Organisatie van zorg
Uitgangsvraag
Hoe kan de zorg voor patiënten met (risico op) lymfoedeem het best worden georganiseerd?
Aanbeveling
Organiseer per zorginstelling (transmuraal) de zorg voor patiënten met (kans op) lymfoedeem duidelijk en expliciet multidisciplinair.
Maak goede werkafspraken, in de vorm van een zorgpad/protocol, aangaande eigenaarschap, taakverdeling, protocolhouderschap routing en evaluatie in elke zorginstelling waar oncologische zorg wordt geleverd en patiënten dus een risico hebben op het ontwikkelen van lymfoedeem.
- Denk na over een (individueel) nazorg(plan) ten behoeve van de follow up in samenspraak met de patiënt: voor onderhoudsbehandeling en bij acute problematiek. Een belangrijk aandachtspunt hierbij is kosteneffectiviteit.
- Bovengenoemd proces kan plaatsvinden binnen een multidisciplinair lymfoedeemspreekuur, in samenspraak met een transmuraal netwerk.
- Facultatief of incidenteel kunnen andere specialismen worden toegevoegd. Bij complexe problematiek of achterblijvend therapeutisch resultaat kan worden doorverwezen naar een lymfoedeem expertisecentrum (stepped care principe). Deze afspraken worden vastgelegd in een zorgpad, in overleg en gedeeld met de patiënt.
Overwegingen
In de praktijk worden patiënten met lymfoedeem in het ziekenhuis door verschillende zorgverleners gediagnosticeerd. Dit kan de verpleegkundig specialist zijn, de internist-oncoloog, de chirurg, revalidatiearts of dermatoloog. Lymfoedeem wordt niet altijd (tijdig) opgemerkt, en de doorverwijzing naar een dermatoloog, huidtherapeut of (oedeem)fysiotherapeut, diëtist, psycholoog of andere paramedici gebeurt niet altijd adequaat. Vaak worden patiënten met lymfoedeem later dan wenselijk behandeld en/of sluit de behandeling niet altijd aan op de waarden en voorkeuren van de patiënt. Hierdoor kunnen patiënten zelf op zoek gaan naar een behandelaar voor hun lymfoedeem. Ook hebben en houden patiënten dikwijls veel vragen. Daarom is goede coördinatie rond de zorg belangrijk. Bij het opzetten van lokale zorgpaden/protocollen is het belangrijk de volgende vragen te beantwoorden:
- Wie is het verpleegkundige- en wie het medische aanspreekpunt inzake (verdenking op) lymfoedeem en naar wie kunnen patiënten met vermoedelijk lymfoedeem worden verwezen? (protocolhouder)
- Wie houdt toezicht op de werkwijze die in het protocol is afgesproken (protocolhouder aanwijzen en een routing afspreken).
- Wie begeleidt de patiënt gedurende een behandelprogramma voor lymfoedeem en wie doet de trendmeting en verzorgt eventuele therapiebijstelling?
- Wie verzorgt de onderhoudsbehandeling en follow-up?
- Wie stelt indicaties en verwijst naar paramedische disciplines?
- Door het opstellen van een zorgpad lymfoedeem wordt voor iedereen, hulpverlener en patiënt, transparante zorg georganiseerd.
Medisch specialisten
De analyse van lymfoedeem wordt over het algemeen in de tweede lijn gedaan. De diagnostiek en het opstellen van het medisch deel van een behandelplan bij niet oncologische lymfoedeem (en de behandeling van complicaties) is het werkterrein van een dermatoloog. Voor post oncologie lymfoedeem gaat dat vaak in overleg met de eigen oncoloog/chirurg/gynaecoloog/uroloog. Hierbij is de inbreng van paramedici in het integrale bio-psycho-sociale therapieplan essentieel. Men dient alert te zijn op zwelling/lymfoedeem als gevolg van een oncologische behandeling zodat de patiënt tijdig doorverwezen kan worden naar de dermatoloog die de diagnose stelt. Deze signalerende functie ligt onder andere bij de chirurg, internist/oncoloog, radiotherapeut, andere specialisten in het ziekenhuis, fysiotherapeut en de huisarts. Vervolgens dient de patiënt verwezen te worden naar de juiste behandelaar, rekening houdend met de waarden en voorkeuren van de patiënt.
Huisartsen/eerste lijn
De huisarts heeft vooral een belangrijke rol in de secundaire preventie van lymfoedeem na ingrepen die het lymfsysteem kunnen aantasten. De huisarts verwijst bij de verdenking op primair lymfoedeem of voor analyse van zwelling de patiënt op tijd door naar een deskundig specialist (de dermatoloog). Bij patiënten met een relevante oncologische voorgeschiedenis en (beginnend) lymfoedeem wordt verwezen naar een deskundig specialist (bijvoorbeeld de oncoloog) voor het uitsluiten van een recidief maligniteit als oorzaak van het lymfoedeem. Een terugkoppeling van de behandeling aan de huisarts kan waardevol zijn, gezien de huisarts een rol kan spelen bij leefstijlinterventies van de patiënt.
Verpleegkundigen
Verpleegkundigen (oncologieverpleegkundige, wondverpleegkundige, verpleegkundig consulent, mamma-care verpleegkundige of thuiszorgverpleegkundige) verlenen zorg aan patiënten die worden behandeld voor een oncologische aandoening. Hiermee leveren zij een bijdrage aan de secundaire- en tertiaire preventie en de begeleiding van patiënten gedurende het behandeltraject. Voor patiënten met andere vormen van lymfoedeem bestaan geen specifiek opgeleide verpleegkundigen, alhoewel dermatologisch verpleegkundigen vaak wel veel kennis en ervaring op dit gebied hebben. Aspecten hiervan zijn van algemene aard zoals het behalen van de Beweegrichtlijnen 2017 en de aandacht rond gezonde voeding en lichaamsgewicht.
Fysiotherapie
De fysiotherapeut gaat uit van de gehele mens in zijn/haar leefomgeving en handelt volgens de principes van het biopsychosociaal model en het functie- en gezondheidsmodel. De fysiotherapeut hanteert een lichaamsgerichte, bewegingsgerichte en persoonsgerichte benaderingswijze. Daarbij kan hij/zij gericht en verantwoord kiezen voor toepassing van een variëteit van handelingen en interventies binnen de International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF) domeinen: participatie, activiteiten, functie, persoonlijke factoren, omgevingsfactoren en gezondheidssituatie. De fysiotherapeut richt zich op onderzoek en behandeling van mensen met een aandoening of ervaren beperking, bij wie bewegen in het dagelijks leven / in hun eigen leefomgeving niet (meer) vanzelfsprekend is of dreigt te worden (voorgoed of tijdelijk)
In relatie tot lymfoedeem en bewegingsbeperking wordt, indien nodig, aanvullend op de behandeling van lymfoedeem een beweegprogramma opgesteld gericht op het verbeteren van de spierkracht, coördinatie, conditie en eventueel gewichtsreductie. Daarnaast geeft de fysiotherapeut adviezen ter verbetering van de lichaamshouding en specifieke oefeningen ter verbetering van het functioneren. De fysiotherapeut is bekend met de behandeling van bijbehorende symptomen en aandoeningen, zoals vermoeidheid gerelateerd aan kanker, beweegangst en pijn. Voor bekendheid en ervaring met kanker gerelateerde klachten is het van belang om te verwijzen naar de oncologiefysiotherapeut.
Oedeemtherapeut
Interventies van de oedeemtherapeut richten zich op het verminderen van het oedeem, het verkleinen van risico op het ontwikkelen of verergeren van oedeem en het aanrijken van handvatten voor het omgaan met oedeem. De therapeutische interventies vallen binnen de domeinen van DLT (decongestieve lymfatische therapie). In de initiële fase bestaan deze o.a. uit, ambulante compressietherapie, aandacht voor bewegen /oefentherapie (beweegrichtlijn 2017) en gewichtsbehoud/reductie, manuele lymfedrainage, mobiliserende weefsel technieken, lymftaping, huidverzorging/hygiëne, voorlichting, instructie en advies t.a.v. consolidatie na maximale oedeemreductie.
Na het afronden van de initiële fase monitort de oedeemtherapeut of het oedeem stabiel blijft en of het compressiehulpmiddel nog adequaat is. Bij een exacerbatie van het oedeem kan de oedeemtherapeut (na aanvullend medisch onderzoek) opnieuw de initiële fase starten om maximale oedeemreductie te bereiken. Wanneer de patiënt problemen ondervindt bij het toepassen of aanleren van zelfmanagement vindt er begeleiding plaats om zelfmanagement te ondersteunen. Hierbij kan ook gedacht worden aan doorverwijzing naar bijvoorbeeld een ergotherapeut, een thuiszorg instantie, het betrekken van familie en/of mantelzorger.
In Nederland zijn hiertoe twee beroepsgroepen bevoegd: de huid- en oedeemtherapeut en de oedeemfysiotherapeut. De richtlijn lymfoedeem vormt voor beide beroepsgroepen de basis voor het behandelplan bij oedeempatiënten. Omdat het expertise domein van oedeemfysio- en huidtherapeuten verschilt (Oedeemfysiotherapeut; bewegingsapparaat / Huidtherapeut; huid en huidadnexen), kan interdisciplinaire samenwerking wenselijk zijn.
Huidtherapeut
De huidtherapeut, begeleidt, coacht en behandelt patiënten met stoornissen op het niveau van de huid en huidadnexen. Gerelateerd aan oedeem kan hierbij gedacht worden aan littekens, verkleving (bijv. na oncologische behandeling of brandwonden), (chronische) wonden, lymforroe, atrofie, en inflammatoire reacties zoals eczemateuze- en acneïforme dermatosen. Een huidtherapeut is bevoegd om compressiekleding/compressiehulpmiddelen aan te meten bij patiënten met oedeem, littekens en vaatproblematiek. De behandeling van huidproblematiek door een huidtherapeut bestaat uit conservatieve, niet medicamenteuze interventies, die erop gericht zijn om de uiting van de klachten te verminderen, het omgaan met een huidaandoening te ondersteunen en verbeteren en waar mogelijk de aandoening te verhelpen. Hierbij komen onder meer de invloed van leefstijl, omgeving, stress, bewegen, (huid)pijn, vermoeidheid en triggers aan bod. De huidtherapeut geeft instructies, monitort, verstrekt kennis en informatie, weerlegt desinformatie en biedt, afhankelijk van de aandoening, aanvullende behandeling aan.
Diëtisten
Gewicht en gewichtsbeheersing zijn belangrijke thema’s bij patiënten met (risico op) lymfoedeem. Overgewicht beïnvloedt de (conservatieve) behandeling altijd negatief. Daarom is participatie van een diëtist in de aanpak van lymfoedeem altijd te overwegen. De diëtist moet bekend zijn met klinimetrie waaronder begrippen als calorische balans, stappenteller, afval-/beweegprogramma en evaluatieformulieren. De Beweegrichtlijnen 2017 is hierbij richtinggevend. (BMI 25-29: 150 minuten/week; 30 minuten/dag minimaal 5 dagen per week. Bij BMI ≥ 30: 300 minuten/week; 1 uur per dag minimaal 5 dagen week). Zie ook de module leefstijlinterventies.
Podotherapeuten en pedicures
Behandeling van aandoeningen aan de voet en/of de nagels door een ervaren podotherapeut en/of medisch pedicure is nuttig bij patiënten met lymfoedeem aan de onderste extremiteiten. Goede voethygiëne, het voorkomen van ingegroeide teennagels en drukplekken, beoordelen schoeisel, eventueel maken van inlays of orthesen en nauwgezette monitoring zijn essentieel (CREST 2008).
Psychosociale professionele zorg
Door het toepassen van het ICF-denken (bio-psycho-sociaal model) is het invoeren van de lastmeter (distress thermometer) onderdeel van de geprotocolleerde psychosociale begeleiding/aandacht door een medisch maatschappelijk werker of psycholoog. Dit is noodzakelijk wanneer een verwerkingsproces stagneert (bv. bij verwerking van “leven na kanker”, of wanneer lymfoedeem iemands leven blijft beheersen). Deze hulp kan inhouden: psycho-educatie (bijvoorbeeld over zelfmanagement), versterken van draagkracht, ontwikkelen van een effectievere coping-stijl. Patiëntenorganisaties kunnen via lotgenotencontact eveneens psychosociale ondersteuning bieden.
Aanmeters van kousen en andere compressiehulpmiddelen
Een compressiehulpmiddel/TEK is in de onderhoudsfase een onmisbaar hulpmiddel voor de patiënt met lymfoedeem. Voor het specifiek aanmeten van allerhande typen en modellen van compressiehulpmiddelen bij lymfoedeem is grote specialistische expertise nodig. Belangrijk is dat de aanmeter rechtstreeks bij de behandeling is betrokken en ook de uitgangssituatie kent, om zo de beste keuze van het compressiehulpmiddel te kunnen maken. In Nederland mogen compressiehulpmiddelen alleen aangemeten worden na het behalen van een erkend diploma. Dit is een discipline met aantekening voor compressietherapeut, dit kan bijvoorbeeld een oedeemtherapeut zijn. Tevens beschikken zij over kennis van aan-en uittreksystemen en nachtelijke compressievoorzieningen. Het instrueren en indiceren van een bijzonder aan-en uittreksysteem gebeurt door een ergotherapeut in samenspraak met de aanmeter.
Overige professionals
Allen die hierboven niet genoemd zijn maar toch een rol hebben bij de signalering/behandeling/ begeleiding van patiënten met lymfoedeem, zoals urologen (prostaatkanker), maag- darm- leverartsen en andere vakspecialisten.
Onderbouwing
Achtergrond
Zoals uit deze richtlijn blijkt, heeft lymfoedeem een grote impact op de gezondheid, het welzijn en de maatschappelijke participatie van patiënten. Meerdere factoren die met lymfoedeem in verband staan kunnen aanleiding geven tot stoornissen in functies, beperkingen in activiteiten en participatieproblemen. Er zijn vele disciplines betrokken bij de zorg voor patiënten met (risico op) lymfoedeem. Te denken valt hierbij aan onder andere medisch specialisten (oncologen, dermatologen, chirurgen, internisten, revalidatieartsen, radiotherapeuten), (oncologie-/wond-) verpleegkundigen, oedeemtherapeuten, (oncologie)fysiotherapeuten, huisartsen, huidtherapeuten, diëtisten, bandagisten, podotherapeuten, ergotherapeuten, medisch maatschappelijk werkers en psychologen. Bovenstaande disciplines kunnen gezondheidsproblemen opheffen, verminderen of helpen deze te compenseren. Huisartsen en thuiszorgverpleegkundigen hebben daarnaast een belangrijke signalerende rol, bijvoorbeeld bij ontstekingen, noodzaak van zwachtelen en de tijdige inzet van antibiotica bij bijvoorbeeld erysipelas of cellulitis.
Zoeken en selecteren
Voor deze vraag is geen systematische literatuuranalyse verricht. Overwegingen en aanbevelingen zijn gebaseerd op expert opinion.
Referenties
- Gezondheidsraad. Beweegrichtlijnen 2017. Den Haag: Gezondheidsraad, 2017; publicatienr. 2017/08
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 28-12-2023
Laatst geautoriseerd : 28-12-2023
Geplande herbeoordeling :
Op modulair niveau is een onderhoudsplan beschreven. Bij het opstellen van de richtlijn heeft de werkgroep per module een inschatting gemaakt over de maximale termijn waarop herbeoordeling moet plaatsvinden en eventuele aandachtspunten geformuleerd die van belang zijn bij een toekomstige herziening (update).
De Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV) is regiehouder van deze richtlijn lymfoedeem en eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.
Algemene gegevens
Aanleiding
Op initiatief van de Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie is de richtlijn lymfoedeem in 2020-2023 herzien. Ten opzichte van de richtlijn van 2014 zijn er nieuwe inzichten rondom chronisch oedeem, alsmede vragen rond de effectiviteit van nieuwe en bestaande behandeltechnieken zoals lymfchirurgie en MLD. De benadering van diagnostiek en behandeling is meer in een holistische benadering geplaatst met accent op functioneren van de patiënt in al zijn aspecten (participatie/activiteiten niveau/persoonlijke en omgevingsfactoren).
De benadering van de patiënt hierbij berust meer op een co-activiteit met aandacht voor shared decision making, “ samenmanagement” en coaching.
Afbakening onderwerp
In deze richtlijn worden adviezen gegeven ten aanzien van de diagnostiek en behandeling van lymfoedeem en begeleiding bij lymfoedeem en dient als leidraad voor de dermatoloog en andere zorgprofessionals die in aanraking komen met patiënten met lymfoedeem.
Definities
Oedeemtherapeut
Wanneer in de richtlijn de term ‘oedeemtherapeut’ wordt gebruikt, bedoelt de werkgroep alle
zorgverleners die bevoegd zijn oedeemtherapie te praktiseren. In Nederland zijn hiertoe twee
beroepsgroepen bevoegd: de huid- en oedeemtherapeut en de oedeemfysiotherapeut.
Compressietherapie
Compressietherapie betekent letterlijk drukbehandeling. In deze richtlijn wordt hiermee bedoeld het aanbrengen van drukmiddelen die de veneuze en lymfatische afvloed bevorderen. In de praktijk wordt vaak gesproken van ambulante compressie, omdat het samengaan van de comprimerende werking van het aangelegde verband en de pompwerking van de spieren het beoogde resultaat tot stand brengt. Men onderscheidt verschillende compressiemiddelen, waaronder diverse types zwachtels (niet-elastische compressie), therapeutisch elastische kousen (TEK), intermitterende pneumatische compressie (IPC) pompen en adjustable compression devices (ACD).
Aanmeter
De aanmeter is in deze richtlijn de zorgprofessional die TEK en/of andere compressiehulpmiddelen aanmeet en levert. In Nederland mogen compressiehulpmiddelen alleen aangemeten worden na het behalen van een erkend diploma. Dit is een discipline met aantekening voor compressietherapeut, dit kan bijvoorbeeld een oedeemtherapeut zijn. Het verdient sterk de voorkeur dat de aanmeter direct bij het behandelproces betrokken is om een adequaat compressiehulpmiddel te kunnen verstrekken. Vaak zal de betrokken oedeemtherapeut (huidtherapeut of oedeemfysiotherapeut) uit service oogpunt ook de gewenste compressiehulpmiddelen aanmeten en leveren. In dit geval heeft die persoon ook de functie van aanmeter en wordt die ook zo genoemd.
Overige inleidende teksten
Lymfoedeem is een vorm van de verzamelnaam ‘chronisch oedeem’: oedeem dat langer dan 3 maanden bestaat. Vroeger werd lymfoedeem vaak als diagnose gezien maar dat is niet juist. Het betreft een symptoom van zwelling door lymfstasis met (non) pitting oedeem en/of weefselverandering. Lange tijd werden in epidemiologische studies vooral gelet op chronische zwelling na bijvoorbeeld kanker waarbij de eventueel bijkomende oorzaken van chronisch oedeem niet vermeld worden. Echter, de groep is heterogeen waarbij vele factoren een rol spelen die deels gerelateerd zijn aan de initiële factoren die het lymfesysteem hebben beschadigd (bijvoorbeeld een operatie en bestraling) maar vaak spelen persoons- en omgevingsfactoren een erg belangrijke rol (bijvoorbeeld overgewicht en gebrek aan mobiliteit/spierkracht/conditie).
Deze benadering maakt een goede medische diagnose van het chronische oedeem en een gezondheidsprofiel van de patiënt essentieel voordat een behandelplan wordt gesteld. Een multidisciplinaire samenwerking is hiervoor zeer belangrijk.
De prevalentie van chronisch oedeem wisselt sterk binnen de volgende groepen:
- Veneus oedeem;
- Primair en secundair lymfoedeem;
- Dependency oedeem;
- Chronisch oedeem door vergevorderde kanker;
- Chronische zwelling door obesitas;
- Chronische zwelling bij vasculaire malformaties.
Dit maakt dat als er naar studies rond prevalentie wordt gekeken, het bredere perspectief van chronisch oedeem/lymfoedeem en de complexe oorzaken daarvan dient mee te worden genomen (Moffatt 2019).
Doel en doelgroep
Doel
Deze richtlijn is een document met aanbevelingen ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering. De richtlijn berust op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en aansluitende meningsvorming gericht op het vaststellen van goed medisch handelen. De richtlijn geeft aanbevelingen over begeleiding en behandeling van patiënten met lymfoedeem.
Doelgroep
De richtlijn is bestemd voor leden van de medische en paramedische beroepsgroep. Daartoe behoren onder andere: NVDV, NVPC, NVOG, NVNG, NVRO, NVvH, NVH, V&VN, NIP, NVFL, KNGF, NVD en andere betrokkenen i.e. dermatologen, huisartsen, verpleegkundig specialisten, physician assistants, fysiotherapeuten, huidtherapeuten en (dermatologie) verpleegkundigen. Voor patiënten is informatie op thuisarts.nl en een patiënten folder ontwikkeld.
Samenstelling werkgroep
Werkgroepleden – versie 2023 |
Vereniging |
||
Dr. R.J. Damstra (voorzitter) |
NVDV |
||
Dr. C. van Montfrans |
NVDV |
||
Dr. C.J.M. van der Vleuten |
NVDV |
||
Dr. S.S. Qiu Shao |
NVPC |
||
Dr. M.E.E. Bröker |
NVVH |
||
Drs. E.B.L. van Dorst |
NVOG |
||
Drs. N. Groen |
NVNG |
||
Dr. B. Kreike |
NVRO |
|
|
Mevr. C. Alberts-Hoeben |
NVH |
|
|
Mevr. S. van Beusekom |
NVH |
|
|
Mevr. W. den Hollander |
V&VN |
|
|
Mevr. J.E.W.M. van Dongen-Melman |
NIP |
|
|
Mevr. F. Potijk |
NVFL en KNGF |
|
|
Mevr. B. Pinkert |
NVD |
|
|
Mevr. C. Hovenier |
Stichting Olijf |
|
|
Mevr. A Diepstraten |
Stichting Olijf |
|
|
Drs. J.M.G. Fijn |
Borstkankervereniging Nederland (BVN) |
|
|
Drs. M. Velting |
Borstkankervereniging Nederland (BVN) |
|
|
Drs. W.F. Hoelen |
NLNet |
|
|
Drs. P.A.M. van den Broek |
Huid Nederland |
|
|
Dr. J.J.E. van Everdingen |
NVDV |
|
|
Dr. A. van Enst |
NVDV |
|
|
Drs. E. de Booij Start t/m juni 2021 |
Arts-onderzoeker NVDV |
|
|
Drs. E. van der Veen Sep 2021 t/m apr 2022 |
Arts-onderzoeker NVDV |
|
|
Drs. S.L. Wanders Jul 2021 t/m dec 2022 |
Arts-onderzoeker NVDV |
|
|
Drs. A.C. de Waal Apr 2022 t/m dec 2022 |
Arts-onderzoeker NVDV |
|
|
Drs. C. Smit Dec 2022 t/m heden |
Arts-onderzoeker NVDV |
|
* Zie toelichting in ‘Tabel: Overzicht betrokken partijen (modulaire herziening) 2023’
Werkgroepleden - versie 2014 |
Vereniging |
|
Dr. R.J. Damstra (voorzitter) |
NVDV |
|
Drs. A.B. Halk (secreatris) |
NVDV |
|
Dr. J.P. van den Berg |
VRA |
|
Mevr. Y. Born |
NVH |
|
Mevr. E.S.F.A. Butter |
V&VN oncologie |
|
Drs. E.B.L. van Dorst |
NVOG |
|
Dr. J.J.E. van Everdingen |
NVDV |
|
mevr. C. Feenstra |
NVH |
|
Drs. P. Gielink |
NVFL |
|
Drs. M.J. de Haas |
NVNG |
|
Dhr. A. Hendrickx |
Kon. Nederlandse Gen. voor Fysiotherapie |
|
Drs. J.T. Hidding |
NVFL |
|
Drs. J.B. Storm van Leeuwen |
NVPC |
|
Mevr. S. Nijland |
V&VN dermatologie |
|
Mevr. E. Oskam |
Borstkankervereniging Nederland (BVN) |
|
Mevr. I. Paulusma |
V&VN oncologie |
|
Dr. N. Russell |
NVRO |
|
Mevr. K. Rutgers- van Wijlen |
BPSW |
|
Mevr. I. Sissingh |
VATEK / NVOS-Orthobanda |
|
Dr. L.J.A. Strobbe |
NVVH |
|
Drs. C.J.A. Verhoeff-Braat |
Nederlands netwerk voor lymfoedeem en lipoedeem |
|
Dhr. R. Verwaard |
NVOS |
|
Dr. C.J.M. van der Vleuten |
NVDV |
|
Drs. H.G.J.M. Voesten |
NVVV |
|
Drs. A. Hartog |
Arts-onderzoeker NVDV |
|
Drs. M.C. Urgert |
Arts-onderzoeker NVDV |
|
Belangenverklaringen
De KNMG-Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatie management, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van de Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie.
Werk-groeplid |
Hoofdfunctie(s) |
Nevenfunctie(s) |
Persoonlijke financiële belangen |
Persoonlijke relaties |
Extern gefinancierd onderzoek |
Intellectuele belangen en reputatie |
Overige belangen |
Getekend op |
Dhr. R.J. Damstra (voorzitter) |
|
Medisch manager zorgverantwoordelijke eenheid in ziekenhuis Nij Smellinghe (1e dag/week). |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
De lymfologie is een klein vakgebied en primair lymfoedeem is internationaal als "Rare disease" erkend(Orphanet). Vanuit de samenwerking op Europees niveau zijn meerdere leden lid van landelijke organisaties op het gebied van lymfoedeem. Ik beschouw dat vooral als bundelen van expertise en kennis wat uiteindelijk de zorg voor de patiënt verbeterd. |
n.v.t. |
02-06-2020 |
Mw. C. van Montfrans |
|
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
25-07-2020 |
Mw. C. van der Vleuten |
Dermatoloog RadboudUMC (0.8 fte) |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
22-06-2020 |
Mw. S.S. Qiu Shao |
|
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
03-06-2020 |
Mw. M.E.E. Bröker |
Oncologisch chirurg Franciscus Gasthuis en Vlietland, Rotterdam |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
01-12-2022 |
Mw. E.B.L van Dorst |
Staflid gynaecologische oncologie UMC Utrecht |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
18-06-2020 |
Dhr. N. Groen |
Nucleair geneeskundige, Amphia ziekenhuis |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
19-06-2020 |
Dhr. B. Kreike |
Radiotherapeut, radiotherapie-groep, locatie Arnhem/Ede |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
04-06-2020 |
Mw. C. Alberts-Hoeben |
Huid- en oedeemtherapeut Huidtherapie Limburg |
Lid Expertgroep Oedeem NVH (vrijwilligers- en onkostenvergoeding) |
Dienstverband van een bedrijf met doelgroep oedeem-patiënten (Huidtherapie Limburg) |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
15-06-2020 |
Mw. S. Beusekom |
Huid- en oedeemtherapeut Heerlen |
NPI zelfmanagement cursus, advies functie bij de NVH, novomundo: examinator opleiding TEK |
Ik werk in een oedeempraktijk; maar conformeer mij aan de richtlijn. Ik verwacht geen toename van financiële stromen door de uitkomst van de richtlijn |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
12-11-2022 |
Mw. W. den Hollander |
Verpleegkundig specialist Jeroen Bosch Ziekenhuis, expertisegebied: Mamma-oncologie |
Consulent transmuraal Palliatief Advies Team |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
11-09-2023 |
Mw. F. Potijk |
|
Wetenschap Oncologie en Oedeem (WOO) commissie NVFL (vrijwillig met gedeeltelijke vergoeding) |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
18-06-2020 |
Mw. B. Pinkert |
Diëtist, Additief voiding diet & leefstijl (zelfstandige praktijk) |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
Ik vertegenwoordig de Nederlandse Vereniging van Diëtisten (NVD) in deze werkgroep. |
n.v.t. |
23-06-2020 |
Mw. C. Hovenier |
Volledig arbeidsongeschikt, formeel tot 15-08-2020 in dienst bij EMMA Communicatie te Den Haag als senior redacteur |
Stichting Olijf (vrijwilliger, onbezoldigd). |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
Ik ben vrijwilliger bij stichting Olijf. Wij hebben er baat bij dat er een goede richtlijn komt, waarin ook de ervaringen uit de praktijk aan de orde komen, zover dat kan gegeven de stand der wetenschap en praktijk. Daarvoor zijn we gevraagd. Los daarvan hebben Olijf, BVN en onze koepelorganisatie NFK, noch haar vertegenwoordigers, enig gewin bij deze deelname. |
n.v.t. |
23-06-2020 |
Mw. A. Diepstraten |
Zelfstandig ondernemer en eigenaar Praktijk ‘de Vormende Hand: consulent hulpverlener & beeldend therapeut. |
n.v.t. |
n.v.t. |
Ik ben betrokken naaste van een persoon met lymfoedeem n.a.v. kankerbehandeling. We hebben ons echter allebei te houden aan het zorgvuldig behandelen van ontvangen informatie via Stichting Olijf, omdat we beiden bij Stichting Olijf zijn aangesloten. |
n.v.t. |
Ik ben vanuit mijn eigen bedrijf ingehuurd als coördinator Kwaliteit van Zorg bij stichting Olijf. Wij hebben er baat bij dat er een goede richtlijn komt, waarin ook de ervaringen uit de praktijk aan de orde komen, zover dat kan gegeven de stand der wetenschap en praktijk. Los daarvan hebben Olijf, BVN en onze koepelorganisatie de NFK, noch haar vertegenwoordigers, enig gewin bij deze deelname. |
n.v.t. |
22-06-2020 |
Mw. J.M.G. Fijn |
Gepensioneerd |
Ervaringsdeskundige bij de Expertgroep late Gevolgen bij Borstkankervereniging Nederland (vrijwilligerswerk) |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
16-09-2020 |
Mw. M. Velting |
Belangenbehartiger borstkankervereniging Nederland (24 uur). |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
16-11-2022 |
Dhr. W.F. Hoelen |
|
(Inter)nationaal docent oedeem en oncologie fysiotherapie, voorzitter oncologisch netwerk (KM) Onco in balans, Vicepresident Casley Smith international adviseur Medi, bestuurslid NLNet. |
Adviseur Medi (compressie hulpmiddelen) en opleidings-directeur Berekuyl Academy |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
12-11-2022 |
Dhr. P.A.M. van den Broek |
|
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
21-09-2020 |
Mw. E. de Booij |
Arts-onderzoeker NVDV |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
02-06-2020 |
Mw. E. van Veen |
Arts-onderzoeker NVDV |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
01-09-2021 |
Mw. S.L. Wanders |
Arts-onderzoeker NVDV |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
01-07-2021 |
Mw. A.C. de Waal |
Arts-onderzoeker NVDV |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
01-04-2022 |
Mw. C. Smit |
Arts-onderzoeker NVDV |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
06-12-2022 |
Inbreng patiëntenperspectief
Er is aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door de zitting neming van verschillende patiënten van meerdere patiëntenverenigingen (stichting Olijf, BVN, NLNet, Huid Nederland) in de werkgroep en de opname van informatie over patiëntenvoorlichting. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan betreffende patiëntenverenigingen.
Wkkgz & Kwalitatieve raming van mogelijke substantiële financiële gevolgen
Bij de richtlijn is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst (gebaseerd op het stroomschema ontwikkeld door FMS).
Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er waarschijnlijk geen substantiële financiële gevolgen zijn, zie onderstaande tabel.
Module |
Uitkomst Raming |
Toelichting |
Achtergrond (pathofysiologie) (2023) |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Risicofactoren (2023) |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Indocyanine groen lymfografie (2023) |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Conservatieve behandeling (2023) |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Zwachtelen en bandageren (2014) |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Intermitterende Pneumatische Compressie (2023) |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Therapeutische Elastische Kousen (2023) |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Manuele lymfedrainage (2023) |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Oefentherapie (2023) |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Reductiechirurgie (2023) |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Reconstructieve (micro)chirurgie (2023) |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Therapeutische Elastische Kousen (2023) |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Leefstijlinterventies: preventie, ondersteunende zorg en voorlichting (2023) |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Organisatie van zorg (2023) |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Implementatie
In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn(module) en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. De richtlijn wordt via het internet verspreid onder alle relevante beroepsgroepen en ziekenhuizen en er zal in verschillende specifieke vaktijdschriften aandacht worden besteed aan de richtlijn. Tevens zal een samenvatting worden gemaakt. De voorlichtingsfolder van de NVDV zal worden afgestemd op de richtlijn. Het volledige implementatieplan is opgenomen in het bijlagedocument.
Werkwijze
AGREE
Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Onderstaand is de methode stapsgewijs beschreven.
Knelpuntenanalyse
In de voorbereidingsfase heeft een bijeenkomst plaatsgevonden waarvoor alle belanghebbenden zijn uitgenodigd. In deze bijeenkomst zijn knelpunten aangedragen door de werkgroepleden; NVDV, NVPC, NVVH, NVOG, NVNG, NVRO, NVH, V&VN, NVFL, NVD, NIP, Stichting Olijf, BVN, NLNet, Huid Nederland. Tevens werden uitgenodigd Zorgverzekeraars Nederland (ZN), Nederlandse Vereniging Ziekenhuizen (NVZ), Zorginstituut Nederland (ZiNL) en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU).
Uitgangsvragen en uitkomstmaten
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse heeft de werkgroep uitgangsvragen opgesteld. Daarbij inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.
Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur
Voor de afzonderlijke uitgangsvragen werd aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen en consultatie van experts. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. Literatuur is geselecteerd op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in bijlage 4.
Kwaliteitsbeoordeling individuele studies
Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) tabellen. De gebruikte RoB instrumenten zijn gevalideerde instrumenten die worden aanbevolen door de Cochrane Collaboration: AMSTAR - voor systematische reviews; Cochrane - voor gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek; Newcastle-Ottowa - voor observationeel onderzoek; QUADAS II – voor diagnostisch onderzoek.
Samenvatten van de literatuur
De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen zijn overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij een voldoende aantal studies en overeenkomstigheid (homogeniteit) tussen de studies werden de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp van Review Manager 5.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs (2021)
A) Voor interventievragen (vragen over therapie of screening)
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013).
GRADE
|
Definitie
|
Hoog
|
|
Redelijk
|
|
Laag
|
|
Zeer laag
|
|
B) Voor vragen over diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd eveneens bepaald volgens de GRADE-methode: GRADE-diagnostiek voor diagnostische vragen (Schünemann, 2008) en een generieke GRADE-methode voor vragen over schade of bijwerkingen, etiologie en prognose. In de gehanteerde generieke GRADE-methode werden de basisprincipes van de GRADE methodiek toegepast: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van bewijskracht op basis van de vijf GRADE-criteria (startpunt hoog; downgraden voor risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias).
C) Voor vragen over de waarde van meet- of classificatie-instrumenten (klinimetrie)
Deze instrumenten werden beoordeeld op validiteit, intra- (test-hertest) en inter-beoordelaarsbetrouwbaarheid, responsiviteit (alleen bij meetinstrumenten) en bruikbaarheid in de praktijk. (naar keuze: optie-1 ‘Bij ontbreken van een gouden standaard, werd een beoordeling van de bewijskracht van literatuurconclusies achterwege gelaten.’ Of optie-2 ‘De kracht van het wetenschappelijk bewijs werd bepaald met de generieke GRADE-methode’).
Beoordelen van het niveau van het wetenschappelijke bewijs (oude modules)
Bij de EBRO-methode (Evidence Based RichtlijnOntwikkeling) wordt een andere classificatie voor de beoordeling van de kwaliteit van studies aangehouden (van Everdingen 2004). Hierbij ligt de belangrijkheid van de uitkomstmaten niet van tevoren vast en is er geen vastgelegde procedure voor upgraden en downgraden van bewijs, zoals die bij GRADE geldt.
Kwaliteit |
Interventie |
Diagnostisch accuratesse-onderzoek |
Schade/bijwerkingen*, etiologie, prognose |
A1 |
Systematische review van ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau |
||
A2 |
Gerandomiseerd dubbelblind vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit van voldoende omvang |
Onderzoek ten opzichte van een referentietest (een ‘gouden standaard’) met tevoren gedefinieerde afkapwaarden en onafhankelijke beoordeling van de resultaten van test en gouden standaard, betreffende een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten die allen de index- en referentietest hebben gehad |
Prospectief cohortonderzoek van voldoende omvang en follow-up, waarbij adequaat gecontroleerd is voor ‘confounding’ en selectieve follow-up voldoende is uitgesloten. |
B |
Vergelijkend onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 (hieronder valt ook patiënt-controleonderzoek, cohortonderzoek) |
|
|
C |
Niet-vergelijkend onderzoek |
||
D |
Mening van deskundigen |
* Deze classificatie is alleen van toepassing in situaties waarin om ethische of andere redenen gecontroleerde trials niet mogelijk zijn. Zijn die wel mogelijk dan geldt de classificatie voor interventies.
Bij het werken volgens de EBRO-methode zijn op basis van de beschikbare literatuur een of meerdere conclusies geformuleerd. Afhankelijk van het aantal onderzoeken en de mate van bewijs is een niveau van bewijskracht toegekend aan de conclusie (van Everdingen 2004).
Niveau |
Conclusie gebaseerd op |
1 |
Onderzoek van niveau A1 of ten minste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A2 |
2 |
1 onderzoek van niveau A2 of ten minste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B |
3 |
1 onderzoek van niveau B of C |
4 |
Mening van deskundigen |
Formuleren van de conclusies
Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in één of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methodiek. De werkgroepleden maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen. De overkoepelende bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de cruciale uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overkoepelende conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje 'Overwegingen'.
Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)
Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk. Door gebruik te maken van de Guideline Development Tool werd het Evidence to decision framework conform GRADE methodiek toegepast. Alle werkgroepleden hebben systematisch antwoord gegeven op vragen over de grootte van het effect en grootte van negatieve consequenties, waarden en voorkeuren van de patiënt, kosten en kosteneffectiviteit, beschikbaarheid van voorzieningen, aanvaardbaarheid, en overwegingen voor subgroepen in de patiëntenpopulatie. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.
Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.
Indicatorontwikkeling
Er werden geen indicatoren ontwikkeld voor deze richtlijn.
Kennislacunes
Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Een overzicht van de onderwerpen waarvoor (aanvullend) wetenschappelijk van belang wordt geacht, is als aanbeveling beschreven (zie bijlage 11).
Juridische betekenis van richtlijnen
Richtlijnen zijn geen wettelijke voorschriften maar wetenschappelijk onderbouwde en breed gedragen inzichten en aanbevelingen waaraan zorgverleners zouden moeten voldoen om kwalitatief goede zorg te verlenen. Aangezien richtlijnen uitgaan van ‘gemiddelde patiënten’, kunnen zorgverleners in individuele gevallen zo nodig afwijken van de aanbevelingen in de richtlijn. Afwijken van richtlijnen is, als de situatie van de patiënt dat vereist, soms zelfs noodzakelijk. Een richtlijn beschrijft wat goede zorg is, ongeacht de financieringsbron (Zorgverzekeringswet (Zvw), Wet langdurige zorg (Wlz), Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), aanvullende verzekering of eigen betaling door de cliënt/patiënt). Opname van een richtlijn in een register betekent dus niet noodzakelijkerwijs dat de in de richtlijn beschreven zorg verzekerde zorg is. Informatie over kosten zoals beschreven in de richtlijn is gebaseerd op beschikbare gegevens ten tijde van schrijven.
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen, (patiënt) organisaties en stakeholders voorgelegd ter becommentariëring. De commentaren zijn verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren is de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn is aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter autorisatie.
Literatuur
- Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, et al. AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348.
- Higgins JPT, Green S (editors). Cochrane Handbook for Systematic Reviews of Interventions Version 5.1.0 [updated March 2011]. The Cochrane Collaboration, 2011. Available from www.handbook.cochrane.org.
- Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit.. Online beschikbaar op http://richtlijnendatabase.nl/
- Van Everdingen JJE, Burgers JS, Assendelft WJJ, et al. Evidence-based richtlijnontwikkeling. Bohn Stafleu Van Loghum 2004.
- Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html