven. Bij het opstellen van de richtlijn heeft de werkgroep per module een inschatting gemaakt over de maximale termijn waarop herbeoordeling moet plaatsvinden en eventuele aandachtspunten geformuleerd die van belang zijn bij een toekomstige herziening. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.
De NVU is regiehouder van deze richtlijn en eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.
Algemene gegevens
De richtlijn is geautoriseerd door de Nederlandse Vereniging voor Urologie en goedgekeurd door het Nederlands Huisartsen Genootschap en de Stichting Bekkenbodem4all.
De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.kennisinstituut.nl) en werd gefinancierd door de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).
Doel en doelgroep
Doel
Opstellen van een evidence-based richtlijn over de diagnostiek en behandeling van de Lower Urinary Tract Symptoms bij mannen van 40 jaar en ouder.
Doelgroep
De richtlijn is opgesteld voor urologen. Daarnaast kan deze richtlijn ook gebruikt voor door bijvoorbeeld huisartsen of andere zorgverleners die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met LUTS.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2015 een werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor mannen van 40 jaar en ouder die met Lower Urinary Tract Symptoms te maken hebben.
De werkgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname. De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.
Werkgroep
- Dr. J.P.F.A. (John) Heesakkers (voorzitter vanaf september 2016), uroloog, Radboud UMC, Nijmegen
- Dr. M.P.M.Q. (Martijn) van Gils (voorzitter tot september 2016), uroloog, Catharina Ziekenhuis, Eindhoven
- Dr. F.M.J. (Frank) Martens, uroloog, Radboud UMC, Nijmegen
- Prof. dr. G.A. (Gommert) van Koeveringe, uroloog, Maastricht Universitair Medisch Centrum, Maastricht
- Dr. S.M. (Stefan) Haensel, uroloog, Havenziekenhuis, Rotterdam
- Dr. M.R. (Michael) van Balken, uroloog, Rijnstate Ziekenhuis, Arnhem
- Dr. P.F.W.M. (Peter) Rosier, arts UHD functionele urologie en neuro-urologie, Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht
- Drs. J. (Joyce) Baard, uroloog, Academisch Medisch Centrum, Amsterdam
- Dr. W.A. (Wout) Scheepens, uroloog, Catharina Ziekenhuis, Eindhoven
- Dr. M.H. (Marco) Blanker, huisarts-epidemioloog, afdeling huisartsgeneeskunde UMC Groningen, tevens huisartsenpraktijk Blanker & Thiele, Zwolle
- M.Th. (Nicole) Schaapveld, directeur Stichting Bekkenbodem4all
Met ondersteuning van
- Dr. I. (Irina) Mostovaya, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
- Dr. J.S. (Julitta) Boschman, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
Belangenverklaringen
De KNMG-Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatie management, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten.
Achternaam |
Functie |
Nevenfuncties |
Persoonlijke financiële belangen |
Persoonlijke relaties |
Reputatie management |
Extern gefinancierd onderzoek |
Kennisvalorisatie |
Overige belangen |
Getekend |
Blanker |
Huisarts 0,6 fte |
Redactielid Accredidact (Nascholing voor huisartsen en apothekers), betaald. |
geen |
geen |
geen |
ZonMw gefinancierde onderzoeksprojecten, afdeling huisartsgeneeskunde UMCG |
geen |
geen |
5-10-2015 Update 25-4-2017 |
Haensel |
Uroloog Havenziekenhuis (betaald) |
secretaris van de NVU (betaald) SCEN arts Rotterdam (betaald) National Delegate, (Société Internationale d'Urologie(onbetaald) hoofd onderwijs transurethrale resecties, European Urology Residents Education Programme (EUREP; betaald) |
Eenmalige grants ontvangen ivm congresbezoek SIU in Melbourne, 2015 van de volgende firma's: Astellas, Olympus, Sanofi, Zambon (max. €1063,66) |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
13-9-2015 Update 19-4-2017 |
Heesakkers |
Functioneel uroloog RadboudUMC en voorzitter werkgroep vanaf september 2016 |
Lid CMO Nijmegen Arnhem (onbetaald) Lid Scientific Office EAU (onbetaald) Docent European School of Urology (onbetaald) Bestuurslid Continentie Stichting Nederland (onbetaald) Editor Neurourology and Urodynamics (onbetaald) Lid ICHOM (onbetaald) Consultant Astellas, Allergan, Pierre Fabre, Bluewind, Boston Scientific, Ixaltis, (betaald) |
geen |
geen |
Deelnemer en research lead voor Workstream Complicated and complex pelvic floor disorders voor Eurogen van ERN programma van de EU. |
Onderzoeks Grant Astellas, Bluewind, Pohl Boskamp, en Urogyn BV |
geen |
geen |
24-10-2016 Update 02-09-2017 |
Martens |
Uroloog Radboud UMC |
geen |
geen |
geen |
geen |
BueWind implantaat t.b.v. PTNS (subinvestigator) Dorsal genital nerve stimulation, C-Life Investigational Electrode (principal investigator) |
geen |
Travel grant Astellas (€500,-/jaar) Post-ICS Barcelona 2013 sprekershonorarium (Astellas, €1500,-) EAU review 2016 Sanofi |
20-7-2015. Update 25-4-2017 |
Schaapveld |
Voorzitter Stichting Bekkenbodem Patiënten m.i.v. 1/1/2017 Stichting Bekkenbodem4all |
Lid cliëntenraad residentie Molemwijck (onbezoldigd) |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
26-11-2016 |
Scheepens |
Uroloog |
geen |
geen |
geen |
geen |
Millennium Protocol C 21004 2009-now ongoing vergoeding Preocil Protocol 3100-03 2009-2014 hoogte vergoeding unknown |
geen |
geen |
9-12-2015 Update 25-4-2017 |
Van Balken |
Uroloog Rijnstate Ziekenhuis Arnhem |
Opleider (onbetaald) - in die hoedanigheid COC (Centrale Opleidings Commissie) Rijnstate (onbetaald) - in die hoedanigheid voorzitter COC-MOK (subcie. kwaliteit) Rijnstate (onbetaald) Voorzitter vakgroep (onbetaald) Initiatiefnemer en projectleider 'Aap-Noot-Nier' (aangepaste informatievoorziening voor de laaggeletterde patiënt) - in die hoedanigheid lid werkgroep laaggeletterdheid Rijnstate (onbetaald) - in die hoedanigheid lid 'werkgroep Bouwmeester' (landelijk) (onbetaald) Lid werkgroep 'Zorg met Ziel' Rijnstate (onbetaald) Lid WeFURU (Werkgroep Functionele Urologie en Reconstructieve Urologie) NVU (vacatiegelden) Vaste blogger Medisch Contact (onbetaald) |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
21-10-2016 Update 25-4-2017 |
Van Gils |
Uroloog en voorzitter werkgroep tot september 2016 |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
14-12-2015 Update 25-4-2017 |
Inbreng patiëntenperspectief
De werkgroep was voornemens om aandacht te besteden aan het patiëntenperspectief door het houden van een focusgroep. Ondanks de inspanningen om voldoende deelnemers te werven voor deze focusgroep, waren er onvoldoende aanmeldingen (twee) voor een betekenisvolle focusgroep. De werkgroep heeft er daarom voor gekozen om de focusgroepbijeenkomst niet door te laten gaan en de patiëntenvereniging Stichting Bekkenbodem4all te betrekken bij het richtlijnontwikkelingstraject. Zij hebben de werkgroep van feedback voorzien en de werkgroep heeft de belangrijkste aandachtspunten verwerkt in de overwegingen van de richtlijn. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan Stichting Bekkenbodem4all.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn (module) en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. Het implementatieplan is te vinden bij de aanverwante producten. De werkgroep heeft tevens interne kwaliteitsindicatoren ontwikkeld om het toepassen van de richtlijn in de praktijk te volgen en te versterken (zie Indicatoren).
Werkwijze
AGREE
Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Voor een stap-voor-stap beschrijving hoe een evidence-based richtlijn tot stand komt wordt verwezen naar het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten.
Knelpuntenanalyse
Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitter van de werkgroep en de adviseur de knelpunten. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door genodigden bij een Invitational Conference. Een verslag hiervan is opgenomen als aanverwant product.
Uitgangsvragen en uitkomstmaten
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de voorzitter en de adviseur concept-uitgangsvragen opgesteld. Deze zijn met de werkgroep besproken waarna de werkgroep de definitieve uitgangsvragen heeft vastgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als kritiek, belangrijk (maar niet kritiek) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de kritieke uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.
Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur
Er werd voor de afzonderlijke uitgangsvragen aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de module met desbetreffende uitgangsvraag.
Kwaliteitsbeoordeling individuele studies
Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) tabellen. De gebruikte RoB instrumenten zijn gevalideerde instrumenten die worden aanbevolen door de Cochrane Collaboration: AMSTAR – voor systematische reviews; Cochrane – voor gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek; een afgeleide van ROBINS-NRS – voor observationeel onderzoek; QUADAS II – voor diagnostisch onderzoek.
Samenvatten van de literatuur
De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidence-tabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij een voldoende aantal studies en overeenkomstigheid (homogeniteit) tussen de studies werden de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp van Review Manager 5.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs
A) Voor interventievragen (vragen over therapie of screening)
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation (zie http://www.gradeworkinggroup.org/).
GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, matig, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013).
GRADE |
Definitie |
Hoog |
|
Matig |
|
Laag |
|
Zeer laag |
|
B) Voor vragen over diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd eveneens bepaald volgens de GRADE-methode: GRADE-diagnostiek voor diagnostische vragen en voor vragen over schade of bijwerkingen, etiologie en prognose (Van Everdingen, 2004).
Formuleren van de conclusies
Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in een of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE methodiek. De werkgroepleden maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen. De overall bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de kritieke uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overall conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje Overwegingen.
Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)
Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals de expertise van de werkgroepleden, de waarden en voorkeuren van de patiënt (patient values and preferences), kosten, beschikbaarheid van voorzieningen en organisatorische zaken. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje Overwegingen.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.
Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van Zorg.
Indicatorontwikkeling
Voordat de conceptrichtlijn ter autorisatie werd aangeboden, is de werkgroep nagegaan of er interne kwaliteitsindicatoren ontwikkeld waren om het toepassen van de richtlijn in de praktijk te volgen en te versterken. Meer informatie over de methode van indicatorontwikkeling is op te vragen bij het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (secretariaat@kennisinstituut.nl).
Kennislacunes
Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Een overzicht van de onderwerpen waarvoor (aanvullend) wetenschappelijk van belang wordt geacht, is als aanbeveling in de Kennislacunes beschreven (onder aanverwante producten).
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren zijn verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren is de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn is vervolgens aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.
Kostenoverwegingen
De werkgroep heeft ingeschat dat het onderdeel budget-impactanalyse voor deze richtlijn niet direct van toepassing is. Er zijn geen recente gegevens beschikbaar over de totale kosten van de diagnostiek en behandeling van patiënten met LUTS/BPH in Nederland. Daarom zal is per uitgangsvraag gekeken naar de globale kosteninschatting (huidige situatie versus situatie in nieuwe richtlijn). Er werd ingeschat door de werkgroep dat eventuele veranderingen in diagnostiek en behandeling van LUTS/BPH niet voor een kostentoename of -afname zullen zorgen, maar eerder een kostenverschuiving waarbij de totale kosten min of meer gelijk blijven.
Implementatie
Nadat de richtlijn van commentaar werd voorzien en door de NVU geaccordeerd werd, is het implementatie proces van de richtlijn in stappen als volgt:
- In eerste instantie zal een digitale versie beschikbaar komen op de website van de NVU en dan als officiële NVU versie Richtlijn mannelijk niet-neurogene LUTS 2017 worden geafficheerd.
- De richtlijn wordt toegelicht op een van de halfjaarlijkse ledenvergaderingen van de NVU.
- Een samenvatting van de richtlijn kan in het lijfblad van de NVU: Urograaf / Nederlands Tijdschrift voor Urologie geplaatst worden.
- De richtlijn wordt gebruikt om een E-learning module te maken voor AIOS urologie en urologen.
- Er is een versie van de richtlijn voor patiënten ontwikkeld in voor hen begrijpelijke taal.
- Er wordt door de NVU een LUTS-richtlijnenapp ontwikkeld, die als doel heeft de implementatie van de richtlijn te bevorderen.
De werkgroep zijn ten tijde van de commentaarfase barrières beschreven die kunnen optreden bij de implementatie van de richtlijn en welke gerichte acties daarop ondernomen kunnen worden. Verder heeft de werkgroep geïnventariseerd welke mogelijk belemmerende en bevorderende factoren voor naleving van de aanbevelingen gelden; het tijdspad voor implementatie; verwachte impact op zorgkosten; randvoorwaarden voor implementatie; mogelijke oplossingen en verantwoordelijken.
Literatuur
Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, et al. AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348.
Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0. Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. http://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/over_richtlijnontwikkeling.html. 2012.
Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen: stappenplan. Kennisinstituut van Medisch Specialisten.
Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html. 2013.
Schünemann HJ, Oxman AD, Brozek J, et al. Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ. 2008;336(7653):1106-10. doi: 10.1136/bmj.39500.677199.AE. Erratum in: BMJ. 2008;336(7654). doi: 10.1136/bmj.a139. PubMed PMID: 18483053.
Van Everdingen JJE, Burgers JS, Assendelft WJJ, et al. Evidence-based richtlijnontwikkeling. Bohn Stafleu Van Loghum. 2004.
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.