Classificatie van lopen bij kinderen met SB
Uitgangsvraag
Hoe kan het lopen bij kinderen met SB valide en betrouwbaar geclassificeerd worden?
Aanbeveling
De werkgroep adviseert voor de classificatie van het niveau van de neurologische uitval de International Standards for Neurological and Functional Classification of Spinal Cord Injury, gepubliceerd door de American Spinal Injury Association, te gebruiken bij kinderen vanaf vier tot zes jaar die in staat zijn om de test instructies te volgen.
De werkgroep adviseert voor de classificatie van het ambulantieniveau de aangepaste classificatie van Hoffer te gebruiken.
De werkgroep geeft ter overweging om naast de aangepaste classificatie van Hoffer, gebruik te maken van de Functionele Mobiliteit Schaal om de mobiliteit meer gedetailleerd in kaart te brengen, hierbij rekening houdend met het gebruik van loophulpmiddelen.
Overwegingen
Classificatie van het niveau van neurologische uitval
Gebruik van de ‘International Standards for Neurological and Functional Classification of Spinal Cord Injury’ opgesteld door de American Spinal Injury Association (ASIA), behoort in Nederland tot de dagelijkse klinische praktijk bij patiënten met een ruggenmerg letsel en wordt door de ASIA regelmatig gereviseerd (Maynard, Jr. et al., 1997, Waring et al., 2010, Kirshblum et al., 2011). Het testen vereist voldoende medewerking van het kind en kan daarom minder betrouwbaar zijn bij jonge kinderen. De studie van Chafetz toont een goede betrouwbaarheid van deze classificatie bij kinderen vanaf zes jaar, de studie van Mulcahey bij kinderen ouder dan vier jaar. (Chafetz et al., 2009, Mulcahey et al., 2007).
Ook bij de tester is voldoende expertise vereist. Hiervoor zijn e-learning modules door de ASIA beschikbaar gemaakt (www.asialearningcenter.org). Een aantal studies gebruikt deze classificatie ook om het niveau van neurologische uitval bij SB te classificeren, maar er zijn geen studies verricht naar validiteit van deze classificatie bij SB.
Door de verschillen tussen de verschillende in de literatuur gebruikte classificaties bij kinderen met SB en het ontbreken van onderzoek naar hun validiteit, is voor de dagelijkse klinische praktijk het gebruik van de ASIA classificatie te prefereren. Het is wel goed om te realiseren dat bij gebruik van de ASIA classificatie de conclusies van studies die andere classificaties gebruiken met enige voorzichtigheid moeten worden toegepast (zie module 'Prognostische factoren bij kinderen met SB').
Classificatie van het gangpatroon
Hoewel er verschillende classificaties bestaan van het gangpatroon bij CP zijn deze niet van toepassing op het gangpatroon bij SB.
(Aangepaste) classificatie van Hoffer
Hoewel er geen studies zijn naar de validiteit en betrouwbaarheid van de classificatie van Hoffer, zijn de begrippen “buitenshuis, binnenshuis, therapeutisch en niet-ambulant” al lang ingeburgerd in de dagelijkse klinische praktijk. Er zijn echter ook kinderen met SB die niet beperkt zijn in hun mobiliteit. De modificatie van Schoenmakers et al., (2004) waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen de normaal en buitenshuis ambulante kinderen is daarom klinisch relevant. In een studie van de Groot et al., (2010) wordt dit klinisch opgemerkte verschil tussen normaal en buitenshuis ambulante kinderen onderbouwd. Deze studie laat zien dat er significante verschillen zijn in loopafstand van de zes minuten wandeltest (6MWT) en energieconsumptie en -kosten tussen de twee groepen in het voordeel van de normaal ambulante kinderen. Normaal ambulante kinderen liepen sneller en dit kostte minder energie.
Functionele Mobiliteit Schaal (FMS)
Gebruik van loophulpmiddelen wordt bij de (aangepaste) classificatie van Hoffer niet nader gespecificeerd. Toch kan een verandering in gebruik van loophulpmiddelen klinisch relevant zijn. De FMS is daarom een goede aanvulling op de classificatie van Hoffer. De FMS is in het Nederlands vertaald en wordt toegepast bij kinderen met CP, het gebruik is niet tijdsintensief en er is geen specifieke training voor nodig.
Onderbouwing
Achtergrond
Zie voor de algemene inleiding van deze richtlijn de inleiding bij de module 'Meetinstrumenten bij Spina Bifida'.
Samenvatting literatuur
In deze submodule worden de in de praktijk gangbare en gebruikte classificaties van het lopen besproken. Er werden geen studies gevonden die de validiteit of betrouwbaarheid van deze classificaties onderzochten bij kinderen met SB.
Classificaties op niveau van lichaamsfunctie
Classificatie van het niveau van neurologische uitval
Er worden verschillende indelingen in de literatuur gebruikt om het niveau van neurologische uitval bij SB te bepalen. Deze classificaties verschillen vooral van elkaar voor de lumbale (L) en sacrale (S) uitvalsniveaus. Zo wordt bijvoorbeeld volgens de classificatie van Sharrard (1964) uitvalsniveau L3 toegekend bij normale kracht van de heupflexor en heupadductor en bijna normale kracht van de knie-extensor. Volgens de classificatie van Broughton et al., (1993) wordt uitvalsniveau L3 toegekend bij Medical Research Council (MRC) graad ≥3 van de m. iliopsoas en m. quadriceps en volgens de classificatie van McDonald et al., (1991) bij MRC graad ≥4 van de m. iliopsoas en m. quadriceps.
Classificatie van het gangpatroon
Een classificatie van het gangpatroon bij SB wordt in de literatuur niet beschreven.
Classificaties op activiteiten- en participatieniveau
(Aangepaste) classificatie van Hoffer
Op activiteitenniveau wordt de classificatievan Hoffer et al., (1973) veel gebruikt in zowel de klinische praktijk als de wetenschappelijke literatuur. Op basis van klinische expertise is deze classificatiedoor Schoenmakers et al.,(2004) verder verfijnd (zie tabel 4.1).
Functionele Mobiliteit Schaal (FMS)
De FMS is ontworpen om de mobiliteit te classificeren, waarbij rekening wordt gehouden met de soorten hulpmiddelen die het kind in de dagelijkse praktijk bij het lopen binnen en buitenshuis gebruikt (Graham et al., 2004). De FMS is gevalideerd voor kinderen met Cerebrale Parese (CP) (Graham et al., 2004; Harvey et al., 2010), maar niet voor kinderen met SB.
Tabel 4.1 Classificatie van Hoffer met toevoeging van ‘normaal ambulant’ niveau van Schoenmakers et al., 2004
|
Referenties
- Mokkink, L. B., Terwee, C.B., Patrick, D.L., Alonso, J., Stratford, P.W., Knol, D.L. & de Vet, H.C.W. (2010). The COSMIN checklist for assessing the methodological quality of studies on measurement properties of health status measurement instruments: an international Delphi study. . Qual Life Res, 19, 539-549.
- Adviescommissie Richtlijnen (2011). Medisch-specialistische richtlijnen 2.0. . Utrecht: Orde van Medisch Specialisten., 1, 1-.
- ATS Committee on Proficiency Standards for Clinical Pulmonary Function Laboratories. (2002). ATS statement: guidelines for the six-minute walk test. . Am J Respir Crit Care Med , 166, 111-117.
- Beenakker, E.A., Hoeven, J.H. van der, Fock, J.M., Maurits, N.M. (2001). Reference values of maximum isometric muscle force obtained in 270 children aged 4-16 years by hand-held dynamometry. Neuromuscul Disord, 11, 441-6.
- Berg-Emons, R.J. van den, Bussmann, J.B., Brobbel, A.S., Roebroeck, M.E., Meeteren, J., van Stam, H.J. (2001). Everyday physical activity in adolescents and young adults with meningomyelocele as measured with a novel activity monitor. J Pediatr, 139, 880-6.
- Berg-Emons, R.J. van den, L'Ortye, A.A., Buffart, L.M., Nieuwenhuijsen, C., Nooijen, C.F., Bergen, M.P., Bussmann, J.B. (2011). Validation of the Physical Activity Scale for individuals with physical disabilities. Arch Phys Med Rehabil, 92, 923-8.
- Broughton, N. S., Menelaus, M. B., Cole, W. G., Shurtleff, D. B. (1993). The natural history of hip deformity in myelomeningocele. J Bone Joint Surg Br, 75, 760-763.
- Buffart, L.M., Roebroeck, M.E., Rol M., Stam, H.J., Berg-Emons, R.J. van den. (2008). Triad of physical activity, aerobic fitness and obesity in adolescents and young adults with myelomeningocele. J Rehabil Med, 40, 70-5.
- Bussmann, J.B., Martens, W.L., Tulen, J.H., Schasfoort, F.C., Berg-Emons, R.J. van den, Stam, H.J. (2001). Measuring daily behavior using ambulatory accelerometry: the Activity Monitor. Behav Res Methods Instrum Comput, 33, 349-56.
- Chafetz, R.S., Gaughan, J.P., Vogel, L.C., Betz, R., Mulcahey, M.J. (2009). The international standards for neurological classification of spinal cord injury: intra-rater agreement of total motor and sensory scores in the pediatric population. J Spinal Cord Med., 32 (2), 157-61.
- Custers, J.W., Net, J. van der, Hoijtink, H., Wassenberg-Severijnen, J.E., Vermeer, A., Helders, P. J. (2002). Discriminative validity of the Dutch Pediatric Evaluation of Disability Inventory. Arch Phys Med Rehabil, 83, 1437-1441.
- Effgen, S.K., Brown, D.A. (1992). Long-term stability of hand-held dynamometric measurements in children who have myelomeningocele. Physical Therapy, 72, 458-465.
- Geiger, R., Strasak, A., Treml, B., Gasser, K., Kleinsasser, A., Fischer, V., Stein, J.L. (2007). Six-minute walk test in children and adolescents. J Pediatr, 150, 395-9.
- Graham, H.K., Harvey, A., Rodda, J., Nattrass, G.R., Pirpiris, M. (2004). The Functional Mobility Scale (FMS). J Pediatr.Orthop, 24, 514-520.
- Groot, J.F. de, Takken, T., de, G.S., Gooskens, R.H., Helders, P.J., Vanhees, L. (2009). Treadmill testing of children who have SB and are ambulatory: does peak oxygen uptake reflect maximum oxygen uptake?. Physical Therapy, 89, 679-687.
- Groot, J.F. de, Takken, T., Schoenmakers, M.A., Tummers, L., Vanhees, L., Helders, P.J. (2010). Reproducibility of energy cost of locomotion in ambulatory children with SB. Gait & Posture, 31, 159-163.
- Groot, J.F. de, Takken, T., Gooskens, R.H., Schoenmakers, M.A., Wubbels, M., Vanhees, L. Helders, P.J. (2011). Reproducibility of maximal and submaximal exercise testing in "normal ambulatory" and "community ambulatory" children and adolescents with SB: which is best for the evaluation and application of exercise training?. Physical Therapy, 91, 267-276.
- Groot, J.F. de, Takken T. (2011). The six-minute walk test in paediatric populations. J Physiother., 57, 128-.
- Harvey, A.R., Morris, M.E., Graham, H.K., Wolfe, R., Baker, R. (2010). Reliability of the functional mobility scale for children with cerebral palsy. Phys Occup Ther Pediatr., 30, 139-149.
- Hoffer, M.M., Feiwell, E., Perry, R., Perry, J., Bonnett, C. (1973). Functional ambulation in patients with myelomeningocele. J Bone Joint Surg Am, 55, 137-148.
- Kirshblum, S.C., Waring, W., Biering-Sorensen, F., Burns, S.P., Johansen, M., Schmidt-Read, M. (2011). Revision of the International Standards for Neurological Classification of Spinal Cord Injury. J Spinal Cord Med., 34 (6), 547-54.
- Mahony, K., Hunt, A., Daley, D., Sims, S., Adams, R. (2009). Inter-tester reliability and precision of manual muscle testing and hand-held dynamometry in lower limb muscles of children with SB. Physical & Occupational Therapy in Pediatrics, 29, 44-59.
- Maynard, F.M., Jr., Bracken, M.B., Creasey, G., Ditunno, J.F., Jr., Donovan, W. H., Young, W. (1997). International Standards for Neurological and Functional Classification of Spinal Cord Injury: American Spinal Injury Association. Spinal Cord, 35, 266-274.
- McDonald, C.M., Jaffe, K.M., Shurtleff, D.B., Menelaus, M.B. (1991). Modifications to the traditional description of neurosegmental innervation in myelomeningocele. Dev Med Child Neurol., 33 (6), 473-81.
- McDonald, C.M., Jaffe, K.M., Shurtleff, D. B. (1986). Assessment of muscle strength in children with meningomyelocele: accuracy and stability of measurements over time. Arch Phys Med Rehabil., 67, 855-861.
- Mulcahey, M.J., Gaughan, J., Betz, R.R., Johansen, K.J. (2007). The International Standards for Neurological Classification of Spinal Cord Injury: reliability of data when applied to children and youths. Spinal Cord., 45 (6), 452-9.
- Schoenmakers, M.A., Gulmans, V.A., Gooskens, R.H., Helders, P.J. (2004). SB at the sacral level: more than minor gait disturbances. Clinical Rehabilitation., 18, 178-185.
- Sharrard, W. (1964). Segmental innervation of lower limb muscles in man. Ann R Coll Surg Engl., 35, 106-122.
- Vanhoutte, E.K., Faber, C.G., van, Nes, S.I., Jacobs, B.C., van, Doorn, P.A., van, Koningsveld, R., Merkies, I.S. (2012). Modifying the Medical Research Council grading system through Rasch analyses. Brain., 135 ( 5), 1639-49.
- Waring, W.P., Biering-Sorensen, F., Burns, S., Donovan, W., Graves, D., Jha, A., Jones, L., Kirshblum, S., Marino, R., Stein, A. (2010). 2009 review and revisions of the international standards for the neurological classification of spinal cord injury. J Spinal Cord Med, 33 (4), 346-52.
- Yocum, A., McCoy, S.W., Bjornson, K.F., Mullens, P., Burton, G.N. (2010). Reliability and Validity of the Standing Heel-Rise Test. Phys Occup Ther Pediatr, 30, 190-.
Evidence tabellen
Research question: what are the clinimetric properties of health measurement instruments for gait disorders in children and adolescents with spina bifida? |
|||||
Body functions and structures – Exercise testing (treadmill test, 6-minute walking test [6MWT]) |
|||||
De Groot, 2011 |
Type of study: reproducibility study (test-retest reliability)
Setting: hospital-based
Country: Netherlands
Source of funding: Stichting BIO-Kinderrevalidatie Arnhem, the Dutch Royal Society for Physiotherapy, the Wilhelmina Children’s Hospital Research Fund, and the University of Applied Sciences, Utrecht |
Inclusion: - spina bifida, type MMC - at least community ambulatory - able to follow instructions regarding testing - between 6 and 18 years
Exclusion: - medical events that might interfere with the outcomes of the testing - medical status that did not allow maximal exercise testing
N=23
Mean age ± SD: 10.7 ± 3.5 y
Sex: 48%M/52%F
Ambulation level: 10 normal ambulatory, 13 community ambulatory |
Test: Graded treadmill (EnMill) test for maximal and submaximal exercise testing with 2 different protocols according to ambulatory abilities (measured during 6MWT).
Procedure: Retest 2 weeks after first test, at the same time of the day and by the same tester. |
Performance measures Maximal treadmill speed (km/h): Intraclass correlation coefficient (ICC): 0.99 Smallest detectable difference (SDD): 0.5
6MWT distance: ICC: 0.98 SDD: 36.3
Maximal measures VO2 peak (L/min): ICC: 0.98 Coefficient of variation (CV) (95%CI): 8.2 (6.1-12.5)
Heart rate (HR) peak: ICC: 0.78 CV (95%CI): 5.0 (3.6-7.8)
Heart rate response (HRR): ICC: 0.87 CV (95%CI): 17.3 (12.3-29.4)
Oxygen pulse: ICC: 0.95 CV (95%CI): 9.7 (7.2-14.9)
Submaximal measures VO2 at ventilatory threshold (VT) (L/min): ICC: 0.89 CV (95%CI): 13.2 (9.6-21.1)
HR at VT: ICC: 0.53 CV (95%CI): 4.6 (3.3-7.3)
Oxygen uptake efficiency slope (OUES): ICC: 0.80 CV (95%CI): 24.3 (17.9-38.9)
HR during 6MWT: ICC: 0.94 CV (95%CI): 5.4 (3.2-7.5)
Performance measures showed good reliability (ICC) and agreement (SDD).
For maximal measures, acceptable ICCs were found for all measures.
For submaximal measures, only HR at the ventilatory threshold showed an ICC of less than 0.80.
Agreement showed a CV of less than 10% for all measures, except for VO2 at the ventilatory threshold, HRR, and OUES. |
Fair (B)
Assumable that patients were stable, measurements were independent and test conditions similar; small sample size
Missing data for 4 children (17%).
Small sample size.
|
De Groot, 2009 |
Type of study: cross-sectional study (criterion validity)
Setting: hospital-based
Country: Netherlands
Source of funding: Dutch Royal Society for Physiotherapy, the Wilhelmina Children’s Hospital Research Fund, Stichting BIO-Kinderrevalidatie |
Inclusion: - spina bifida, type MMC - at least community ambulatory - able to follow instructions regarding testing - between 6 and 18 years
Exclusion: - medical events that might interfere with the outcomes of the testing - medical status that did not allow maximal exercise testing
N=20
Mean age ± SD: 10.3 ± 4.9 y
Sex: 45%M/55%F
Ambulation level: 10 normal ambulatory, 10 community ambulatory
|
Test: Graded treadmill (EnMill) test for maximal and submaximal exercise testing with 2 different protocols according to ambulatory abilities (measured during 6MWT).
Criterion: Rowland criteria: Subjective: - Unsteady walking, running, or biking - Sweating - Facial flushing Objective: - Heart rate (HR) of > 95% (210 - age) - Respiratory exchange ratio (RER) of > 1.00 - Oxygen uptake plateau in last minute (measured as difference between normalized VO2 amd peak and VO2 in the last 30 seconds of the minute before the last minute)
A child had to meet the subjective criteria and at least 2 of the objective criteria for the test to be considered of maximal effort and character.
Procedure: - Graded treadmill test until exhaustion. - After a resting period of 4 minutes, the children were tested for a maximum of 3 minutes at 110% of their maximum achieved speed (supramaximal testing). |
Rowland criteria during exercise testing: Signs of subjective criteria: 20/20 (100%)
HR peak of > 95% (210 - age): 13/20 (65%)
RER peak of > 1.00: 16/20 (80%)
VO2 plateau: 13/20 (65%)
The average values for VO2peak and normalized VO2peak were, respectively, 1.23 L/min (SD=0.6) and 34.1 mL/kg/min (SD=8.3).
Fifteen children (75%) met at least 2 of the 3 objective Rowland criteria; one child failed to meet any criteria.
Although there were no significant differences between VO2peak and VO2supramaximal, 5 children did show improvement during supramaximal testing. |
Poor (C)
Correlations or area under the ROC curve not calculated
Small sample size, but based on power calculation. |
De Groot, 2010 |
Type of study: reproducibility study (test-retest reliability)
Setting: hospital-based
Country: Netherlands
Source of funding: Dutch Royal Society for Physiotherapy, the Wilhelmina Children’s Hospital Research Fund |
Inclusion: - spina bifida, type MMC - at least community ambulatory - able to follow instructions regarding testing - between 6 and 18 years
Exclusion: - medical events that might interfere with the outcomes of the testing - medical status that did not allow maximal exercise testing
N=14
Mean age ± SD: 10.8 ± 3.5 y
Sex: 43%M/57%F
Ambulation level: 8 normal ambulatory, 6 community ambulatory |
Test: Measuring energy expenditure during rest and locomotion during 6MWT.
Procedure: Retest 2 weeks after first test, at the same time of the day and by the same tester. |
Speed (m/min): ICC: 0.97 SDD%: 9.7
Energy consumption (ECS) (J/kg/min): rest: ICC: 0.96 SDD%: 22.8 gross: ICC: 0.91 SDD%: 18.9 net: ICC: 0.88 SDD%: 30.5
Energy cost (EC) (J/kg/min): gross: ICC: 0.91 SDD%: 24.8 net: ICC: 0.86 SDD%: 37.0
Differences between normal and community ambulators: Only gross EC and speed differed significantly among the groups. The difference in speed was 20.8 m/min (p=0.01) while the difference in gross EC was 2.4 J/kg/m (p=0.02), with normal ambulatory children walking faster at a lower cost. |
Fair (B)
Assumable that patients were stable, measurements were independent and test conditions similar; small sample size
|
Body functions and structures – Muscle testing (manual muscle testing [MMT], hand-held dynamometry [HHD]) |
|||||
Mahony, 2009 |
Type of study: reproducibility study (inter-tester reliability)
Setting: hospital-based
Country: Australia
Source of funding: Not reported, presumably university or hospital funding |
Inclusion: - active movement in lower limbs - able to follow instructions regarding testing
Exclusion: - not reported
N=20
Mean age ± SD: 9 years and 10 months
Sex: 50%M/50%F
Ambulation level: 16 community ambulatory, 4 wheelchair dependent |
Tests: - Manual muscle testing (MMT), 0-5 - Hand-held dynamometry (HHD)
Procedure: - There were three testers (2 experienced physical therapists, 1 physical therapy student). None of the testers was experienced in the use of HHD. - A randomized tester order was determined across all study participants prior to the study, using a computer formula (Excel). - All tests were completed in one session of between 15 and 20 min. There was a rest period of 30 s between each HHD and MMT measure. - Data were recorded by a nurse who was unable to view the patient responses. - Testing of hip flexors, hip abductors and knee extensors. - All testing was performed on the right leg. |
MMT Intertester reliability (ICC): Hip flexors: 0.37 Hip abductors:0.75 Knee extensors: 0.40 Minimum detectable change (MDC 90%), 0-5 ordinal scale: Hip flexors: 0.85 Hip abductors: 1.27 Knee extensors: 1.13
HHD Intertester reliability (ICC): Hip flexors: 0.83 Hip abductors:0.76 Knee extensors: 0.83 MDC 90%, in Newtons: Hip flexors: 11.88 Hip abductors: 14.85 Knee extensors: 15.41 |
Fair (B)
Assumable that measurements were independent and test conditions similar ICC calculated but model or formula of the ICC not described; small sample size
Small sample size, but based on power calculation.
Two children were unable to contract their hip abductors against gravity and consequently no HHD data could be obtained for these muscles. Data sets were therefore complete for 18 of the 20 participants. |
Effgen, 1992 |
Type of study: reproducibility study (test-retest reliability)
Setting: summer camp
Country: USA
Source of funding: grant from the Foundation for Physical Therapy and HahnernannUniversity |
Inclusion: - not reported
Exclusion: - not reported
N=12
Mean age ± SD: 13.7 ± 2.6 y
Sex: 25%M/75%F
Ambulation level: not reported |
Test: Hand-held dynamometry (HHD)
Procedure: - Retest 23 days after first test, by same tester. - The same examiner, who was blind to previous measures, conducted all muscle performance tests at both sessions. - Interrater reliability was assessed on randomly selected muscle groups on each day of testing. - Lower-extremity muscle testing included tests of the hip extensors, flexors, abductors, and adductors and the knee extensors and flexors. - All testing was performed on both legs. |
HHD Intertester reliability (ICC): Hip extensors (right leg): 0.94 Hip flexors (right leg): 0.96 Hip abductors (right leg):0.91 Hip adductors (right leg): 0.91 Knee extensors (right leg): 0.83 Knee flexors (right leg): 0.89 |
Poor (C)
Unclear if time interval between measurements (23 days) was appropriate; small sample size
Lower extremity testing based on child’s level of spinal lesion, therefore results available for minimum 5 and maximum 10 children. |
Activity – Pediatric Evaluation of Disability Inventory (PEDI) |
|||||
Custers, 2002 |
Type of study: validity study (discriminative validity)
Setting: home-/hospital-based
Country: Netherlands
Source of funding: No commercial party having a direct financial interest in the results of the research supporting this article has or will confer a benefit upon the author(s) or upon any organization with which the author(s) is/are associated. |
Inclusion: - children with known disabilities - children without known disabilities
Exclusion: - not able to actively use Dutch language
N=259
Two groups: 1) children with known disabilities: N=41 with spina bifida (MMC) Mean age ± SD: 42.9 ± 25.6 months Sex: 44%M/56%F Lesion level: 7 with thoracic lesion, 8 with lumbar 1-3 lesion, 15 with lumbar 4-5lesion, 11 with sacral 1-2 lesion
2) children without known disabilities: N=62 Mean age ± SD: 30.6 ± 3.8 months Sex: 42%M/58%F |
Test: Dutch Pediatric Evaluation of Disability Inventory (PEDI).
Procedure: - The child’s functional capability and performance was measured by using 3 functional skills scales and 3 caregiver assistance scales of the Dutch PEDI (self-care, mobility, and social function). - Five experienced clinicians interviewed the parents. - Interviews were at home, in the hospital or administered by telephone. - The PEDI was administered to the person who provided the most care for the child.
|
Sensitivity: - 93.5% of the children without a disability were correctly predicted as being nondisabled. - 91.6% of the children with a disability were correctly predicted as being disabled. - 39.0% of the children with spina bifida were correctly predicted as having spina bifida. |
Fair (B)
Unclear if criterion/reference test used for comparison can be considered adequate gold standard
Study also included patients with infantile encephalopathy, n=40; juvenile idiopathic arthritis, n=20; neurometabolic conditions, n=36; neuromuscular disorders, n=9; skeletal disorders, n=28; traumatic injury, n=23
|
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 18-04-2013
Laatst geautoriseerd : 18-04-2013
Geplande herbeoordeling : 01-01-2019
Uiterlijk in 2018 bepaalt het bestuur van de Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen of deze richtlijn nog actueel is. Zo nodig wordt een nieuwe werkgroep geïnstalleerd om de richtlijn te herzien. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.
De Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen is als houder van deze richtlijn de eerstverantwoordelijke voor de actualiteit van deze richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijk verenigingen of gebruikers van de richtlijn, delen de verantwoordelijkheid en informeren de eerstverantwoordelijke over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.
Algemene gegevens
Met ondersteuning van de Orde van Medisch Specialisten. De richtlijnontwikkeling werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).
Doel en doelgroep
Doel
Door de in Nederland bestaande expertise op het gebied van diagnostiek en behandeling van de loopstoornissen bij kinderen met SB en de bestaande wetenschappelijke literatuur over dit onderwerp, is er een vruchtbare bodem ontstaan voor het opstellen van een multidisciplinaire richtlijn. Deze richtlijn geeft concrete aanbevelingen voor het optimaliseren van de multidisciplinaire zorg, ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering gericht op het bereiken en behouden van zelfstandig lopen van kinderen met SB en draagt bij aan een realistisch en objectief beeld ten aanzien van hun functionele prognose. Met deze richtlijn streeft men naar het bereiken van uniformiteit met betrekking tot de diagnostiek en behandeling door de diverse medici en paramedici.
Doelgroep
Deze richtlijn is geschreven voor alle leden van de beroepsgroepen die betrokken zijn bij de diagnostiek en behandeling van kinderen met loopstoornissen ten gevolge van SB. Voor kinderen met SB en hun naasten wordt een toegankelijke samenvatting van de richtlijn uitgewerkt.
Samenstelling werkgroep
- Mw. dr. B. Ivanyi-Roelfsema, kinderrevalidatiearts, Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen, voorzitter
- Dr. J. van Aalst, neurochirurg, Nederlandse Vereniging voor Neurochirurgie
- Mw. dr. H.J.G. van den Berg-Emons, onderzoeker, Erasmus Medisch Centrum Rotterdam
- Dr. R.H.J.M. Gooskens, kinderneuroloog, Nederlandse Vereniging voor Kinderneurologie
- Mw. dr. J.F. de Groot, fysiotherapeut/onderzoeker, Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie
- Drs. T.H.R de Jong, neurochirurg, Nederlandse Vereniging voor Neurochirurgie
- Mw. dr. C.C.E. de Jong-de Vos van Steenwijk, kinderarts, Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
- Dr. C.G.B. Maathuis, kinderrevalidatiearts, Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen
- Dr. M.J. Nederhand, revalidatiearts, Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen
- C. Th. Noppe, orthopedisch technicus
- Mw. dr. M.A.G.C. Schoenmakers, kinderfysiotherapeut/onderzoeker, Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie
- Dr. J.A. van der Sluijs, orthopedisch chirurg, Nederlandse Orthopaedische Vereniging
- Dr. P.A.A. Struijs, orthopedisch chirurg, Nederlandse Orthopaedische Vereniging
- J.M.A. Verheijden, beleidsmedewerker zorg, Vereniging van mensen met spina bifida (BOSK)
Met ondersteuning van:
- Mw. drs. S.B. Muller-Ploeger, junior adviseur afdeling Ondersteuning Professionele Kwaliteit, Orde van Medisch Specialisten
- Mw. dr. N.H.J. van Veen, adviseur afdeling Ondersteuning Professionele Kwaliteit, Orde van Medisch Specialisten
Kernredactie:
- Mw. dr. B. Ivanyi-Roelfsema, kinderrevalidatiearts, Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen
- Mw. dr. N.H.J. van Veen, adviseur afdeling Ondersteuning Professionele Kwaliteit, Orde van Medisch Specialisten
Belangenverklaringen
De werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste vijf jaar een (financieel ondersteunde) betrekking onderhielden met commerciële bedrijven, organisaties of instellingen die in verband staan met het onderwerp van de richtlijn.
Geen van de werkgroepleden heeft aangegeven belangen te hebben die mogelijk kunnen interfereren met de besluitvorming in de werkgroep ten aanzien van de interpretatie van het wetenschappelijk bewijs en het opstellen van aanbevelingen.
Inbreng patiƫntenperspectief
Het perspectief van kinderen en jongeren met SB en hun verzorgers wordt gezien als een waardevolle en essentiële aanvulling bij het tot stand komen van deze richtlijn. In de werkgroep werden zij vertegenwoordigd door een afgevaardigde namens de vereniging van mensen met SB (BOSK).
Implementatie
In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij werd uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren.
Na autorisatie zal de richtlijn digitaal worden verspreid onder de relevante beroepsgroepen. Daarnaast zal er een samenvatting van de richtlijn verstuurd worden naar de deelnemende wetenschappelijke verenigingen ter publicatie. Ook zal de richtlijn te downloaden zijn vanaf de website van de Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen: www.revalidatiegeneeskunde.nl.
Werkwijze
AGREE
Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen in het rapport ‘Richtlijnen 2.0’ van de adviescommissie Richtlijnen van Orde van Medisch Specialisten. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is voor de beoordeling van de kwaliteit van richtlijnen.
Werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2010 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van relevante specialismen die betrokken zijn bij de diagnostiek en behandeling van de loopstoornissen bij kinderen met SB (zie hiervoor de samenstelling van de werkgroep).
De leden van de werkgroep zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname. De werkgroep werkte gedurende twee jaar aan de totstandkoming van de richtlijn. De leden van de werkgroep schreven in subgroepen teksten die tijdens plenaire vergaderingen werden besproken en na verwerking van de commentaren werden geaccordeerd.
Knelpuntenanalyse, uitgangsvragen en uitkomstmaten
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse binnen de werkgroep en inventarisatie van vragen en knelpunten middels een focusgroep bijeenkomst met mensen met SB en ouders van kinderen met SB, zijn er concept uitgangsvragen opgesteld. Na onderlinge discussie heeft de werkgroep de definitieve uitgangsvragen vastgesteld.
Voor de uitkomstmaten worden relevante domeinen in relatie tot het lopen op het niveau van functies, activiteiten en participatie van het ICF-CY model door de werkgroep gehanteerd.
Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur
Er werd eerst oriënterend gezocht naar bestaande buitenlandse richtlijnen in Medline (OVID), de databases van het Guidelines International Network (GIN), de Kwaliteitskoepel en Artsennet (geen referenties, vanaf 2006) en naar systematische reviews in Medline (OVID) en de Cochrane Library (2 referenties vanaf 2000). Ook werd gezocht naar artikelen over patiëntenperspectief (24 referenties, vanaf 1996). Vervolgens werd voor de afzonderlijke uitgangsvragen aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in de Cochrane Library (Wiley), Embase (Elsevier) en/of Medline (OVID) tot uiterlijk juli 2011.
Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen.
In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. Voor het identificeren van mogelijke systematische reviews en gerandomiseerde klinische trials werd gebruik gemaakt van zoekfilters, gebaseerd op de filters die gebruikt worden door het Scottish Intercollegiate Guideline Network (SIGN) (http://www.sign.ac.uk/).
De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van relevantie. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De searches werden gelimiteerd op literatuur in het Engels, Nederlands, Frans en Duits. Waar dat niet zo was, is dat vermeld. De databases waarin is gezocht, de zoekactie of gebruikte trefwoorden van de zoekactie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden onder 'Zoekverantwoording'.
Beoordelen en samenvatten van de literatuur
Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria (zie tabel 3.1 en 3.2). De relevante onderzoeksgegevens van de geselecteerde artikelen zijn overzichtelijk weergegeven in evidence-tabellen, die per module te vinden zijn onder 'Evidence tabellen'. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur zijn beschreven in de samenvatting van de literatuur. Het wetenschappelijke bewijs werd samengevat in één of meerdere conclusies, waarbij het niveau van het meest relevante bewijs is weergegeven (zie tabel 3.3).
Tabel 3.1 GRADE bewijsniveaus van interventiestudies
Bewijsniveau |
Interventie onderzoek |
Hoog (A1) |
RCTs zonder ernstige beperkingen Observationele studies met zeer grote effecten en zonder ernstige beperkingen |
Matig (A2) |
RCTs met ernstige beperkingen Observationele studies met grote effecten en zonder ernstige beperkingen |
Laag (B) |
RCTs met zeer ernstige beperkingen Observationele studies zonder ernstige beperkingen |
Zeer laag (C) |
RCTs met zeer ernstige beperkingen en inconsistente resultaten Observationele studies met ernstige beperkingen Niet-systematische klinische observaties (vb. case series of case reports) |
Tabel 3.2 EBRO bewijsniveaus van diagnostische accuratessestudies en studies naar schade, etiologie of prognose
Bewijs niveau |
Diagnostisch accuratesse onderzoek |
Schade of bijwerkingen, etiologie, prognose |
A1 |
Meta-analyse van min. 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau |
|
A2 |
Onderzoek t.o.v. een referentietest (‘gouden standaard’) met tevoren gedefinieerde afkapwaarden en onafhankelijke beoordeling van resultaten, met voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten die allen de index- en referentietest hebben gehad |
Prospectief cohort onderzoek van voldoende omvang en follow-up, waarbij adequaat gecontroleerd is voor ‘confounding’ en selectieve follow-up voldoende is uitgesloten. |
B |
Onderzoek t.o.v. een referentietest, maar niet met alle kenmerken die onder A2 zijn genoemd |
Prospectief cohort onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 of retrospectief cohort onderzoek of patiëntcontrole onderzoek |
C |
Niet-vergelijkend onderzoek |
|
D |
|
Voor prognose: dwarsdoorsnede onderzoek |
Tabel 3.3 Niveau van bewijskracht van de conclusie op basis van de aan de conclusie ten grondslag liggende literatuur
Niveau |
Conclusie gebaseerd op |
1 |
Voor therapeutische interventiestudies: studies van hoge kwaliteit Voor diagnostisch accuratesse onderzoek of prognose, etiologie of bijwerkingen: onderzoek van niveau A1 of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A2 |
2 |
Voor therapeutische interventiestudies: studies van matige kwaliteit Voor diagnostisch accuratesse onderzoek of prognose, etiologie of bijwerkingen: 1 onderzoek van niveau A2 of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B |
3 |
Voor therapeutische interventiestudies: studies van lage kwaliteit Voor diagnostisch accuratesse onderzoek of prognose, etiologie of bijwerkingen: 1 onderzoek van niveau B of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau C |
4 |
Voor therapeutische interventiestudies: studies van zeer lage kwaliteit Voor diagnostisch accuratesse onderzoek of prognose, etiologie of bijwerkingen: 1 onderzoek van niveau C of D |
De methodologische kwaliteit van de studies die de validiteit of betrouwbaarheid onderzochten van meetinstrumenten om het lopen bij kinderen en adolescenten met SB te evalueren werd beoordeeld aan de hand van de COSMIN checklist (Mokkink, 2010). Deze checklist is ontwikkeld en gevalideerd voor het beoordelen van studies die de validiteit en reproduceerbaarheid van meetinstrumenten evalueren.
Overwegingen
Voor een aanbeveling zijn naast het wetenschappelijke bewijs, ook andere aspecten belangrijk, zoals de expertise van de werkgroepleden, patiëntenvoorkeuren, kosten en beschikbaarheid van voorzieningen of organisatorische zaken. Deze aspecten zijn, voor zover niet wetenschappelijk onderzocht, vermeld onder het kopje ‘Overwegingen’.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven een antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen.
Indicatorontwikkeling
Er zijn door de werkgroep drie interne kwaliteitsindicatoren ontwikkeld om het toepassen van de richtlijn in de praktijk te volgen en te versterken.
Kennislacunes
Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is. Een overzicht van aanbevelingen voor nader/vervolg onderzoek staat in de aanverwant 'Kennislacunes'.
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor commentaar. De commentaren zijn verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren is de conceptrichtlijn op sommige punten aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor autorisatie.
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.