Indocyanine groen lymfografie
Uitgangsvraag
Bij welke indicatie wordt indocyanine groen lymfografie aanbevolen bij de diagnostiek en behandeling van lymfoedeem?
Aanbeveling
Gebruik ICG-lymfografie vooralsnog alleen in een research opstelling als onderdeel van beeldvormend onderzoek bij bijvoorbeeld LVA .
Pas in de dagelijkse praktijk geen ICG-lymfografie toe als diagnostische methode om lymfoedeem vast te stellen. ICG-lymfografie is geen vervanging voor lymfscintigrafie.
Gebruik geen ICG-lymfografie bij conservatieve therapie in de dagelijkse praktijk.
Overwegingen
Kwaliteit van het bewijs
Over het algemeen was de bewijskracht van de studies omtrent de diagnostische accuratesse en effectiviteit van ICG-lymfografie zeer laag. Mede doordat er een grote klinische heterogeniteit werd gezien binnen de studies. De definitie van lymfoedeem verschilde in plaats, ernst en oorzaak. Daarnaast werd ICG-lymfografie op verschillende wijzen toegepast.
Balans van gewenste en ongewenste effecten
Voordelen van ICG-lymfografie (Abbaci 2019):
- Geschikt voor intra-operatieve beeldvorming;
- Real-time beeldvorming van lymfevaten, identificatie en locatie van lymfevaten;
- Veilig (allergierisico is klein, 1 op de 10.000);
- Korte leercurve;
- Hoge resolutie;
- Weinig invasief;
- Lage kosten en geen behoefte aan gespecialiseerde nucleaire geneeskundeafdeling voor kleurstofinjectie (in vergelijking met isotopen methode).
Nadelen van ICG-lymfografie (Abbaci 2019):
- Beperkt tot oppervlakkige beeldvorming;
- Beperkte gegevens voor patiënten met een hoge BMI (doordat de subcutis dikker is bij een hogere BMI, wordt het beoordelen van de lymfebanen bemoeilijkt);
- Onbekende lange termijn impact van herhaalde ICG-toediening;
- Tijdelijke groene tatoeage op injectieplaatsen;
- Geen RCT's beschikbaar met harde klinische eindpunten om de voordelen te bewijzen.
Professioneel perspectief
ICG-lymfografie is een goede en minder belastende methode om de oppervlakkige lymfebanen in beeld te brengen en de indicatie te kunnen stellen voor een lymfoveneuze anastomose. Tevens wordt ICG-lymfografie toegepast om de doorgankelijkheid van de LVA te bepalen. Momenteel is er geen gestandaardiseerde methode voor het plaatsen van de injecties en ook geen consensus over de timing voor het beoordelen van de lymfebanen, waardoor ICG-lymfografie niet de gouden standaard is voor het vaststellen van lymfoedeem. Deze techniek is eerder complementair aan lymfscintigrafie onderzoek.
Er zijn tegenwoordig ook andere methoden om de indicatiestelling voor een LVA te bepalen, o.a met echo-doppler. Echter is deze methode niet conform de huidige stand van wetenschap en praktijk.
ICG-lymfografie is ook toegepast in een experimentele setting om de lymfvaten af te beelden en te kijken of dit kan leiden tot een gerichtere vorm van drainage: de zogenoemde fill en flush techniek (belgrado (2016). Uitgebreid onderzoek door de Vrieze et al. 2022 waarin 3 vormen van massage werden vergeleken (fill en flush techniek, MLD en placebo MLD) kon geen effectiviteit of verschil tussen de drie vormen van manipulatie van de huid aantonen.
De toepassing ICG-lymfografie vindt op dit moment alleen plaats in research opstelling voor reconstructieve chirurgie en bij onderzoek van lymfbanen. Op dit moment is er geen indicatie in de reguliere zorg.
Waarden en voorkeuren van patiënten
ICG-lymfografie kan vooralsnog alleen binnen studieverband ingezet worden. Tijdens het intakegesprek voor LVA zou ICG-lymfografie dan toegepast kunnen worden. Het is belangrijk dat de patiënt wordt voorgelicht over het onderzoek en het verdere verloopt.
De injecties kunnen door de patiënt als pijnlijk worden ervaren. Hoewel de pijnklachten van zeer korte duur zijn, is het prettig als de behandelaar de patiënt de keuze biedt om het gebied van tevoren te verdoven. Mogelijk heeft snelle indicatie- en diagnosestelling een positief effect op management, behandeling en acceptatie van de aandoening.
Aanvaardbaarheid en haalbaarheid
Tijdens een polibezoek kan de patiënt tijdens intake meteen beoordeeld worden op geschiktheid voor lymfechirurgie (LVA). Een polibezoek duurt 30 minuten, waarbij de ICG de tijd krijgt om in te werken. De procedure is simpel en kan verricht worden door een plastische chirurg en/of getrainde zorgmedewerkers. Een nadeel is dat het ICG-lymfografie apparaat een kostbaar instrument is.
Onderbouwing
Achtergrond
Momenteel is lymfscintigrafie het meest gangbare diagnosticum om lymfestromen te visualiseren. Bij lymfscintigrafie kan zowel een statische als een dynamische afbeelding worden gemaakt met kwantificering van clearance van de injectieplaats en de uptake in lymfeklieren (bv liezen of oksel). Lymfscintigrafie kan ook de diepe lymfbanen afbeelden zoals bv kan gebeuren bij primair lymfoedeem waarbij de popliteale klieren retrograad aankleuren.
Indocyanine groen (ICG) lymfografie is een vrij recente beeldvormingstechniek die het mogelijk maakt om alleen oppervlakkige lymfestromen (maximaal3-5 mm onder de huid) in ‘real time’ te visualiseren. Kwantificering is niet mogelijk. ICG-lymfografie gaat in tegenstelling tot lymfscintigrafie gepaard zonder ioniserende straling, en dus minder belastend voor de patiënten. Overigens is er in 2022 nog geen officiële registratie van de indocyanine green vloedstof voor deze indicatie.
In extremiteiten zonder lymfoedeem zal ICG-lymfografie een ‘’lineair patroon’’ laten zien. Bij lymfoedeem in een heel vroeg stadium laat ICG-lymfografie een zogenaamd ‘’splash patroon’’ zien. Wanneer de lymfafvloed verder gaat stagneren, wordt een ‘’stardust patroon’’ gezien. In een laat stadium van lymfoedeem wordt een ‘’diffuus patroon’’ gezien met ICG-lymfografie waarbij een beeld bestaat vergelijkbaar met dermale backflow zoals bij lymfscintigrafie. Yamamoto et al. (2011) beschreef een stadiëring middels ‘Dermal Backflow Patterns’ (zie tabel 1 en 2). Deze stadiëring wordt het meest toegepast in studies.
Tabel 1. Dermal Backflow Stage, bovenste extremiteit (Yamamoto 2011).
Stadium |
Beschrijving |
0 |
Geen ‘dermal backflow patroon’ |
I |
‘Splash’ patroon rondom de axilla regio |
II |
‘Stardust patroon’ dat gelimitieerd is tussen de axilla en het olecranon |
III |
‘Stardust patroon’ dat het olecranon overschrijdt |
IV |
‘Stardust patroon’ in heel de arm |
V |
‘Diffuus patroon’ met een ‘stardust patroon’ in de achtergrond in heel de arm |
Tabel 2. Dermal Backflow Stage, onderste extremiteit (Yamamoto 2011).
Stadium |
Beschrijving |
0 |
Geen ‘dermal backflow patroon’ |
I |
‘Splash’ patroon rondom de lies regio |
II |
‘Stardust patroon’ proximaal van de superieure rand van de patella |
III |
‘Stardust patroon’ distaal van de superieure rand van de patella |
IV |
‘Stardust patroon’ in heel het been |
V |
‘Diffuus patroon’ met een ‘stardust patroon’ in de achtergrond in heel het been |
ICG-lymfografie wordt momenteel nog in de meeste gevallen ingezet voorafgaand aan chirurgische hersteltechnieken, zoals een lymfoveneuze anastomose (LVA) operatie. Er zijn enkele (met name retrospectieve) studies verricht die de diagnostische accuratesse bepalen van lymfscintigrafie versus ICG-lymfografie bij het diagnosticeren van (secundair) lymfoedeem. Onderzoek van Thomis et al. 2021 bij 128 patiënten na borstkanker behandeling zonder lymfoedeem toonde verschillende patronen aan het lymfstelsel te zien waren (zie boven) maar dat dit niet mogelijk was lymfoedeem te voorspellen in het eerste jaar.
Conclusies
Zeer laag |
Uitkomstmaat: diagnostische accuratesse
Wij zijn onzeker over de diagnostische accuratesse van ICG-lymfografie voor het aantonen dan wel het uitsluiten van lymfoedeem.
Akita (2013), Akita (2021), Mihara (2013), Yoon (2020) |
-
|
Uitkomstmaten: effectiviteit, kosteneffectiviteit, bijwerkingen, patiënttevredenheid
Er zijn waren geen studies geïdentificeerd die deze uitkomstmaten beschrijven. |
Samenvatting literatuur
Aanvankelijk werden vijf primaire studies (Akita 2013, Akita 2021, Hara 2018, Mihara 2013 en Yoon 2020) en één systematische review (Abbaci 2019) geïncludeerd. Er is gekozen om de studie van Mihara et al. (2013) wel te includeren ondanks dat de studie bestond uit 29 patiënten. De studie voldeed verder aan alle inclusie- en exclusiecriteria. Voor een volledig overzicht van de karakteristieken van geïncludeerde reviews en studies en de beoordeling van het risico op bias wordt verwezen naar 'Evidence tabellen'.
Indocyanine groen lymfografie versus lymfscintigrafie
Beschrijving van de studies
Vier primaire studies (Akita 2013, Akita 2021, Mihara 2013 en Yoon 2020) onderzochten de accuratesse van ICG lymfografie. De uitslagen werden geverifieerd met lymfscintigrafie als referentiestandaard. Alle studies onderzochten patiënten met lymfoedeem gelokaliseerd aan de bovenste extremiteiten (Akita 2013, Akita 2021 en Yoon 2020) en/of onderste extremiteiten (Akita 2013, Akita 2021 Mihara 2013). Alle geïncludeerde studies onderzochten patiënten met secundair lymfoedeem. De studie van Akita et al. (2013) includeerde ook patiënten met een verdenking op primair lymfoedeem. De toepassing van ICG lymfografie verschilde per studie (in
'Evidence tabellen' is dit omschreven per studie). Voor de omschrijvingen van alle 32 andere studies van de systematische review van Abbaci et al. (2019) wordt verwezen naar de karakteristiekentabel ('Evidence tabellen'). Ook de toepassing van lymfscintigrafie verschilde per studie, voor een uitgebreide beschrijving hiervan wordt verwijzen naar de karakteristiekentabel ('Evidence tabellen') of naar de desbetreffende studie. In de studie van Akita et al. (2013) werd de follow-up periode niet (duidelijk) beschreven.
Hara et al. (2018) onderzochten de effectiviteit van multi-area injectie ICG-lymfografie bij een LVA-operatie. De lymfevaten werden bij de multi-area injectie groep (60 patiënten, 115 ledematen) en de controlegroep (49 patiënten, 81 ledematen) beoordeeld ICG-lymfografie. Bij de controlegroep werd ICG geïnjecteerd op één plaats. Bij de multi-area injectie groep was dit op meerdere locaties (gemiddeld: 1,9 locaties, spreiding 1 t/m 5).
Akita et al. (2021) onderzochten naast de diagnostische accuratesse van ICG-lymfografie ook het identificeren van lymfevaten bij een LVA-operatie en de doorgankelijkheid van de lymfevaten bij een LVA-operatie bij patiënten met secundair lymfoedeem. Er werden 26 bovenste en 88 onderste extremiteiten met lymfoedeem geïncludeerd.
Beschrijving van de resultaten
1. Diagnostische accuratesse
Vanuit meerdere studies kon de sensitiviteit en specificiteit van ICG lymfografie t.o.v. lymfscintigrafie berekend worden (zie tabel 3 ‘Waarden diagnostische accuratesse ICG lymfografie t.o.v. lymfscintigrafie’).
Tabel 3. Waarden diagnostische accuratesse ICG lymfografie t.o.v. lymfscintigrafie.
Studie |
Sensitiviteit |
Specificiteit |
Positief voorspellende waarde |
Negatief voorspellende waarde |
Akita et al. 2013 Secundair lymfoedeem |
0,972 |
0,548 |
0,788 |
0,919 |
Akita et al. 2013 Idiopathisch oedeem van de extremiteiten |
0,974 |
0,778 |
0,860 |
0,955 |
Akita et al. 2021 Secundair lymfoedeem, bovenste en onderste extremiteiten
|
0,759 |
0,913 |
0,971 |
0,50 |
Mihara et al. 2013 Secundair lymfoedeem, gynaecologisch
|
0,89 |
0,80 |
- |
- |
Tabel 4: Correlatieanalyse tussen lymfoedeem stadia, lymfscintigrafie versus ICG-lymfografie (Yoon 2020).
Lymfoedeem stadium |
Rho |
P-waarde* |
Kappa |
95% BI |
Lymfscintigrafie vs. ADB stadium (anterieur)# |
0,83 |
< 0,001 |
0,52 |
0,33-0,71 |
Lymfscintigrafie vs. ADB stadium (posterieur)# |
0,86 |
< 0,001 |
0,59 |
0,42-0,77 |
Lymfscintigrafie vs. MDACC stadium** |
0,85 |
< 0,001 |
0,36 |
0,20-0,52 |
Legenda: * significant verschil (p < 0,05); # zie tabel 1 voor Dermal Backflow Stage (Yamamoto 2011); ** Modified MD Anderson Cancer Center stadium (Yoon 2020). Spearman’s correlatie (rho) werd toegepast voor de analyse van de mate van associatie tussen de variabelen. Een ongewogen Kappa-analyse werd berekend tussen de schalen.
In de studie van Hara et al. (2018) werd a.d.h.v. het aantal anastomosen per ledemaat, het omvang verschil en de NECST classificatie (Normal, Extasis, Contraction, Sclerosis Type) onderzocht. Er was geen verschil in het aantal anastomosen dat gemaakt werd. Het gemiddelde verschil in omvang was in de -1,83% in de multi-area injectie groep en -0,34% in de controlegroep (p = 0,021). De variantie rondom het gemiddelde werd niet gerapporteerd in de studie. Het percentage Ectasis type lymfevaten was groter in de multi-area groep t.o.v. de controlegroep (59,0% versus 40,2%, (p = 3,30 × 10−5). Dit kan een bijdrage hebben geleverd aan een beter chirurgisch resultaat in de multi-area injectie groep.
Het percentage van lymfevaten beschikbaar voor een anastomose middels ICG-lymfografie identificatie was 97,7% (95% BI; 95,1% tot 99,2%). Beoordeling van de doorgankelijkheid van lymfevaten middels ICG-lymfografie was doelmatig bij 95,1% van de chirurgische ingrepen.
2. Overige uitkomstmaten
Er waren geen studies die de volgende uitkomstmaten beschreven: effectiviteit, kosteneffectiviteit, bijwerkingen, praktische toepasbaarheid, patiënttevredenheid.
Kwaliteit van bewijs
De bewijskracht voor de uitkomstmaat diagnostische accuratesse van ICG-lymfografie (Akita 2013, Akita 2021, Mihara 2013 en Yoon 2020) is met twee niveaus verlaagd, gezien de klinische heterogeniteit (lymfoedeem verschilt in plaats, ernst en oorzaak) (inconsistentie), de verschillende interventies (meerdere manieren van toedienen van ICG, wat betreft dosering, locatie, zie 'Evidence tabellen') en verschillende stadiëring van ICG-lymfografie (indirectheid), en het ontbreken van een gouden standaard en de heterogeniteit in de onderzoekspopulaties geven een verhoogd risico op bias waarvoor ook één niveau is afgetrokken.
Zeer laag |
Uitkomstmaat: diagnostische accuratesse
Wij zijn onzeker over de diagnostische accuratesse van ICG-lymfografie voor het aantonen dan wel het uitsluiten van lymfoedeem.
Akita (2013), Akita (2021), Mihara (2013), Yoon (2020) |
-
|
Uitkomstmaten: effectiviteit, kosteneffectiviteit, bijwerkingen, patiënttevredenheid
Er zijn waren geen studies geïdentificeerd die deze uitkomstmaten beschrijven. |
Zoeken en selecteren
Om de uitgangsvraag te beantwoorden is een systematische literatuuranalyse uitgevoerd. Voor dit onderzoek is de volgende PICRO opgesteld:
P: Patiënten met lymfoedeem of chronisch oedeem
I: Indocyanine groen
C: Geen diagnosticum, placebo diagnosticum, andere diagnostische middelen voor lymfoedeem
R: Lymfscintigrafie
O: Diagnostische accuratesse (AUC, positief voorspellende waarde, negatief voorspellende waarde, sensitiviteit en specificiteit), bijwerkingen, kosteneffectiviteit, effectiviteit, patiënttevredenheid.
Zoeken en selecteren
Er werd een systematische zoekstrategie uitgevoerd in de elektronische databases Embase en Medline. De zoekstrategie is toegevoegd in de bijlage ‘zoekstrategieën’. Studies werden geïncludeerd wanneer deze overeenkwamen met de elementen van de PICRO en aan de volgende in- en exclusiecriteria voldeden:
Inclusie:
- Uitsluitend studies die gevalideerde meetmethodes gebruiken;
- Uitsluitend Nederlandstalige, Duitstalig en Engelstalige publicaties;
- Geen beperking leeftijd patiënten.
Exclusie:
- Studies zonder originele gegevens (wel systematische reviews);
- Case control studies;
- Studies met minder dan 30 deelnemers (10 bij zeldzame vorm van lymfoedeem);
- Studies die middelen beschrijven die in Nederland niet beschikbaar zijn;
- Studies ouder dan 2010.
Er werden in totaal 6 studies geïncludeerd op basis van beoordeling van full text. Uiteindelijk zijn er na full text screening 28 studies geëxcludeerd. Specifieke redenen voor exclusie zijn beschreven in de 'Evidence tabellen'.
Referenties
- Abbaci M, Conversano A, De Leeuw F, Laplace-Builhé C, Mazouni C. Near-infrared fluorescence imaging for the prevention and management of breast cancer-related lymphedema: A systematic review. Eur J Surg Oncol. 2019 Oct;45(10):1778-1786.
- Akita S, Mitsukawa N, Kazama T, Kuriyama M, Kubota Y, Omori N, Koizumi T, Kosaka K, Uno T, Satoh K. Comparison of lymphoscintigraphy and indocyanine green lymphography for the diagnosis of extremity lymphoedema. J Plast Reconstr Aesthet Surg. 2013 Jun;66(6):792-8.
- Akita S, Unno N, Maegawa J, Kimata Y, Ota Y, Yabuki Y, Shinaoka A, Sano M, Ohnishi F, Sakuma H, Nuri T, Ozawa Y, Shiko Y, Kawasaki Y, Hanawa M, Fujii Y, Imanishi E, Fujiwara T, Hanaoka H, Mitsukawa N. A phase III, multicenter, single-arm study to assess the utility of indocyanine green fluorescent lymphography in the treatment of secondary lymphedema. J Vasc Surg Venous Lymphat Disord. 2021 Sep 27:S2213-333X(21)00488-1.
- Belgrado, J.-P. et al. Near-Infrared Fluorescence Lymphatic Imaging to Reconsider Occlusion Pressure of Superficial Lymphatic Collectors in Upper Extremities of Healthy Volunteers. Lymphatic Research and Biology 14, 70-77 (2016).
- Hara H, Mihara M. Multi-area lymphaticovenous anastomosis with multi-lymphosome injection in indocyanine green lymphography: A prospective study. Microsurgery. 2019 Feb;39(2):167-173.
- Mihara M, Hara H, Narushima M, Todokoro T, Iida T, Ohtsu H, Murai N, Koshima I. Indocyanine green lymphography is superior to lymphoscintigraphy in imaging diagnosis of secondary lymphedema of the lower limbs. J Vasc Surg Venous Lymphat Disord. 2013 Apr;1(2):194-201.
- Thomis, S. et al. Relation between early disturbance visualized with lymphofluoroscopy and other clinical assessment methods in patients with breast cancer. Clin Breast Cancer (2021)
- Yamamoto, T., Yamamoto, N., Doi, K., Oshima, A., Yoshimatsu, H., Todokoro, T., Ogata, F., Mihara, M., Narushima, M., Iida, T., & Koshima, I. (2011). Indocyanine green-enhanced lymphography for upper extremity lymphedema: a novel severity staging system using dermal backflow patterns. Plastic and reconstructive surgery, 128(4), 941-947.
- Yamamoto, T., Matsuda, N., Doi, K., Oshima, A., Yoshimatsu, H., Todokoro, T., Ogata, F., Mihara, M., Narushima, M., Iida, T., & Koshima, I. (2011). The earliest finding of indocyanine green lymphography in asymptomatic limbs of lower extremity lymphedema patients secondary to cancer treatment: the modified dermal backflow stage and concept of subclinical lymphedema. Plastic and reconstructive surgery, 128(4), 314e-321e.
- Yoon JA, Shin MJ, Shin YB, Kim K, Park H, Kang T, Kong IJ, Kim H, Park MS, Kim JH. Correlation of ICG lymphography and lymphoscintigraphy severity stage in secondary upper limb lymphedema. J Plast Reconstr Aesthet Surg. 2020 Nov;73(11):1982-1988.
- Vrieze, T. D. et al. Manual lymphatic drainage with or without fluoroscopy guidance did not substantially improve the effect of decongestive lymphatic therapy in people with breast cancer-related lymphoedema (EFforT-BCRL trial): a multicentre randomised trial. J Physiother (2022).
Evidence tabellen
Tabellen karakteristieken geselecteerde studies
Study reference |
Study characteristics |
Patient characteristics |
Index test (I) |
Control test (C)
|
Reference test |
Follow-up |
Outcome measures |
Akita 2021
|
Type of study: Phase III, multicenter, single-arm, open-label, clinical trial (HAMAMATSU-ICG study)
Country Japan
Source of funding: The present clinical trial was conducted with funding from Hamamatsu Photonics KK.
Also Supported In Part by the project “Assessment of the utility of indocyanine green fluorescent lymphography in diagnosing lymphedema” of the Japan Agency for Medical Research and Development
Inclusion criteria: adult patients with secondary lymphedema in the lower or upper extremities who were considered for LVA.
Patients with a diagnosis of clinical stage I to II lymphedema, as defined by the International Society of Lymphology (ISL) were eligible for the present study.
Exclusion criteria: patients who severely violate the protocol; and patients whose images are of poor quality and cannot be interpreted (cases of test failure). |
N total at baseline (n analysed): 55 patients in treatment phase. 57 patients in assessment phase
Baseline characteristics: Age: 58,7 +- 10,4, Sex: 100% female. BMI 22,6 +- 2,8. Breast cancer: n = 13 and gynecologic cancer n = 44
|
ICG lymphography
The technique for ICG fluorescent lymphography was standardized as follows. For the assessment phase and lymphatic vessel identification in the treatment phase, after local anesthesia (0.5% xylocaine), 0.2 mL of 2.5 mg/mL ICG solution (Diagnogreen, 25 mg; Daiichi Sankyo Co, Ltd, Tokyo, Japan) was injected subcutaneously into five sites on the hand or foot of each extremity. The injection sites were determined from the results of previous cadaveric studies that had validated the injection sites as covering as many lymphatic channels as possible. After injection, a near-infrared monitoring camera (Pde-neo; Hamamatsu Photonics KK, Hamamatsu City, Japan) was used for imaging. To evaluate the imaging findings, the body surface was stroked manually to promote the migration of the ICG in the lymphatic vessels, and the examination was completed within 3 hours after injection. To confirm the patency of the anastomotic site in the treatment phase, 0.2 mL of 2.5 mg/mL of ICG was injected subcutaneously into the skin at each anastomotic site after the anastomosis was completed. |
None |
Lymphoscintigraphy
For lymphoscintigraphy, the limb was judged as normal and categorized as type 0 when the lymphatic vessel was depicted linearly in the whole extremity with no dermal backflow (DBF) pattern, no lymphatic obstruction, and no additional collateral vessels observed. All other findings, including a reduced number of stained lymph nodes, DBF, and lack of tracer migration, were considered abnormal and categorized into scintigraphy types I to V. |
Length of follow-up: Not mentioned
Loss-to-follow up: Not mentioned
|
The present clinical trial aimed to confirm whether ICG fluorescent lymphography would be useful in evaluating lymphedema, identifying lymphatic vessels suitable for anastomosis, and confirming patency of lymphaticovenular anastomosis in patients with secondary lymphedema.
Sensitivity, specificity, PPV, negative predictive value, positive likelihood ratio, negative likelihood ratio, and accuracy. |
Study reference |
Study characteristics |
Patient characteristics |
Index test (I) |
Control test (C)
|
Reference test |
Follow-up |
Outcome measures |
Akita 2013
|
Type of study: Retrospective comparative study
Country Japan
Source of funding: None mentioned
Inclusion criteria: Patients were divided into a secondary group and an idiopathic group, based on whether they had secondary lymphoedema after lymph node dissection or were suspected of primary lymphoedema when other possible causes had been excluded.
Exclusion criteria: Patients with lymphoedema secondary to filariasis, infection or trauma were not included in the study.
|
N total at baseline (n analysed): A total of 169 limbs in 95 secondary patients and 65 limbs in 39 idiopathic patients were included in the study.
Baseline characteristics: The patient population comprised 115 females and 19 males. The average patient age was 58,5 years, ranging from 9 to 82 years. |
ICG lymphography
0,3 ml of ICG was injected subcutaneously into the bilateral first web spaces of the feet. One hour after injection, circumferential fluorescent images of lymphatic drainage channels were obtained using a photodynamic eye infrared camera system (Hamamatsu Photonics K.K., Hamamatsu, Japan). Yamamoto et al. categorised indocyanine green lymphography findings into a normal linear pattern and three abnormal dermal backflow patterns. Typically, the findings change from a normal linear pattern to a splash pattern, followed by a stardust pattern and a diffuse pattern as the severity of lymphoedema increases. In this study, ICG lymphography was considered positive for lymphoedema when the dermal backflow pattern, absent or decreased inguinal/axillary lymph nodes or the absence of ICG dye migration was recorded at 60 and 120 min after injection. In this study, indocyanine green lymphography was classified based on the Yamamoto et al. categories. |
None |
Lymphoscintigraphy
Lymphoscintigraphy was performed by subcutaneous injection of a small amount (1,0 ml, 200 MBq) of technetium-99m-labelled human serum albumin. Injections were given bilaterally and simultaneously, in the first web spaces of the feet or hands. |
Length of follow-up: Not mentioned
Loss-to-follow up: Not mentioned
|
In secondary oedema, the sensitivity of indocyanine green lymphography, compared with lymphoscintigraphy, was 0,972, the specificity was 0,548 and the accuracy was 0,816.
When patients with lymphoscintigraphy type I and indocyanine green lymphography stage I were regarded as negative, the sensitivity of the indocyanine green lymphography was 0,978, the specificity was 0,925 and the accuracy was 0,953.
There was a significant positive correlation between the lymphoscintigraphy type and the indocyanine green lymphography stage.
In idiopathic oedema, the sensitivity of indocyanine green lymphography was 0,974, the specificity was 0,778 and the accuracy was 0,892.
|
Study reference |
Study characteristics |
Patient characteristics |
Index test (I) |
Control test (C)
|
Reference test |
Follow-up |
Outcome measures |
Hara 2018
|
Type of study: Prospective study
Country Japan
Source of funding: Not mentioned *On the same day, they started wearing a weak pressure compression stocking (tg soft, Lohmann & Rauscher GmbH & Co. KG, Rengsdorf, Germany) or a standard elastic garment.
Inclusion criteria: Patients who underwent LVA in the Department of Lymphatic and Reconstructive Surgery, Saiseikai Kawaguchi General Hospital, between June and November 2016 were recruited as the multi-injection group, while patients who underwent LVA between October 2015 and March 2016 were recruited as the control group.
Exclusion criteria: Patients who underwent LVA between April and May 2016 were not included because this period was a transitional period. Patients who did not undergo ICG lymphography because of allergy to iodine, patients whose preoperative or postoperative circumference data was lacking, patients who underwent other surgical procedures simultaneously for the affected limb were also excluded. Additionally, limbs that underwent multi-injection of ICG in the control group were excluded. |
N total at baseline (n analysed): We performed LVA in 77 patients (149 limbs) between June and November 2016, and 67 patients (130 limbs) between October 2015 and March 2016. The excluded patients are listed in Table 1. Finally, 60 patients (115 limbs) in the multi-injection group and 49 patients (81 limbs) in the control group brought the patients included in this study to a total of 109 patients (196 limbs).
Baseline characteristics: The average age was 60,8 years old (range: 30–88 years old). The number of male patients was 4 and the remaining 105 patients were female. |
ICG lymphography
We injected 0,1 mL of ICG (0,5% Diagnogreen, Daiichi Pharmaceutical, Tokyo, Japan) into the first web spaces of the feet or the second web space of the hands, subcutaneously. We observed the lymphogram with an infrared camera (Photodynamic Eye; Hamamatsu Photonics, Hamamatsu, Japan). |
None |
Lymphoscintigraphy
Preoperatively, we performed lymphoscintigraphy in all patients. We injected 0,3 mL (222 MBq) of 99mTc-labeled albumin radioisotope into the first web space of each foot or the second web space of the hand. In patients with lower limb lymphedema, scintigram images were taken at 15, 30, 60, and 90 minutes after the injection. In patients with upper limb lymphedema, scintigram images were taken at 10, 15, 30, and 60 minutes after the injection. Scintigrams were classified according to the Maegawa classification (International Society of Lymphology, 2013). |
Length of follow-up: Not mentioned
Loss-to-follow-up: Not mentioned
|
The average circumference change was −1,83% in multi-injection group and −0,34% in control group (P = 0,021). The percentage of the Ectasis type lymphatic vessels was 59,0% in multi-injection group and 40,2% in control group (p = 3,30 × 10−5).
Conclusions: By injecting ICG into multiple. |
Study reference |
Study characteristics |
Patient characteristics |
Index test (I) |
Control test (C)
|
Reference test |
Follow-up |
Outcome measures |
Mihara 2013
|
Type of study: Prospective comparative study
Country Japan
Source of funding: Supported by a grant from the Japanese funding program for next generation world-leading research.
Inclusion criteria: 29 patients with lymphedema (58 limbs, including healthy ones) after gynecologic cancer care who underwent lymphedema treatment at The University of Tokyo and Saiseikai Kawaguchi General Hospital between April 2011 and December 2011.
Exclusion criteria: Patients whose subjective symptoms persisted for less than 6 months were excluded to rule out indefinite complaint.
|
N total at baseline (n analysed): 29 patients
Baseline characteristics: All female; age range, 32-79 years
|
ICG lymphography
ICG (0,2 mL, Diagnogreen 0,5%; Daiichi Pharmaceutical, Tokyo, Japan) was injected intracutaneously into the bilateral first interdigits. Imaging was performed using a PDE system (Hamamatsu Photonics, Hamamatsu, Japan). Vivid dynamic images of superficial lymphatic flow were obtained within a few minutes after the injection. In this method, the skin surface is illuminated with near-infrared light, and light emitted by ICG absorbed in lymph vessels is imaged using a charge coupled device camera to detect lymph flow in subcutaneous lymph vessels. For staging of lymphedema based on ICG lymphography, the classification proposed by Yamamoto et al was used: normal lymphatic pattern (stage 0; Video A, available online only); abnormal findings, such as splash and stardust patterns, in the inguinal region only (stage 1); a stardust pattern above the knee, but normal lymph flow below the knee (stage 2); a stardust pattern in the inguinal region over the ankle, but normal lymph flow on the distal side from the ankle (stage 3); a stardust pattern spread to the toes (stage 4); and a diffuse pattern (stage 5; Video B, available online only). |
None |
Lymphoscintigraphy
A Tc-99m-labeled nanocolloid was injected subcutaneously (w20 MBq in 0,1 mL per limb) into the dorsum of the first web space of the foot using a 1-mL syringe and a 27-gauge needle. Penetration of the needle into a blood vessel was excluded by careful aspiration before injection. Massage, warm compresses, and lower limb elevation were not permitted after injection. Half-body anterior and posterior images from the upper abdomen to the toes were obtained with a large field-ofview gamma camera, immediately and at 15, 30, 60, and 90 minutes after tracer injection. Staging based on lymphoscintigraphy was performed using the classification proposed by Maekawa et al14: no abnormal findings (type 1), a dermal backflow pattern (DB) above the knee (type 2), DB from above to below the knee (type 3), DB only below the knee (type 4), and no enhancement (type 5). |
Length of follow-up: Not mentioned
Loss-to-follow up: Not mentioned
|
The objective of the study was to compare the utility of lymphoscintigraphy and ICG lymphography for diagnosis of cancer-related secondary lymphedema.
The sensitivity and specificity of lymphoscintigraphy and ICG lymphography were calculated for all limbs and for diagnosis of early lymphedema in affected limbs. |
Study reference |
Study characteristics |
Patient characteristics |
Index test (I) |
Control test (C)
|
Reference test |
Follow-up |
Outcome measures |
Yoon 2020
Secondary lymphedema after breast cancer. |
Type of study: Retrospective study
Country: Korea
Source of funding: This work was supported by the National Research Foundation of Korea (NRF) grant funded by the Korea government (MSIT) No. 2019R1F1A1059801.
Inclusion criteria: Patients who underwent both lymphoscintigraphy and ICG lymphography for the evaluation of secondary unilateral lymphedema after breast cancer surgery.
Exclusion criteria: Patients who had previous primary lymphedema, history of trauma, metastasis or infection of both arms and patients in whom staging was impossible because of poor image quality or atypical findings. |
N total at baseline (n analysed): A total of 47 patients were recruited for this study.
Baseline characteristics: All patients were female and their mean age was 55,85 years ±10,51 SD. |
ICG lymphography
ICG lymphography images were taken by using a near- infrared camera (Moment K, Gils, Seoul, Korea) to detect 760 nm light-emitting diode and a filter-cutting light below 820 nm. A total of 0,2 mL of ICG (Diagnogreen 2,5 mg/mL) was injected subcutaneously into the bilateral upper extremities at the first and third web space of the hand. |
None |
Lymphoscintigraphy
All lymphoscintigraphies were obtained as planar images by using a dual-head gamma camera (Infinia; GE Medical Systems, Milwaukee, WI, USA) equipped with low-energy, high- resolution collimators, at a rate of 300 s/frame, with a matrix size of 256 pixels ×256 pixels and a zoom factor of 1,0. The energy discriminator was centered on the 140-keV pho- topeak of Tc-99 m by using a symmetric 20% window. |
Length of follow-up: Not mentioned
Loss-to-follow-up: A total of 47 patients were recruited for this study. No patient was excluded from the analysis because of poor imaging quality in the final test, except for 3 patients suspected of focal infection. |
The mean lymphoscintigraphy severity stage, anterior aspect of ADB stage, posterior aspect of ADB stage and modified MDACC stage was 3,77 ±1,66; 3,01 ±1,26; 3,94 ±1,49; and 3,30 ±1,38, respectively.
|
Tabellen karakteristieken geselecteerde studies – Systematic reviews
Study reference |
Study characteristics |
Patient characteristics |
Index test (I) |
Control test (C)
|
Reference test |
Follow-up |
Outcome measures and effect size |
Comments |
Abbaci 2019
A. Noguchi 2010 B. Noguchi 2012 C. Ikeda 2012 D. Ikeda 2014 E. Sakurai 2014 F. Noguchi 2016 G. Foster 2018 H. Yamamoto 2011 I. Mihara 2012 J. Yamamoto 2014 K. Akita 2016 L. Tashiro 2017 M. Zaleska 2018 N. Zaleska 2018 O. Qin 2018 P. Chang 2013 Q. Chen 2016 R. Gennaro 2016 S. Gentileschi 2017 T. Winters 2017 U. Engel 2018 V. Akita 2018 W. Visconti 2018 X. Seki 2019 Y. Khan 2019
|
Type of study: Systematic review
Search date: A literature review was conducted until December 2018.
Number of included studies: N = 33
Country SR performed in France
Source of funding: The authors thank the Institute National du Cancer (INCa) for funding (grant PHRC-K15-222) the ARMoNIC study (NCT02994225).
Inclusion criteria: (1) use of fluorescence ICG imaging, (2) treatment of breast cancer, (3) breast cancer related lymphedema, (4) in vivo data acquisition on human tissues, (5) article in English.
Exclusion criteria: (1) ICG-SLN studies, (2) reviews, letters and comments on articles, (3) abstracts and proceedings.
|
N total at baseline (n analysed): P. 65 Q. 21 R. 40 S. 16 T. 29 U. 124 V. 189 W. 37 X. 30 Y. 27
Age: Not reported
|
A. ICG: 0,1 ml (0,25 mg) inner side of the wrist B. ICG: 0,1 ml (0,25 mg) inner side of the wrist C. ICG: 0,5e1ml (5mg) at the upper inner ipsilateral arm D. ICG: 0,5e1ml (5mg) at the upper inner ipsilateral arm E. ICG: 0,15 ml subcutaneously into the interdigital area F. ICG: 0,1 ml (0,25 mg) inner side of the wrist G. ICG: 0,5e3 mg/ml medial aspect of the proximal arm at the intermuscular groove H. ICG: 0,1 ml ICG 0,25% injected subcutaneously into the bilateral upper extremities at the second web space of the hand and the ulnar border of the palmaris longus tendon at the level of the wrist I. ICG: 0,2 ml ICG 0,5% injected intracutaneously into the bilateral second interdigits J. ICG: 0,1 ml 0,25% ICG injected subcutaneously into the second web space of the hand K. ICG: 0,3 ml ICG injected subcutaneously into the first web space of the dorsal aspect of the hand L. ICG: 0,2 ml ICG 0,5% intracutaneously injected into the second interdigits of the hand and the ulnar border of the palmaris longus tendon at the level of the wrist M. ICG: 0,2 ml 0,5% ICG injected subcutaneously into the second and fourth interdigital spaces of the hand N. ICG: 0,2 ml 0,5% ICG injected subcutaneously into the second and fourth interdigital spaces of the hand O. ICG: 0,1 ml ICG 0,25% injected into the distal arm at three separate sites: two interdigital injections and one injection in the volar wrist P. ICG: 0,01-0,02 ml ICG into each finger Q. ICG: 0,1 mL 0,25% ICG intradermal into the second and third web spaces of the hand R. ICG: 0,1 mL ICG subcutaneously at the second web space of the hand and the ulnar border of the palmaris longus tendon at the level of the wrist. S. ICG into the second and fourth web spaces of both hands T. ICG: Not mentioned U. ICG into the second and fourth web spaces of both hands V. ICG: Not mentioned W. ICG: 0,2 mL ICG 5 mg/ml intradermal X. ICG: 0,1 ml ICG 0,25% intradermal into the second web space of both hands, at the anterior border of the styloid process of both radii, and at the anterior border of the styloid process of both ulna Y. ICG: 0,1-0,2ml of ICG 5 mg/ml injected in the second web space of the hand and the ulnar border of the hand (both hands) |
None |
Not clearly mentioned for all studies.
|
Length of follow-up: Not mentioned
Loss-to-follow-up: Not mentioned
|
ICG lymphography is reported for lymphedema diagnosis, with high sensitivity and specificity, staging, intraoperative mapping and patency control in lymphaticovenular anastomosis.
Mihara 2012: The sensitivity was 1 in ICG lymphography and MRI, 0,62 in lymphoscintigraphy, and 0,33 in CT. These results show that MRI and ICG lymphography are superior to lymphoscintigraphy or CT for diagnosis of lymphedema. In some cases, biopsy findings suggested abnormalities in skin and lymphatic vessels for which lymphoscintigraphy showed no abnormal findings. ICG lymphography showed a dermal backflow pattern in these cases. |
Diagnosis and staging of lymphedema are usually based on patients’ reported experiences (for example, pain and heaviness), characteristic physical findings (for example, mobility, arm volume and arm circumference) and standard lymphoscintigraphy with the injection of radioisotope-labelled colloids into the interdigital space to monitor the lymphatic flow along the limb using a gamma camera.
Lymphoscintigraphy is the gold standard but it is time consuming and expensive, requiring licensing and a nuclear medicine department. In addition, its poor spatial resolution makes detailed analysis of the lymphatic ducts impossible |
Exclusies na full tekst screening.
Artikel |
Reden van exclusie |
Chang 2013 |
Geïncludeerd in SR Abbaci 2019 |
Chen 2016 |
Geïncludeerd in SR Abbaci 2019 |
Chen 2019 |
Studie in Chinese taal |
Garza 2019 |
Geen referentie test gebruikt |
Gentili 2021 |
Studie in Italiaanse taal |
Hara 2013 |
Klein patiënten aantal (n = 25) |
Hayashi 2013 |
Klein patiënten aantal (n = 18) |
Hayashi 2017 |
Doel studie, geen referentietest gebruikt |
Jorgensen 2021 |
Geen referentietest gebruikt |
Mangialardi 2019 |
Klein patiënten aantal (n = 20) |
Mangialardi 2020 |
Klein patiënten aantal (n = 20) |
Mediana-Rodrigue 2020 |
Klein patiënten aantal (n = 19) |
Mihara 2014 |
Geen duidelijke referentietest gebruikt |
Pons 2019 |
Doel studie, geen referentietest gebruikt |
Qin 2018 |
Geïncludeerd in SR Abbaci 2019 |
Rebecca 2018 |
Klein patiënten aantal (n = 15) |
Rodriguez 2020 |
Doel studie, geen diagnostische accuratesse |
Suzuki 2020 |
Klein patiënten aantal (n = 15) |
Tashiro 2015 |
Onduidelijk of een referentietest werd gebruikt |
Unno 2010 |
Klein patiënten aantal (n = 27) |
Wiser 2020 |
Doel studie |
Yamamoto 2011 |
Geen referentietest gebruikt |
Yamamoto 2011 |
Klein patiënten aantal (n = 28), geen referentietest gebruikt |
Yamamoto 2013 |
Geen referentietest gebruikt |
Yamamoto 2015 |
Geen referentietest gebruikt |
Yasanaga 2021 |
Klein patiënten aantal (n = 18) |
Yuan 2019 |
Doel studie |
Yuan 2021 |
Doel studie |
Risico op bias
QUADAS II tool
Study: Akita 2021 |
A. Risk of Bias |
Yes/ no/ unclear |
Notes |
B. Concern of applicability |
Low/ high/ unclear |
Notes |
||||||||||||
1. Patient selection |
Was a consecutive or random sample of patients enrolled? |
No |
Adult patients with secondary lymphedema in the lower or upper extremities who were considered for LVA. |
Is there concern that the included patients do not match the review question? |
Low |
Review question and included patients both had secondary lymphedema |
||||||||||||
|
Was a case-control design avoided? |
Yes |
Single-arm study |
|||||||||||||||
|
Did the study avoid inappropriate exclusions? |
No |
|
|||||||||||||||
|
Risk of Bias: High |
|||||||||||||||||
2. Index test |
Were the index test results interpreted without knowledge of the results of the reference standard? |
No |
A central judgment committee, composed of physicians who specialized in the diagnosis and treatment of lymphedema at institutions other than the study sites, performed blinded evaluations of the patient information and imaging studies. |
Is there concern that the index test, its conduct, or interpretation differ from the review question? |
High |
* Because it was difficult for anyone other than the surgeon who performed the operation to determine patency, the plastic surgeon in charge of the research at each institution made this determination. |
||||||||||||
|
If a threshold was used, was it pre-specified? |
Yes |
The ICG fluorescent lymphography findings were judged as normal when the lymphatic vessel was depicted linearly in the whole extremity, and no DBF patterns, including splash patterns (ie, a meandering image showing dilated lymphatic vessels due to stasis), were observed. All other findings, including stage I to V ICG DBF pattern classification, were regarded as abnormal. |
|||||||||||||||
|
Risk of Bias: Low |
|||||||||||||||||
3. Reference standard |
Is the reference standard likely to correctly classify the target condition? |
Yes |
For lymphoscintigraphy, the limb was judged as normal and categorized as type 0 when the lymphatic vessel was depicted linearly in the whole extremity with no dermal backflow (DBF) pattern, no lymphatic obstruction, and no additional collateral vessels observed. |
Is there concern that the target condition as defined by the reference standard does not match the review question? |
Low |
|
||||||||||||
|
Were the reference standard results interpreted without knowledge of the results of the index test? |
Yes |
A central judgment committee, composed of physicians who specialized in the diagnosis and treatment of lymphedema at institutions other than the study sites, performed blinded evaluations of the patient information and imaging studies. |
|||||||||||||||
|
Risk of Bias: Low |
|||||||||||||||||
4. Flow and timing |
Was there an appropriate interval between index test(s) and reference standard? |
Unclear |
|
N.a. |
N.a. |
N.a. |
||||||||||||
|
Did all patients receive a reference standard? |
Yes |
|
|||||||||||||||
|
Did patients receive the same reference standard? |
Yes |
|
|||||||||||||||
|
Were all patients included in the analysis? |
No |
N=2 excluded, 1 had normal findings and one patient did not receive an intervention |
|||||||||||||||
|
Risk of Bias: Unclear |
|||||||||||||||||
Study: Akita 2013 |
A. Risk of Bias |
Yes/ no/ unclear |
Notes |
B. Concern of applicability |
Low/ high/ unclear |
Notes |
||||||||||||
1. Patient selection |
Was a consecutive or random sample of patients enrolled? |
No |
Retrospective study Patients with suspected extremity lymphoedema and those in whom treatment of lymphoedema was under consideration were compared |
Is there concern that the included patients do not match the review question? |
Unclear |
Demographic features and co-morbidities are unknown. |
||||||||||||
|
Was a case-control design avoided? |
No |
Patients with suspected lymphoedema were included |
|||||||||||||||
|
Did the study avoid inappropriate exclusions? |
Unclear |
Patients with lymphoedema secondary to filariasis, infection or trauma were not included in the study.
Exclusion of patients with “red flags” for the target condition, who may be easier to diagnose, may lead to underestimation of diagnostic accuracy. |
|||||||||||||||
|
Risk of Bias: Unclear |
|||||||||||||||||
2. Index test |
Were the index test results interpreted without knowledge of the results of the reference standard? |
Unclear |
Interpretation is not mentioned in this study, neither is the order of testing |
Is there concern that the index test, its conduct, or interpretation differ from the review question? |
Unclear |
Interpretation is not mentioned in this study. Classification is (Yamamoto et al.) |
||||||||||||
|
If a threshold was used, was it pre-specified? |
Yes |
Indocyanine green lymphography findings are categorized into 4 patterns.
Typically, the findings change from a normal linear pattern to a splash pattern, followed by a stardust pattern and a diffuse pattern as the severity of lymphoedema increases.
In this study, indocyanine green lymphography was considered positive for lymphoedema when the dermal backflow pattern, absent or decreased inguinal/axillary lymph nodes or the absence of indocyanine green dye migration was recorded at 60 and 120 min after injection. |
|||||||||||||||
|
Risk of Bias: Unclear |
|||||||||||||||||
3. Reference standard |
Is the reference standard likely to correctly classify the target condition? |
No |
No consensus exists regarding the criteria for interpretation of lymphoscintigraphy results.
Using the assumption that the sensitivity and specificity of lymphoscintigraphy is 1.00. |
Is there concern that the target condition as defined by the reference standard does not match the review question? |
High |
No consensus exists regarding the criteria for interpretation of lymphoscintigraphy results. Although several attempts at improving objective interpretation through quantification of lymphatic function have been published, no general consensus has been reached to date. |
||||||||||||
|
Were the reference standard results interpreted without knowledge of the results of the index test? |
Unclear |
Interpretation is not mentioned in this study, neither is the order of testing |
|||||||||||||||
|
Risk of Bias: Low |
|||||||||||||||||
4. Flow and timing |
Was there an appropriate interval between index test(s) and reference standard? |
Unclear |
Not mentioned |
N.a. |
n.a. |
n.a. |
||||||||||||
|
Did all patients receive a reference standard? |
Yes |
|
|||||||||||||||
|
Did patients receive the same reference standard? |
Yes |
|
|||||||||||||||
|
Were all patients included in the analysis? |
Unclear |
Not mentioned |
|||||||||||||||
|
Risk of Bias: Unclear |
|||||||||||||||||
Study: Hara 2018 |
A. Risk of Bias |
Yes/ no/ unclear |
Notes |
B. Concern of applicability |
Low/ high/ unclear |
Notes |
||||||||||||
1. Patient selection |
Was a consecutive or random sample of patients enrolled? |
Yes |
Patients who underwent LVA in the Department of Lymphatic and Reconstructive Surgery, Saiseikai Kawaguchi General Hospital, between June and November 2016 were recruited as the multi-injection group, while patients who underwent LVA between October 2015 and March 2016 were recruited as the control group. |
Is there concern that the included patients do not match the review question? |
Low |
The purpose of this prospective study was to elucidate the efficacy of multi-area injection in indocyanine green (ICG) lymphography in LVA. |
||||||||||||
|
Was a case-control design avoided? |
No |
Sixty patients (115 limbs) in multi-injection group and 49 patients (81 limbs) in control group were included. |
|||||||||||||||
|
Did the study avoid inappropriate exclusions? |
Yes |
|
|||||||||||||||
|
Risk of Bias: High |
|||||||||||||||||
2. Index test |
Were the index test results interpreted without knowledge of the results of the reference standard? |
Unclear |
It is not mentioned in this study who interpretated the results of the index test and it this person knew the results of the reference test. |
Is there concern that the index test, its conduct, or interpretation differ from the review question? |
High |
On the contrary, we injected ICG at only one site if we could find good linear pattern both in lower leg and the thigh, or both in the forearm and the upper arm with the first injection. Therefore, some of the patients in this group had only one injection. |
||||||||||||
|
If a threshold was used, was it pre-specified? |
Yes |
|
|||||||||||||||
|
Risk of Bias: Unclear |
|||||||||||||||||
3. Reference standard |
Is the reference standard likely to correctly classify the target condition? |
No |
Lymphoscintigraphy, which is the gold standard method for examining lymphedema, is not adequate as a preoperative examination of LVA because of its roughness. |
Is there concern that the target condition as defined by the reference standard does not match the review question? |
Low |
Preoperatively, we performed lymphoscintigraphy in all patients. We injected 0.3 mL (222 MBq) of 99mTc-labeled albumin radioisotope into the first web space of each foot or the second web space of the hand. In patients with lower limb lymphedema, scintigram images were taken at 15, 30, 60, and 90 minutes after the injection. In patients with upper limb lymphedema, scintigram images were taken at 10, 15, 30, and 60 minutes after the injection. Scintigrams were classified according to the Maegawa classification (International Society of Lymphology, 2013). |
||||||||||||
|
Were the reference standard results interpreted without knowledge of the results of the index test? |
Unclear |
It is not mentioned in this study who interpretated the results of the index test and it this person knew the results of the reference test. |
|||||||||||||||
|
Risk of Bias: High |
|||||||||||||||||
4. Flow and timing |
Was there an appropriate interval between index test(s) and reference standard? |
Unclear |
Not mentioned |
N.a. |
n.a. |
n.a. |
||||||||||||
|
Did all patients receive a reference standard? |
Yes |
|
|||||||||||||||
|
Did patients receive the same reference standard? |
Yes |
All patients received lymphoscintigraphy, but there was a difference in ICG lymphography |
|||||||||||||||
|
Were all patients included in the analysis? |
Unclear |
Not mentioned |
|||||||||||||||
|
Risk of Bias: Unclear |
|||||||||||||||||
Study: Mihara 2013 |
A. Risk of Bias |
Yes/ no/ unclear |
Notes |
B. Concern of applicability |
Low/ high/ unclear |
Notes |
||||||||||||
1. Patient selection |
Was a consecutive or random sample of patients enrolled? |
No |
|
Is there concern that the included patients do not match the review question? |
Unclear |
Early lymphedema was mentioned in the review question, but the exclusion criterium were subjective symptoms related to lymphedema less than 6 months. It is unclear how long the lymphoedema really existed and the duration of lymphedema varied widely between patients |
||||||||||||
|
Was a case-control design avoided? |
Unclear |
|
|||||||||||||||
|
Did the study avoid inappropriate exclusions? |
No |
Patients whose subjective symptoms persisted for less than 6 months were excluded to rule out indefinite complaint. |
|||||||||||||||
|
Risk of Bias: Unclear |
|||||||||||||||||
2. Index test |
Were the index test results interpreted without knowledge of the results of the reference standard? |
Unclear |
Not mentioned |
Is there concern that the index test, its conduct, or interpretation differ from the review question? |
Low |
|
||||||||||||
|
If a threshold was used, was it pre-specified? |
Yes |
|
|||||||||||||||
|
Risk of Bias: Unclear |
|||||||||||||||||
3. Reference standard |
Is the reference standard likely to correctly classify the target condition? |
Yes |
|
Is there concern that the target condition as defined by the reference standard does not match the review question? |
Low |
|
||||||||||||
|
Were the reference standard results interpreted without knowledge of the results of the index test? |
Unclear |
Not mentioned *ICG lymphography was performed within 3 months after lymphoscintigraphy. |
|||||||||||||||
|
Risk of Bias: Unclear |
|||||||||||||||||
4. Flow and timing |
Was there an appropriate interval between index test(s) and reference standard? |
No |
Ideally results of the index test and reference standard are collected on the same patients at the same time. If there is a delay or if treatment is started between index test and reference standard, misclassification may occur due to recovery or deterioration of the condition.
ICG was performed within 3 months. |
N.a. |
N.a. |
N.a. |
||||||||||||
|
Did all patients receive a reference standard? |
Yes |
All subjects were referred to our department for lower extremity lymphoscintigraphy and ICG lymphography. |
|||||||||||||||
|
Did patients receive the same reference standard? |
Yes |
|
|||||||||||||||
|
Were all patients included in the analysis? |
Yes |
All procedures were completed without problems in all patients. |
|||||||||||||||
|
Risk of Bias: Low |
|||||||||||||||||
Study: Yoon 2020 |
A. Risk of Bias |
Yes/ no/ unclear |
Notes |
B. Concern of applicability |
Low/ high/ unclear |
Notes |
||||||||||||
1. Patient selection |
Was a consecutive or random sample of patients enrolled? |
No |
Retrospective study |
Is there concern that the included patients do not match the review question? |
Unclear |
Demographic features and co-morbidities are unknown. |
||||||||||||
|
Was a case-control design avoided? |
Yes |
|
|||||||||||||||
|
Did the study avoid inappropriate exclusions? |
Unclear |
Exclusion criteria were patients who had previous primary lymphedema, history of trauma, metastasis or infection of both arms and patients in whom staging was impossible because of poor image quality or atypical findings.
Is having atypical findings making lymphedema ‘difficult to diagnose’’? |
|||||||||||||||
|
Risk of Bias: Unclear |
|||||||||||||||||
2. Index test |
Were the index test results interpreted without knowledge of the results of the reference standard? |
Yes |
The blind ICG lymphography staging was conducted without having information on the clinical state and lymphoscintigraphy stage to exclude potential confounding variables. |
Is there concern that the index test, its conduct, or interpretation differ from the review question? |
Low |
|
||||||||||||
|
If a threshold was used, was it pre-specified? |
Yes |
The images were classified into Type I - V according to arm dermal backflow (ADB) stage 14 and modified MD Anderson Cancer Center (MDACC) stage 15 based on the dermal back flow pattern and how it was extended. |
|||||||||||||||
|
Risk of Bias: Low |
|||||||||||||||||
3. Reference standard |
Is the reference standard likely to correctly classify the target condition? |
Unclear |
Of the various lymphoscintigraphy staging criteria introduced so far, a gold standard has not been established, and scoring is performed according to findings that are focused on each stage. |
Is there concern that the target condition as defined by the reference standard does not match the review question? |
Unclear |
See notes first question ROB. |
||||||||||||
|
Were the reference standard results interpreted without knowledge of the results of the index test? |
Unclear |
Not mentioned |
|||||||||||||||
|
Risk of Bias: Unclear |
|||||||||||||||||
4. Flow and timing |
Was there an appropriate interval between index test(s) and reference standard? |
Yes |
The limitation of this study was that tests were not performed on the same day.
However, the two-week interval between the two tests is thought to have been too short to cause exacerbated lymphatic function that would negatively affect the result. |
N.a. |
n.a. |
n.a. |
||||||||||||
|
Did all patients receive a reference standard? |
Yes |
|
|||||||||||||||
|
Did patients receive the same reference standard? |
Yes |
|
|||||||||||||||
|
Were all patients included in the analysis? |
No |
A total of 47 patients were recruited for this study. No patient was excluded from the analysis because of poor imaging quality in the final test, except for 3 patients suspected of focal infection. |
|||||||||||||||
|
Risk of Bias: Low |
|||||||||||||||||
Systematische reviews:
Beoordeling risk of bias door middel van AMSTAR.
Study reference
(first author, publication year) |
Appropriate and clearly focused question? 1
Yes/no |
Comprehensive and systematic literature search?2
Yes/partial yes/ no |
Description of included and excluded studies?3
Yes/partial yes/ no |
Description of relevant characteristics of included studies?4
Yes/partial yes/no |
Assessment of scientific quality of included studies?5
Yes/partial yes/no |
Enough similarities between studies to make combining them reasonable?6
Yes/partial yes/ no |
Potential risk of publication bias taken into account?7
Yes/partial yes/ no |
Potential conflicts of interest reported?8
Yes/partial yes/ no |
Abbaci 2019 |
Unclear, no PICO construct, inclusion criteria are predefined |
Partial yes, multiple database, but no mesh terms and grey literature |
No, potential relevant studies are not mentioned |
Partial yes, confounders not mentioned |
Yes, all clinical studies were assigned a level of evidence (LOE) adapted from the Oxford Centre for Evidence-Based Medicine, on methodology and study design, and from the Centre for Reviews and Dissemination of the University of York. |
No, no assessment of heterogeneity, publication bias or any other statistical assessment was planned. |
No, no assessment of heterogeneity, publication bias or any other statistical assessment was planned. |
Partial yes, conflict of interest from authors is mentioned and support is mentioned, but not for each of the included studies |
Tabel 1: omschrijving van de uitvoering van ICG lymfografie (weergeven in originele taal, gezien de specifieke termen betreffende de apparatuur en uitgebreide methode).
Studie |
Uitvoering ICG lymfografie |
Akita et al. 2013 |
0.3 ml of ICG was injected subcutaneously into the bilateral first web spaces of the feet. One hour after injection, circumferential fluorescent images of lymphatic drainage channels were obtained using a photodynamic eye infrared camera system. Yamamoto et al. categorised indocyanine green lymphography findings into a normal linear pattern and three abnormal dermal backflow patterns. Typically, the findings change from a normal linear pattern to a splash pattern, followed by a stardust pattern and a diffuse pattern as the severity of lymphoedema increases. In this study, ICG lymphography was considered positive for lymphoedema when the dermal backflow pattern, absent or decreased inguinal/axillary lymph nodes or the absence of ICG dye migration was recorded at 60 and 120 min after injection. In this study, indocyanine green lymphography was classified based on the Yamamoto et al. categories. |
Akita et al. 2021 |
The technique for ICG fluorescent lymphography was standardized as follows. For the assessment phase and lymphatic vessel identification in the treatment phase, after local anesthesia (0.5% xylocaine), 0.2 mL of 2.5 mg/mL ICG solution was injected subcutaneously into five sites on the hand or foot of each extremity. The injection sites were determined from the results of previous cadaveric studies that had validated the injection sites as covering as many lymphatic channels as possible. After injection, a near-infrared monitoring camera was used for imaging. To confirm the patency of the anastomotic site in the treatment phase, 0.2 mL of 2.5 mg/mL of ICG was injected subcutaneously into the skin at each anastomotic site after the anastomosis was completed. The ICG fluorescent lymphography findings were judged as normal when the lymphatic vessel was depicted linearly in the whole extremity, and no DBF patterns, including splash patterns (i.e., a meandering image showing dilated lymphatic vessels due to stasis), were observed. All other findings, including stage I to V ICG DBF pattern classification, were regarded as abnormal. |
Mihara et al. 2013 |
ICG (0.2 mL, Diagnogreen 0.5%; was injected intracutaneously into the bilateral first interdigits. Imaging was performed using a PDE system. Vivid dynamic images of superficial lymphatic flow were obtained within a few minutes after the injection. In this method, the skin surface is illuminated with near-infrared light, and light emitted by ICG absorbed in lymph vessels is imaged using a charge coupled device camera to detect lymph flow in subcutaneous lymph vessels. For staging of lymphedema based on ICG lymphography, the classification proposed by Yamamoto et al was used: normal lymphatic pattern (stage 0; Video A, available online only); abnormal findings, such as splash and stardust patterns, in the inguinal region only (stage 1); a stardust pattern above the knee, but normal lymph flow below the knee (stage 2); a stardust pattern in the inguinal region over the ankle, but normal lymph flow on the distal side from the ankle (stage 3); a stardust pattern spread to the toes (stage 4); and a diffuse pattern (stage 5; Video B, available online only). |
Yoon et al. 2020 |
ICG lymphography images were taken by using a near- infrared camera to detect 760 nm light-emitting diode and a filter-cutting light below 820 nm. A total of 0.2 mL of ICG (Diagnogreen 2.5 mg/mL) was injected subcutaneously into the bilateral upper extremities at the first and third web space of the hand. To minimize the pain, lidocaine HCL 2% with epinephrine 1:100,000 was injected before dye injection. After injection, four aspects (ant, post, medial and lateral) of images of lymphatic drainage were obtained using the near-infrared camera. Images were taken every hour after injection until the ICG dye spread to the whole arm and sufficient ICG lymphography staging was possible. The images were classified into Type I - V according to arm dermal backflow (ADB) stage and modified MD Anderson Cancer Center (MDACC) stage based on the dermal back flow pattern and how it was extended. |
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 28-12-2023
Laatst geautoriseerd : 28-12-2023
Geplande herbeoordeling :
Op modulair niveau is een onderhoudsplan beschreven. Bij het opstellen van de richtlijn heeft de werkgroep per module een inschatting gemaakt over de maximale termijn waarop herbeoordeling moet plaatsvinden en eventuele aandachtspunten geformuleerd die van belang zijn bij een toekomstige herziening (update).
De Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV) is regiehouder van deze richtlijn lymfoedeem en eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.
Algemene gegevens
Aanleiding
Op initiatief van de Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie is de richtlijn lymfoedeem in 2020-2023 herzien. Ten opzichte van de richtlijn van 2014 zijn er nieuwe inzichten rondom chronisch oedeem, alsmede vragen rond de effectiviteit van nieuwe en bestaande behandeltechnieken zoals lymfchirurgie en MLD. De benadering van diagnostiek en behandeling is meer in een holistische benadering geplaatst met accent op functioneren van de patiënt in al zijn aspecten (participatie/activiteiten niveau/persoonlijke en omgevingsfactoren).
De benadering van de patiënt hierbij berust meer op een co-activiteit met aandacht voor shared decision making, “ samenmanagement” en coaching.
Afbakening onderwerp
In deze richtlijn worden adviezen gegeven ten aanzien van de diagnostiek en behandeling van lymfoedeem en begeleiding bij lymfoedeem en dient als leidraad voor de dermatoloog en andere zorgprofessionals die in aanraking komen met patiënten met lymfoedeem.
Definities
Oedeemtherapeut
Wanneer in de richtlijn de term ‘oedeemtherapeut’ wordt gebruikt, bedoelt de werkgroep alle
zorgverleners die bevoegd zijn oedeemtherapie te praktiseren. In Nederland zijn hiertoe twee
beroepsgroepen bevoegd: de huid- en oedeemtherapeut en de oedeemfysiotherapeut.
Compressietherapie
Compressietherapie betekent letterlijk drukbehandeling. In deze richtlijn wordt hiermee bedoeld het aanbrengen van drukmiddelen die de veneuze en lymfatische afvloed bevorderen. In de praktijk wordt vaak gesproken van ambulante compressie, omdat het samengaan van de comprimerende werking van het aangelegde verband en de pompwerking van de spieren het beoogde resultaat tot stand brengt. Men onderscheidt verschillende compressiemiddelen, waaronder diverse types zwachtels (niet-elastische compressie), therapeutisch elastische kousen (TEK), intermitterende pneumatische compressie (IPC) pompen en adjustable compression devices (ACD).
Aanmeter
De aanmeter is in deze richtlijn de zorgprofessional die TEK en/of andere compressiehulpmiddelen aanmeet en levert. In Nederland mogen compressiehulpmiddelen alleen aangemeten worden na het behalen van een erkend diploma. Dit is een discipline met aantekening voor compressietherapeut, dit kan bijvoorbeeld een oedeemtherapeut zijn. Het verdient sterk de voorkeur dat de aanmeter direct bij het behandelproces betrokken is om een adequaat compressiehulpmiddel te kunnen verstrekken. Vaak zal de betrokken oedeemtherapeut (huidtherapeut of oedeemfysiotherapeut) uit service oogpunt ook de gewenste compressiehulpmiddelen aanmeten en leveren. In dit geval heeft die persoon ook de functie van aanmeter en wordt die ook zo genoemd.
Overige inleidende teksten
Lymfoedeem is een vorm van de verzamelnaam ‘chronisch oedeem’: oedeem dat langer dan 3 maanden bestaat. Vroeger werd lymfoedeem vaak als diagnose gezien maar dat is niet juist. Het betreft een symptoom van zwelling door lymfstasis met (non) pitting oedeem en/of weefselverandering. Lange tijd werden in epidemiologische studies vooral gelet op chronische zwelling na bijvoorbeeld kanker waarbij de eventueel bijkomende oorzaken van chronisch oedeem niet vermeld worden. Echter, de groep is heterogeen waarbij vele factoren een rol spelen die deels gerelateerd zijn aan de initiële factoren die het lymfesysteem hebben beschadigd (bijvoorbeeld een operatie en bestraling) maar vaak spelen persoons- en omgevingsfactoren een erg belangrijke rol (bijvoorbeeld overgewicht en gebrek aan mobiliteit/spierkracht/conditie).
Deze benadering maakt een goede medische diagnose van het chronische oedeem en een gezondheidsprofiel van de patiënt essentieel voordat een behandelplan wordt gesteld. Een multidisciplinaire samenwerking is hiervoor zeer belangrijk.
De prevalentie van chronisch oedeem wisselt sterk binnen de volgende groepen:
- Veneus oedeem;
- Primair en secundair lymfoedeem;
- Dependency oedeem;
- Chronisch oedeem door vergevorderde kanker;
- Chronische zwelling door obesitas;
- Chronische zwelling bij vasculaire malformaties.
Dit maakt dat als er naar studies rond prevalentie wordt gekeken, het bredere perspectief van chronisch oedeem/lymfoedeem en de complexe oorzaken daarvan dient mee te worden genomen (Moffatt 2019).
Doel en doelgroep
Doel
Deze richtlijn is een document met aanbevelingen ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering. De richtlijn berust op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en aansluitende meningsvorming gericht op het vaststellen van goed medisch handelen. De richtlijn geeft aanbevelingen over begeleiding en behandeling van patiënten met lymfoedeem.
Doelgroep
De richtlijn is bestemd voor leden van de medische en paramedische beroepsgroep. Daartoe behoren onder andere: NVDV, NVPC, NVOG, NVNG, NVRO, NVvH, NVH, V&VN, NIP, NVFL, KNGF, NVD en andere betrokkenen i.e. dermatologen, huisartsen, verpleegkundig specialisten, physician assistants, fysiotherapeuten, huidtherapeuten en (dermatologie) verpleegkundigen. Voor patiënten is informatie op thuisarts.nl en een patiënten folder ontwikkeld.
Samenstelling werkgroep
Werkgroepleden – versie 2023 |
Vereniging |
||
Dr. R.J. Damstra (voorzitter) |
NVDV |
||
Dr. C. van Montfrans |
NVDV |
||
Dr. C.J.M. van der Vleuten |
NVDV |
||
Dr. S.S. Qiu Shao |
NVPC |
||
Dr. M.E.E. Bröker |
NVVH |
||
Drs. E.B.L. van Dorst |
NVOG |
||
Drs. N. Groen |
NVNG |
||
Dr. B. Kreike |
NVRO |
|
|
Mevr. C. Alberts-Hoeben |
NVH |
|
|
Mevr. S. van Beusekom |
NVH |
|
|
Mevr. W. den Hollander |
V&VN |
|
|
Mevr. J.E.W.M. van Dongen-Melman |
NIP |
|
|
Mevr. F. Potijk |
NVFL en KNGF |
|
|
Mevr. B. Pinkert |
NVD |
|
|
Mevr. C. Hovenier |
Stichting Olijf |
|
|
Mevr. A Diepstraten |
Stichting Olijf |
|
|
Drs. J.M.G. Fijn |
Borstkankervereniging Nederland (BVN) |
|
|
Drs. M. Velting |
Borstkankervereniging Nederland (BVN) |
|
|
Drs. W.F. Hoelen |
NLNet |
|
|
Drs. P.A.M. van den Broek |
Huid Nederland |
|
|
Dr. J.J.E. van Everdingen |
NVDV |
|
|
Dr. A. van Enst |
NVDV |
|
|
Drs. E. de Booij Start t/m juni 2021 |
Arts-onderzoeker NVDV |
|
|
Drs. E. van der Veen Sep 2021 t/m apr 2022 |
Arts-onderzoeker NVDV |
|
|
Drs. S.L. Wanders Jul 2021 t/m dec 2022 |
Arts-onderzoeker NVDV |
|
|
Drs. A.C. de Waal Apr 2022 t/m dec 2022 |
Arts-onderzoeker NVDV |
|
|
Drs. C. Smit Dec 2022 t/m heden |
Arts-onderzoeker NVDV |
|
* Zie toelichting in ‘Tabel: Overzicht betrokken partijen (modulaire herziening) 2023’
Werkgroepleden - versie 2014 |
Vereniging |
|
Dr. R.J. Damstra (voorzitter) |
NVDV |
|
Drs. A.B. Halk (secreatris) |
NVDV |
|
Dr. J.P. van den Berg |
VRA |
|
Mevr. Y. Born |
NVH |
|
Mevr. E.S.F.A. Butter |
V&VN oncologie |
|
Drs. E.B.L. van Dorst |
NVOG |
|
Dr. J.J.E. van Everdingen |
NVDV |
|
mevr. C. Feenstra |
NVH |
|
Drs. P. Gielink |
NVFL |
|
Drs. M.J. de Haas |
NVNG |
|
Dhr. A. Hendrickx |
Kon. Nederlandse Gen. voor Fysiotherapie |
|
Drs. J.T. Hidding |
NVFL |
|
Drs. J.B. Storm van Leeuwen |
NVPC |
|
Mevr. S. Nijland |
V&VN dermatologie |
|
Mevr. E. Oskam |
Borstkankervereniging Nederland (BVN) |
|
Mevr. I. Paulusma |
V&VN oncologie |
|
Dr. N. Russell |
NVRO |
|
Mevr. K. Rutgers- van Wijlen |
BPSW |
|
Mevr. I. Sissingh |
VATEK / NVOS-Orthobanda |
|
Dr. L.J.A. Strobbe |
NVVH |
|
Drs. C.J.A. Verhoeff-Braat |
Nederlands netwerk voor lymfoedeem en lipoedeem |
|
Dhr. R. Verwaard |
NVOS |
|
Dr. C.J.M. van der Vleuten |
NVDV |
|
Drs. H.G.J.M. Voesten |
NVVV |
|
Drs. A. Hartog |
Arts-onderzoeker NVDV |
|
Drs. M.C. Urgert |
Arts-onderzoeker NVDV |
|
Belangenverklaringen
De KNMG-Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatie management, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van de Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie.
Werk-groeplid |
Hoofdfunctie(s) |
Nevenfunctie(s) |
Persoonlijke financiële belangen |
Persoonlijke relaties |
Extern gefinancierd onderzoek |
Intellectuele belangen en reputatie |
Overige belangen |
Getekend op |
Dhr. R.J. Damstra (voorzitter) |
|
Medisch manager zorgverantwoordelijke eenheid in ziekenhuis Nij Smellinghe (1e dag/week). |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
De lymfologie is een klein vakgebied en primair lymfoedeem is internationaal als "Rare disease" erkend(Orphanet). Vanuit de samenwerking op Europees niveau zijn meerdere leden lid van landelijke organisaties op het gebied van lymfoedeem. Ik beschouw dat vooral als bundelen van expertise en kennis wat uiteindelijk de zorg voor de patiënt verbeterd. |
n.v.t. |
02-06-2020 |
Mw. C. van Montfrans |
|
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
25-07-2020 |
Mw. C. van der Vleuten |
Dermatoloog RadboudUMC (0.8 fte) |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
22-06-2020 |
Mw. S.S. Qiu Shao |
|
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
03-06-2020 |
Mw. M.E.E. Bröker |
Oncologisch chirurg Franciscus Gasthuis en Vlietland, Rotterdam |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
01-12-2022 |
Mw. E.B.L van Dorst |
Staflid gynaecologische oncologie UMC Utrecht |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
18-06-2020 |
Dhr. N. Groen |
Nucleair geneeskundige, Amphia ziekenhuis |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
19-06-2020 |
Dhr. B. Kreike |
Radiotherapeut, radiotherapie-groep, locatie Arnhem/Ede |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
04-06-2020 |
Mw. C. Alberts-Hoeben |
Huid- en oedeemtherapeut Huidtherapie Limburg |
Lid Expertgroep Oedeem NVH (vrijwilligers- en onkostenvergoeding) |
Dienstverband van een bedrijf met doelgroep oedeem-patiënten (Huidtherapie Limburg) |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
15-06-2020 |
Mw. S. Beusekom |
Huid- en oedeemtherapeut Heerlen |
NPI zelfmanagement cursus, advies functie bij de NVH, novomundo: examinator opleiding TEK |
Ik werk in een oedeempraktijk; maar conformeer mij aan de richtlijn. Ik verwacht geen toename van financiële stromen door de uitkomst van de richtlijn |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
12-11-2022 |
Mw. W. den Hollander |
Verpleegkundig specialist Jeroen Bosch Ziekenhuis, expertisegebied: Mamma-oncologie |
Consulent transmuraal Palliatief Advies Team |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
11-09-2023 |
Mw. F. Potijk |
|
Wetenschap Oncologie en Oedeem (WOO) commissie NVFL (vrijwillig met gedeeltelijke vergoeding) |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
18-06-2020 |
Mw. B. Pinkert |
Diëtist, Additief voiding diet & leefstijl (zelfstandige praktijk) |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
Ik vertegenwoordig de Nederlandse Vereniging van Diëtisten (NVD) in deze werkgroep. |
n.v.t. |
23-06-2020 |
Mw. C. Hovenier |
Volledig arbeidsongeschikt, formeel tot 15-08-2020 in dienst bij EMMA Communicatie te Den Haag als senior redacteur |
Stichting Olijf (vrijwilliger, onbezoldigd). |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
Ik ben vrijwilliger bij stichting Olijf. Wij hebben er baat bij dat er een goede richtlijn komt, waarin ook de ervaringen uit de praktijk aan de orde komen, zover dat kan gegeven de stand der wetenschap en praktijk. Daarvoor zijn we gevraagd. Los daarvan hebben Olijf, BVN en onze koepelorganisatie NFK, noch haar vertegenwoordigers, enig gewin bij deze deelname. |
n.v.t. |
23-06-2020 |
Mw. A. Diepstraten |
Zelfstandig ondernemer en eigenaar Praktijk ‘de Vormende Hand: consulent hulpverlener & beeldend therapeut. |
n.v.t. |
n.v.t. |
Ik ben betrokken naaste van een persoon met lymfoedeem n.a.v. kankerbehandeling. We hebben ons echter allebei te houden aan het zorgvuldig behandelen van ontvangen informatie via Stichting Olijf, omdat we beiden bij Stichting Olijf zijn aangesloten. |
n.v.t. |
Ik ben vanuit mijn eigen bedrijf ingehuurd als coördinator Kwaliteit van Zorg bij stichting Olijf. Wij hebben er baat bij dat er een goede richtlijn komt, waarin ook de ervaringen uit de praktijk aan de orde komen, zover dat kan gegeven de stand der wetenschap en praktijk. Los daarvan hebben Olijf, BVN en onze koepelorganisatie de NFK, noch haar vertegenwoordigers, enig gewin bij deze deelname. |
n.v.t. |
22-06-2020 |
Mw. J.M.G. Fijn |
Gepensioneerd |
Ervaringsdeskundige bij de Expertgroep late Gevolgen bij Borstkankervereniging Nederland (vrijwilligerswerk) |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
16-09-2020 |
Mw. M. Velting |
Belangenbehartiger borstkankervereniging Nederland (24 uur). |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
16-11-2022 |
Dhr. W.F. Hoelen |
|
(Inter)nationaal docent oedeem en oncologie fysiotherapie, voorzitter oncologisch netwerk (KM) Onco in balans, Vicepresident Casley Smith international adviseur Medi, bestuurslid NLNet. |
Adviseur Medi (compressie hulpmiddelen) en opleidings-directeur Berekuyl Academy |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
12-11-2022 |
Dhr. P.A.M. van den Broek |
|
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
21-09-2020 |
Mw. E. de Booij |
Arts-onderzoeker NVDV |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
02-06-2020 |
Mw. E. van Veen |
Arts-onderzoeker NVDV |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
01-09-2021 |
Mw. S.L. Wanders |
Arts-onderzoeker NVDV |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
01-07-2021 |
Mw. A.C. de Waal |
Arts-onderzoeker NVDV |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
01-04-2022 |
Mw. C. Smit |
Arts-onderzoeker NVDV |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
06-12-2022 |
Inbreng patiëntenperspectief
Er is aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door de zitting neming van verschillende patiënten van meerdere patiëntenverenigingen (stichting Olijf, BVN, NLNet, Huid Nederland) in de werkgroep en de opname van informatie over patiëntenvoorlichting. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan betreffende patiëntenverenigingen.
Wkkgz & Kwalitatieve raming van mogelijke substantiële financiële gevolgen
Bij de richtlijn is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst (gebaseerd op het stroomschema ontwikkeld door FMS).
Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er waarschijnlijk geen substantiële financiële gevolgen zijn, zie onderstaande tabel.
Module |
Uitkomst Raming |
Toelichting |
Achtergrond (pathofysiologie) (2023) |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Risicofactoren (2023) |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Indocyanine groen lymfografie (2023) |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Conservatieve behandeling (2023) |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Zwachtelen en bandageren (2014) |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Intermitterende Pneumatische Compressie (2023) |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Therapeutische Elastische Kousen (2023) |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Manuele lymfedrainage (2023) |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Oefentherapie (2023) |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Reductiechirurgie (2023) |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Reconstructieve (micro)chirurgie (2023) |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Therapeutische Elastische Kousen (2023) |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Leefstijlinterventies: preventie, ondersteunende zorg en voorlichting (2023) |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Organisatie van zorg (2023) |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Implementatie
In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn(module) en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. De richtlijn wordt via het internet verspreid onder alle relevante beroepsgroepen en ziekenhuizen en er zal in verschillende specifieke vaktijdschriften aandacht worden besteed aan de richtlijn. Tevens zal een samenvatting worden gemaakt. De voorlichtingsfolder van de NVDV zal worden afgestemd op de richtlijn. Het volledige implementatieplan is opgenomen in het bijlagedocument.
Werkwijze
AGREE
Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Onderstaand is de methode stapsgewijs beschreven.
Knelpuntenanalyse
In de voorbereidingsfase heeft een bijeenkomst plaatsgevonden waarvoor alle belanghebbenden zijn uitgenodigd. In deze bijeenkomst zijn knelpunten aangedragen door de werkgroepleden; NVDV, NVPC, NVVH, NVOG, NVNG, NVRO, NVH, V&VN, NVFL, NVD, NIP, Stichting Olijf, BVN, NLNet, Huid Nederland. Tevens werden uitgenodigd Zorgverzekeraars Nederland (ZN), Nederlandse Vereniging Ziekenhuizen (NVZ), Zorginstituut Nederland (ZiNL) en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU).
Uitgangsvragen en uitkomstmaten
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse heeft de werkgroep uitgangsvragen opgesteld. Daarbij inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.
Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur
Voor de afzonderlijke uitgangsvragen werd aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen en consultatie van experts. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. Literatuur is geselecteerd op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in bijlage 4.
Kwaliteitsbeoordeling individuele studies
Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) tabellen. De gebruikte RoB instrumenten zijn gevalideerde instrumenten die worden aanbevolen door de Cochrane Collaboration: AMSTAR - voor systematische reviews; Cochrane - voor gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek; Newcastle-Ottowa - voor observationeel onderzoek; QUADAS II – voor diagnostisch onderzoek.
Samenvatten van de literatuur
De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen zijn overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij een voldoende aantal studies en overeenkomstigheid (homogeniteit) tussen de studies werden de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp van Review Manager 5.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs (2021)
A) Voor interventievragen (vragen over therapie of screening)
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013).
GRADE
|
Definitie
|
Hoog
|
|
Redelijk
|
|
Laag
|
|
Zeer laag
|
|
B) Voor vragen over diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd eveneens bepaald volgens de GRADE-methode: GRADE-diagnostiek voor diagnostische vragen (Schünemann, 2008) en een generieke GRADE-methode voor vragen over schade of bijwerkingen, etiologie en prognose. In de gehanteerde generieke GRADE-methode werden de basisprincipes van de GRADE methodiek toegepast: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van bewijskracht op basis van de vijf GRADE-criteria (startpunt hoog; downgraden voor risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias).
C) Voor vragen over de waarde van meet- of classificatie-instrumenten (klinimetrie)
Deze instrumenten werden beoordeeld op validiteit, intra- (test-hertest) en inter-beoordelaarsbetrouwbaarheid, responsiviteit (alleen bij meetinstrumenten) en bruikbaarheid in de praktijk. (naar keuze: optie-1 ‘Bij ontbreken van een gouden standaard, werd een beoordeling van de bewijskracht van literatuurconclusies achterwege gelaten.’ Of optie-2 ‘De kracht van het wetenschappelijk bewijs werd bepaald met de generieke GRADE-methode’).
Beoordelen van het niveau van het wetenschappelijke bewijs (oude modules)
Bij de EBRO-methode (Evidence Based RichtlijnOntwikkeling) wordt een andere classificatie voor de beoordeling van de kwaliteit van studies aangehouden (van Everdingen 2004). Hierbij ligt de belangrijkheid van de uitkomstmaten niet van tevoren vast en is er geen vastgelegde procedure voor upgraden en downgraden van bewijs, zoals die bij GRADE geldt.
Kwaliteit |
Interventie |
Diagnostisch accuratesse-onderzoek |
Schade/bijwerkingen*, etiologie, prognose |
A1 |
Systematische review van ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau |
||
A2 |
Gerandomiseerd dubbelblind vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit van voldoende omvang |
Onderzoek ten opzichte van een referentietest (een ‘gouden standaard’) met tevoren gedefinieerde afkapwaarden en onafhankelijke beoordeling van de resultaten van test en gouden standaard, betreffende een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten die allen de index- en referentietest hebben gehad |
Prospectief cohortonderzoek van voldoende omvang en follow-up, waarbij adequaat gecontroleerd is voor ‘confounding’ en selectieve follow-up voldoende is uitgesloten. |
B |
Vergelijkend onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 (hieronder valt ook patiënt-controleonderzoek, cohortonderzoek) |
|
|
C |
Niet-vergelijkend onderzoek |
||
D |
Mening van deskundigen |
* Deze classificatie is alleen van toepassing in situaties waarin om ethische of andere redenen gecontroleerde trials niet mogelijk zijn. Zijn die wel mogelijk dan geldt de classificatie voor interventies.
Bij het werken volgens de EBRO-methode zijn op basis van de beschikbare literatuur een of meerdere conclusies geformuleerd. Afhankelijk van het aantal onderzoeken en de mate van bewijs is een niveau van bewijskracht toegekend aan de conclusie (van Everdingen 2004).
Niveau |
Conclusie gebaseerd op |
1 |
Onderzoek van niveau A1 of ten minste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A2 |
2 |
1 onderzoek van niveau A2 of ten minste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B |
3 |
1 onderzoek van niveau B of C |
4 |
Mening van deskundigen |
Formuleren van de conclusies
Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in één of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methodiek. De werkgroepleden maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen. De overkoepelende bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de cruciale uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overkoepelende conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje 'Overwegingen'.
Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)
Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk. Door gebruik te maken van de Guideline Development Tool werd het Evidence to decision framework conform GRADE methodiek toegepast. Alle werkgroepleden hebben systematisch antwoord gegeven op vragen over de grootte van het effect en grootte van negatieve consequenties, waarden en voorkeuren van de patiënt, kosten en kosteneffectiviteit, beschikbaarheid van voorzieningen, aanvaardbaarheid, en overwegingen voor subgroepen in de patiëntenpopulatie. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.
Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.
Indicatorontwikkeling
Er werden geen indicatoren ontwikkeld voor deze richtlijn.
Kennislacunes
Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Een overzicht van de onderwerpen waarvoor (aanvullend) wetenschappelijk van belang wordt geacht, is als aanbeveling beschreven (zie bijlage 11).
Juridische betekenis van richtlijnen
Richtlijnen zijn geen wettelijke voorschriften maar wetenschappelijk onderbouwde en breed gedragen inzichten en aanbevelingen waaraan zorgverleners zouden moeten voldoen om kwalitatief goede zorg te verlenen. Aangezien richtlijnen uitgaan van ‘gemiddelde patiënten’, kunnen zorgverleners in individuele gevallen zo nodig afwijken van de aanbevelingen in de richtlijn. Afwijken van richtlijnen is, als de situatie van de patiënt dat vereist, soms zelfs noodzakelijk. Een richtlijn beschrijft wat goede zorg is, ongeacht de financieringsbron (Zorgverzekeringswet (Zvw), Wet langdurige zorg (Wlz), Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), aanvullende verzekering of eigen betaling door de cliënt/patiënt). Opname van een richtlijn in een register betekent dus niet noodzakelijkerwijs dat de in de richtlijn beschreven zorg verzekerde zorg is. Informatie over kosten zoals beschreven in de richtlijn is gebaseerd op beschikbare gegevens ten tijde van schrijven.
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen, (patiënt) organisaties en stakeholders voorgelegd ter becommentariëring. De commentaren zijn verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren is de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn is aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter autorisatie.
Literatuur
- Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, et al. AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348.
- Higgins JPT, Green S (editors). Cochrane Handbook for Systematic Reviews of Interventions Version 5.1.0 [updated March 2011]. The Cochrane Collaboration, 2011. Available from www.handbook.cochrane.org.
- Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit.. Online beschikbaar op http://richtlijnendatabase.nl/
- Van Everdingen JJE, Burgers JS, Assendelft WJJ, et al. Evidence-based richtlijnontwikkeling. Bohn Stafleu Van Loghum 2004.
- Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.