Maagcarcinoom - Diagnostische laparoscopie
Uitgangsvraag
Wat is de waarde van diagnostische laparoscopie bij patiënten met een op basis van imaging in opzet curatief te behandelen maagcarcinoom?
Aanbeveling
Zie totaaloverzicht aanbevelingen bij submodule FDG-PET.
Onderbouwing
Conclusies
Conclusies (versie 2.1 2016):
Het is aannemelijk dat diagnostische laparoscopie een hoge sensitiviteit (89-95%) en specificiteit (100%) heeft voor de M-stadiëring (gecombineerd peritoneale én viscerale metastasen) van maagcarcinoom. Dit geldt hoofdzakelijk voor cT3-4 tumoren.
EBRO Niveau 2: A2 Muntean 2009 (7); B Kishi 2012 (4), Power 2009 (9)
Het is aannemelijk dat diagnostische laparoscopie een matige sensitiviteit (mediaan 88%), maar een hoge specificiteit (mediaan 100%) heeft voor de diagnose van alleen peritoneale metastasen bij maagcarcinoom. Dit geldt hoofdzakelijk voor cT3-4 tumoren.
EBRO Niveau 2: A2 Muntean 2009 (7), B Kikuchi 2014 (3) , Kishi 2014 (5), Murayama 2012 (8) , Santa-Maria 2014 T (10), Tsuchida 2011 (11), Yamagata 2013 (12)
Het is aannemelijk dat peritoneale cytologie tijdens diagnostische laparoscopie een lage sensitiviteit (mediaan 71%), maar een matige specificiteit (mediaan 88%) heeft voor de diagnose van peritoneale metastasen bij maagcarcinoom. Dit geldt hoofdzakelijk voor cT3-4 tumoren.
EBRO Niveau 2: A2 Muntean 2009 (7); B Dalal 2008 (1), Kishi, 2014 (5), Mezhir 2012 (6), Shelat 2012 (17) , Yamagata 2013 (12)
Er zijn aanwijzingen dat diagnostische laparoscopie leidt tot wijzigingen in het behandelbeleid. In de beschikbare literatuur werd bij 16-38% van patiënten met een maagcarcinoom een laparotomie vermeden.
EBRO Niveau 3: C Huang 014 (14) , Kapiev 2010 (15), Mahadevan 2010 (16) , Muntean 2009 (7) , Santa-Maraia 2014 (10), Shelat 2012 (17) , Tourani 2015 (18)
Samenvatting literatuur
Samenvatting literatuur (versie 2.1 2016):
Beschrijving van de studies
Er werden geen gerandomiseerde studies of vergelijkende observationele studies gevonden die het effect van diagnostische laparoscopie vergeleken met geen laparoscopie op de totale overleving en kwaliteit van leven bij patiënten met een op basis van imaging in opzet curatief te behandelen resectabel maagcarcinoom.
Achttien primaire studies evalueerden de diagnostische accuratesse van diagnostische laparoscopie (1) (2) (3) (4) (5) (6) (7) (8) (9) (10) (11) (12) en/of de impact ervan op het behandelbeleid (13) (14) (15) (16) (7) (10) (17) (18)[
Zes studies rapporteerden ook specifiek resultaten voor peritoneale cytologie uitgevoerd tijdens laparoscopie (1) (5) (6) (7) (17) (12). Negen studies waren prospectief (1) (2) (4) (16) (6) (7) (8) (9) (10), acht studies retrospectief (13) (14) (15) (3) (17) (18) (11) (12) en in één studie was het design onduidelijk (5).
Negen studies evalueerden de diagnostische accuratesse van diagnostische laparoscopie en/of peritoneale cytologie door gebruik te maken van histopathologie als referentiestandaard (1) (2) (3) (4) (5) (7) (8) (9) (11). In twee studies was de referentiestandaard onduidelijk (10) (12). Twee studies gebruikten de resultaten van de diagnostische laparoscopie om de accuratesse van peritoneale cytologie te beoordelen (6) (17).
In totaal werden 985 patiënten in de analyses opgenomen. In de meeste studies werden patiënten geïncludeerd die op basis van klassieke beeldvorming (meestal CT, soms ook echografie, echo-endoscopie, MRI en/of PET-scan) een in-opzet-curatief te behandelen maagcarcinoom leken te hebben. In zes studies werden vrijwel uitsluitend patiënten met een T3-4 tumor geïncludeerd (13) (14) (3) (4) (5) (11)]. Drie studies includeerden ook minstens 10% patiënten met een T1-2 tumor (1) (2) (6). In de overige negen studies was het cTNM stadium onduidelijk.
Kwaliteit van het bewijs
Eén studie was van goede kwaliteit, hoewel er geen blindering gerapporteerd werd (wellicht geen blindering gezien de opeenvolging van events) (7). De zeventien andere studies hadden belangrijke tekortkomingen, zoals geen opeenvolgende patiëntenserie (2 studies), onterechte exclusie van patiënten (3 studies), onduidelijke of afwezige blindering (17 studies).
Stadiëring:
1) M-stadiëring:
Drie studies evalueerden de diagnostische accuratesse van laparoscopie voor de M-stadiëring. Twee studies evalueerden ‘klassieke' laparoscopie (met lavage en soms laparoscopische echografie) (7) (9), en één studie evalueerde laparoscopie met aminolevulinaat fotodynamische diagnose (4). De drie studies vonden een specificiteit van 100%. Muntean rapporteerde een sensitiviteit van 89%, Power 95%. In deze laatste studie werden hoofdzakelijk (72%) T3-4 en/of N+ tumoren geïncludeerd. Kishi - die alleen T3-4 tumoren includeerde - vond een sensitiviteit van 93%.
Zeven studies evalueerden specifiek de accuratesse voor de diagnose van peritoneale metastasen (3) (5) (7) (8) (10) (11) (12). Eén studie includeerde alleen T4-tumoren (11); drie andere studies includeerden tussen 76% en 96% T3-4 tumoren (3) (5) (7). In drie studies werd de cTNM stadiering niet gerapporteerd (8) (10) (12). De sensitiviteit van klassieke laparoscopie varieerde tussen 33% en 100% (mediaan 88%), de specificiteit tussen 0% en 100% (mediaan 100%). Eén studie rapporteerde de accuratesse van laparoscopie met aminolevulinaat fotodynamische diagnose (8), en vond een sensitiviteit en specificiteit van 100%.
Zes studies rapporteerden de diagnostische accuratesse van peritoneale cytologie (uitgevoerd tijdens laparoscopie) voor de diagnose van peritoneale metastasen (1) (5) (6) (7) (17) (12). In twee studies werd de cTNM stadiering niet gerapporteerd (17) (12), in de vier andere studies varieerde het percentage patiënten met een T3-4 tumor tussen 56% en 96% (1) (5) (6) (7). De sensitiviteit varieerde tussen 52% en 92% (mediaan 71%), de specificiteit tussen 78% en 100% (mediaan 88%).
2) N-stadiëring:
Twee studies evalueerden de diagnostische accuratesse voor de N-stadiëring (2) (7). Kakroo rapporteerde een globale sensitiviteit van 53% en een specificiteit van 91%. Muntean vond gelijkwaardige resultaten, met een sensitiviteit van 55% en een specificiteit van 100%. Kakroo rapporteerde ook resultaten per N-stadium, maar wisselde in de berekening de vals-negatieven om met de vals-positieven. Voor de diagnose van N0-tumoren bedroeg de (herberekende) sensitiviteit van 75% en een specificiteit van 85%. Voor N1- en N2-tumoren bedroegen de sensitiviteit en specificiteit 50% en 90%,en 86% en 86%, respectievelijk. Er waren geen N3-tumoren.
3) T-stadiëring:
Eén studie evalueerde de diagnostische accuratesse voor de T-stadiëring, maar wisselde ook hier in de berekening de vals-negatieven om met de vals-positieven[ (2). Voor de diagnose van T3-tumoren bedroeg de (herberekende) sensitiviteit 83% en de specificiteit 67%. Van de 12 patiënten met een pT3 tumor stelde laparoscopie de diagnose correct in tien gevallen (cT3) en was er een onder- (cT2) en overdiagnose (cT4) voor telkens één geval. Voor de diagnose van T4-tumoren bedroeg de sensitiviteit 71% en de specificiteit 95%. Van de 17 patiënten met een pT4 tumor stelde laparoscopie de diagnose correct in 12 gevallen, en was er een onderdiagnose in vijf gevallen.
4) Up- en down-staging:
Power includeerde 94 patiënten die diagnostische laparoscopie ondergingen (gelokaliseerd maagcarcinoom, geen metastasen op CT of MRI) (9). Bij 18 patiënten (19%) werden occulte metastasen vastgesteld die niet op CT gezien werden (upstaging).
Burbidge includeerde 220 patiënten, waarvan er 52 een diagnostische laparoscopie ondergingen (cT3-4, potentieel resectabel op standaard beeldvorming en fit voor chirurgie) (13). Zes patiënten (12%) hadden peritoneale metastasen bij laparoscopie, maar niet op CT (upstaging). Eén patiënt (2%) had peritoneale metastasen op CT, maar niet bij laparoscopie (downstaging).
Shelat includeerde 27 patiënten die een diagnostische laparoscopie ondergingen (gevorderd stadium, geen metastasen op CT en potentieel kandidaat voor neoadjuvante behandeling) (17). Bij 13 patiënten (48%) vond upstaging plaats op basis van de resultaten van de laparoscopie: bij 10 patiënten (37%) werden metastasen vastgesteld, bij 3 patiënten werd lokaal gevorderde ziekte vastgesteld. Bij één patiënt (4%) was sprake van downstaging op basis van de resultaten van de laparoscopie.
Kishi includeerde 52 patiënten die een klassieke diagnostische laparoscopie ondergingen en aanvullend ook fotodynamische diagnose met aminolevulinaat (serosa-invasie, geen metastasen op CT) (5). Klassieke laparoscopie vond peritoneale metastasen die niet op CT gezien werden bij 28 patiënten (waarvan 4 fout-positief). Fotodynamische diagnose met aminolevulinaat vond peritoneale metastasen die niet gezien werden tijdens klassieke laparoscopie bij vijf patiënten.
Tourani includeerde 148 patiënten die een diagnostische laparoscopie ondergingen (T2-4, geen metastasen op CT, echografie, PET scan en/of EUS) (18). Laparoscopie detecteerde occulte peritoneale metastasen bij 18% van de patiënten. Cytologie vond microscopische metastasen bij nog eens 7% van de patiënten.
Impact op behandelbeleid:
1) Percentage vermeden laparotomieën:
Vijf studies rapporteerden het percentage vermeden laparotomieën (14) (16) (7) (10) (17). In deze studies werd een laparotomie vermeden bij 16-38% van de patiënten.
2) Wijzigingen in behandelbeleid:
Vier studies rapporteerden de impact van diagnostische laparoscopie op het behandelbeleid (15) (7) (17) (18).
Muntean includeerde 45 patiënten die diagnostische laparoscopie ondergingen (T2-4 en geen metastasen op standaard beeldvorming) (7). Bij 28 patiënten werden geen metastasen vastgesteld tijdens diagnostische laparoscopie, en deze patiënten ondergingen een laparotomie. Bij twee patiënten hiervan werden tijdens laparotomie peritoneale metastasen vastgesteld. Bij 17 patiënten werden wel metastasen vastgesteld tijdens diagnostische laparoscopie, en deze patiënten ondergingen palliatieve behandeling.
Shelat stelde bij 10 patiënten (37%) metastasen vast via laparoscopie, deze patiënten ondergingen geen laparotomie. De 3 patiënten bij wie lokaal gevorderde ziekte werd vastgesteld kregen neoadjuvante chemoradiatie, één hiervan onderging totale gastrectomie. Bij één patiënt gebeurde een downstaging op basis van de resultaten van de laparoscopie, deze patiënt onderging een curatieve totale gastrectomie met adjuvante chemoradiatie. Van de 13 patiënten zonder impact op de stadiëring onderging één patiënt geen chirurgie, acht patiënten ondergingen een R0 resectie, drie patiënten een R1-resectie en één patiënt een R2 resectie.
Kapiev includeerde 78 patiënten die op basis van CT gepland waren voor curatieve chirurgie (15). Bij 23 patiënten werden tijdens diagnostische laparoscopie peritoneale metastasen vastgesteld. Bij 15 patiënten hiervan werd geen laparotomie uitgevoerd, acht patiënten ondergingen palliatieve chirurgie.
Tourani includeerde 148 patiënten die diagnostische laparoscopie ondergingen (T2-4, geen metastasen op CT, echografie, PET scan en/of EUS) (18). Laparoscopie detecteerde occulte peritoneale metastasen bij 27 patiënten (18%). Cytologie vond microscopische metastasen bij nog eens 11 patiënten (7%). Bij 37 van de 38 patiënten veranderde het beleid van curatief naar palliatief
Referenties
- 1 - Dalal KM, Woo Y, Kelly K et al. Detection of micrometastases in peritoneal washings of gastric cancer patients by the reverse transcriptase polymerase chain reaction. Gastric cancer : official journal of the International Gastric Cancer Association and the Japanese Gastric Cancer Association. 2008;11(4):206-13 [link]
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 01-03-2017
Laatst geautoriseerd : 01-07-2016
Geplande herbeoordeling :
Versie 2.1 (2016)/versie 2.2 (2017)
Met het oog op toekomstig onderhoud van de richtlijn (zie bijlage 11) heeft de NVMDL zich bereid verklaart voor deze richtlijn als coördinerend regiehouder op te willen treden.
Versie 1.0 (2009)
De houder van de richtlijn moet kunnen aantonen dat de richtlijn zorgvuldig en met de vereiste deskundigheid tot stand is gekomen. Onder houder wordt verstaan de verenigingen van beroepsbeoefenaren die de richtlijn autoriseren. De VIKC is financieel verantwoordelijk en draagt zorg voor het beheer en de ontsluiting van de richtlijn
Actualisatie
Versie 2.1 (2016)/versie 2.2 (2017)
De bij deze revisie gewijzigde c.q. toegevoegde modules zijn in juni 2016 geautoriseerd. Naast deze modules is een eerste, voorlopige versie van een Onderhoudsplan opgesteld. Het is de bedoeling dat een (nog in te stellen) richtlijnwerkgroep c.q. kerngroep met verlengd mandaat voortaan jaarlijks beoordeelt voor welke bestaande modules er nieuwe relevante evidence is gepubliceerd én of er nieuwe relevante knelpunten zijn. Op basis daarvan adviseert deze werkgroep c.q. kerngroep de betrokken verenigingen welke modules c.q. onderwerpen bij nieuw tussentijds onderhoud van de richtlijn de hoogste prioriteit hebben.
Versie 1.0 (2009)
De geldigheidsduur van deze richtlijn is vastgesteld op 5 jaar. De geldigheidstermijn voor de richtlijn wordt vanuit IKNL bewaakt. Om verscheidene redenen kan herziening eerder dan beoogd nodig zijn. De Landelijke Werkgroep Gastro-intestinale Tumoren toetst daarom jaarlijks de actualiteit van de richtlijn. Het bestuur van deze landelijke werkgroep draagt de verantwoordelijkheid om de behoefte voor herziening van de huidige richtlijn bij de beroepsgroepen te peilen. Zo nodig zal de richtlijn tussentijds op onderdelen worden bijgesteld. Uiterlijk in 2013 zal een nieuwe multidisciplinaire werkgroep worden geïnstalleerd voor een herziene versie van de richtlijn.
Doel en doelgroep
Doelstelling
Een richtlijn is een document met aanbevelingen ter ondersteuning van zorgprofessionals en zorggebruikers, gericht op het verbeteren van de kwaliteit van zorg, berustend op wetenschappelijk onderzoek aangevuld met expertise en ervaringen van zorgprofessionals en zorggebruikers. Deze richtlijn beoogt een leidraad te geven voor het handelen in de dagelijkse praktijk en geeft daartoe aanbevelingen over diagnose, behandeling, begeleiding en follow-up van patiënten met een maagcarcinoom.
Doelgroep
Deze richtlijn is bestemd voor alle professionals die betrokken zijn bij de diagnostiek, behandeling en begeleiding van patiënten met een maagcarcinoom, zoals maag-darm-lever artsen, radiologen en nucleair-geneeskundigen, chirurgen, pathologen, radiotherapeuten, medisch oncologen, diëtisten, (gespecialiseerd) verpleegkundigen en huisartsen. Tevens kan de richtlijn houvast bieden aan patiënten en hun naasten. Deze richtlijn wordt gebruikt voor het maken van patiënteninformatiemateriaal op http://www.kanker.nl/.
Samenstelling werkgroep
Versie 2.1 (2016)/versie 2.2 (2017)
Voor deze revisies van de richtlijn is najaar 2014 een nieuwe multidisciplinaire werkgroep ingesteld. Daarbij zijn enkele nieuwe mandaterende verenigingen toegevoegd. Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL) zorgde voor de ondersteuning en begeleiding van de werkgroep.
Versie 1.0 (2009)
Voor het ontwikkelen van de richtlijn is najaar 2007 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld. Medisch specialisten werkzaam bij de diagnostiek en behandeling van het maagcarcinoom zijn afgevaardigd namens de wetenschappelijke- en beroepsverenigingen. Bij de samenstelling van de werkgroep is rekening gehouden met de geografische spreiding, inbreng van betrokkenen uit zowel academische als algemene ziekenhuizen en vertegenwoordiging van de verschillende disciplines. De werkgroepleden hebben onafhankelijk gehandeld en hebben van hun verenigingen het mandaat voor hun inbreng gekregen. Een diëtist was verantwoordelijk voor het onderwerp ‘indicaties voor voedings- en/of vitamine ondersteuning'. Medewerkers van onderzoeksbureau Pallas gaven methodologische ondersteuning aan de werkgroep. Twee medewerkers van de VIKC waren verantwoordelijk voor de secretariële ondersteuning en procesbegeleiding.
Versie 2.1 (2016)/versie 2.2 (2017)
Kerngroepleden
Prof. dr. P.D. Siersema, voorzitter, maag-darm-leverarts (NVMDL)
Mw. dr. A. Cats, voorzitter, maag-darm-leverarts (NVMDL)
Mw. prof. dr. H.W.M. van Laarhoven, internist-oncoloog (NIV/NVMO)
Mw. dr. K.J. Neelis, radiotherapeut-oncoloog (NVRO)
Dr. E.J. Spillenaar-Bilgen, chirurg (NVvH)
Overige werkgroepleden
Mw. C.M.M. Acosta-van de Griendt, verpleegkundig specialist (V&VN)
Mw. dr. M.G.E.M. Ausems, klinisch geneticus (VKGN)
Dr. M.J. Deenen, klinisch farmacoloog/ziekenhuisapotheker (NVZA)
Mw. A. Droop, diëtist (NVD)
Mw. dr. S.S. Gisbertz, chirurg (NVvH)
Mw. dr. N.C.T. van Grieken, patholoog (NVVP)
Dr. H.H. Hartgrink, chirurg (NVvH)
Mw. prof. dr. G.A.P. Hospers, internist-oncoloog (NIV)
Dr. E.P.M. Jansen, radiotherapeut-oncoloog (NVRO)
Mw. drs. J.H.F. Leemhuis, patiëntenvertegenwoordiger (LmK)
Dr. J. Nederend, radioloog (NVvR)
Drs. F.P.J. Peters, internist-oncoloog (NIV)
Mw. dr. J.W. van Sandick, chirurg-oncoloog (NVvH)
Dr. S.H. Sastrowijoto, patholoog (NVVP)
Mw. dr. E.M. Timmermans, patiëntenvertegenwoordiger (SPKS)
Dr. E. Vegt, nucleair geneeskundige (NVNG)
Mw. D. Westenberg, verpleegkundig specialist (V&VN)
Ondersteuning IKNL
Drs. J.J.F. de Groot, senior adviseur
Mw. N.J. Munneke, secretaresse
Mw. dr. L. Veerbeek, adviseur (tot 1 januari 2016)
Versie 1.0 (2009)
Werkgroepleden
Dr. R.L.H. Jansen, voorzitter, internist-oncoloog,
Dr. J.J.G.H.M. Bergman, maag-darm-leverarts
Mw. A. Droop, diëtiste
Dr. M. Eeftinck Schattenkerk, chirurg
Mw. dr. N.C.T. van Grieken, patholoog
Dr. H.H. Hartgrink, oncologisch chirurg
Mw. dr. G.A.P. Hospers, internist-oncoloog
E.P.M. Jansen, radiotherapeut
Dr. F.M. Nagengast, maag-darm-leverarts
Mw. dr. I.D. Nagtegaal, patholoog
Mw. dr. E.L. van Persijn van Meerten, radioloog
Prof.dr. P.D. Siersema, maag-darm-leverarts
Dr. B.L.A.M. Weusten, maag-darm-leverarts
Mw. dr. I.M.A. Joung, procesbegeleider
Redactie
Dr. H.H. Hartgrink, oncologisch chirurg
Dr. R.L.H. Jansen, internist-oncoloog
Mw. dr. I.M.A. Joung, procesbegeleider
Mw. S. Janssen-van Dijk, secretaresse
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
In de verschillende fasen van de ontwikkeling van het concept van de richtlijn is zoveel mogelijk rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de daadwerkelijke uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. De richtlijn wordt verspreid onder de professionals via de (wetenschappelijke) verenigingen en de regionale Integrale Kankercentra. Ook wordt een samenvatting van de richtlijn ter publicatie aangeboden aan het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde. Daarnaast wordt de richtlijn beschikbaar gesteld op www.oncoline.nl (de website van IKNL).
In principe worden voor de evaluatie van de aanbevelingen in de richtlijn richtlijnindicatoren opgesteld. Middels een documentatieproject kan met behulp van deze indicatoren worden vastgesteld in hoeverre de richtlijn wordt nageleefd. De informatie uit het documentatieproject kan input leveren bij de revisie van de richtlijn.
Werkwijze
Versie 2.2 (2017)
De evidence based aanpassingen m.b.t. onderdelen behandeling vroegcarcinoom, lymfadenectomie, omentectomie en laparoscopische versus open maagresectie zijn gebaseerd op systematische searches naar en beoordeling van relevante literatuur; daarbij is gebruik gemaakt van de GRADE methodiek. De aanpassingen m.b.t. de onderdelen Her2Neu (pathologie) en postoperatief beleid (voeding) zijn gebaseerd op elders ontwikkelde (inter)nationale richtlijnen.
Versie 2.1 (2016)
De evidence based aanpassingen van de richtlijn zijn gebaseerd op systematische searches naar en beoordeling van relevante literatuur. Zie betreffende modules voor meer informatie over de gebruikte zoekstrategieën. Wat betreft de beoordeling is voor de gereviseerde ‘diagnostische (sub)modules' (over respectievelijk diagnostische laparoscopie en FDG-PET) gebruik gemaakt van de EBRO methodiek. Voor de overige - ‘therapeutische' - (sub)modules (over respectievelijk adjuvante chemoradiatie, systeemtherapie, HIPEC en vitamine B12 toediening) is gebruik gemaakt van de GRADE methodiek.
Versie 1.0 (2009)
De aanbevelingen uit deze richtlijn zijn voor zover mogelijk gebaseerd op bewijs uit gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek. Relevante artikelen werden gezocht door het verrichten van systematische zoekacties. Er is een goede, recente richtlijn beschikbaar van SIGN (Scottish Intercollegiate Guidelines Network) over ‘Management of oesophageal and gastric cancer' 199. Voor deze richtlijn is op systematische wijze naar literatuur gezocht en is een beoordeling op basis van niveaus van bewijs aan de literatuur gegeven. Deze richtlijn was het uitgangspunt voor de huidige richtlijn, dat wil zeggen dat de huidige richtlijn gebaseerd is op de studies gebruikt in de SIGN richtlijn, aangevuld met meer recente studies. Om deze reden is de zoekactie beperkt tot de periode vanaf 2002. Recente studies (tot en met januari 2008) zijn hieraan toegevoegd. Daarnaast werden enkele recent verschenen artikelen meegenomen.
Er werd gezocht in de databases Medline en de Cochrane Library. Voor iedere vraag werd een aparte zoekstrategie gebruikt (zie zoekstrategie). Gezocht werd naar publicaties in de talen Nederlands, Engels, Duits en Frans. ‘Case-reports' werden geëxcludeerd. Referentielijsten van andere richtlijnen aangaande maagcarcinomen (Earle 200362; NCCN 2008261; Peeters 2008170) werden gescreend op het voorkomen van nieuwe referenties. Ook werden artikelen geselecteerd uit referentielijsten van reeds gevonden artikelen.
Aanbevelingen werden gebaseerd op ‘best evidence' en daarom werd tevens geselecteerd op bewijskracht. Hiervoor werd gebruik gemaakt van de volgende hiërarchische indeling van studiedesigns gebaseerd op bewijskracht; 1. Meta-analyses en systematische reviews; 2. Gerandomiseerde gecontroleerde studies (RCT´s); 3. Gecontroleerde studies (CT's). Waar deze niet voorhanden waren, werd verder gezocht naar vergelijkend cohortonderzoek, vergelijkende patiënt controleonderzoeken of niet-vergelijkend onderzoek. De geselecteerde artikelen zijn vervolgens beoordeeld op kwaliteit van het onderzoek en gegradeerd naar mate van bewijs, waarbij de indeling in tabel 1 is gebruikt (gebaseerd op Handleiding Richtlijnontwikkeling CBO258).
Indien er voor een bepaalde vraag voldoende kwalitatief goede studies van een hoger niveau beschikbaar waren werd geen gebruik gemaakt van studies van een lager niveau. Bijvoorbeeld als er een goede systematische review beschikbaar was die de vraag beantwoordde is niet verder gezocht naar RCT´s. Als er geen systematische review maar wel voldoende goed uitgevoerde RCT´s waren is niet gezocht naar CT's.
De mate van bewijskracht en niveau van bewijs zijn in de conclusies van de verschillende hoofdstukken weergegeven. De belangrijkste literatuur waarop de conclusies zijn gebaseerd is daarbij vermeld
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.