Maagcarcinoom - Laparoscopische versus open maagresectie
Uitgangsvraag
Wat zijn de gewenste en ongewenste effecten van laparoscopische techniek - in vergelijking met open chirurgische techniek - bij partiële respectievelijk totale maagresectie bij patiënten met in opzet curatief te behandelen maagcarcinoom?
Aanbeveling
Bij patiënten met een in opzet curatief te behandelen maagcarcinoom kan zowel een open als een laparoscopische techniek worden gebruikt, ongeacht of het een partiële of totale gastrectomie betreft.
Overwegingen
Studies betreffende de uitkomsten na open of laparoscopische (partiële) gastrectomie zijn vooral afkomstig uit Azië. Het is onzeker of deze uitkomsten geëxtrapoleerd kunnen worden naar de Westerse situatie. Het uit de studies voortvloeiende bewijs is meestal van lage en bij één conclusie van matige kwaliteit. Er is slechts één studie naar de effecten bij een totale gastrectomie. In het algemeen lijkt een laparoscopisch uitgevoerde gastrectomie geen negatieve of positieve effecten te hebben voor de patiënt ten opzichte van een open uitgevoerde gastrectomie, noch ten aanzien van de postoperatieve complicaties noch ten aanzien van het aantal verwijderde lymfeklieren. Er kunnen geen uitspraken worden gedaan met betrekking tot overleving. In Nederland zijn recent twee RCT's van start gegaan waarin dit het onderwerp van studie is.
Onderbouwing
Conclusies
Partiële gastrectomie
Conclusies Aziatische studies
Voor patiënten met maagcarcinoom die een partiële gastrectomie ondergaan is er bewijs van lage kwaliteit dat er geen verschil is in overleving tussen laparoscopische en open chirurgie (29).
Voor patiënten met maagcarcinoom die een partiële gastrectomie ondergaan is er bewijs van matige kwaliteit dat er minder postoperatieve complicaties zijn bij laparoscopische dan bij open chirurgie (29) (35) (37) (38) (41) (40).
Voor patiënten met maagcarcinoom die een partiële gastrectomie ondergaan is er bewijs van lage kwaliteit dat er een verschil is voor het aantal gereseceerde lymfeklieren tussen laparoscopische en open chirurgie (29) (35) (38) (41) (39).
Conclusies Westerse studies
Voor patiënten met maagcarcinoom die een partiële gastrectomie ondergaan in is er bewijs van lage kwaliteit dat er geen verschil is in overleving tussen laparoscopische en open chirurgie (33).
Voor patiënten met maagcarcinoom die een partiële gastrectomie ondergaan is er bewijs van lage kwaliteit dat er geen verschil is in postoperatieve complicaties tussen laparoscopische en open chirurgie (33).
Voor patiënten met maagcarcinoom die een partiële gastrectomie ondergaan in is er bewijs van lage kwaliteit dat er geen verschil is in aantal gereseceerde lymfeklieren tussen laparoscopische en open chirurgie (33).
Totale gastrectomie
Conclusies Aziatische studies
Voor patiënten met maagcarcinoom die een totale gastrectomie ondergaan is er bewijs van lage kwaliteit dat er geen verschil in aantal gereseceerde lymfeklieren bij laparoscopische of open chirurgie (30).
Samenvatting literatuur
Beschrijving van de studies
Er zijn 29 relevante systematische reviews geïdentificeerd, maar geen enkele includeerde de recent gepubliceerde KLASS studie en stratificeerde naar land waarin de studies zijn uitgevoerd (1) (2) (3) (4) (5) (6) (7) (8) (9) (10) (11) (12) (13) (14) (15) (16) (17) (18) (19) (20) (21) (22) (23) (24) (25) (26) (27) (28). In totaal zijn er 11 gerandomiseerde studies gevonden die of in Azië of in Europa zijn uitgevoerd (29) (30) (31) (32) (33) (34) (35) (36) (37) (38) (39) (40). De studies uit Azië en Europa zijn apart gepoold. In totaal zijn er 2340 patiënten geïncludeerd, waarvan 2281 uit Azië en 59 uit Europa. 109 patiënten ondergingen een totale gastrectomie en 2231 een partiële gastrectomie.
Partiële gastrectomie
Effect op algehele overleving
In de studie van Cai et al, (29) was de 5-jaars overleving niet statistisch significant verschillend tussen laparoscopische en open chirurgie (67,1% versus 53,8%; p=0,911). De gemiddelde overlevingstijd was 29,4 (95% BI 26,4-32,3) maanden in de laparoscopie groep en in de open chirurgie groep was dit 29,0 (95%BI 26,0-32,0) maanden. In de studie uitgevoerd in Italië was de 5-jaars overleving niet statistisch significant verschillend tussen laparoscopische en open chirurgie (73,3% versus 72,4%) (geen p waarde gerapporteerd) (33).
Effect op postoperatieve complicaties (algemeen)
In de meta-analyse van 6 studies uit Azië (29) (35) (37) (38) (41) (40) werd een OR van 0.45 (95%BI 0.34-0.59) gevonden in het voordeel van laparoscopie. In de studie uitgevoerd in Italië was het aantal postoperatieve complicaties niet statistisch significant verschillend RR tussen laparoscopische en open chirurgie (8 versus 7) (33).
Effect op radicaliteit
Er zijn geen studies gevonden die het effect op radicaliteit van laparoscopische versus open chirurgie onderzocht hebben.
Effect op aantal gereseceerde lymfeklieren
In een gepoolde analyses van 6 studies uit Azië (29) (30) (32) (35) (36) (38) (39) (41) werd een gemiddeld verschil van -1.33 gevonden (95% BI -2.09 tot -0.58) in het voordeel van laparoscopie. De spreidingsbreedte (range) betreft de lymfeklieren die verwijderd zijn in de laparoscopie groep is minimum: 20.2 en maximum: 40.5 en in de open chirurgie groep minimum: 24.9 en maximum: 45.1. In de studie uitgevoerd in Italië was het aantal gereseceerde lymfeklieren niet statistisch significant verschillend tussen laparoscopische en open chirurgie (30 versus 29) (geen p waarde gerapporteerd) (33).
Effect op R0 resecties
Er zijn geen studies gevonden die het effect op R0 resectie van laparoscopische versie open chirurgie onderzocht hebben.
Totale gastrectomie
Effect op algehele overleving
Er zijn geen studies gevonden die het effect op totale overleving van laparoscopische versus open chirurgie onderzocht hebben.
Effect op postoperatieve complicaties (algemeen)
Er zijn geen studies gevonden die het effect op postoperatieve complicaties van laparoscopische versus open chirurgie onderzocht hebben.
Effect op radicaliteit
Er zijn geen studies gevonden die het effect op radicaliteit van laparoscopische versus open chirugie onderzocht hebben.
Effect op aantal gereseceerde lymfeklieren
In de studies van Cui et al (30) uitgevoerd in Azië, werd geen verschil gevonden in het aantal gereseceerde lymfeklieren tussen laparoscopische (mean:30.0, SD:14.0) en open chirurgie (mean:33.4, SD:17.4).
Effect op R0 resecties
Er zijn geen studies gevonden die het effect op R0 resectie van laparoscopische versie open chirurgie onderzocht hebben.
Referenties
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 01-07-2021
Laatst geautoriseerd : 01-03-2017
Geplande herbeoordeling :
Versie 2.1 (2016)/versie 2.2 (2017)
Met het oog op toekomstig onderhoud van de richtlijn (zie bijlage 11) heeft de NVMDL zich bereid verklaart voor deze richtlijn als coördinerend regiehouder op te willen treden.
Versie 1.0 (2009)
De houder van de richtlijn moet kunnen aantonen dat de richtlijn zorgvuldig en met de vereiste deskundigheid tot stand is gekomen. Onder houder wordt verstaan de verenigingen van beroepsbeoefenaren die de richtlijn autoriseren. De VIKC is financieel verantwoordelijk en draagt zorg voor het beheer en de ontsluiting van de richtlijn
Actualisatie
Versie 2.1 (2016)/versie 2.2 (2017)
De bij deze revisie gewijzigde c.q. toegevoegde modules zijn in juni 2016 geautoriseerd. Naast deze modules is een eerste, voorlopige versie van een Onderhoudsplan opgesteld. Het is de bedoeling dat een (nog in te stellen) richtlijnwerkgroep c.q. kerngroep met verlengd mandaat voortaan jaarlijks beoordeelt voor welke bestaande modules er nieuwe relevante evidence is gepubliceerd én of er nieuwe relevante knelpunten zijn. Op basis daarvan adviseert deze werkgroep c.q. kerngroep de betrokken verenigingen welke modules c.q. onderwerpen bij nieuw tussentijds onderhoud van de richtlijn de hoogste prioriteit hebben.
Versie 1.0 (2009)
De geldigheidsduur van deze richtlijn is vastgesteld op 5 jaar. De geldigheidstermijn voor de richtlijn wordt vanuit IKNL bewaakt. Om verscheidene redenen kan herziening eerder dan beoogd nodig zijn. De Landelijke Werkgroep Gastro-intestinale Tumoren toetst daarom jaarlijks de actualiteit van de richtlijn. Het bestuur van deze landelijke werkgroep draagt de verantwoordelijkheid om de behoefte voor herziening van de huidige richtlijn bij de beroepsgroepen te peilen. Zo nodig zal de richtlijn tussentijds op onderdelen worden bijgesteld. Uiterlijk in 2013 zal een nieuwe multidisciplinaire werkgroep worden geïnstalleerd voor een herziene versie van de richtlijn.
Doel en doelgroep
Doelstelling
Een richtlijn is een document met aanbevelingen ter ondersteuning van zorgprofessionals en zorggebruikers, gericht op het verbeteren van de kwaliteit van zorg, berustend op wetenschappelijk onderzoek aangevuld met expertise en ervaringen van zorgprofessionals en zorggebruikers. Deze richtlijn beoogt een leidraad te geven voor het handelen in de dagelijkse praktijk en geeft daartoe aanbevelingen over diagnose, behandeling, begeleiding en follow-up van patiënten met een maagcarcinoom.
Doelgroep
Deze richtlijn is bestemd voor alle professionals die betrokken zijn bij de diagnostiek, behandeling en begeleiding van patiënten met een maagcarcinoom, zoals maag-darm-lever artsen, radiologen en nucleair-geneeskundigen, chirurgen, pathologen, radiotherapeuten, medisch oncologen, diëtisten, (gespecialiseerd) verpleegkundigen en huisartsen. Tevens kan de richtlijn houvast bieden aan patiënten en hun naasten. Deze richtlijn wordt gebruikt voor het maken van patiënteninformatiemateriaal op http://www.kanker.nl/.
Samenstelling werkgroep
Versie 2.1 (2016)/versie 2.2 (2017)
Voor deze revisies van de richtlijn is najaar 2014 een nieuwe multidisciplinaire werkgroep ingesteld. Daarbij zijn enkele nieuwe mandaterende verenigingen toegevoegd. Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL) zorgde voor de ondersteuning en begeleiding van de werkgroep.
Versie 1.0 (2009)
Voor het ontwikkelen van de richtlijn is najaar 2007 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld. Medisch specialisten werkzaam bij de diagnostiek en behandeling van het maagcarcinoom zijn afgevaardigd namens de wetenschappelijke- en beroepsverenigingen. Bij de samenstelling van de werkgroep is rekening gehouden met de geografische spreiding, inbreng van betrokkenen uit zowel academische als algemene ziekenhuizen en vertegenwoordiging van de verschillende disciplines. De werkgroepleden hebben onafhankelijk gehandeld en hebben van hun verenigingen het mandaat voor hun inbreng gekregen. Een diëtist was verantwoordelijk voor het onderwerp ‘indicaties voor voedings- en/of vitamine ondersteuning'. Medewerkers van onderzoeksbureau Pallas gaven methodologische ondersteuning aan de werkgroep. Twee medewerkers van de VIKC waren verantwoordelijk voor de secretariële ondersteuning en procesbegeleiding.
Versie 2.1 (2016)/versie 2.2 (2017)
Kerngroepleden
Prof. dr. P.D. Siersema, voorzitter, maag-darm-leverarts (NVMDL)
Mw. dr. A. Cats, voorzitter, maag-darm-leverarts (NVMDL)
Mw. prof. dr. H.W.M. van Laarhoven, internist-oncoloog (NIV/NVMO)
Mw. dr. K.J. Neelis, radiotherapeut-oncoloog (NVRO)
Dr. E.J. Spillenaar-Bilgen, chirurg (NVvH)
Overige werkgroepleden
Mw. C.M.M. Acosta-van de Griendt, verpleegkundig specialist (V&VN)
Mw. dr. M.G.E.M. Ausems, klinisch geneticus (VKGN)
Dr. M.J. Deenen, klinisch farmacoloog/ziekenhuisapotheker (NVZA)
Mw. A. Droop, diëtist (NVD)
Mw. dr. S.S. Gisbertz, chirurg (NVvH)
Mw. dr. N.C.T. van Grieken, patholoog (NVVP)
Dr. H.H. Hartgrink, chirurg (NVvH)
Mw. prof. dr. G.A.P. Hospers, internist-oncoloog (NIV)
Dr. E.P.M. Jansen, radiotherapeut-oncoloog (NVRO)
Mw. drs. J.H.F. Leemhuis, patiëntenvertegenwoordiger (LmK)
Dr. J. Nederend, radioloog (NVvR)
Drs. F.P.J. Peters, internist-oncoloog (NIV)
Mw. dr. J.W. van Sandick, chirurg-oncoloog (NVvH)
Dr. S.H. Sastrowijoto, patholoog (NVVP)
Mw. dr. E.M. Timmermans, patiëntenvertegenwoordiger (SPKS)
Dr. E. Vegt, nucleair geneeskundige (NVNG)
Mw. D. Westenberg, verpleegkundig specialist (V&VN)
Ondersteuning IKNL
Drs. J.J.F. de Groot, senior adviseur
Mw. N.J. Munneke, secretaresse
Mw. dr. L. Veerbeek, adviseur (tot 1 januari 2016)
Versie 1.0 (2009)
Werkgroepleden
Dr. R.L.H. Jansen, voorzitter, internist-oncoloog,
Dr. J.J.G.H.M. Bergman, maag-darm-leverarts
Mw. A. Droop, diëtiste
Dr. M. Eeftinck Schattenkerk, chirurg
Mw. dr. N.C.T. van Grieken, patholoog
Dr. H.H. Hartgrink, oncologisch chirurg
Mw. dr. G.A.P. Hospers, internist-oncoloog
E.P.M. Jansen, radiotherapeut
Dr. F.M. Nagengast, maag-darm-leverarts
Mw. dr. I.D. Nagtegaal, patholoog
Mw. dr. E.L. van Persijn van Meerten, radioloog
Prof.dr. P.D. Siersema, maag-darm-leverarts
Dr. B.L.A.M. Weusten, maag-darm-leverarts
Mw. dr. I.M.A. Joung, procesbegeleider
Redactie
Dr. H.H. Hartgrink, oncologisch chirurg
Dr. R.L.H. Jansen, internist-oncoloog
Mw. dr. I.M.A. Joung, procesbegeleider
Mw. S. Janssen-van Dijk, secretaresse
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
In de verschillende fasen van de ontwikkeling van het concept van de richtlijn is zoveel mogelijk rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de daadwerkelijke uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. De richtlijn wordt verspreid onder de professionals via de (wetenschappelijke) verenigingen en de regionale Integrale Kankercentra. Ook wordt een samenvatting van de richtlijn ter publicatie aangeboden aan het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde. Daarnaast wordt de richtlijn beschikbaar gesteld op www.oncoline.nl (de website van IKNL).
In principe worden voor de evaluatie van de aanbevelingen in de richtlijn richtlijnindicatoren opgesteld. Middels een documentatieproject kan met behulp van deze indicatoren worden vastgesteld in hoeverre de richtlijn wordt nageleefd. De informatie uit het documentatieproject kan input leveren bij de revisie van de richtlijn.
Werkwijze
Versie 2.2 (2017)
De evidence based aanpassingen m.b.t. onderdelen behandeling vroegcarcinoom, lymfadenectomie, omentectomie en laparoscopische versus open maagresectie zijn gebaseerd op systematische searches naar en beoordeling van relevante literatuur; daarbij is gebruik gemaakt van de GRADE methodiek. De aanpassingen m.b.t. de onderdelen Her2Neu (pathologie) en postoperatief beleid (voeding) zijn gebaseerd op elders ontwikkelde (inter)nationale richtlijnen.
Versie 2.1 (2016)
De evidence based aanpassingen van de richtlijn zijn gebaseerd op systematische searches naar en beoordeling van relevante literatuur. Zie betreffende modules voor meer informatie over de gebruikte zoekstrategieën. Wat betreft de beoordeling is voor de gereviseerde ‘diagnostische (sub)modules' (over respectievelijk diagnostische laparoscopie en FDG-PET) gebruik gemaakt van de EBRO methodiek. Voor de overige - ‘therapeutische' - (sub)modules (over respectievelijk adjuvante chemoradiatie, systeemtherapie, HIPEC en vitamine B12 toediening) is gebruik gemaakt van de GRADE methodiek.
Versie 1.0 (2009)
De aanbevelingen uit deze richtlijn zijn voor zover mogelijk gebaseerd op bewijs uit gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek. Relevante artikelen werden gezocht door het verrichten van systematische zoekacties. Er is een goede, recente richtlijn beschikbaar van SIGN (Scottish Intercollegiate Guidelines Network) over ‘Management of oesophageal and gastric cancer' 199. Voor deze richtlijn is op systematische wijze naar literatuur gezocht en is een beoordeling op basis van niveaus van bewijs aan de literatuur gegeven. Deze richtlijn was het uitgangspunt voor de huidige richtlijn, dat wil zeggen dat de huidige richtlijn gebaseerd is op de studies gebruikt in de SIGN richtlijn, aangevuld met meer recente studies. Om deze reden is de zoekactie beperkt tot de periode vanaf 2002. Recente studies (tot en met januari 2008) zijn hieraan toegevoegd. Daarnaast werden enkele recent verschenen artikelen meegenomen.
Er werd gezocht in de databases Medline en de Cochrane Library. Voor iedere vraag werd een aparte zoekstrategie gebruikt (zie zoekstrategie). Gezocht werd naar publicaties in de talen Nederlands, Engels, Duits en Frans. ‘Case-reports' werden geëxcludeerd. Referentielijsten van andere richtlijnen aangaande maagcarcinomen (Earle 200362; NCCN 2008261; Peeters 2008170) werden gescreend op het voorkomen van nieuwe referenties. Ook werden artikelen geselecteerd uit referentielijsten van reeds gevonden artikelen.
Aanbevelingen werden gebaseerd op ‘best evidence' en daarom werd tevens geselecteerd op bewijskracht. Hiervoor werd gebruik gemaakt van de volgende hiërarchische indeling van studiedesigns gebaseerd op bewijskracht; 1. Meta-analyses en systematische reviews; 2. Gerandomiseerde gecontroleerde studies (RCT´s); 3. Gecontroleerde studies (CT's). Waar deze niet voorhanden waren, werd verder gezocht naar vergelijkend cohortonderzoek, vergelijkende patiënt controleonderzoeken of niet-vergelijkend onderzoek. De geselecteerde artikelen zijn vervolgens beoordeeld op kwaliteit van het onderzoek en gegradeerd naar mate van bewijs, waarbij de indeling in tabel 1 is gebruikt (gebaseerd op Handleiding Richtlijnontwikkeling CBO258).
Indien er voor een bepaalde vraag voldoende kwalitatief goede studies van een hoger niveau beschikbaar waren werd geen gebruik gemaakt van studies van een lager niveau. Bijvoorbeeld als er een goede systematische review beschikbaar was die de vraag beantwoordde is niet verder gezocht naar RCT´s. Als er geen systematische review maar wel voldoende goed uitgevoerde RCT´s waren is niet gezocht naar CT's.
De mate van bewijskracht en niveau van bewijs zijn in de conclusies van de verschillende hoofdstukken weergegeven. De belangrijkste literatuur waarop de conclusies zijn gebaseerd is daarbij vermeld