Loopvaardigheid Spina Bifida

Initiatief: VRA Aantal modules: 22

Organisatie van zorg bij Spina Bifida

Uitgangsvraag

  • Hoe kan de zorg ten aanzien van diagnose en behandeling van loopvaardigheid bij kinderen met SB het beste worden georganiseerd?
  • Welke verwachtingen hebben de ouders en kinderen ten aanzien van de communicatie met de behandelaars?
  • Welke informatie is voor de ouders en kinderen van belang bij de behandeling van de loopvaardigheid?

Aanbeveling

De werkgroep is van mening dat het van belang is om gebruik te maken van de expertise van de multidisciplinaire SB teams waar het gaat om de diagnostiek en behandeling gericht op de optimale loopvaardigheid van kinderen met SB in samenspraak met de perifeer behandelaars.

 

De werkgroep is van mening dat het van belang is om afstemming, samenwerking en kennis overdracht plaats te laten vinden tussen de verschillende SB teams over het beleid ten aanzien van diagnose en behandeling van loopstoornissen bij kinderen met SB.

 

De werkgroep is van mening dat het van belang is dat het SB team ook zorg draagt voor een goede transitie van zorg naar een revalidatiearts voor volwassenen welke een coördinerende rol behoudt bij de verdere behandeling gericht op de optimale loopvaardigheid van van de (jong)volwasse met SB.

 

De werkgroep is van mening dat het van belang is om de ouders en kinderen te stimuleren om op specifieke momenten binnen het behandelingstraject over het lopen hun verwachtingen uit te spreken, te motiveren en gezamenlijk te analyseren. Zorgverleners dienen deze verwachtingen te respecteren.

 

De werkgroep is van mening dat het van belang is dat er een (ouder)informatiepakket wordt samengesteld in een voor ouders en kind begrijpelijke taal over loopvaardigheid bij kinderen met SB met (medische) uitleg over de diverse aspecten in relatie tot het lopen en de beschikbare behandeltrajecten. Dit informatiepakket moet regelmatig up-to-date worden gehouden.

Overwegingen

Hoe kan de zorg ten aanzien van diagnose en behandeling van loopvaardigheid bij kinderen met SB het beste worden georganiseerd?

SB team

Sinds de introductie van de 20-weken echografie wordt SB frequent prenataal aangetoond en de zwangerschap veelvuldig afgebroken. Hierdoor neemt de incidentie van SB in Nederland af waardoor ook de expertise met de behandeling van kinderen met SB kan afnemen. Om voldoende expertise te behouden is het van belang om de diagnostiek en behandeling gericht op optimale loopvaardigheid van kinderen met SB te laten coördineren vanuit multidisciplinaire SB teams. Samenwerking en kennis overdracht tussen de verschillende SB teams onderling is hierbij van belang.

 

In Nederland worden nagenoeg alle kinderen en adolescenten met SB periodiek gezien door een van de regionale multidisciplinaire SB teams. Daarnaast worden veel van de kinderen met SB behandeld door revalidatieteams van verschillende revalidatiecentra en ziekenhuizen, therapeutische peutergroepen en mytylscholen. Tijdens het spreekuur van het SB team worden de kinderen gezien door verschillende specialisten. Problemen op het gebied van motoriek, het bewegingsapparaat en het lopen zijn het specifieke aandachtsgebied van de fysiotherapeut, orthopeed, revalidatiearts, neuroloog en de neurochirurg. De manier waarop deze disciplines het beleid ten aanzien van diagnose en behandeling van loopstoornissen met elkaar afstemmen is per team verschillend. Ook is er weinig afstemming tussen de verschillende SB teams over het beleid ten aanzien van diagnose en behandeling van loopstoornissen bij kinderen met SB. De huidige richtlijn wil een aanzet zijn tot een meer uniform beleid. Een goede afstemming tussen de verschillende SB teams onderling is van belang bij verdere implementatie van de richtlijn.

 

Het aantal volwassenen met SB neemt in Nederland voorlopig toe. Toch zijn voor de volwassenen met SB landelijk slechts enkele multidisciplinaire SB teams beschikbaar, waarvan geen van allen officieel als zodanig geregistreerd staat. Wel gaan jongeren meestal over van de kinderrevalidatiearts naar de revalidatiearts voor volwassenen. Van belang is dat deze over specifieke kennis en ervaring beschikt ten aanzien van de behandeling van loopvaardigheid bij (jong)volwassenen met SB, een coördinerende rol behoudt bij de verdere behandeling en toegang heeft tot multidisciplinair overleg en behandeling met andere relevante specialisten. Voorkeur gaat echter uit naar het bundelen van de expertise binnen multidisciplinaire SB teams voor volwassenen om het beloop en behandeling van de loopvaardigheid bij volwassenen met SB te blijven vervolgen.

 

Organisatie van zorg vanuit het ouderperspectief

Op initiatief van de BOSK is in 2010 een enquête verricht onder ouders van kinderen met SB naar hun ervaringen met de begeleiding vanuit de SB teams in Nederland. Twee van de aanbevelingen, gedaan naar aanleiding van deze enquête zijn aanleiding geweest tot onderstaande uitgangsvragen. Ten eerste de aanbeveling voor betere communicatie tussen de verschillende specialisten en naar de ouders toe. Ten tweede de aanbeveling voor betere informatievoorziening, zowel mondeling als schriftelijk, van de ouders. 

 

Welke verwachtingen hebben de ouders ten aanzien van de communicatie met de behandelaars?

Ouders handelen per definitie holistisch, omdat zij steeds de gehele ontwikkeling van hun kind vandichtbij volgen en deze met het kind en direct betrokkenen bespreken, dan wel erover nadenken en hun handelingen hierop aanpassen. Vanuit dat perspectief stellen zij hun verwachtingen op.

 

Kinderen hebben eigen verwachtingen die soms niet in het verlengde liggen van de verwachtingen van de ouders/behandelaars. Ouders hebben immers meer het belang van het kind op het oog, ook op de langere termijn, terwijl kinderen nog niet zo ver vooruit kunnen kijken en meer in het hier en nu leven en derhalve het lange termijnperspectief nog missen.

 

De reikwijdte en realiteit van ouder- en kind verwachtingen zijn van directe invloed op de ouder/kind relatie. Ook de kracht van de verwachtingen en de energie die ouders en kinderen bereid zijn te investeren om de verwachtingen waar te maken moeten niet worden onderschat. Ouders en kinderen bevinden zich vaak als grensrechters aan de zijlijn van de behandeling, met elk hun eigen wensen, verlangens en verwachtingen over het verloop. Het zijn de ouders die moeten toezien dat de taken die door de diverse (para)medici aan het kind worden opgedragen door het kind worden uitgevoerd. Zij zijn zelf medeverantwoordelijk voor het oefentraject dat het kind moet doorlopen (Piggot et al., 2002). Ouders en kinderen hebben verwachtingen en belevingen met betrekking tot hun ontwikkeling en hebben behoefte aan berichtgeving en informatie over de voortgang. Ouders en kind zijn, vaak meer dan professionals, gedreven om het beste uit hun kind en zichzelf te halen. Doordat ouders in de regel “24 uur per dag” in de gelegenheid zijn om hun kind te observeren en te stimuleren, zijn zij in staat een grote creativiteit aan te boren om deze verwachtingen te verwezenlijken (Hinojosa, 1990).

Zelfs als dit betekent dat zij buiten de reguliere (para)medische mogelijkheden om moeten opereren, of hiervoor een combinatie van verschillende disciplines moeten inzetten.

 

De verwachtingen van ouders ten opzichte van prognose en behandeling(en) zijn zeer divers en afhankelijk van:

  •    beeldvorming over SB;
  •    eigen observaties;
  •    gegronde of ongegronde hoop;
  •    gradatie en kwaliteit van informatieverstrekking (via diverse media, op schrift en mondeling) van professionals en ervaringsdeskundigen (Bamford et al., 1997);
  •    culturele achtergrond;
  •    opleidingsniveau (Welch et al., 2000);
  •    sociale druk van de omgeving waarin ouders zich bevinden en de verwachtingen die professionals wekken op basis van de lichamelijke en medische status, onderzoek, observatie, ervaring en literatuurkennis (Weiss et al., 1997; 1999)

 

Over de communicatie tussen de zorgverleners en de ouders en kinderen zijn ook een aantal concrete aanbevelingen gedaan in de modules 'Conservatieve behandeling van Spina Bifida' en 'Maatschappelijke participatie bij Spina Bifida'

 

Welke informatie is voor de ouders en kinderen van belang bij de behandeling van loopvaardigheid?

Ouders hechten op verschillende momenten gedurende het behandeltraject waarde aan de volgende informatie en ondersteuning (Bamford et al., 1997)

 

Een uitgebreid (schriftelijk) informatiepakket met medische uitleg

Na de diagnose SB staan ouders volledig onwetend in een wereld die bepalend wordt voor hun kind en waar medische terminologie en behandelplannen worden voorgelegd en geïmplementeerd. Om goed mee te kunnen praten, denken en handelen is het van belang dat ze zo snel en optimaal mogelijk worden geïnformeerd over de aandoening van hun kind en de gevolgen daarvan voor de loopvaardigheid. Verschillende SB teams hebben hun eigen informatiefolders over de gevolgen en de behandeling bij kinderen met SB. Ook vanuit de BOSK is informatie beschikbaar, maar de informatie is niet uniform en niet specifiek gericht op loopvaardigheid. Een uitgebreid (al of niet losbladig) (ouder)informatiepakket over loopvaardigheid bij kinderen met SB met (medische) uitleg over de diverse aspecten in relatie tot het lopen en beschikbare behandeltrajecten kan bijdragen aan betere communicatie tussen ouders en behandelaars. Deze informatie kan naar behoefte worden aangeboden aan ouders. Het is hierbij belangrijk dat de informatie in een voor ouders en kind begrijpelijke taal opgesteld is rekening houdend met verschillen in achtergrond en opleidingsniveau van de ouders en de ontwikkeling fase en cognitief niveau van het kind. Van de huidige richtlijn zal een toegankelijke samenvatting uitgewerkt worden die als basis kan dienen voor een zodanig informatiepakket.

 

Daar SB een aandoening is met beperkingen op meerdere domeinen zou het informatiepakket over loopvaardigheid bij voorkeur ingevoegd kunnen worden in een totaal informatie pakket over SB om te voorkomen dat ouders fragmentarische informatie over hun kind krijgen.

 

‘Wie doet wat’ informatiefolder over het SB team

Tijdens het spreekuur van het SB team worden de kinderen gezien door verschillende specialisten. Voor ouders is het niet altijd duidelijk wie nu precies wat doet en waar zij wanneer terecht kunnen met hun vragen ten aanzien van het lopen. Een informatiefolder over de rol van de verschillende specialisten binnen elk SB team kan daarbij behulpzaam zijn.

 

Contact met lotgenoten

Via de BOSK, maar ook via internet, is contact met lotgenoten mogelijk. Niet alle ouders willen direct lid worden van een vereniging om met lotgenoten in contact te komen. Het aanbod om met lotgenoten te communiceren moet desondanks wel worden gedaan. Behandelaars kunnen helpen om individuele contacten tussen ouders te leggen naar aanleiding van specifieke behoeftes van individuele ouders. 

Onderbouwing

In deze module wordt besproken hoe de zorg ten aanzien van diagnose en behandeling van de loopvaardigheid bij kinderen met SB in de ogen van de werkgroep het beste kan worden georganiseerd.

Vanuit het ouderperspectief zijn de knelpunten, genoemd in een enquête verricht onder ouders van kinderen met SB naar hun ervaringen met de begeleiding vanuit de SB teams in Nederland, aanleiding geweest tot het stellen van twee van de uitgangsvragen.

Er is eerder gekeken naar de literatuur over dit onderwerp naar aanleiding van de richtlijn Diagnose en behandeling van kinderen met spastische cerebrale parese (2006). Er bleken echter nauwelijks gegevens te vinden in de literatuur over dit onderwerp. Er is daarom geen literatuur zoekactie verricht naar deze uitgangsvraag. 

Zie voor de onderbouwing van de aanbevelingen het kopje 'Overwegingen'.

  1. Mokkink, L. B., Terwee, C.B., Patrick, D.L., Alonso, J., Stratford, P.W., Knol, D.L. & de Vet, H.C.W. (2010). The COSMIN checklist for assessing the methodological quality of studies on measurement properties of health status measurement instruments: an international Delphi study. . Qual Life Res, 19, 539-549.
  2. Adviescommissie Richtlijnen (2011). Medisch-specialistische richtlijnen 2.0. . Utrecht: Orde van Medisch Specialisten., 1, 1-.
  3. Bamford, D., Griffiths, H., Kernohan, G. (1997). On patient satisfaction in cerebral palsy care. Br J Social Work, 27, 605-14.
  4. Bamford, D., Griffiths, H., Long, S., Kernohan, G. (1997). Analysis of consumer satisfaction in cerebral palsy care. J Interprofessional Care, 11, 187-93.
  5. Hinojosa, J. (1990). How mothers of preschool children with cerebral palsy perceive occupational and physical therapists and their influence on family life. Occupational Ther J Res, 10, 144-62.
  6. Piggot, J., Paterson, J., Hocking, C. (2002). Participation in home therapy programs for children with cerebral palsy: a compelling challenge. Qualitative Health Res, 12, 1112-29.
  7. Weiss, K.L. (1999). Patterns of family adaptation to childhood chronic illness: A family systems and social-ecological perspective. Diss Abs Int, 60 (6), 2967-.
  8. Weiss, K.L., Marvin, R.S., Pianta, R.C. (1997). Ethnographic detection and description of family strategies for child care: applications to the study of cerebral palsy. J Pediatr Psychol, 22, 263-78.
  9. Welch, K., Pianta, R.C., Marvin, R.S., Saft, E.W. (2000). Feeding interactions for children with cerebral palsy: contributions of mothers' psychological state and children's skills and abilities. J Dev Behav Pediatr, 21 (2), 123-9.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 18-04-2013

Laatst geautoriseerd  : 18-04-2013

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2019

Uiterlijk in 2018 bepaalt het bestuur van de Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen of deze richtlijn nog actueel is. Zo nodig wordt een nieuwe werkgroep geïnstalleerd om de richtlijn te herzien. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.

 

De Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen is als houder van deze richtlijn de eerstverantwoordelijke voor de actualiteit van deze richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijk verenigingen of gebruikers van de richtlijn, delen de verantwoordelijkheid en informeren de eerstverantwoordelijke over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Orthopaedische Vereniging
  • Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Neurochirurgie
  • Nederlandse Vereniging voor Neurologie

Algemene gegevens

Met ondersteuning van de Orde van Medisch Specialisten. De richtlijnontwikkeling werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).

Doel en doelgroep

Doel

Door de in Nederland bestaande expertise op het gebied van diagnostiek en behandeling van de loopstoornissen bij kinderen met SB en de bestaande wetenschappelijke literatuur over dit onderwerp, is er een vruchtbare bodem ontstaan voor het opstellen van een multidisciplinaire richtlijn. Deze richtlijn geeft concrete aanbevelingen voor het optimaliseren van de multidisciplinaire zorg, ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering gericht op het bereiken en behouden van zelfstandig lopen van kinderen met SB en draagt bij aan een realistisch en objectief beeld ten aanzien van hun functionele prognose. Met deze richtlijn streeft men naar het bereiken van uniformiteit met betrekking tot de diagnostiek en behandeling door de diverse medici en paramedici.

 

Doelgroep

Deze richtlijn is geschreven voor alle leden van de beroepsgroepen die betrokken zijn bij de diagnostiek en behandeling van kinderen met loopstoornissen ten gevolge van SB. Voor kinderen met SB en hun naasten wordt een toegankelijke samenvatting van de richtlijn uitgewerkt.

Samenstelling werkgroep

  • Mw. dr. B. Ivanyi-Roelfsema, kinderrevalidatiearts, Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen, voorzitter
  • Dr. J. van Aalst, neurochirurg, Nederlandse Vereniging voor Neurochirurgie
  • Mw. dr. H.J.G. van den Berg-Emons, onderzoeker, Erasmus Medisch Centrum Rotterdam
  • Dr. R.H.J.M. Gooskens, kinderneuroloog, Nederlandse Vereniging voor Kinderneurologie
  • Mw. dr. J.F. de Groot, fysiotherapeut/onderzoeker, Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie
  • Drs. T.H.R de Jong, neurochirurg, Nederlandse Vereniging voor Neurochirurgie
  • Mw. dr. C.C.E. de Jong-de Vos van Steenwijk, kinderarts, Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Dr. C.G.B. Maathuis, kinderrevalidatiearts, Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen
  • Dr. M.J. Nederhand, revalidatiearts, Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen
  • C. Th. Noppe, orthopedisch technicus
  • Mw. dr. M.A.G.C. Schoenmakers, kinderfysiotherapeut/onderzoeker, Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie
  • Dr. J.A. van der Sluijs, orthopedisch chirurg, Nederlandse Orthopaedische Vereniging
  • Dr. P.A.A. Struijs, orthopedisch chirurg, Nederlandse Orthopaedische Vereniging
  • J.M.A. Verheijden, beleidsmedewerker zorg, Vereniging van mensen met spina bifida (BOSK)

 

Met ondersteuning van:

  • Mw. drs. S.B. Muller-Ploeger, junior adviseur afdeling Ondersteuning Professionele Kwaliteit, Orde van Medisch Specialisten
  • Mw. dr. N.H.J. van Veen, adviseur afdeling Ondersteuning Professionele Kwaliteit, Orde van Medisch Specialisten

 

Kernredactie:

  • Mw. dr. B. Ivanyi-Roelfsema, kinderrevalidatiearts, Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen
  • Mw. dr. N.H.J. van Veen, adviseur afdeling Ondersteuning Professionele Kwaliteit, Orde van Medisch Specialisten

Belangenverklaringen

De werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste vijf jaar een (financieel ondersteunde) betrekking onderhielden met commerciële bedrijven, organisaties of instellingen die in verband staan met het onderwerp van de richtlijn. 

Geen van de werkgroepleden heeft aangegeven belangen te hebben die mogelijk kunnen interfereren met de besluitvorming in de werkgroep ten aanzien van de interpretatie van het wetenschappelijk bewijs en het opstellen van aanbevelingen.

Inbreng patiƫntenperspectief

Het perspectief van kinderen en jongeren met SB en hun verzorgers wordt gezien als een waardevolle en essentiële aanvulling bij het tot stand komen van deze richtlijn. In de werkgroep werden zij vertegenwoordigd door een afgevaardigde namens de vereniging van mensen met SB (BOSK).

Implementatie

In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij werd uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren.

 

Na autorisatie zal de richtlijn digitaal worden verspreid onder de relevante beroepsgroepen. Daarnaast zal er een samenvatting van de richtlijn verstuurd worden naar de deelnemende wetenschappelijke verenigingen ter publicatie. Ook zal de richtlijn te downloaden zijn vanaf de website van de Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen: www.revalidatiegeneeskunde.nl.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen in het rapport ‘Richtlijnen 2.0’ van de adviescommissie Richtlijnen van Orde van Medisch Specialisten. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is voor de beoordeling van de kwaliteit van richtlijnen.

 

Werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2010 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van relevante specialismen die betrokken zijn bij de diagnostiek en behandeling van de loopstoornissen bij kinderen met SB (zie hiervoor de samenstelling van de werkgroep).

De leden van de werkgroep zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname. De werkgroep werkte gedurende twee jaar aan de totstandkoming van de richtlijn. De leden van de werkgroep schreven in subgroepen teksten die tijdens plenaire vergaderingen werden besproken en na verwerking van de commentaren werden geaccordeerd.

 

Knelpuntenanalyse, uitgangsvragen en uitkomstmaten

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse binnen de werkgroep en inventarisatie van vragen en knelpunten middels een focusgroep bijeenkomst met mensen met SB en ouders van kinderen met SB, zijn er concept uitgangsvragen opgesteld. Na onderlinge discussie heeft de werkgroep de definitieve uitgangsvragen vastgesteld.

 

Voor de uitkomstmaten worden relevante domeinen in relatie tot het lopen op het niveau van functies, activiteiten en participatie van het ICF-CY model door de werkgroep gehanteerd. 

 

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

Er werd eerst oriënterend gezocht naar bestaande buitenlandse richtlijnen in Medline (OVID), de databases van het Guidelines International Network (GIN), de Kwaliteitskoepel en Artsennet (geen referenties, vanaf 2006) en naar systematische reviews in Medline (OVID) en de Cochrane Library (2 referenties vanaf 2000). Ook werd gezocht naar artikelen over patiëntenperspectief (24 referenties, vanaf 1996). Vervolgens werd voor de afzonderlijke uitgangsvragen aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in de Cochrane Library (Wiley), Embase (Elsevier) en/of Medline (OVID) tot uiterlijk juli 2011.

Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen.

In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. Voor het identificeren van mogelijke systematische reviews en gerandomiseerde klinische trials werd gebruik gemaakt van zoekfilters, gebaseerd op de filters die gebruikt worden door het Scottish Intercollegiate Guideline Network (SIGN) (http://www.sign.ac.uk/).

 

De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van relevantie. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De searches werden gelimiteerd op literatuur in het Engels, Nederlands, Frans en Duits. Waar dat niet zo was, is dat vermeld. De databases waarin is gezocht, de zoekactie of gebruikte trefwoorden van de zoekactie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden onder 'Zoekverantwoording'.

 

Beoordelen en samenvatten van de literatuur

Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria (zie tabel 3.1 en 3.2). De relevante onderzoeksgegevens van de geselecteerde artikelen zijn overzichtelijk weergegeven in evidence-tabellen, die per module te vinden zijn onder 'Evidence tabellen'. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur zijn beschreven in de samenvatting van de literatuur. Het wetenschappelijke bewijs werd samengevat in één of meerdere conclusies, waarbij het niveau van het meest relevante bewijs is weergegeven (zie tabel 3.3).

 

Tabel 3.1 GRADE bewijsniveaus van interventiestudies

Bewijsniveau

Interventie onderzoek

Hoog (A1)

    RCTs zonder ernstige beperkingen

    Observationele studies met zeer grote effecten en zonder ernstige beperkingen

Matig (A2)

    RCTs met ernstige beperkingen

    Observationele studies met grote effecten en zonder ernstige beperkingen

Laag (B)

    RCTs met zeer ernstige beperkingen

    Observationele studies zonder ernstige beperkingen

Zeer laag (C)

    RCTs met zeer ernstige beperkingen en inconsistente resultaten

    Observationele studies met ernstige beperkingen

    Niet-systematische klinische observaties (vb. case series of case reports)

 

Tabel 3.2 EBRO bewijsniveaus van diagnostische accuratessestudies en studies naar schade, etiologie of prognose

Bewijs niveau

Diagnostisch accuratesse onderzoek

Schade of bijwerkingen, etiologie, prognose

A1

Meta-analyse van min. 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau

A2

Onderzoek t.o.v. een referentietest (‘gouden standaard’) met tevoren gedefinieerde afkapwaarden en onafhankelijke beoordeling van resultaten, met voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten die allen de index- en referentietest hebben gehad

Prospectief cohort onderzoek van voldoende omvang en follow-up, waarbij adequaat gecontroleerd is voor ‘confounding’ en selectieve follow-up voldoende is uitgesloten.

B

Onderzoek t.o.v. een referentietest, maar niet met alle kenmerken die onder A2 zijn genoemd

Prospectief cohort onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 of retrospectief cohort onderzoek of patiëntcontrole onderzoek

C

Niet-vergelijkend onderzoek

D

 

Voor prognose: dwarsdoorsnede onderzoek

 

Tabel 3.3 Niveau van bewijskracht van de conclusie op basis van de aan de conclusie ten grondslag liggende literatuur

Niveau

Conclusie gebaseerd op

1

    Voor therapeutische interventiestudies: studies van hoge kwaliteit

    Voor diagnostisch accuratesse onderzoek of prognose, etiologie of bijwerkingen: onderzoek van niveau A1 of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A2

2

    Voor therapeutische interventiestudies: studies van matige kwaliteit

    Voor diagnostisch accuratesse onderzoek of prognose, etiologie of bijwerkingen: 1 onderzoek van niveau A2 of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B

3

    Voor therapeutische interventiestudies: studies van lage kwaliteit

    Voor diagnostisch accuratesse onderzoek of prognose, etiologie of bijwerkingen: 1 onderzoek van niveau B of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau C

4

    Voor therapeutische interventiestudies: studies van zeer lage kwaliteit

    Voor diagnostisch accuratesse onderzoek of prognose, etiologie of bijwerkingen: 1 onderzoek van niveau C of D

 

De methodologische kwaliteit van de studies die de validiteit of betrouwbaarheid onderzochten van meetinstrumenten om het lopen bij kinderen en adolescenten met SB te evalueren werd beoordeeld aan de hand van de COSMIN checklist (Mokkink, 2010). Deze checklist is ontwikkeld en gevalideerd voor het beoordelen van studies die de validiteit en reproduceerbaarheid van meetinstrumenten evalueren. 

 

Overwegingen

Voor een aanbeveling zijn naast het wetenschappelijke bewijs, ook andere aspecten belangrijk, zoals de expertise van de werkgroepleden, patiëntenvoorkeuren, kosten en beschikbaarheid van voorzieningen of organisatorische zaken. Deze aspecten zijn, voor zover niet wetenschappelijk onderzocht, vermeld onder het kopje ‘Overwegingen’.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven een antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen.

 

Indicatorontwikkeling

Er zijn door de werkgroep drie interne kwaliteitsindicatoren ontwikkeld om het toepassen van de richtlijn in de praktijk te volgen en te versterken.

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is. Een overzicht van aanbevelingen voor nader/vervolg onderzoek staat in de aanverwant 'Kennislacunes'.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor commentaar. De commentaren zijn verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren is de conceptrichtlijn op sommige punten aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor autorisatie.