Preventief medisch onderzoek bij lymeziekte
Uitgangsvraag
Betekenis van preventief medisch onderzoek (PMO) of periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek (PAGO) bij risico op lymeziekte.
Aanbeveling
Bij deze module zijn geen aanbevelingen geformuleerd.
Overwegingen
Bij deze module zijn geen overwegingen geformuleerd.
Onderbouwing
Conclusies
Niveau 4 |
Preventief medisch onderzoek alleen bestaande uit het bepalen van antistoffen tegen Borrelia burgdorferi s.l. is niet aangewezen bij medewerkers die risico lopen op blootstelling aan besmette teken in de arbeidssituatie.
D Mening van de werkgroep |
Niveau 4 |
Periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek (PAGO) is alleen aangewezen in een epidemiologisch kader zoals het bepalen van incidentie en prevalentie bij een bepaalde populatie werknemers. Andere acceptabele overwegingen kunnen zijn: het bepalen van de effectiviteit van de toegepaste preventieve maatregelen, het inventariseren van klachten over de genomen preventieve maatregelen zijn en het herhalen van voorlichting en instructie.
D Mening van de werkgroep |
Samenvatting literatuur
De werkgever moet samen met de werknemers en met bedrijfsgezondheidskundige professionele ondersteuning beslissen of op grond van de risico-inventarisatie een periodiek onderzoek aangewezen is. Indien men daartoe overgaat, moet de inhoud met behulp van professionele ondersteuning bepaald worden. Deelname kan alleen op vrijwillige basis plaatsvinden.
Het onderzoek alleen op antistoffen heeft echter geen betekenis voor individuele werknemers. Redenen hier voor zijn:
- Het bepalen van antistoffen heeft voor het individu geen betekenis omdat alleen klinische verschijnselen geacht worden een reden tot behandeling te zijn.
- Antistoffen kunnen langdurig aanwezig zijn. (zie de modulen bestreffende Laboratoriumdiagnostiek)
- Het optreden van seroconversie is geen reden voor behandeling.
- Er is geen onderscheid te maken tussen een oude of nieuwe infectie. Dus na een eerste infectie zegt de aanwezigheid van antistoffen niets meer over de actuele klinische situatie (zie de modulen bestreffende Laboratoriumdiagnostiek).
Er kunnen wel beleidsmatige epidemiologische redenen zijn voor periodiek onderzoek.
Daarbij moet men tevens navraag doen naar het optreden van aan lymeziekte gerelateerde (huid)verschijnselen en klachten. Men kan uit het totaal aantal positieve bevindingen bij de desbetreffende beroepsgroep in vergelijking met niet-werknemers opmaken hoe groot het risico op besmetting is binnen die beroepsgroep.
Ook kan men bij een stijgend aantal besmettingen vaststellen dat de eerder genomen preventieve maatregelen te weinig effect sorteren. Ook kan men klachten inventariseren die werknemers hebben naar aanleiding van de genomen maatregelen en tenslotte is het een moment waarbij men nog eens de voorlichting en instructie kan herhalen.
Ondanks al de hier genoemde bezwaren dringen werkgever en werknemers toch regelmatig op periodiek onderzoek aan. Het is dan zeer noodzakelijk de beperkingen van een dergelijk onderzoek te onderstrepen en de gevaren van over-diagnosticering, overbehandeling en het veroorzaken van ongerustheid aan de orde te stellen. In individuele gevallen beslist de behandelende arts van de werknemer over eventuele behandeling.
Referenties
- Arbo-wet artikel 3. lid 1 a tm c.
- Stinis HPJ, Maas, JJ. Werkgerelateerde infectieziekten, niet alleen de zorg van de bedrijfsarts. Tijdschrift Infectieziekten 2009;4:11-7.
- RIVM Toolkit: http://toolkits.loketgezondleven.nl/infectieziekten/?page_id=82.
- LJN: BK0705, Centrale Raad van Beroep, 09/1118 AW. http://zoeken.rechtspraak.nl/resultpage.aspx?snelzoeken=true&searchtype=ljn&ljn=BK0705&u_ljn =BK0705.
- NCVB 2010. Vijf stappen plan beroepsziekten. http://www.beroepsziekten.nl/content/5stappenplan-diagnostiek-beroepsziekten.
- RIVM 2009 http://www.rivm.nl/vtv/object_map/o3381n21466.html.
- Artikel 3.1c Arbo-wet.
- Artikel 4 Arbo-wet.
- Arbo-besluit 2008 afdeling hoofdstuk 1 9. artikelen 1.40-1.42.
- NVAB 2007 Richtlijn zwangerschap, postpartum periode en werk. http://nvab.artsennet.nl/Kwaliteitsbureau/Artikel/Zwangerschap-postpartumperiode-en-werk.htm.
- Richtlijn Beoordelen, Behandelen, Begeleiden. Medisch handelen bij ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid. Juli 2005. Gezondheidsraad.
- International Classification of Functioning, Disability and Health, World Health Organisation. 2001.
- Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. 8 juli 2000, Stb 2000, 307.
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 01-07-2013
Laatst geautoriseerd : 01-07-2013
Geplande herbeoordeling : 01-01-2018
Uiterlijk in 2017 wordt door het CBO na raadpleging van of op advies van de aan de richtlijn participerende verenigingen, bepaald of deze richtlijn nog actueel is. Zo nodig wordt een nieuwe werkgroep geïnstalleerd om (delen van) de richtlijn te herzien. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.
Algemene gegevens
INITIATIEF:
Richtlijnconsortium Nederland
ORGANISATIE:
CBO
MANDATERENDE VERENIGINGEN/INSTANTIES:1
- Nederlandse Internisten Vereniging
- Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen
- Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen
- Nederlandse Vereniging van Ziekenhuisapothekers
- Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde
- Nederlandse Vereniging voor Cardiologie
- Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
- Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
- Nederlandse Vereniging voor Klinische Chemie en Laboratoriumgeneeskunde
- Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie
- Nederlandse Vereniging voor Neurologie
- Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
- Nederlandse Vereniging voor Reumatologie
- Nederlandse Vereniging voor Verzekeringsgeneeskunde
- Vereniging voor Infectieziekten, Sectie Infectieziektebestrijding
IN SAMENWERKING MET:
- Centrum Infectieziektebestrijding/RIVM
- Nederlands Huisartsen Genootschap
FINANCIERING:
Deze richtlijn is tot stand gekomen met financiële steun van ZonMw in het kader van het programma ‘Kennisbeleid Kwaliteit Curatieve Zorg’ (KKCZ).
1 De Nederlandse Vereniging voor Lymepatiënten (NVLP) heeft zich teruggetrokken als mandaterende vereniging. Mevr. M. Mud, Mevr. G.M. Pekel en drs. A.W.B. Klusman hebben de NVLP vertegenwoordigd bij de ontwikkeling van de richtlijn. Na vier jaar intensief overleg lag er een concepttekst waar zij achter konden staan. Zij vonden het resultaat van dit concept nog net acceptabel omdat deze aan de behandelend arts voldoende speelruimte bood om op genuanceerde wijze tot maatwerk te komen. In de laatste fase zijn naar aanleiding van de commentaren op voor de NVLP essentiële punten de nuanceringen weer uit de tekst/aanbevelingen verwijderd. Zij kunnen zich daarom niet meer vinden in de inhoud van de uiteindelijke richtlijn. Met name wat betreft de benadering van patiënten met persisterende klachten na behandeling en patiënten die niet eerder behandeld zijn voor lymeziekte maar bij wie diagnostisch laboratoriumonderzoek de diagnose lymeziekte niet bevestigt. Ook voldoet de gevolgde procedure naar hun mening niet aan de afgesproken doelstellingen en werkwijze. Naar de mening van de patiëntenvereniging wordt de zorg aan lymepatiënten met deze richtlijn niet optimaal vormgegeven.
Doel en doelgroep
Doelstelling
Deze herziening van de richtlijn Lyme-borreliose is een document met aanbevelingen ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering waarin de werkgroep heeft getracht de impasse rond deze verschillen van inzicht te doorbreken en de wetenschappelijke gegevens, met inachtneming van de argumenten vanuit patiëntenperspectief, op objectieve en genuanceerde wijze te vertalen naar de klinische praktijk. Dat betekent dat de werkgroep zich in de richtlijn voor zover mogelijk baseert op resultaten uit gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek. Waar overtuigend en eenduidig onderzoeksmateriaal ontbreekt, heeft de werkgroep met grote inzet getracht ook over de controversiële punten tot consensus te komen. Ten aanzien van de sensitiviteit van serologische testen bij vroege gedissemineerde lymeziekte met langer dan 8 weken bestaande klachten en late lymeziekte (paragraaf 3.1.1) is dit niet gelukt. Ten aanzien van antibiotische behandeling had de NVLP de wens adviezen op te nemen over behandeling van patiënten die niet eerder behandeld zijn voor lymeziekte maar bij wie diagnostisch laboratoriumonderzoek de diagnose lymeziekte niet bevestigt (paragraaf 4.1) en bij patiënten die lymeziekte-geassocieerde klachten hebben zonder organische afwijkingen en al eerder voor lymeziekte zijn behandeld (paragraaf 4.3.5 en 5.3). Er is in de richtlijn geen consensus bereikt over deze onderwerpen. In de genoemde paragraven worden overwegingen voor en tegen behandeling besproken zonder dat een aanbeveling wordt gegeven.
De richtlijn beoogt een leidraad te geven voor de dagelijkse praktijk van de preventie, diagnostiek en behandeling van lymeziekte. De richtlijn is geschreven voor en door de zorgverleners in samenspraak met patiënten. De richtlijn biedt aanknopingspunten voor bijvoorbeeld transmurale afspraken of lokale protocollen, hetgeen voor de implementatie bevorderlijk is.
Gebruikers richtlijn
De richtlijn is ontwikkeld voor alle zorgverleners in de eerste en tweede lijn die bij de diagnostiek, behandeling en begeleiding van patiënten met lymeziekte betrokken zijn zoals: huisartsen, SEH-artsen, internisten, infectiologen, dermatologen, neurologen, kinderartsen, medisch microbiologen, reumatologen, cardiologen, pathologen, bedrijfsartsen, verzekeringsartsen en zorgverleners werkzaam bij de GGD.
Samenstelling werkgroep
Voor de herziening van deze richtlijn is in 2008 een multidisciplinaire werkgroep samengesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle bij de diagnostiek, behandeling en begeleiding van patiënten met lymeziekte betrokken medische disciplines, vertegenwoordiging van de Nederlandse Vereniging voor Lymepatiënten en adviseurs van het Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO (zie ‘Belangenverklaringen’).
Bij het samenstellen van de werkgroep is rekening gehouden met de geografische spreiding van de werkgroepleden, met een evenredige vertegenwoordiging van de verschillende betrokken verenigingen en instanties, alsmede met een spreiding al dan niet in academische achtergrond. De werkgroepleden hebben onafhankelijk gehandeld en waren gemandateerd door hun vereniging. Een overzicht van de belangenverklaringen van werkgroepleden over mogelijke financiële belangenverstrengeling is als addendum bij de richtlijn gevoegd.
De werkgroep is als volgt samengesteld:
- Dr. J.P.J Bakker, Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen
- Dr. D. van de Beek, Nederlandse Vereniging voor Neurologie
- Dr. A.H. Brandenburg, Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie
- Prof. dr. P.J. van den Broek, voorzitter, Nederlandse Internisten Vereniging
- Dr. A.P. van Dam, Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie
- Dr. J.J.E. van Everdingen, Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
- Drs. R. Foekens, Nederlandse Vereniging voor Verzekeringsgeneeskunde
- Dr. R.J. Hassink, Nederlandse Vereniging voor Cardiologie
- Dr. P.M. Houtman, Nederlandse Vereniging voor Reumatologie
- Prof. dr. P. Portegies, Nederlandse Vereniging voor Neurologie
- Drs. A.C. Rönnau, Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
- Drs. C.J.G.M. Rosenbrand, CBO-TNO
- Dr. J.F.P. Schellekens, Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie
- Dr. H.N. Sno, Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
- Drs. M.V. Starink, Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
- Dr. J.E. van Steenbergen, Centrum Infectieziektebestrijding/RIVM
- Drs. H.P.J. Stinis, Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde
- Drs. M.S. Tat, Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen
- Drs. J.J. Tiessen, Vereniging voor Infectieziekten, Sectie Infectieziektebestrijding
- Dr. D.J. Touw, Nederlandse Vereniging van Ziekenhuisapothekers
- Dr. Th.F.W. Wolfs, Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
- Drs. G. Wielink, Nederlands Huisartsen Genootschap
Prof Dr B.J. Kullberg en Dr H. ter Hofstede (NIV) hebben zich teruggetrokken uit de voorbereidingscommissie omdat zij de conceptrichtlijn niet konden onderschrijven: met name ten aanzien van de klinische benadering van patiënten met persisterende klachten.
Inbreng patiëntenperspectief
Bij het opstellen van de richtlijn is rekening gehouden met het patiëntenperspectief. In de knelpuntanalyse heeft de betrokken patiëntenvereniging, Nederlandse Vereniging voor Lymepatiënten, eigen knelpunten ingebracht. De conceptrichtlijn is tevens voorgelegd aan de Nederlandse Vereniging voor Lymepatiënten voor commentaar.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
In de verschillende fasen van de herziening van deze richtlijn is zoveel mogelijk rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de daadwerkelijke uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. De richtlijn wordt verspreid onder alle relevante beroepsgroepen en ziekenhuizen. Ook wordt een samenvatting van de richtlijn ter publicatie aangeboden aan het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde en zal er in verschillende specifieke vaktijdschriften aandacht worden besteed aan de richtlijn. Daarnaast wordt de integrale tekst van de richtlijn op de websites van het CBO en de betrokken beroepsverenigingen geplaatst.
Werkwijze
Werkwijze van de werkgroep
Gezien de omvang van het werk werd een aantal subgroepen gevormd met vertegenwoordigers van relevante disciplines. Er werd in 6 subwerkgroepen gewerkt: klinische uitingen, epidemiologie/profylaxe/preventie, diagnostiek, behandeling, persisterende lymeziekte/postlymeziektesyndroom en arbeid.
Daarnaast zorgde de voorzitter samen met adviseurs van het CBO en een ambtelijk secretaris, voor de coördinatie en onderlinge afstemming van de subgroepen.
De werkgroep heeft gedurende een periode van ongeveer tweeënhalf jaar gewerkt aan de concepttekst van de herziening van deze richtlijn. De subgroepen schreven en beoordeelden de door werkgroepleden en epidemiologen geschreven wetenschappelijke onderbouwingen en formuleerden vervolgens de overige overwegingen en aanbevelingen. Tevens schreven de subgroepen consensusteksten wanneer wetenschappelijk bewijs voor het beantwoorden van de uitgangsvraag ontbrak. De teksten werden tijdens plenaire vergaderingen besproken en na verwerking van de commentaren geaccordeerd. De voltallige werkgroep is 17 maal bijeen geweest om de resultaten van de subgroepen in onderling verband te bespreken. De teksten van de subgroepen zijn door een redactieteam samengevoegd en op elkaar afgestemd tot één document: de conceptrichtlijn. Deze werd 1 november 2011 aan verenigingen verstuurd voor commentaar. Na verwerking van het commentaar is de richtlijn in juli 2012 door de werkgroep vastgesteld en ter autorisatie naar de relevante beroepsverenigingen gestuurd.
Wetenschappelijke onderbouwing
De aanbevelingen uit deze richtlijn zijn voor zover mogelijk gebaseerd op bewijs uit gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek. Relevante artikelen werden gezocht door het verrichten van systematische zoekacties in de Cochrane Library, Medline, Embase en Psychinfo. Hierbij werd de taal gelimiteerd tot Nederlands, Engels en Duits. Daarnaast werden handmatige zoekacties verricht. Er werd gezocht vanaf 1980 tot 2009. Artikelen van later datum werden wel toegevoegd maar er werd geen systematisch literatuuronderzoek na 2009 gedaan. Als trefwoorden voor de patiëntenpopulatie in Medline werden gebruikt: de MESH (Medical Subject Heading) termen: Lyme disease, Borrelia infections, Borrelia burgdorferi s.l. Group, Borreliosis, Neuroborreliosis, Lyme Neuroborreliosis, Ticks, Ixodidae, Tick-Toxicoses en als vrije tekstwoorden (lyme or borreliosis), Borrelia en Ixodes.
Belangrijke selectiecriteria hierbij waren: vergelijkend onderzoek met hoge bewijskracht, zoals meta-analyses, systematische reviews, randomized controlled trials (RCT’s) en controlled trials (CT). Waar deze niet voorhanden waren, werd verder gezocht naar vergelijkend cohort onderzoek, vergelijkende patiënt-controle studies of niet vergelijkend onderzoek. De kwaliteit van deze artikelen werd door werkgroepleden en/of epidemiologen beoordeeld aan de hand van ‘evidence-based richtlijnontwikkeling’ (EBRO)-beoordelingsformulieren. Artikelen van matige of slechte kwaliteit werden uitgesloten. Na deze selectie bleven de artikelen over die als onderbouwing bij de verschillende conclusies in de richtlijn staan vermeld. De geselecteerde artikelen zijn vervolgens gegradeerd naar de mate van bewijs, waarbij de volgende indeling is gebruikt (Tabel 1). De mate van bewijskracht en niveau van bewijs zijn in de conclusies van de verschillende hoofdstukken weergegeven. De belangrijkste literatuur waarop de conclusies zijn gebaseerd is daarbij vermeld.
Indeling van de onderbouwing naar mate van bewijskracht
(Tabel 1: tabel met niveau van bewijs artikelen en niveau van bewijs van de conclusies)
Tabel 1. Indeling van methodologische kwaliteit van individuele studies
|
Interventie |
Diagnostisch accuratesse onderzoek |
Schade of bijwerkingen, etiologie, prognose* |
A1 |
Systematische review van tenminste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau |
||
A2 |
Gerandomiseerd dubbelblind vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit van voldoende omvang |
Onderzoek ten opzichte van een referentietest (een ‘gouden standaard’) met tevoren gedefinieerde afkapwaarden en onafhankelijke beoordeling van de resultaten van test en gouden standaard, betreffende een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten die allen de index- en referentietest hebben gehad |
Prospectief cohort onderzoek van voldoende omvang en follow-up, waarbij adequaat gecontroleerd is voor ‘confounding’ en selectieve follow-up voldoende is uitgesloten. |
B |
Vergelijkend onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 (hieronder valt ook patiënt-controle-onderzoek, cohortonderzoek) |
Onderzoek ten opzichte van een referentietest, maar niet met alle kenmerken die onder A2 zijn genoemd |
Prospectief cohort onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 of retrospectief cohort onderzoek of patiëntcontrole-onderzoek |
C |
Niet-vergelijkend onderzoek |
||
D |
Mening van deskundigen |
* Deze classificatie is alleen van toepassing in situaties waarin om ethische of andere redenen gecontroleerde trials niet mogelijk zijn. Zijn die wel mogelijk dan geldt de classificatie voor interventies.
Niveau van conclusies
|
Conclusie gebaseerd op |
1 |
Onderzoek van niveau A1 of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A2, met consistent resultaat |
2 |
1 onderzoek van niveau A2 of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B |
3 |
1 onderzoek van niveau B of C |
4 |
Mening van deskundigen |
De beschrijving en beoordeling van de verschillende artikelen staan in de verschillende teksten onder het kopje ‘Wetenschappelijke onderbouwing’. Het wetenschappelijk bewijs is samengevat in een ‘Conclusie’, waarbij het niveau van het meest relevante bewijs is weergegeven.
Totstandkoming van de aanbevelingen
Voor het komen tot een aanbeveling zijn er naast het wetenschappelijk bewijs vaak andere aspecten van belang, bijvoorbeeld: patiëntenvoorkeuren, beschikbaarheid van speciale technieken of expertise, organisatorische aspecten, maatschappelijke consequenties of kosten. Deze aspecten worden besproken na de ‘Conclusie’ in de ‘Overige overwegingen’. Hierin wordt de conclusie op basis van de literatuur in de context van de dagelijkse praktijk geplaatst en vindt een afweging plaats van de voor- en nadelen van de verschillende beleidsopties. De uiteindelijk geformuleerde aanbeveling is het resultaat van het beschikbare bewijs in combinatie met deze overwegingen. Het volgen van deze procedure en het opstellen van de richtlijn in dit ‘format’ heeft als doel de transparantie van de richtlijn te verhogen. Het bood ruimte voor een efficiënte discussie tijdens de werkgroepvergaderingen en vergroot bovendien de helderheid voor de gebruiker van de richtlijn.
Kosteneffectiviteit
Er is geen kosteneffectiviteitanalyse uitgevoerd.