Maagcarcinoom - Lymfadenectomie
Uitgangsvraag
Wat zijn de gewenste en ongewenste effecten van beperkte lymfeklierdissectie in vergelijking met uitgebreide lymfeklierdissectie bij patiënten met in opzet curatief te behandelen maagcarcinoom (bij totale maagresectie)?
Aanbeveling
Bij patiënten met een in opzet curatief te behandelen maagcarcinoom (cT0-4N0-3M0) wordt een gemodificeerde D2-lymfadenectomie geadviseerd als onderdeel van een radicale (sub)totale maagresectie.
Zie de bijlage Maagresectietechniek (zie {bijlage 2}) voor een beschrijving van de techniek van een maagresectie met adequate lymfeklierdissectie.
Overwegingen
In een Aziatische studie van hoge kwaliteit wordt een significant verschil gevonden op de algehele en ziektevrije overleving in het voordeel van een uitgebreide lymfeklierdissectie. In Westerse studies van matige kwaliteit wordt dit voordeel voor de algehele overleving niet aangetoond en is er conflicterend bewijs voor het effect op ziektevrije overleving en het locoregionaal recidief. Een studie van hoge kwaliteit laat een voordeel zien voor een uitgebreide lymfadenectomie op de ziektevrije overleving en het locoregionaal recidief en twee studies van lage kwaliteit tonen dit voordeel niet aan. De hogere morbiditeit en mortaliteit na een D2-lymfadenectomie wordt tegenwoordig niet meer gezien nu standaard een gemodificeerde D2-lymfadenectomie wordt verricht (zonder pancreaticosplenectomie). In de uitgevoerde Westerse studies ontbreekt helaas veelal de chirurgische kwaliteitscontrole.
Zie de bijlage Maagresectietechniek (zie {bijlage 2}) voor een beschrijving van de techniek van een maagresectie met adequate lymfeklierdissectie.
Onderbouwing
Conclusies
Aziatische studies
Voor patiënten met in opzet curatief te behandelen maagcarcinoom (cT0-4N0-3M0) is er bewijs van hoge kwaliteit dat er een hogere algehele overleving is bij uitgebreide lymfeklierdissectie dan bij beperkte lymfeklierdissectie (14).
Voor patiënten met in opzet curatief te behandelen maagcarcinoom (cT0-4N0-3M0) is er bewijs van hoge kwaliteit dat er een hogere ziektevrije overleving is bij uitgebreide lymfeklierdissectie dan bij beperkte lymfeklierdissectie (14).
Voor patiënten met in opzet curatief te behandelen maagcarcinoom (cT0-4N0-3M0) is er bewijs van matige kwaliteit dat er geen verschil is in het aantal locoregionale recidieven tussen beperkte en uitgebreide lymfeklierdissectie (14).
Voor patiënten met in opzet curatief te behandelen maagcarcinoom (cT0-4N0-3M0) is er bewijs van lage kwaliteit dat er geen verschil is in percentage naadlekkages tussen beperkte en uitgebreide lymfeklierdissectie (14).
Voor patiënten met in opzet curatief te behandelen maagcarcinoom (cT0-4N0-3M0) is er bewijs van lage kwaliteit dat het aantal chirurgische postoperatieve complicaties lager is bij beperkte lymfeklierdissectie dan bij uitgebreide lymfeklierdissectie (14).
Voor patiënten met in opzet curatief te behandelen maagcarcinoom (cT0-4N0-3M0) is er bewijs van lage kwaliteit dat het aantal niet-chirurgische postoperatieve complicaties lager is bij beperkte lymfeklierdissectie dan bij uitgebreide lymfeklierdissectie (14).
Westerse studies
Voor patiënten met in opzet curatief te behandelen maagcarcinoom (cT0-4N0-3M0) is er bewijs van matige kwaliteit dat er geen verschil is in algehele overleving tussen beperkte en uitgebreide lymfeklierdissectie (1) (13) (10) (5) (9).
Voor patiënten met in opzet curatief te behandelen maagcarcinoom (cT0-4N0-3M0) is er in één studie (13) bewijs van hoge kwaliteit dat het maagcarcinoom gerelateerd overlijden statistisch significant hoger is bij beperkte lymfeklierdissectie dan bij uitgebreide lymfeklierdissectie, en in twee studies (9) (11) bewijs van lage kwaliteit dat de ziektevrije overleving niet statistisch significant verschillend is tussen beperkte en uitgebreide lymfeklierdissectie.
Voor patiënten met in opzet curatief te behandelen maagcarcinoom (cT0-4N0-3M0) is er in één studie (12) (13) (follow-up] bewijs van hoge kwaliteit dat er meer lokale en regionale recidieven gevonden zijn bij beperkte lymfeklierdissectie dan bij uitgebreide lymfeklierdissectie, en in één studie (11) bewijs van lage kwaliteit dat er geen verschil is voor locoregionale recidief tussen beperkte en uitgebreide lymfeklierdissectie.
Voor patiënten met in opzet curatief te behandelen maagcarcinoom (cT0-4N0-3M0) is er bewijs van lage kwaliteit dat er een minder postoperatieve mortaliteit is bij beperkte lymfeklierdissectie dan bij een uitgebreide lymfeklierdissectie (2) (4) (9) (11).
Voor patiënten met in opzet curatief te behandelen maagcarcinoom (cT0-4N0-3M0) is er bewijs van matige kwaliteit dat er geen verschil is in aantal re-operaties tussen beperkte en uitgebreide lymfeklierdissectie (10) (8).
Voor patiënten met in opzet curatief te behandelen maagcarcinoom (cT0-4N0-3M0) is er bewijs van lage kwaliteit dat er minder naadlekkages optreden bij een beperkte lymfeklierdissectie dan bij een uitgebreide lymfeklierdissectie (4) (11).
Voor patiënten met in opzet curatief te behandelen maagcarcinoom (cT0-4N0-3M0) is er bewijs van lage kwaliteit dat er geen verschil is in het percentage pneumonieën tussen beperkte en uitgebreide lymfeklierdissectie (11).
Voor patiënten met in opzet curatief te behandelen maagcarcinoom (cT0-4N0-3M0) is er bewijs van lage kwaliteit dat er minder postoperatieve complicaties optreden bij beperkte lymfeklierdissectie dan bij uitgebreide lymfeklierdissectie (10), (2) (4) (8) (11).
Samenvatting literatuur
Beschrijving van de studies
Er zijn 6 gerandomiseerde studies in 15 artikelen geïdentificeerd (1) (2) (3) (4) (5) (6) (7) (8) (9) (10) (11) (12) (13) (14) (15) en 11 systematische reviews (16) (17) (18) (18) (19) (20) (21) (22) (23) (24) (25). Deze systematische reviews stratificeerden niet naar land van studie en zijn daarom niet geïncludeerd. De gerandomiseerde Aziatische en Westerse studies worden apart gepoold. In totaal zijn er 1715 patiënten geïncludeerd, waarvan 221 uit Azië en 1494 uit Westerse landen.
Aziatische studies
Effect op algehele overleving
Wu et al rapporteerden bij patiënten met in opzet curatief te behandelen maagcarcinoom een significant lagere 5-jaars algehele overleving bij beperkte lymfeklierdissectie (D1) (53,6%) dan bij uitgebreide lymfeklierdissectie (D3) (59,5%) p=0.041. De HR was 0,49 (95% BI 0,32-0,77) (14).
Effect op ziektevrije overleving
Wu et al rapporteerden bij patiënten met in opzet curatief te behandelen maagcarcinoom geen verschil is 5-jaars ziektevrije overleving tussen beperkte (D1) en uitgebreide lymfeklierdissectie (D3) (57,8% vs 63,1%; p=0.068). Als er gecorrigeerd wordt voor prognostische factoren is er een statistisch significant verschil in het voordeel van uitgebreide lymfeklierdissectie (HR is 0,72 (95% BI 0,57-0,91) (14)[.
Effect op locoregionaal recidief
In de studie van Wu et al was bij patiënten met in opzet curatief te behandelen maagcarcinoom geen statistische significant verschil in het aantal locoregionale recidieven tussen beperkte en uitgebreide lymfeklierdissectie (14) (RR=1,51 (95% BI 0,71-3,22).
Effect op postoperatieve mortaliteit
Er zijn geen studies gevonden die rapporteren over het effect van lymfeklierdissectie op postoperatieve mortaliteit.
Effect op re-operaties
Er zijn geen studies gevonden die rapporteren over het effect van lymfeklierdissectie op re-operaties.
Effect op naadlekkages
In de studie van Wu et al (15) is geen statistisch significant verschil gevonden in het percentage naadlekkages tussen beperkte en uitgebreide lymfeklierdissectie.
Effect op pneumonie
Er zijn geen studies gevonden die rapporteren over het effect van lymfeklierdissectie op pneumonie.
Effect op postoperatieve complicaties (algemeen)
Wu et al rapporteerden (15) een significant lager aantal chirurgische en niet-chirurgische postoperatieve complicaties bij een beperkte lymfeklierdissectie (D1) versus een uitgebreide lymfeklierdissectie (D3) (p=0.006 en p=0.012).
Westerse studies
Effect op algehele overleving
Drie studies rapporteerden de Hazard ratio over de algehele overleving (5) (9) (13). In de gepoolde analyse werd geen verschil gevonden in algehele overleving tussen de uitgebreide en beperkte lymfeklierdissectie (HR=0,98 (95% BI 0,86-1,12)) (5) (8) (13).
Effect op ziektevrije overleving
Twee studies rapporteerden de ziektevrije overleving (8) (11). In de gepoolde analyse werd geen verschil gevonden in hazard ratio voor ziektevrije overleving tussen de uitgebreide en beperkte lymfeklierdissectie (HR=1,00 (95% BI 0,70-1,44). In de D1D2 trial met een mediane follow up van 15,2 jaar werd een statistisch significant hoger maagcarcinoom gerelateerd overlijden gevonden in de groep met beperkte lymfeklierdissectie (48%, 182/380 patiënten) vergeleken met de uitgebreide lymfeklierdissectie groep (37%, 123/331 patiënten) (13).
Effect op locoregionaal recidief
Gazilia et al vonden bij patiënten met maagcarcinoom en uitgebreide lymfeklierdissectie 4/36 (11%) locoregionale recidieven en in de groep met beperkte lymfeklierdissectie was dit 6/35 (17,1%). Dit verschil is niet statistisch significant (OR=0,60 (95% BI 0,15-2,36). In de D1D2 trial waren er in de D1 groep (beperkte lymfeklierdissectie) zowel significant meer lokale (D1:22% versus D2:12%) als regionale recidieven (D1:19% versus D2:13%) dan in de D2 groep (uitgebreide lymfeklierdissectie) (13).
Effect op postoperatieve mortaliteit
Een gepoolde analyse van 4 studies vond een lagere postoperatieve mortaliteit voor de beperkte lymfeklierdissectie (4,3%, 32/749) vergeleken met de uitgebreide lymfeklierdissectie (9%, 63/702), OR= 0,45 (95% 0,29-0,7) (2) (4) (7) (11).
Effect op re-operaties
Twee studies hebben het aantal re-operaties gerapporteerd (7) (10). In totaal waren er 3 re-operaties nodig in de groep met beperkte lymfeklierdissectie (1,9%; n=155) en 8 in de groep van de uitgebreide lymfeklierdissectie (5,2%; n=155). Dit was niet statistisch significant verschillend (OR=0,39 (95% BI 0,11-1,38).
Effect op naadlekkages
Zowel Cuschieri et al (4) als Gazilia et al (11) hebben het aantal naadlekkages gerapporteerd. In de groep van beperkte lymfeklierdissectie waren er 13 naadlekkages (5,5%) en dat was significant minder dan in de groep met uitgebreide lymfeklierdissectie (n=28; 11,8%) (OR=0,43 95% BI 0,22-0,86).
Effect op pneumonie
Gazilia et al (11) vonden geen statistisch significant verschil in aantal pneumonieën tussen de groep met beperkte lymfeklierdissectie (1/36; D1+) en de groep met uitgebreide lymfeklierdissectie (4/37; D2).
Effect op postoperatieve complicaties (algemeen)
Alle studies rapporteerden postoperatieve complicaties en de gepoolde analyse laat zien dat er significant minder postoperatieve complicaties genoteerd zijn in de groep met beperkte lymfeklierdissectie dan bij de groep met uitgebreide lymfeklierdissectie (OR=0,46 (95% BI 0,36-0,57) (2) (4) (8) (10) (11).
Zoeken en selecteren
P | Patiënten met in opzet curatief te behandelen maagcarcinoom (cT0-4N0-3M0). |
I | Beperkte/limited (D1) lymfeklierdissectie |
C | Uitgebreide/extended (D2,D3,D4) lymfeklierdissectie |
O | Algehele overleving, ziektevrije overleving, locoregionaal recidief, postoperatieve mortaliteit, re-operaties, naadlekkages, pneumonie en postoperatieve complicaties (algemeen) |
Referenties
- 7 - Degiuli M, Sasako M, Calgaro M et al. Morbidity and mortality after D1 and D2 gastrectomy for cancer: interim analysis of the Italian Gastric Cancer Study Group (IGCSG) randomised surgical trial. European journal of surgical oncology : the journal of the European Society of Surgical Oncology and the British Association of Surgical Oncology. 2004;30(3):303-8 [link]
- 12 - Hartgrink HH, van de Velde CJ, Putter H et al. Extended lymph node dissection for gastric cancer: who may benefit? Final results of the randomized Dutch gastric cancer group trial. Journal of clinical oncology : official journal of the American Society of Clinical Oncology. 2004;22(11):2069-77 [link]
- 19 - Lustosa SA, Saconato H, Atallah AN et al. Impact of extended lymphadenectomy on morbidity, mortality, recurrence and 5-year survival after gastrectomy for cancer. Meta-analysis of randomized clinical trials. Acta cirurgica brasileira / Sociedade Brasileira para Desenvolvimento Pesquisa em Cirurgia. 2008;23(6):520-30 [link]
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 01-07-2021
Laatst geautoriseerd : 01-03-2017
Geplande herbeoordeling :
Versie 2.1 (2016)/versie 2.2 (2017)
Met het oog op toekomstig onderhoud van de richtlijn (zie bijlage 11) heeft de NVMDL zich bereid verklaart voor deze richtlijn als coördinerend regiehouder op te willen treden.
Versie 1.0 (2009)
De houder van de richtlijn moet kunnen aantonen dat de richtlijn zorgvuldig en met de vereiste deskundigheid tot stand is gekomen. Onder houder wordt verstaan de verenigingen van beroepsbeoefenaren die de richtlijn autoriseren. De VIKC is financieel verantwoordelijk en draagt zorg voor het beheer en de ontsluiting van de richtlijn
Actualisatie
Versie 2.1 (2016)/versie 2.2 (2017)
De bij deze revisie gewijzigde c.q. toegevoegde modules zijn in juni 2016 geautoriseerd. Naast deze modules is een eerste, voorlopige versie van een Onderhoudsplan opgesteld. Het is de bedoeling dat een (nog in te stellen) richtlijnwerkgroep c.q. kerngroep met verlengd mandaat voortaan jaarlijks beoordeelt voor welke bestaande modules er nieuwe relevante evidence is gepubliceerd én of er nieuwe relevante knelpunten zijn. Op basis daarvan adviseert deze werkgroep c.q. kerngroep de betrokken verenigingen welke modules c.q. onderwerpen bij nieuw tussentijds onderhoud van de richtlijn de hoogste prioriteit hebben.
Versie 1.0 (2009)
De geldigheidsduur van deze richtlijn is vastgesteld op 5 jaar. De geldigheidstermijn voor de richtlijn wordt vanuit IKNL bewaakt. Om verscheidene redenen kan herziening eerder dan beoogd nodig zijn. De Landelijke Werkgroep Gastro-intestinale Tumoren toetst daarom jaarlijks de actualiteit van de richtlijn. Het bestuur van deze landelijke werkgroep draagt de verantwoordelijkheid om de behoefte voor herziening van de huidige richtlijn bij de beroepsgroepen te peilen. Zo nodig zal de richtlijn tussentijds op onderdelen worden bijgesteld. Uiterlijk in 2013 zal een nieuwe multidisciplinaire werkgroep worden geïnstalleerd voor een herziene versie van de richtlijn.
Doel en doelgroep
Doelstelling
Een richtlijn is een document met aanbevelingen ter ondersteuning van zorgprofessionals en zorggebruikers, gericht op het verbeteren van de kwaliteit van zorg, berustend op wetenschappelijk onderzoek aangevuld met expertise en ervaringen van zorgprofessionals en zorggebruikers. Deze richtlijn beoogt een leidraad te geven voor het handelen in de dagelijkse praktijk en geeft daartoe aanbevelingen over diagnose, behandeling, begeleiding en follow-up van patiënten met een maagcarcinoom.
Doelgroep
Deze richtlijn is bestemd voor alle professionals die betrokken zijn bij de diagnostiek, behandeling en begeleiding van patiënten met een maagcarcinoom, zoals maag-darm-lever artsen, radiologen en nucleair-geneeskundigen, chirurgen, pathologen, radiotherapeuten, medisch oncologen, diëtisten, (gespecialiseerd) verpleegkundigen en huisartsen. Tevens kan de richtlijn houvast bieden aan patiënten en hun naasten. Deze richtlijn wordt gebruikt voor het maken van patiënteninformatiemateriaal op http://www.kanker.nl/.
Samenstelling werkgroep
Versie 2.1 (2016)/versie 2.2 (2017)
Voor deze revisies van de richtlijn is najaar 2014 een nieuwe multidisciplinaire werkgroep ingesteld. Daarbij zijn enkele nieuwe mandaterende verenigingen toegevoegd. Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL) zorgde voor de ondersteuning en begeleiding van de werkgroep.
Versie 1.0 (2009)
Voor het ontwikkelen van de richtlijn is najaar 2007 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld. Medisch specialisten werkzaam bij de diagnostiek en behandeling van het maagcarcinoom zijn afgevaardigd namens de wetenschappelijke- en beroepsverenigingen. Bij de samenstelling van de werkgroep is rekening gehouden met de geografische spreiding, inbreng van betrokkenen uit zowel academische als algemene ziekenhuizen en vertegenwoordiging van de verschillende disciplines. De werkgroepleden hebben onafhankelijk gehandeld en hebben van hun verenigingen het mandaat voor hun inbreng gekregen. Een diëtist was verantwoordelijk voor het onderwerp ‘indicaties voor voedings- en/of vitamine ondersteuning'. Medewerkers van onderzoeksbureau Pallas gaven methodologische ondersteuning aan de werkgroep. Twee medewerkers van de VIKC waren verantwoordelijk voor de secretariële ondersteuning en procesbegeleiding.
Versie 2.1 (2016)/versie 2.2 (2017)
Kerngroepleden
Prof. dr. P.D. Siersema, voorzitter, maag-darm-leverarts (NVMDL)
Mw. dr. A. Cats, voorzitter, maag-darm-leverarts (NVMDL)
Mw. prof. dr. H.W.M. van Laarhoven, internist-oncoloog (NIV/NVMO)
Mw. dr. K.J. Neelis, radiotherapeut-oncoloog (NVRO)
Dr. E.J. Spillenaar-Bilgen, chirurg (NVvH)
Overige werkgroepleden
Mw. C.M.M. Acosta-van de Griendt, verpleegkundig specialist (V&VN)
Mw. dr. M.G.E.M. Ausems, klinisch geneticus (VKGN)
Dr. M.J. Deenen, klinisch farmacoloog/ziekenhuisapotheker (NVZA)
Mw. A. Droop, diëtist (NVD)
Mw. dr. S.S. Gisbertz, chirurg (NVvH)
Mw. dr. N.C.T. van Grieken, patholoog (NVVP)
Dr. H.H. Hartgrink, chirurg (NVvH)
Mw. prof. dr. G.A.P. Hospers, internist-oncoloog (NIV)
Dr. E.P.M. Jansen, radiotherapeut-oncoloog (NVRO)
Mw. drs. J.H.F. Leemhuis, patiëntenvertegenwoordiger (LmK)
Dr. J. Nederend, radioloog (NVvR)
Drs. F.P.J. Peters, internist-oncoloog (NIV)
Mw. dr. J.W. van Sandick, chirurg-oncoloog (NVvH)
Dr. S.H. Sastrowijoto, patholoog (NVVP)
Mw. dr. E.M. Timmermans, patiëntenvertegenwoordiger (SPKS)
Dr. E. Vegt, nucleair geneeskundige (NVNG)
Mw. D. Westenberg, verpleegkundig specialist (V&VN)
Ondersteuning IKNL
Drs. J.J.F. de Groot, senior adviseur
Mw. N.J. Munneke, secretaresse
Mw. dr. L. Veerbeek, adviseur (tot 1 januari 2016)
Versie 1.0 (2009)
Werkgroepleden
Dr. R.L.H. Jansen, voorzitter, internist-oncoloog,
Dr. J.J.G.H.M. Bergman, maag-darm-leverarts
Mw. A. Droop, diëtiste
Dr. M. Eeftinck Schattenkerk, chirurg
Mw. dr. N.C.T. van Grieken, patholoog
Dr. H.H. Hartgrink, oncologisch chirurg
Mw. dr. G.A.P. Hospers, internist-oncoloog
E.P.M. Jansen, radiotherapeut
Dr. F.M. Nagengast, maag-darm-leverarts
Mw. dr. I.D. Nagtegaal, patholoog
Mw. dr. E.L. van Persijn van Meerten, radioloog
Prof.dr. P.D. Siersema, maag-darm-leverarts
Dr. B.L.A.M. Weusten, maag-darm-leverarts
Mw. dr. I.M.A. Joung, procesbegeleider
Redactie
Dr. H.H. Hartgrink, oncologisch chirurg
Dr. R.L.H. Jansen, internist-oncoloog
Mw. dr. I.M.A. Joung, procesbegeleider
Mw. S. Janssen-van Dijk, secretaresse
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
In de verschillende fasen van de ontwikkeling van het concept van de richtlijn is zoveel mogelijk rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de daadwerkelijke uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. De richtlijn wordt verspreid onder de professionals via de (wetenschappelijke) verenigingen en de regionale Integrale Kankercentra. Ook wordt een samenvatting van de richtlijn ter publicatie aangeboden aan het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde. Daarnaast wordt de richtlijn beschikbaar gesteld op www.oncoline.nl (de website van IKNL).
In principe worden voor de evaluatie van de aanbevelingen in de richtlijn richtlijnindicatoren opgesteld. Middels een documentatieproject kan met behulp van deze indicatoren worden vastgesteld in hoeverre de richtlijn wordt nageleefd. De informatie uit het documentatieproject kan input leveren bij de revisie van de richtlijn.
Werkwijze
Versie 2.2 (2017)
De evidence based aanpassingen m.b.t. onderdelen behandeling vroegcarcinoom, lymfadenectomie, omentectomie en laparoscopische versus open maagresectie zijn gebaseerd op systematische searches naar en beoordeling van relevante literatuur; daarbij is gebruik gemaakt van de GRADE methodiek. De aanpassingen m.b.t. de onderdelen Her2Neu (pathologie) en postoperatief beleid (voeding) zijn gebaseerd op elders ontwikkelde (inter)nationale richtlijnen.
Versie 2.1 (2016)
De evidence based aanpassingen van de richtlijn zijn gebaseerd op systematische searches naar en beoordeling van relevante literatuur. Zie betreffende modules voor meer informatie over de gebruikte zoekstrategieën. Wat betreft de beoordeling is voor de gereviseerde ‘diagnostische (sub)modules' (over respectievelijk diagnostische laparoscopie en FDG-PET) gebruik gemaakt van de EBRO methodiek. Voor de overige - ‘therapeutische' - (sub)modules (over respectievelijk adjuvante chemoradiatie, systeemtherapie, HIPEC en vitamine B12 toediening) is gebruik gemaakt van de GRADE methodiek.
Versie 1.0 (2009)
De aanbevelingen uit deze richtlijn zijn voor zover mogelijk gebaseerd op bewijs uit gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek. Relevante artikelen werden gezocht door het verrichten van systematische zoekacties. Er is een goede, recente richtlijn beschikbaar van SIGN (Scottish Intercollegiate Guidelines Network) over ‘Management of oesophageal and gastric cancer' 199. Voor deze richtlijn is op systematische wijze naar literatuur gezocht en is een beoordeling op basis van niveaus van bewijs aan de literatuur gegeven. Deze richtlijn was het uitgangspunt voor de huidige richtlijn, dat wil zeggen dat de huidige richtlijn gebaseerd is op de studies gebruikt in de SIGN richtlijn, aangevuld met meer recente studies. Om deze reden is de zoekactie beperkt tot de periode vanaf 2002. Recente studies (tot en met januari 2008) zijn hieraan toegevoegd. Daarnaast werden enkele recent verschenen artikelen meegenomen.
Er werd gezocht in de databases Medline en de Cochrane Library. Voor iedere vraag werd een aparte zoekstrategie gebruikt (zie zoekstrategie). Gezocht werd naar publicaties in de talen Nederlands, Engels, Duits en Frans. ‘Case-reports' werden geëxcludeerd. Referentielijsten van andere richtlijnen aangaande maagcarcinomen (Earle 200362; NCCN 2008261; Peeters 2008170) werden gescreend op het voorkomen van nieuwe referenties. Ook werden artikelen geselecteerd uit referentielijsten van reeds gevonden artikelen.
Aanbevelingen werden gebaseerd op ‘best evidence' en daarom werd tevens geselecteerd op bewijskracht. Hiervoor werd gebruik gemaakt van de volgende hiërarchische indeling van studiedesigns gebaseerd op bewijskracht; 1. Meta-analyses en systematische reviews; 2. Gerandomiseerde gecontroleerde studies (RCT´s); 3. Gecontroleerde studies (CT's). Waar deze niet voorhanden waren, werd verder gezocht naar vergelijkend cohortonderzoek, vergelijkende patiënt controleonderzoeken of niet-vergelijkend onderzoek. De geselecteerde artikelen zijn vervolgens beoordeeld op kwaliteit van het onderzoek en gegradeerd naar mate van bewijs, waarbij de indeling in tabel 1 is gebruikt (gebaseerd op Handleiding Richtlijnontwikkeling CBO258).
Indien er voor een bepaalde vraag voldoende kwalitatief goede studies van een hoger niveau beschikbaar waren werd geen gebruik gemaakt van studies van een lager niveau. Bijvoorbeeld als er een goede systematische review beschikbaar was die de vraag beantwoordde is niet verder gezocht naar RCT´s. Als er geen systematische review maar wel voldoende goed uitgevoerde RCT´s waren is niet gezocht naar CT's.
De mate van bewijskracht en niveau van bewijs zijn in de conclusies van de verschillende hoofdstukken weergegeven. De belangrijkste literatuur waarop de conclusies zijn gebaseerd is daarbij vermeld