Lichen planus

Initiatief: NVDV Aantal modules: 19

Lokale behandeling bij orale lichen planus

Uitgangsvraag

  • Welke lokale behandeling en in welke volgorde heeft bij patiënten met lichen planus de voorkeur?
  • Welke factoren zijn verantwoordelijk voor het falen van lokale behandeling bij patiënten met lichen planus?
  • Welke lokale behandeling heeft bij patiënten met lichen planus de voorkeur bij pijn?
  • Wat is bij patiënten met lichen planus de waarde van onderhoudsbehandeling?

Aanbeveling

Ter palliatie van de klachten bij orale lichen planus is het eerste middel van keuze een klasse 3 of 4 corticosteroïd. Driemaal daags bij start, onderhoud éénmaal daags voor slapen. Vanwege de beperkte bijwerkingen zal meestal gestart worden met een middel dat lokaal kan worden toegediend. Opties zijn:

  • Mondpasta (eventueel in combinatie met een individueel vervaardigde bleeklepel) voor de nacht bij betrokkenheid van de gingiva
  • Mondspoeling bij uitgebreide ziekte, of voorziene problemen bij het lokaal aanbrengen van zalf of pasta)
  • Fluticason neusspray kan worden toegepast bij zowel lokale als multifocale afwijkingen van het mondslijmvlies

 

Als alternatief voor corticosteroïden kan behandeling met lokale calcineurineremmers (ciclosporine, pimecrolimus en tacrolimus) overwogen worden.

 

Lokale retinoïden dienen bij orale lichen planus slechts overwogen te worden als andere lokale behandelingen falen.

 

Hyaluronzuur heeft geen plaats bij de behandeling van orale lichen planus.

 

Aloë vera gel is bij orale lichen planus een mogelijk alternatief als andere reguliere therapieopties falen.

Overwegingen

Lokale corticosteroïden

  • Mondspoeling wordt over het algemeen goed verdragen. Dit komt waarschijnlijk de therapietrouw ten goede
  • Het doorslikken van mondspoeling geeft potentieel een systemisch effect
  • Er bestaat een risico op het ontwikkelen van een candida-infectie bij langdurig gebruik
  • Bij laesies in de mond gebruik van spray overwegen.

 

Calcineurineremmers

  • Ciclosporine oplossing wordt door weinig artsen voorgeschreven, omdat het moeilijk te bereiden is
  • De resultaten in de studies met lokaal pimecrolimus zijn gebaseerd op kleine patiëntaantallen; de doseringen die in de studies zijn gebruikt wisselen.

 

Lokaal retinoïden

Retinoïnezuur geeft potentieel veel bijwerkingen.

 

Overige lokale behandelingen

Hyaluronzuur heeft potentieel veel bijwerkingen.

Onderbouwing

Voor het beantwoorden van de uitgangsvragen is voor orale lichen planus naar literatuur gezocht in de databases MEDLINE, EMBASE en Cochrane CENTRAL volgens de zoekacties beschreven in bijlage 2. Artikelen zijn geselecteerd op basis van abstract en titel volgens de algemene in- en exclusiecriteria, beschreven in de algemene introductie. Bij twijfel aan de bruikbaarheid van de studie werd het betreffende artikel meegenomen in de full-text selectie. In de full-text selectie werd selecteerd op het criterium dat de studie effectiviteitsdata bevat. Belangrijke documenten zijn de Cochrane Reviews ‘Interventions for erosive lichen planus affecting mucosal sites’ (laatste revisie feb 2012) en ‘Interventions for treating oral lichen planus’ (laatste revisie juli 2011). De literatuursearch naar de behandelingen van orale lichen planus is verricht op 28 april 2011.

 

Conclusies m.b.t. de behandeling van OLP gebaseerd op het door de werkgroep verrichtte literatuuronderzoek worden bevestigd door een tweetal recentelijk verschenen Cochrane Reviews, te weten ‘Interventions for erosive lichen planus affecting mucosal sites’ (laatste revisie feb 2012) en ‘Interventions for treating oral lichen planus’ (laatste revisie juli 2011).

Lokale corticosteroïden

Betamethason

Niveau 2

Er zijn aanwijzingen dat betamethason via aerosol of topicale capsule effectief is (reductie laesies in grootte en ernst; reductie pijn) bij de behandeling van OLP.

 

B Greenspan 1978, Tyldesley 1976; C McGrath 2003

 

Betamethason vs fluticasonpropionaat

Niveau 3

Zowel fluticason aerosol als betamethasonnatriumfosfaat mondspoeling zijn op korte termijn effectief (reductie van pijn en omvang laesies, en bevorderen kwaliteit van leven) bij de behandeling van erosieve of ulceratieve OLP.

 

B Hegarty 2002

 

Clobetasol

Niveau 3

Clobetasolgel 0,025% en 0,05% zijn beide even effectief (reductie laesies in grootte; reductie pijn) in de behandeling van OLP.

 

B Carbone 2009

 

Clobetasol vs triamcinolonacetonide

Niveau 3

Clobetasol 0,05% in orabase en triamcinolonacetonide 0,1% zijn even effectief (reductie laesies in grootte) bij de behandeling van atrofische of erosieve OLP. Er zijn aanwijzingen dat clobetasol meer pijnreductie geeft.

B Rödström 2009

 

Clobetasol + miconazol

Niveau 3

Toevoeging van miconazol 2% aan de behandeling met clobetasolpropionaat is effectief in het voorkomen van een candida-infectie maar heeft geen significante invloed op de reductie van het aantal orale laesies en de pijnscore bij patiënten met OLP.

 

B Lodi 2007

 

Clobetasol + gebits- en mondverzorgingsprogramma

Niveau 3

Een combinatie van clobetasol-17 propionaat, een intensief gebits- en mondverzorgingsprogramma en alcoholvrije chloorhexidine mondspoeling 2x daags geeft bij OLP significant minder plaquevorming en tandvleesbloedingen.

 

C Guiglia 2007

 

Clobetasol vs mesalazine

Niveau 3

Mesalazine 5% gel en clobetasolpropionaat zalf 0.05% geven beide na 4 weken een pijnreductie van circa 50% bij OLP.

 

B Sardella 1998

 

Fluocinolonacetonide

Niveau 2

Fluocinolonacetonide oplossingen, zalf en gel zijn effectief (pijnreductie en reductie van grootte en ernst van laesies) bij de behandeling van OLP, zonder significante verschillen onderling.

 

B Thongprasom 2003, Buajeeb 2000

 

Fluocinolonacetonide vs triamcinolonacetonide

Niveau 3

Er zijn aanwijzingen dat fluocinolonacetonide 0.1% in Orabase meer complete remissie van atrofische en erosieve OLP laesies geeft dan triamcinolonacetonide 0.1%, na 4 weken behandeling.

 

B Thongprasom 1992

 

Fluocinonide

Niveau 3

Topicale behandeling gedurende 9 weken met fluocinonide 0,025% zalf is significant effectiever dan placebo bij patiënten met OLP.

 

B Voûte 1993

 

Mometasonfuroaat

Niveau 3

Mometasonfuroaat 0,1 % mondspoeling is mogelijk een effectieve behandeling voor OLP.

 

C Aguirre 2004

 

Calcineurineremmers

Locaal pimecrolimus

Niveau 2

Topicale behandeling met pimecrolimus crème 1% geeft bij OLP een significante reductie in de omvang van de laesies. De duur van remissie varieert tussen circa 1 en 3 maanden.

 

B Passeron 2007; Voltz 2008; Swift 2005; C Scheer 2006

 

Pimecrolimus vs triamcinolonacetonide

Niveau 3

Pimecrolimus is in vergelijking met triamcinolonacetonide bij OLP even effectief (reductie pijnscore en klinische score en bevorderen kwaliteit van leven).

 

B Gorouhi 2007

 

Tacrolimus

Niveau 2

Er zijn aanwijzingen dat topicale behandeling met tacrolimus zalf of mondspoeling effectief is bij de behandeling van OLP.

 

C Kaliakatsou, 2002; Morrison, 2002; Lozada, 2006; Olivier, 2002

 

Tacrolimus vs corticosteroïden

Niveau 3

Tacrolimus 0.1% is bij OLP even effectief als de lokale corticosteroïden triamcinolon (TAC) en clobetasolproprionaat. Er kan geen conclusie worden getrokken over een eventuele meerwaarde van een van beide producten.

 

B Laeijendecker 2006, Corrocher 2008, Rafar 2008

 

Lokaal retinoïden

(Iso)tretinoine

Niveau 2

Behandeling met 2dd isotretinoïne 0,18%, 3dd isotretinoïne 0,1% of 2dd isotretinoïne 0,05% resulteert bij OLP in een reductie van de omvang en ernst van laesies en een vermindering van pijn na 3 tot 4 maanden. Dit effect lijkt dosisafhankelijk te zijn.

 

B Piatelli 2007, Scardina 2006

 

Niveau 2

Alle subtypen OLP verbeteren significant meer (70-73% vs. 7-28% en 9/10 vs. 4/10) na behandeling met tretinoïne 0,1% in Orabase vergeleken met placebo.

 

B Sloberg 1979; Boisnic 1994

 

Tretinoïne vs. betamethason

Niveau 3

Tretinoine 0.1% is bij OLP mogelijk op zijn minst even effectief als betamethason.

 

B Kar 1996

 

Retinoïnezuur vs fluocinolonacetonide

Niveau 3

Retinoïnezuur is in vergelijking met fluocinolonacetonide mogelijk minder effectief in het verbeteren van atrofische en erosieve OLP (verminderen omvang laesies).

 

B Buajeeb 1997

 

Overige lokale behandelingen

Hyaluronzuur

Niveau 3

Er zijn aanwijzingen dat topicale behandeling met hyaluronzuur gel effectiever is dan placebo bij de behandeling van erosieve OLP.

 

B Nolan 2009

 

Lokaal ciclosporine

Niveau 2

Lokale aangebrachte ciclosporine oplossingen in wisselende doseringen (48-1500 mg/dg) zijn bij OLP duidelijk effectiever dan placebo bij het reduceren van pijn en laesies.

 

B Eisen 1990, Gaeta 1994, Harpenau 1995

 

Niveau 3

Therapieresistente laesies laten na behandeling met topicaal ciclosporine in circa 50% van de gevallen van OLP een partiële reductie zien.

 

C Epstein 1996, Voûte 1994

 

Ciclosporine vs. corticosteroïden

Niveau 2

Lokaal aangebrachte ciclosporine oplossingen (in wisselende doseringen) zijn bij OLP vergelijkbaar effectief met betrekking tot het reduceren van pijn en laesies als lokale corticosteroïden. Klinisch significante verschillen worden in de diverse studies niet gevonden.

 

B Conrotto 2006, Meissner 1992; Yoke, 2006; Thongprasom, 2007; Sheg, 1994; López, 1995

 

Aloë vera

Niveau 3

Aloë vera gel is bij OLP significant (statistisch) effectiever dan placebo bij het reduceren van de omvang van laesies en pijn.

 

B Choonhakarn 2008

Lokale corticosteroïden

Betamethason

Er zijn drie studies gevonden over lokaal betamethason bij OLP (Tyldesley 1976; Greenspan 1978; McGrath 2003).

 

Tyldesley et al. verrichtten een dubbelblind onderzoek waarin zij de effectiviteit van betamethason valeraat aerosol bij (erosieve) OLP (Tyldesley, 1977) vergeleken. Gedurende 8 weken werden 12 patiënten 4 maal daags behandeld met betamethason valeraat aerosol (800ug/dag) en 11 patiënten met een placebo aerosol. Evaluatie gebeurde aan de hand van de klinische respons, samengesteld uit de ernst en de grootte van de laesies en de pijn. Na 8 weken toonden 8 patiënten een matige tot goede respons en bij 3 patiënten trad er geen verbetering op. Van de patiënten uit de placebogroep toonden 2 patiënten een matige klinische respons en 7 patiënten rapporteerden geen verbetering. Nadat deze 7 patiënten uit de placebogroep alsnog gedurende 8 weken behandeld werden met betamethason trad er bij 5 patiënten alsnog een matige tot goede klinische respons op. Deze resultaten suggereren dat betamethason effectief kan zijn in de behandeling van OLP. De patiënten in dit onderzoek die in het verleden behandeld waren met een corticosteroïdenzalf of tabletten, wezen op het gemak in de toepasbaarheid van de betamethason aerosol. In deze studie ontbreekt echter een follow up en een duidelijke omschrijving van de verschillende graderingen in de klinische respons.

Greenspan et al. vergeleken betamethason valeraat met een placebo bij 19 patiënten van wie 9 4 maal daags behandeld werden met een betamethason aerosol (400 µg/dag) en 10 patiënten 4 maal daags met betamethason capsules (400µg/dag) (Greenspan 1978). Na 8 weken toonden 8 patiënten uit de aerosolgroep een matige tot goede verbetering (4 patiënten met de niet-erosieve vorm, 3 patiënten met de erosieve vorm en 1 patiënt met een major erosieve vorm). Bij 8 patiënten uit de groep die behandeld werden met de capsule, verbeterden de laesies (bij 3 patiënten met de niet-erosieve vorm, bij 5 patiënten met de minor erosieve vorm en bij 1 patiënt met de major erosieve vorm). Bij 2 patiënten met de niet-erosieve vorm van OLP trad geen verbetering op. Tussen beide toedieningsvormen bestond er geen significant verschil in resultaten, maar bij 3 patiënten die behandeld werden met de aerosol trad een pseudo-membraneuze candidiasis op. (Mate van bewijs B) McGrath et al. evalueerden de gevoeligheid van meetinstrumenten om de kwaliteit van leven te bepalen, na een behandeling met betamethason bij patiënten met erosieve of ulceratieve LP (McGrath, 2003). Na een topicale behandeling met betamethason (0.05 mg/ml 4 maal daags) gedurende 6 weken verbeterden de klinische symptomen bij 22 van de 44 patiënten. De gemiddelde VAS-score voor pijn verminderde significant met een gemiddelde waarde van 28.9%. De gemiddelde waarde van de UK Oral Health Related Quality of Life (OHQoL) verbeterde significant met 10.37% en de waarde van de Oral Health Impact Profile (OHIP-14) nam gemiddeld met 23.9% af. Aan de hand van de OHQoL en de OHIP-14 bleek de kwaliteit van leven na een behandeling met betamethason significant verbeterd te zijn. Op basis van deze resultaten wordt geconcludeerd dat bij patiënten met OLP, die behandeld zijn met betamethason, zowel de OHQoL-UK als de OHIP-14 gevoelige meetinstrumenten zijn om de kwaliteit van leven te meten.

Een goede follow up ontbreekt in bovenstaande studies. Alleen de studies van Tyldesley et al. en Greenspan et al. kennen een dubbelblind gerandomiseerde opzet. Daarmee moet bij de interpretatie van de resultaten van deze studies rekening worden gehouden.

 

Betamethason vs fluticasonpropionaat

In een gerandomiseerde crossover studie vergeleken Hegarty et al. fluticasonpropionaat aerosol met betamethason natriumfosfaat mondspoeling bij erosieve of ulceratieve OLP (Hegarty, 2002). De klinische respons werd geëvalueerd aan de hand van de reductie in de omvang van de orale laesies, de pijnscore (VAS), de MCGill pijn vragenlijst, de Orale Health Impact Profile (een maat voor de kwaliteit van leven) en de OHQoL. Gedurende 6 weken werden 22 patiënten eerst 4 maal daags 2 keer behandeld met 50 ug fluticasonpropionaat. Na een ‘wash out’ periode van 2 weken werden ze gedurende 6 weken, 4 maal daags behandeld met 500 µg betamethason natriumfosfaat mondspoeling. De overige 22 patiënten werden de eerste 6 weken behandeld met de betamethason mondspoeling en vervolgens met de fluticason aerosol volgens eerder genoemd behandelingsprotocol.

 

Na een behandelingsduur van 6 weken trad bij beide behandelingsvormen significant een reductie op, in de gemiddelde omvang van de laesies, de VAS-score, de OHIP- en de OHQol-score, ongeacht de volgorde waarin ze gebruikt werden. Fluticason spray was in vergelijking met betamethason significant beter in het reduceren van de omvang van de laesies. Voor de andere parameters bestond er geen significant verschil tussen beide groepen. De toedieningsvorm van fluticason werd door patiënten als makkelijker ervaren, echter bijwerkingen traden relatief vaker op.

 

Clobetasol

Carbone vergeleek dubbelblind de effectiviteit en veiligheid van twee verschillende concentraties clobetasol bij de topicale behandeling van OLP (Carbone, 2009). Gedurende 8 weken werden 18 patiënten 2 maal daags behandeld met clobetasolpropionaat 0.025% en 17 patiënten werden 2 maal daags behandeld met clobetasolpropionaat 0.05% op gelbasis. Na 2 maanden reduceerde de omvang van de laesies bij 13 (87%) patiënten die behandeld waren met 0.025% clobetasol en bij 11 (73%) patiënten die behandeld waren met 0.05% clobetasol. Symptomen (pijn) verbeterden bij 14 (93%) patiënten die behandeld waren met 0.025% clobetasol en bij 13 (87%) patiënten die behandeld waren met 0.05% clobetasol. Tussen beide groepen bestond er geen significant verschil in resultaten. In beide groepen traden er geen bijwerkingen op. Follow up ontbreekt.

 

Clobetasol vs triamcinolonacetonide

Rödström et al. vergeleken in een dubbelblind onderzoek clobetasolpropionaat met triamcinolonacetonide bij atrofische of erosieve OLP (Rödström, 1994). Gedurende 9 weken werden 20 patiënten 1-2 maal daags topicaal behandeld met clobetasolpropionaat 0.05% in Orabase en 20 patiënten werden 1-2 maal daags behandeld met triamcinolonacetonide 0.1% in Orabase. Na een behandeling van 3 weken bleek clobetasolpropionaat significant (p<0.05) meer effectief dan triamcinolonacetonide in het reduceren van de omvang van de laesies. Na 6 en 9 weken was dit verschil niet meer significant. Ook bleek clobetasolpropionaat vanaf 3 tot 9 weken significant (p<0.01) meer effectief in het reduceren van de pijn, dan de behandeling met triamcinolonacetonide. In deze studie ontbreekt een follow up van deze resultaten; het is de vraag of de gevonden verschillen klinisch relevant zijn.

 

Clobetasol + miconazol

Daarnaast kwam er in de literatuurselectie één artikel voor waarin het effect van miconazol als aanvulling op een behandeling met clobetasol werd geëvalueerd (Lodi, 2007). Lodi et al vergeleken dubbelblind clobetasolpropionaat met en zonder additionele behandeling met miconazol op de uitbreiding van de laesies en de pijn bij patiënten met OLP (Lodi, 2007). Van 30 geïncludeerde patiënten werden 18 patiënten 2 maal daags topicaal behandeld met clobetasolpropionaat gel en 1 maal daags met miconazol 2% gel. De overige 17 patiënten werden 2 maal daags behandeld met clobetasolpropionaat gel en 1 maal daags met een placebo gel. Beide groepen toonden binnen 3 weken een significante reductie in de omvang van de orale laesies en in de pijnscores. Van de patiënten die behandeld waren met clobetasolpropionaat gel ontwikkelden 5 patiënten een orale candida-infectie.

 

Clobetasol + gebits- en mondverzorgingsprogramma

Guiglia et al. onderzochten het effect van een gebits- en mondverzorgingsprogramma als aanvulling op een lokale behandeling met clobetasolpropionaat in het reduceren van chronische desquamatieve gingivitis bij OLP (Guiglia, 2007). Gedurende 30 dagen volgden 30 patiënten naast een lokale behandeling met clobetasol-17 propionaat, een gebits-en mondverzorgingsprogramma. Daarnaast gebruikten ze gedurende 1 week 2 maal daags alcoholvrije chloorhexidine mondspoeling. Na 3 maanden was er sprake van een significante (p<0.0001) reductie in zowel de plaque-index (-31.2%) als in het aantal gingiva locaties waarbij bloedingen optraden na het sonderen (-22,94 %; OR (95% CI): 2.633 (2.2685-3.0561)). Deze studie is van een beperkte omvang en een controlegroep ontbreekt.

 

Clobetasol vs mesalazine

Sardella et al. vergeleken in een vergelijkend onderzoek 5-aminosalicylzuur(mesalazine) locaal met clobetasolpropionaat locaal bij OLP (Sardella, 1998). Gedurende 4 weken werden 11 patiënten behandeld met mesalazine 5% gel en 14 patiënten met clobetasolpropionaat zalf 0.05%. Een complete reductie in de pijn ontstond bij 54.5% van de patiënten uit de mesalazine groep en bij 57% van de patiënten uit de clobetasol groep. Bij 5 van de 6 patiënten uit de mesalazine groep met een complete reductie in de pijn trad ook een verbetering van de laesies op. Tussen beide groepen bestond geen significant verschil in resultaten. In dit onderzoek is het effect van beide behandelingen op de klinische respons (omvang van de laesies) niet geëvalueerd en een follow up ontbreekt.

 

Fluocinolonacetonide

Er zijn twee studies gevonden over fluocinolonacetonide bij OLP (Thongprasom,2003; Buajeeb, 2000).

Thongprasom et al. vergeleken fluocinolonacetonide in een oplossing versus een zalf bij OLP (Thongprasom, 2003). In totaal werden 97 patiënten behandeld met fluocinolonacetonide 0.1% oplossing of met fluocinolonacetonide zalf 0.1% totdat de orale laesie volledig in remissie was. Na 6 maanden reageerden circa 47 patiënten matig op 1 van deze 2 behandelingsvormen en werden zij ondergebracht in een 3e onderzoeksgroep die behandeld werd met de 0.1% fluocinolonacetonide oplossing of fluocinolonacetonide zalf. Na 2 jaar trad een complete remissie op in de omvang van de laesies bij 77.3% van de patiënten die behandeld waren met de flucinolonacetonide zalf, bij 21.4% van de patiënten die behandeld waren met de fluocinolonacetonide oplossing. Het verschil tussen deze groepen is significant (p<0.05). Tussen de groepen bestond geen significant verschil in de frequentie waarmee candida infecties optraden.

 

Buajeeb et al. onderzochten het verschil in effectiviteit tussen fluocinolonacetonide 0.1% in carbapol 1% gel en carbapol 0.05% gel, en fluocinolonacetonide 0.1% in Orabase bij atrofische of erosieve OLP (Buajeeb,2000). Gedurende 4 weken werden 15 patiënten behandeld met fluocinolonacetonide 0.1% in carbapol 1% gel, 15 patiënten werden behandeld met fluocinolonacetonide 0.1% in carbapol 0.05% gel en 18 patiënten werden behandeld met fluocinolonacetonide 0.1% in Orabase. Na 4 weken nam de ernst van de laesies met gemiddeld 50% af bij patiënten die behandeld waren met fluocinolonacetonide 0.1% gel (in carbapol 1%) en fluocinolonacetonide 0.1% in Orabase. Bij patiënten die behandeld waren met fluocinolonacetonide 0.1% gel (in carbapol 0.05%), reduceerde de ernst van de laesies met gemiddeld met 44.8%. Tussen deze groepen bestond geen significant verschil in resultaten. Tevens trad er na 4 weken in alle groepen een verlichting van de pijn op.

 

Fluocinolonacetonide vs triamcinolonacetonide

Thongprasom et al. vergeleken fluocinolonacetonide met triamcinolonacetonide bij atrofische en erosieve OLP (Thongprasom, 1992). Gedurende 4 weken werden 20 patiënten behandeld met fluocinolonacetonide 0.1% in Orabase en 20 patiënten met triamcinolonacetonide 0.1% in Orabase. Na 4 weken trad bij 13 van de 19 patiënten uit de fluocinolonacetonide groep en bij 8 van de 19 patiënten uit de triamcinolonacetonide groep een complete remissie op in de omvang van de laesies. Het verschil tussen beide groepen was statisch significant (p<0.05).

 

Fluocinonide

Voûte et al. vergeleken fluocinonide 0.025% zalf met een placebo zalf bij erosieve, atrofische of reticulaire OLP (Voûte, 1993). Gedurende 9 weken werden 20 patiënten 6 maal daags behandeld met fluocinonide 0.025% zalf en 20 patiënten met een placebo zalf. Na 9 weken toonden 4 patiënten (20%) een complete remissie van de laesies en 12 patiënten (60%) een partiële tot goede reductie in de omvang van de laesies. In de placebogroep werd een partiële tot goede respons bij 6 patiënten (30%) gerapporteerd en 70% van de patiënten reageerden niet met een afname in de laesies. Tussen beide groepen was het verschil in resultaten significant (p<0.01).

 

Mometasonfuroaat

Aguirre et al. evalueerden de effectiviteit van mometasonfuroaat bij OLP (Aguirre,2004). In deze studie kregen 49 patiënten 3 maal daags een behandeling met mometasonfuroaat 0.1% mondspoeling. Binnen 2 weken trad er een klinische respons op. Na 30 dagen bleek mometasonfuroaat een significante reductie in pijn en in de omvang van de erythemateuze en ulceratieve laesies te veroorzaken. Als enige bijwerking werd bij 6 patiënten een candida-infectie gerapporteerd. Om aan deze resultaten conclusies te kunnen verbinden, is meer gerandomiseerd, dubbelblind) onderzoek nodig, meteen goede follow up, naar o.a. de effectiviteit van verschillende concentraties mometasonfuroaat en het verschil in effectiviteit met andere corticosteroïden.

 

Calcineurineremmers

Locaal pimecrolimus

Er zijn 3 placebogecontroleerde onderzoeken gevonden over pimecrolimus bij OLP (Passeron,2007; Voltz, 2008; Swift, 2005). Passeron et al. behandelden 6 patiënten met orale erosieve LP 2 maal daags met pimecrolimus crème 1% en 6 patiënten met een placebo crème (Passeron, 2007). Er werd een gemiddelde totale score berekend, gebaseerd op de reductie van het aantal orale laesies en de pijnscore. Na 4 weken bleek de gemiddelde score in de pimecrolimusgroep afgenomen te zijn met een waarde van 3.5 (p=0.04) en in de placebogroep met een waarde van 1.34 (p=0.22). Na het staken van de behandeling traden snel recidieven op (gemiddeld binnen 1 maand). Verhoogde pimecrolimus bloedspiegels kwamen voor, maar behalve een lokale branderige sensatie werden er geen bijwerkingen gerapporteerd (Bewijs B).

 

Voltz et al. verkregen nagenoeg dezelfde resultaten (Voltz, 2008). Na een zelfde behandelingsprotocol was de klinisch samengestelde score (bestaande uit zowel mucosale erosies en pijnscores), in de pimecrolimusgroep in tegenstelling tot de placebogroep significant (p<0.05) verminderd. Na 4 weken trad bij 7 patiënten een complete remissie en na 8 weken bij alle 10 patiënten die behandeld waren met pimecrolimus. In de placebogroep werd dit effect na 4 weken bij 2 patiënten gerapporteerd. Van de patiënten uit de pimecrolimusgroep behield 83% na een follow-up van 8 weken een remissie van de laesies. Bij 5 patiënten werd een pimecrolimus bloedspiegel gedetecteerd welke in alle gevallen niet hoger was dan 4 ng/ml. Er werden geen ernstige bijwerkingen gerapporteerd.

 

Swift et al. bereikten na een identiek behandelingsprotocol overeenkomstige resultaten (Swift, 2005). De 10 patiënten die behandeld werden met 1% pimecrolimus crème, toonden in tegenstelling tot de placebogroep na 4 weken een significante reductie in de grootte van de ulceratieve en erythemateuze laesies en in de pijnscores. Opmerkelijk was het feit dat er in beide groepen sprake was van een toename in de grootte van de reticulaire laesies. Een toename die uitsluitend in de placebogroep significant was.

 

Scheer et al. onderzochten de effectiviteit en veiligheid van pimecrolimus crème 1% bij 5 patiënten met OLP (Scheer, 2006). De patiënten werden 2 maal daags behandeld met pimecrolimus crème 1%. Na een behandelingsduur van 4 weken toonden alle laesies een reductie in de ontstekingsactiviteit (erytheem en een branderig gevoel) en de pijnscores reduceerden gemiddeld met een waarde van 68% (p< 0.05). Bijwerkingen werden niet gerapporteerd. Na 6 weken waren er in alle gevallen nog wel reticulaire slijmvliesveranderingen zichtbaar. In dit onderzoek is er sprake van een kleine groep patiënten en een controlegroep ontbreekt (Bewijs C).

 

Pimecrolimus vs triamcinolonacetonide

Gorouhi et al. vergeleken in gerandomiseerd, dubbelblind onderzoek bij 40 patiënten met OLP de effectiviteit van pimecrolimus met triamcinolonacetonide in de behandeling van (Gorouhi, 2007). Twintig patiënten werden gedurende 2 maanden, 4 maal daags behandeld met pimecrolimus crème 1% en 20 patiënten 4 maal daags met triamcinolonacetonide 0,1% zalf. Tijdens de verschillende evaluatiemomenten toonden beide groepen een significante verbetering in de klinische score (reductie in de grootte van de laesies), de VAS-score pijn en de Oral Health Impact Profile score (een maat voor de kwaliteit van leven). Na het beëindigen van de studie bleek tussen de pimecrolimus en triamcinolonacetonide groep geen significant verschil te bestaan in respectievelijk de VAS-score (- 9.8 ± 11.3 vs -8.4 ± 18.3, p =.70), de Oral Health Impact Profile score (-1.5 ± 2.6 vs -1.6 ± 2.1, P =.38), en in de klinische score (-0.7 ± 0.6 vs -0.8 ±0.7, P =.86). Bij 2 patiënten uit de pimecrolimus groep trad als bijwerking een lokaal branderig gevoel op. In dit onderzoek zijn geen lange termijn effecten (na stoppen van de behandeling) bekend (Bewijs B).

 

Tacrolimus

Er zijn 4 niet-placebogecontroleerde studies gevonden over tacrolimus (Kaliakatsou, 2002; Morrison, 2002; Lozada, 2006; Olivier, 2002). Kaliakatsou et al. onderzochten de effectiviteit van tacrolimus 0.1% locaal bij 17 patiënten met (therapieresistente) erosieve of ulceratieve OLP (Kaliakatsou, 2002).

 

Gedurende 8 weken werden zij 2 maal daags behandeld. Na 8 weken bleken de laesies significant verbeterd. De omvang van de erosieve of ulceratieve laesies nam gemiddeld met 73.3% af. De VAS-score reduceerde gemiddeld met 72.1%, de MCGill-pijn-score met 63% en de Orale Health Impact Profile-score (een maat voor de kwaliteit van leven) met 54.7%. Milde bijwerkingen traden frequent op en binnen 2 tot 15 weken na het stoppen van de behandeling traden bij 13 patiënten recidieven op

(Bewijs C).

 

Morrison et al. verkregen soortgelijke resultaten (Morrison, 2002) bij 6 patiënten met therapieresistente OLP, via een vergelijkbaar behandelingsprotocol, waarin zij gedurende 3 maanden behandeld werden met tacrolimus zalf 0.1%. Na 3 maanden bleek er bij alle patiënten sprake te zijn van een substantiële reductie in de ernst van de laesies (gemiddeld een reductie van 55%) en in de pijnscores (gemiddeld 56%). In tegenstelling tot de vorige studieresultaten werden er geen bijwerkingen gemeld (Bewijs C).

 

Lozada et al. bevestigden deze bevindingen. Zij vergeleken de effectiviteit en veiligheid van tacrolimus 0.1% in Orabase bij 7 patiënten met OLP en bij 3 patiënten met orale lichenoïde laesies (OLL) (Lozada, 2006). Patiënten werden 3 maal daags behandeld en na 2 weken reduceerde de omvang van de laesies met gemiddeld 65.2% (p<0.001) en de pijnscore nam gemiddeld met 77% af (p<0.001). Deze respons hield bij de meeste patiënten tijdens de 2 weken durende follow-up aan. Behalve hoofdpijn en een branderig gevoel, traden geen andere bijwerkingen op (Bewijs C).

 

Olivier et al. onderzochten de effectiviteit van een tacrolimus-oplossing bij patiënten met erosieve OLP (Olivier, 2002). Gedurende 6 maanden werden 8 patiënten behandeld met een tacrolimus mondspoeling (0.1 mg per 100 ml). Na 4 maanden reduceerde de omvang van de laesies met gemiddeld met 65% en na 6 maanden met 51%. Na 9 maanden traden bij 6 patiënten recidieven op. Alhoewel de resultaten van deze 4 studies demonstreren dat een topicale behandeling met tacrolimus effectief is bij OLP, dienen deze resultaten met enige terughoudendheid geïnterpreteerd te worden. In al deze studies is er sprake van een zeer klein aantal geïncludeerde patiënten en er ontbreekt een groep waarmee de behandelde groep is vergeleken.

 

Tacrolimus vs corticosteroïden

Laeijendecker et al. vergeleken het effect van tacrolimus locaal bij OLP met triamcinolonacetonide, bij patiënten met erosieve, atrofische en hyperkeratotische OLP (Laeijendecker, 2006). In totaal werden 20 patiënten gedurende 6 weken, 4 maal daags behandeld met tacrolimus zalf 0.1% en 20 patiënten werden behandeld met triamcinolonacetonide zalf 0.1%. In de tacrolimus groep ontstond er bij 6 patiënten een totale reductie in de omvang van de laesies en bij 12 patiënten een partiële reductie. In de triamcinolonacetonide groep trad dit bij respectievelijk 2 en 7 patiënten op. De overige patiënten rapporteerden geen verbetering. Bij 13 patiënten uit de tacrolimusgroep en bij 7 patiënten uit de triamcinolonacetonide groep traden binnen 3 tot 9 weken na het stoppen van de behandeling recidieven op. Uit deze resultaten kan worden afgeleid dat een topicale behandeling met tacrolimus 0.1% een betere reductie veroorzaakt in de omvang van de laesies dan een behandeling met triamcinolonacetonide 0.1%, bij patiënten met OLP. In het artikel wordt niet beschreven of het verschil tussen beide groepen significant is. Ook is onbekend of er sprake was van blindering en in het artikel is de beschrijving van het soort bijwerkingen (die in beide groepen frequent voorkomen) niet volledig (Bewijs B).

 

Na de literatuursearch en literatuurselectie bleven er 2 gerandomiseerde dubbelblinde studies over waarin de effectiviteit tussen tacrolimus en clobetasol in de behandeling van OLP werd vergeleken (Corrocher, 2008; Rafar, 2008). In 2008 behandelden Corrocher et al. in totaal 16 patiënten, 4 maal daags met tacrolimus zalf 0.1% en 16 patiënten 4 maal daags met clobetasol zalf 0.05% (Corrocher, 2008). Na 4 weken bleek tacrolimus significant meer effectief dan clobetasol in de behandeling van OLP. Bij 56.3% van de patiënten uit de tacrolimusgroep en bij geen enkele patiënt uit de clobetasolgroep trad een complete remissie op. Een complete reductie in de pijnscore ontstond bij 68.8% van de patiënten uit de tacrolimusgroep en bij 6.3% van de patiënten uit de clobetasolgroep. Bijwerkingen werden niet gerapporteerd (Bewijs B).

 

Deze resultaten zijn tegenstrijdig met de uitkomsten van het onderzoek van Rafar et al. uit 2008 (Rafar,2008). In deze studie werden volgens een soortgelijk behandelingsprotocol in beide groepen 15 patiënten behandeld met tacrolimus dan wel clobetasol. Na 6 weken bleek tussen beide groepen geen verschil te bestaan in de gemiddelde grootte van de laesies en de pijnscores. (Bewijs B).

 

Lokaal retinoïden

(Iso)tretinoine

Er zijn 3 placebogecontroleerde studies gevonden over isotretinoïne bij OLP (Piatelli, 2007; Scardina, 2006; Giustina 1986). Piatelli et al. verrichtten een dubbelblind vergelijkend onderzoek bij 10 patiënten gedurende 4 maanden 3 maal daags met isotretinoïne gel 0.1% en 10 andere patiënten werden behandeld met een placebo (Piatelli, 2007). Na 4 maanden toonden de patiënten uit de isotretinoïnegroep een significante verbetering in de omvang van de orale laesies en bij de patiënten uit de placebogroep bleef de grootte van de laesies na 4 maanden onveranderd. De patiënten uit de placebogroep die alsnog behandeld werden met isotretinoïne, toonden na 8 maanden een reductie in de grootte van de laesies.

 

Scardina et al. onderzochten de effectiviteit van isotretinoine in 2 verschillende concentraties namelijk 0.18% en 0.05% bij atrofische of erosieve OLP (Scardina, 2006). Gedurende 3 maanden werden in totaal 35 patiënten 2 maal daags topicaal behandeld met isotretinoïne 0.18% gazen en 35 patiënten werden op dezelfde wijze behandeld met isotretinoïne 0.05%. Na 3 maanden bleek bij 26 patiënten uit de isotretinoïne 0.18% groep en bij 9 patiënten uit de isotretinoïne 0.05% groep, een complete remissie en complete reductie van de pijnscores tot stand gekomen te zijn. Het verschil tussen beide groepen is significant. Patiënten met reticulaire OLP toonden klinisch of histologisch geen verbetering. Na een follow up van 10 jaar bleken 17 van de 19 patiënten een complete remissie te behouden. De studie kent een goede opzet, er is echter sprake van veel uitval in de follow up. Het is niet bekend waarom van veel patiënten geen follow up data beschikbaar zijn; selectieve uitval is hierdoor goed mogelijk. In de studie van Giustina werden 22 patiënten gerandomiseerd; echter alleen de 12 symptomatische patiënten werden maar geanalyseerd (6 behandeling; 6 placebo). De behandeling bestond uit 0,1 % isotretinoïne gel 2dd gedurende 8 weken versus placebo gel. Alle patiënten met isotretinoïne verbeterden. In de placebogroep was dit 4 van de 6.

 

In de Cochrane review is de studie van Giustina gepoold met de onderstaande studie van Boisnic 1994. Er werd een statisch significante verbetering gezien, die bleef bestaan na een random-effect analyse (OR= 8,32, 95% BI 1,81 to 38,23).

 

Er zijn 2 placebogecontroleerde onderzoeken gevonden waarin de effectiviteit van tretinoïne bij OLP werd onderzocht (Sloberg, 1979; Boisnic 1994).

 

In de eerste studie werden 23 patiënten gedurende 2 maanden 4 maal daags behandeld met tretinoïne 0.1% in Orabase en 15 patiënten werden 4 maal daags behandeld met een placebo zalf. In totaal verbeterde 70% van de atrofische of erosieve laesies uit de tretinoïnegroep en 28% van laesies uit de placebogroep. Daarnaast verbeterde 73% van de reticulaire laesies bij de patiënten uit de tretinoïnegroep en 7% van de laesies uit de placebogroep. Na een follow up van 5 maanden, recidiveerden 27% van de laesies uit de tretinoïnegroep en 40% van de laesies uit de placebogroep. Milde bijwerkingen werden gerapporteerd. In deze studie wordt niet duidelijk beschreven bij hoeveel patiënten bijwerkingen gerapporteerd werden en of het hier een gerandomiseerd onderzoek betreft.

 

In de tweede studie van Boisnic werden 10 patiënten met non-erosieve OLP behandeld met tretinoïne 0.1% versus 10 met placebo. Na 4 maanden waren 9 patiënten verbeterd of in remissie in de tretinoinegroep versus 4 in de placebogroep op een 4-puntsschaal (verslechterd, stabiel, verbeterd, volledige remissie).

 

Tretinoïne vs. betamethason

Kar et al. vergeleken bij patiënten met erosieve, atrofische of reticulaire OLP het effect van topicale behandeling met tretinoïne met betamethason dipropionaat (Kar, 1996). Gedurende 2 maanden werden 16 patiënten 2 maal daags behandeld met tretinoïne 0.05% en 15 patiënten werden 2 maal daags behandeld met betamethason dipropionaat 0.05%. De orale laesies reduceerden gemiddeld met 71% en 42% bij patiënten die respectievelijk behandeld waren met tretinoïne en betamethason dipropionaat. Dit verschil tussen beide groepen is statistisch significant. Bij 14 van de 16 patiënten uit de tretinoïne groep verbeterden de subjectieve klachten (pijn en ongemak) aanzienlijk. Het onderzoek wordt vrij summier beschreven en er zijn geen lange termijn effecten bekend. Daarmee moet bij de interpretatie van de resultaten van deze studie rekening worden gehouden.

 

Retinoïnezuur vs fluocinolonacetonide

In 1997 vergeleken Buajeeb et al. de effectiviteit van retinoïnezuur met fluocinolonacetonide bij patiënten met atrofische en erosieve OLP (Buajeeb, 1997). Gedurende 4 weken werden 15 patiënten 4 maal daags behandeld met retinoïnezuur 0.05% in Orabase en 18 patiënten werden 4 maal daags behandeld met fluocinolonacetonide 0.1% in Orabase. In de retinoïnegroep trad gemiddeld een reductie op van 17.25% in de omvang van de laesies en bij patiënten uit de fluocinolonacetonidegroep was dit gemiddeld 50%. Dit verschil tussen beide groepen is statistisch significant. Dit onderzoek kent een goede studieopzet, maar een duidelijke beschrijving van de resultaten van de pijnscores ontbreekt. Ook zijn de lange termijn effecten van beide medicijnen niet onderzocht.

 

Overige lokale behandelingen

Hyaluronzuur

Nolan et al. onderzochten in een gerandomiseerde, placebogecontroleerde dubbelblinde opzet het effect van het glycosaminoglycaan hyaluronzuur bij OLP (Nolan, 2009). In totaal participeerden 124 patiënten met erosieve, atrofische of ulceratieve OLP in dit onderzoek. Gedurende 4 weken werden 62 patiënten 4-5 maal daags behandeld met hyaluronzuur 0.2% orale gel en de overige patiënten werden behandeld met een placebo gel. De topicale behandeling met hyaluronzuur veroorzaakte in vergelijking met de placebo een significante reductie (p<0.05) in pijn en in de grootte van de erosieve/ulceratieve laesies (p<0.05). Een topicale behandeling met hyaluronzuur lijkt een gunstige aanvulling te zijn in de behandeling van erosieve OLP. Dit onderzoek kent een goede studieopzet met een groot aantal geïncludeerde patiënten, maar eventuele bijwerkingen worden niet beschreven en lange termijn effecten (na het stoppen van de behandeling) zijn niet bekend (Bewijs B).

 

Lokaal ciclosporine

Er zijn 6 studies gevonden over lokaal ciclosporine bij OLP (Gaeta, 1994; Eisen,1990; Harpenau, 1995; Epstein, 1996, Voute, 1994; Eisen,1990).

 

Gaeta et al. vergeleken de effectiviteit van ciclosporine versus placebo bij de behandeling van therapieresistente OLP (Gaeta, 1994). Gedurende 10 weken werden 10 patiënten 3 maal daags topicaal behandeld met 16 mg ciclosporine in een bioadhesieve gel en 10 patiënten werden volgens hetzelfde protocol behandeld met een placebo. Na 10 weken trad bij 5 patiënten uit de ciclosporinegroep een complete reductie op in de omvang van de laesies. Bij 4 patiënten reduceerde de omvang van de orale laesies met minimaal 50%. Bij geen enkele patiënt uit de placebogroep werd een klinische remissie geobserveerd. Bij 2 patiënten uit de placebogroep trad een vermindering op in de ervaren branderige sensatie. De lage dosering van ciclosporine (48 mg/dag) en de goede lokale absorptie zonder bijwerkingen, suggereert dat deze bioadhesieve gel een alternatief kan zijn in de behandeling van OLP (Bewijs B).

 

Eisen et al. verkregen nagenoeg dezelfde resultaten (Eisen,1990). Bij patiënten die behandeld werden met ciclosporine (100 mg/ml) oplossing trad een significante verbetering op van het erytheem, de erosies en de pijn. Bij patiënten die behandeld werden met de placebo oplossing trad geen of een minimale verbetering op. Nadat deze patiënten alsnog met ciclosporine behandeld werden, trad een vergelijkbaar effect op als in de ciclosporinegroep (Bewijs B).

 

In een ander placebo gecontroleerd onderzoek van Harpenau et al. worden deze resultaten bevestigd (Harpenau, 1995).Onder 7 patiënten die behandeld waren met een ciclosporine-oplossing (500 mg/dag) trad een significante reductie op in de grootte van de laesies en in de pijnscores. Bij de 7 patiënten uit de placebogroep trad een minimale reductie op in de omvang van de laesies en patiënten rapporteerden onveranderde of toegenomen pijnscores. (Bewijs B).

 

Twee van de drie bovenstaande studies (Eisen 1990; Harpenau 1995) werden gepoold wat betreft de symptomatische uitkomst in het Cochrane review. De verbeteringen waren statistisch significant voor de individuele studies en de gepoolde analyse (OR = 33,91, 95% BI 8,66 to 132,76). De studies werden ook gepoold met betrekking tot de door de arts geconstateerde verschijnselen en lieten vergelijkbare cijfers zien. (OR = 28,93, 95% BI 9,91 to 84,45).

 

Drie niet placebogecontroleerde studies beschreven de effectiviteit van ciclosporine in de behandeling van OLP (Epstein, 1996; Voûte 1994; Eisen 1990).

 

Epstein et al. gaven ciclosporine met benzocaïne (een adhesief hydroxypropyl cellulose zalf) aan 18 patiënten met therapieresistente orale lichenoïde laesies (Epstein, 1996). De laesies verbeterden niet na een systemische (prednison en ciclosporine) of topicale behandeling met corticosteroïden. Bij 14 patiënten was er sprake van een persisterende idiopatische vorm van LP en 4 patiënten presenteerden met lichenoïde orale graft-versus host laesies (GVHD). Gedurende 4 weken werden patiënten 4 maal daags topicaal behandeld met ciclosporine in benzocaïne 0,5 mg/ml. Bij 7 van de 14 patiënten met persisterende OLP werd er een partiële reductie waargenomen in de (klinische) symptomen. (Bewijs C).

Voûte et al. gingen na wat het effect was van ciclosporine A locaal bij 9 patiënten bij wie eerdere behandelingen met topicale en systemische corticosteroïden niet succesvol waren geweest (Voûte,1994). Bij 4 patiënten reduceerden de laesies en de pijn met minder dan 50% en bij de overige 5 patiënten trad geen verandering of juist een toename op (Bewijs C).

 

De resultaten van het onderzoek van Eisen et al. zijn iets rooskleuriger (Eisen, 1990). In deze studie werden 6 patiënten 3 maal daags behandeld met een ciclosporine-oplossing. Na 8 weken verbeterden de gemiddelde erosie- en VAS-scores significant (p <0.05) met respectievelijk 95%, 59% en 96% (Bewijs C).

 

Ciclosporine vs. corticosteroïden

Uit de literatuurselectie kwamen 6 artikelen naar voren waarin de behandeling van ciclosporine werd vergeleken met een behandeling met corticosteroïden (Conrotto 2006, Meissner 1992; Yoke, 2006; Thongprasom, 2007; Sheg, 1994; López, 1995). In 1992 verscheen het artikel van Meissner et al. waarin een behandeling met ciclosporine zalf werd vergeleken met een topicale corticosteroïden behandeling (Meissner, 1992).

 

In een prospectieve gerandomiseerde studie werden 20 patiënten met erosieve of atrofische OLP, 3 maal daags topicaal behandeld met ciclosporine A (25 mg/g) of een corticosteroïden zalf. Beide groepen toonden na 3 weken een reductie in de omvang van de erosieve of atrofische laesies. Na 2 en 3 weken toonde een behandeling met ciclosporine A betere resultaten. De resultaten van dit onderzoek dienen met enige terughoudendheid geïnterpreteerd te worden. Er bestaat onduidelijkheid over het type corticosteroïd dat in deze studie toegepast is en de resultaten worden daarnaast vrij summier beschreven (Bewijs B).

Yoke et al verrichtten een gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek, waarin zij de topicale behandeling van OLP met triamcinolonacetonide 0.1% in Orabase vergeleken met ciclosporine (100 mg/ml) oplossing (Yoke, 2006). Van de 193 geïncludeerde patiënten werden gedurende 8 weken, 68 patiënten 3 maal daags behandeld met ciclosporine en 71 patiënten 3 maal daags met triamcinolonacetonide. Na 8 weken bleek in beide groepen sprake van een reductie in zowel de grootte van de laesies als in de VAS-score (pijn en een branderig gevoel). Deze reductie bleek groter (overigens niet significant) onder de patiënten die behandeld werden met triamcinolonactonide (Bewijs B).

 

Thongprasom et al. kwamen een jaar later, in een gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek bij 13 patiënten met OLP nagenoeg tot dezelfde conclusie (Thongprasom, 2007). Na eenzelfde behandeling toonden 3 patiënten uit de triamcinolonacetonidegroep een complete remissie en bij 3 patiënten trad een partiële remissie op. In de ciclosporinegroep trad daarentegen bij 2 patiënten een partiële remissie op en 4 patiënten rapporteerden geen verandering in de grootte van de laesies. Tussen beide groepen bestond geen significant verschil (p>0.01) in resultaten (Bewijs B).

 

In 1994 kwamen Sheg et al. in een gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek tot een neutrale conclusie (Sheg, 1994). In dit onderzoek werden in totaal 6 patiënten gedurende 6 weken, 3 maal daags behandeld met een ciclosporine oplossing (100 mg/ml) en 7 patiënten werden behandeld met een triamcinolonacetonide zalf (1mg/g). Na 6 weken werd een kortdurende klinische verbetering geobserveerd in beide groepen. Bij geen enkele patiënt werd een complete remissie waargenomen. Tussen beide groepen bestond geen significant verschil in de uitkomsten. Nadat de patiënten uit de triamcinolonacetonidegroep alsnog behandeld werden met ciclosporine trad er geen klinische verbetering op. Een follow up van 1 jaar leverde op de lange termijn in beide groepen geen verbetering op (Bewijs B).

López et al. concludeerden o.b.v. een vergelijkend dubbelblind onderzoek dat ciclosporine een alternatief kan zijn in de behandeling van therapieresistente erythemateuze OLP (López, 1995). Zij behandelden twee groepen van 10 patiënten gedurende 8 weken, 3 maal daags met 5 ml ciclosporine oplossing 10% versus 3 maal daags met triamcinolonacetonide oplossing 0.1%. Na 8 weken nam de omvang van de erosieve laesies met gemiddeld 81% en 62% af bij patiënten uit respectievelijk de ciclosporineen de triamcinolonacetonide groep. De erythemateuze laesies reduceerden gemiddeld met 78% en 62% bij patiënten die behandeld waren met respectievelijk ciclosporine en triamcinolonacetonide. Ook de symptomen (pijnscore) namen in beide groepen af. In deze studie ontbreekt een omschrijving van de eventuele bijwerkingen.

 

In een dubbelblind gerandomiseerde gecontroleerde studie onderzochten Conrotto et al. de effectiviteit van clobetasol en ciclosporine lokaal bij atrofische of erosieve OLP (Conrotto, 2006). Patiënten werden gedurende 2 maanden, 2 maal daags behandeld met 0.5 mg clobetasolpropionaat gel 0.025% of 13 mg ciclosporine gel 1.5%. Na 2 maanden was er bij 18 (95%) patiënten uit de clobetasolgroep en bij 13 (65%) patiënten uit de ciclosporinegroep, sprake van een totale of gedeeltelijke remissie. Het verschil tussen beide groepen bleek statistisch significant (p<0.05). De symptomen uitgedrukt in een VAS-score, verbeterden bij 18 patiënten uit de clobetasol- en bij 17 patiënten uit de ciclosporinegroep. Tussen beide groepen was er geen significant verschil in de VAS-scores. Na een follow up van 2 maanden behield 33% van de patiënten uit de clobetasolgroep en 77% uit de ciclosporinegroep een remissie van hun symptomen. Ciclosporine 1.5% is in vergelijking met clobetasol 0.025% minder kosteneffectief. (Bewijs B).

 

Aloë vera

Choonhakarn et al. vergeleken de effectiviteit van aloë vera met een placebo bij erosieve en ulceratieve OLP (Choonhakarn, 2008). Gedurende 8 weken werden 27 patiënten 2 maal daags topicaal behandeld met aloë vera gel en 27 patiënten werden behandeld met een placebo gel. Na 8 weken reduceerde de omvang van de laesies met meer dan 50%, bij 22 patiënten (81%) uit de aloë-veragroep en bij 1 patiënt (4%) uit de placebogroep. De omvang van de laesies reduceerden compleet bij 2 (7%) patiënten uit de aloë-veragroep. Pijn verdween compleet bij 9 (33%) patiënten uit de aloë-veragroep en bij 1 (4%) patiënt uit de placebogroep. Behoudens een lokale prikkelende sensatie en jeuk traden geen andere bijwerkingen op. Volgens de resultaten van deze studie is aloë vera gel significant meer effectief dan een placebo in het reduceren van de omvang van de laesies (p <0.001) en de pijn (p <0.005) bij OLP. Het effect op de lange termijn is onbekend en omdat er geen andere studies zijn die dit kunnen bevestigen, dienen deze resultaten met de nodige voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd.

 

Thalidomide

Wu et al. (Wu, 2010) heeft 69 patiënten met erosieve orale lichen planus met thalidomide 1% pasta (n =37) of dexamethason 0.043% pasta (n=32) behandeld. Patiënten waarbij de erosieve laesies na 1 week verdwenen waren werden gevolgd op mogelijke recidieven. Patiënten die nog erosieve laesies hadden kregen nog 3 weken extra behandeling. Uitkomstmaten waren: oppervlakte van erosieve laesies, visual analogue scale (VAS) scores, recidief na 3 maanden en bijwerkingen na 1 jaar.

 

Na 1 week behandeling hadden beide groepen een significante reductie van erosieve laesies en VAS-score (P<0,001). Complete remissie trad op bij 18 (54.5%) van de 33 patiënten die met thalidomide behandeld waren en bij 17 (56.7%) van de 30 patiënten die met dexamethason behandeld waren. De oppervlakte van erosieve laesies (P =.420) en VAS-scores (P =.498) waren vergelijkbaar voor beide groepen. Na 1 maand behandeling waren 24 patiënten in de thalidomide groep (66.7%) en 22 patiënten in de dexamethason groep (73.3%) geheel vrij van laesies. Er was geen verschil tussen beide groepen wat betreft recidieven na 3 maanden follow up. In beide groepen waren 2 patiënten die ongemak van de behandeling ondervonden.

  1. Aguirre JM, Bagan JV, Rodriguez C, Jimenez Y, Martinez-Conde R, az de RF, et al. Efficacy of mometasone furoate microemulsion in the treatment of erosive-ulcerative oral lichen planus: pilot study. J Oral Pathol Med 2004 Aug;33(7):381-5
  2. Al-Mutairi N, El-Khalawany M. Clinicopathological characteristics of lichen planus pigmentosus and its response to tacrolimus ointment: an open label, non-randomized, prospective study. J Eur Acad Dermatol Venereol. 2010; 24(5): 535-40
  3. Anderson M, Kutzner S, Kaufman R.H. Treatment of vulvovaginal lichen planus with vaginal hydrocortisone suppositories. Obstet Gynecol 2002;100:359-62
  4. Bouloc A, Revuz J, Bagot M, Wechsler J, Natta P. KH 1060 for the treatment of lichen planus: a multicenter, randomized, double-blind, vehicle-controlled study. Arch Dermatol. 2000 Oct; 136(10): 1272
  5. Buajeeb W, Kraivaphan P, Pobrurksa C. Efficacy of topical retinoic acid compared with topical fluocinolone acetonide in the treatment of oral lichen planus. Oral Surg Oral Med Oral Pathol Oral Radiol Endod 1997 Jan;83(1):21-5
  6. Buajeeb W, Pobrurksa C, Kraivaphan P. Efficacy of fluocinolone acetonide gel in the treatment of oral lichen planus. Oral Surg Oral Med Oral Pathol Oral Radiol Endod 2000 Jan;89(1):42-5
  7. Byrd JA, Davis MDP, Roy MD, Rogers S. Recalcitrant symptomatic vulvar lichen planus, response to topical tacrolimus. Arch dermatol 2004;140:715-720
  8. Carbone M, Arduino PG, Carrozzo M, Caiazzo G, Broccoletti R, Conrotto D, et al. Topical clobetasol in the treatment of atrophic-erosive oral lichen planus: a randomized controlled trial to compare two preparations with different concentrations. Journal of oral pathology & medicine: official publication of the International Association of Oral Pathologists and the American Academy of Oral Pathology 2009;38:227-33
  9. Choonhakarn C, Busaracome P, Sripanidkulchai B, Sarakarn P. The efficacy of aloe vera gel in the treatment of oral lichen planus: a randomized controlled trial. The British journal of dermatology 2008;158:573-7
  10. Conrotto DC. Ciclosporin vs. clobetasol in the topical management of atrophic and erosive oral lichen planus: A double-blind, randomized controlled trial. British Journal of Dermatology 2006 Jan;154(1):Jan
  11. Cooper SM, Wojnarowska F. Influence of treatment of erosive lichen planus of the vulva on its prognosis. Arch Dermatol 2006; 142: 289-94
  12. Corrocher G, Di LG, Martinelli N, Mansueto P, Biasi D, Nocini PF, et al. Comparative effect of tacrolimus 0.1% ointment and clobetasol 0.05% ointment in patients with oral lichen planus. J Clin Periodontol 2008 Mar;35(3):244-9
  13. Donnellan F, Swan MP, May, GR, Kandel G, Marcon NE, Kortan PP. Fluticasone proprionate for treatment of esophageal lichen planus. A case series. Dis Esophagus 2011; 24: 211-4.
  14. Eisen D, Griffiths CEM, Ellis CN, Duell E, Voorhees JJ. Cyclosporine swish and spit improves oral lichen planus in a double-blind study. Clin Res 1990;38:624A
  15. Eisen DE. Effect of topical cyclosporine rinse on oral lichen planus. A double-blind analysis. N Engl J Med 1990; 323(5)
  16. Epstein JB, Truelove EL. Topical cyclosporine in a bioadhesive for treatment of oral lichenoid mucosal reactions: an open label clinical trial. Oral Surg Oral Med Oral Pathol Oral Radiol Endod 1996 Nov;82(5):532-6
  17. Gaeta GM, Serpico R, Femiano F, La-Rotonda MI, Cappello B, Gombos F, et al. Cyclosporin bioadhesive gel in the topical treatment of erosive oral lichen planus. Int J Immunopathol Pharmacol 1994;7:125-32
  18. Giustina TAS. Topical application of isotretinoin gel improves oral lichen planus. A double-blind study. Archives of Dermatology 1986;122(5):1986
  19. Glade CP, Van Der Vleuten CJ, van Erp PE, De Jong EM, van de Kerkhof PC. The epidermis of chronic idiopathic lichen planus during topical treatment with the vitamin D3 analogue KH 1060. Clin Exp Dermatol. 1998; 23(1): 14-8
  20. Gorouhi F, Solhpour A, Beitollahi JM, Afshar S, Davari P, Hashemi P, et al. Randomized trial of pimecrolimus cream versus triamcinolone acetonide paste in the treatment of oral lichen planus. Journal of the American Academy of Dermatology 2007;57:806-13
  21. Greenspan JS, Yeoman CM, Harding SM. Oral lichen planus. A double-blind comparison of treatment with betamethasone valerate aerosol and pellets. British dental journal 1978;144:83-4
  22. Guiglia R, Di LC, Pizzo G, Picone L, Lo ML, Gallo PD, et al. A combined treatment regimen for desquamative gingivitis in patients with oral lichen planus. J Oral Pathol Med 2007 Feb;36(2):110-6.
  23. Hegarty AM, Hodgson TA, Lewsey JD, Porter SR. Fluticasone propionate spray and betamethasone sodium phosphate mouthrinse: a randomized crossover study for the treatment of symptomatic oral lichen planus. Journal of the American Academy of Dermatology 2002;47:271-9
  24. Helgesen A.O.L., Gjersvik P, Jebsen P, Kirschner R, Tanbo T. Vaginal involvement in genital erosive lichen planus. Act Obstetricia et Gynecologica 2010; 89: 966-970
  25. Hersle K, Mobacken H, Sloberg K, Thilander H. Severe oral lichen planus: treatment with an aromatic retinoid (etretinate). Br J Dermatol 1982 Jan;106(1):77-80
  26. Irvine C, Irvine F, Champion RH. Long-term follow-up of lichen planus. Acta Derm Venereol. 1991; 71: 242-244
  27. Jensen JT, Bird M, Leclair CM. Patient satisfaction after the treatment of vulvovaginal erosive lichen planus with topical clobetasol and tacrolimus: a survey study. Am J Obstet Gynecol. 2004;190(6):1759-1763
  28. Kaliakatsou F, Hodgson TA, Lewsey JD, Hegarty AM, Murphy AG, Porter SR. Management of recalcitrant ulcerative oral lichen planus with topical tacrolimus. J Am Acad Dermatol 2002 Jan;46(1):35-41
  29. Kar HK, Parsad D, Gautam RK, Jain RK, Sharma PK. Comparison of topical tretinoin and betamethasone in oral lichen planus. Indian Journal of Dermatology, Venerology and Leprology 1996;62:304-5
  30. Kirtschig G, Meulen van der AJ, Ion Lipan JW, Stoof TJ. Successful treatment of erosive vulvovaginal lichen planus with topical tacrolimus. Brit. J. Dermatol 2002;147:625-626
  31. Laeijendecker R, Tank B, Dekker SK, Neumann HA. A comparison of treatment of oral lichen planus with topical tacrolimus and triamcinolone acetonide ointment. Acta Derm Venereol 2006;86(3):227-9.
  32. Lonsdale-Eccles AA, Velangi S. Topical pimecrolimus in the treatment of genital lichen planus: a prospective case series. Brit J of Dermatol 2005;153:390-394
  33. Lotery HE, Galask RP. Erosive lichen planus of the vulva and vagina. Am J. Obstet and Gynecol 2003;101:1121-5
  34. Lozada-Nur FI, Sroussi HY. Tacrolimus powder in Orabase 0.1% for the treatment of oral lichen planus and oral lichenoid lesions: an open clinical trial. Oral Surgery, Oral Medicine, Oral Pathology, Oral Radiology, and Endodontics 2006;102:744-9
  35. McGrath C, Hegarty AM, Hodgson TA, Porter SR. Patient-centred outcome measures for oral mucosal disease are sensitive to treatment. Int J Oral Maxillofac Surg 2003 Jun;32(3):334-6.
  36. Meijden van der W.I., Harmsel Ter W.A. Vulvapathologie. Van Gorum, 1e druk, 2007
  37. Meissner T, Becker J, Reichart PA. Local treatment of oral Lichen planus with Ciclosporin A. Deutsche Zahnarztliche Zeitschrift 1992;47:880-2
  38. Morrison L, Kratochvil FJ, III, Gorman A. An open trial of topical tacrolimus for erosive oral lichen planus. J Am Acad Dermatol 2002 Oct;47(4):617-20
  39. Mous HVH, Helmerhorst ThJM, Hollander, JC den, Meijden WI van der. Vulvovaginale klachten, dyspareunie en orale mucosa-afwijkingen: erosieve lichen planus. Ned Tijdschr Geneeskd. 2002;146:881-5
  40. Nolan A, Badminton J, Maguire J, Seymour RA. The efficacy of topical hyaluronic acid in the management of oral lichen planus. J Oral Pathol Med 2009 Mar;38(3):299-303
  41. Olivier V, Lacour JP, Mousnier A, Garraffo R, Monteil RA, Ortonne JP. Treatment of chronic erosive oral lichen planus with low concentrations of topical tacrolimus: an open prospective study. Arch Dermatol 2002 Oct;138(10):1335-8
  42. Podboy A, Sunjaya D, Smyrk TC, Murray JA, Binder M, Katzka DA, Alexander JA, Halland M. Oesophageal lichen planus: the efficacy of topical steroid-based therapies. Aliment Pharmacol Ther. 2017 Jan;45(2):310-318.
  43. Passeron T, Lacour JP, Fontas E, Ortonne JP. Treatment of oral erosive lichen planus with 1% pimecrolimus cream: a double-blind, randomized, prospective trial with measurement of pimecrolimus levels in the blood. Archives of Dermatology 2007;143:472-6
  44. Radfar L, Wild RC, Suresh L. A comparative treatment study of topical tacrolimus and clobetasol in oral lichen planus. Oral Surg Oral Med Oral Pathol Oral Radiol Endod 2008 Feb;105(2):187-93
  45. Rajar UD, Majeed R, Parveen N, Sheikh I, Sushel C. Efficacy of aloe vera gel in the treatment of vulval lichen planus. J Coll Physicians Surg Pak 2008; 18:612-4
  46. Rodstrom PO, Hakeberg M, Jontell M, Nordin P. Erosive oral lichen planus treated with clobetasol propionate and triamcinolone acetonide in Orabase: A double-blind clinical trial. J DERMATOL TREAT 1994;5:7-10
  47. Santegoets L.A.M. Dissertatie “Molecular and immunological mechanisms of epithelial disorders of the vulva”; 2011
  48. Sardella AD. Efficacy of topical mesalazine compared with clobetasol propionate in treatment of symptomatic oral lichen planus. Oral diseases 1998;4(4):1998
  49. Scardina GAM. A randomized trial assessing the effectiveness of different concentrations of isotretinoin in the management of lichen planus. International Journal of Oral and Maxillofacial Surgery 2006 Jan;35(1):Jan\
  50. Schauer F, Monasterio C, Technau-Hafsi K, Kern JS, Lazaro A, Deibert P, Hasselblatt P, Schwacha H, Heeg S, Brass V, Küllmer A, Schmidt AR, Schmitt-Graeff A, Kreisel W. Esophageal lichen planus: towards diagnosis of an underdiagnosed disease. Scand J Gastroenterol. 2019 Oct;54(10):1189-1198.
  51. Scheer M, Kawari-Mahmoodi N, Neugebauer J, Kubler AC. (Pimecrolimus (Elidel) for therapy of lichen ruber mucosae). Mund Kiefer Gesichtschir 2006 Nov;10(6):403-7
  52. Sieg P, Von DH, Von Z, V, Iven H, Färber L. Topical cyclosporin in oral lichen planus: a controlled, randomized, prospective trial. The British journal of dermatology 1995;132:790-4
  53. Sloberg K, Hersle K, Mobacken H, Thilander H. Topical tretinoin therapy and oral lichen planus. Arch Dermatol 1979 Jun;115(6):716-8
  54. Soria A, gbo-Godeau S, Taieb A, Frances C. Treatment of refractory oral erosive lichen planus with topical rapamycin: 7 cases. Dermatology 2009;218(1):22-5
  55. Swift JC, Rees TD, Plemons JM, Hallmon WW, Wright JC. The effectiveness of 1% pimecrolimus cream in the treatment of oral erosive lichen planus. Journal of Periodontology 2005;76:627-35.
  56. Thongprasom K, Chaimusig M, Korkij W, Sererat T, Luangjarmekorn L, Rojwattanasirivej S. A randomized-controlled trial to compare topical cyclosporin with triamcinolone acetonide for the treatment of oral lichen planus. Journal of oral pathology & medicine: official publication of the International Association of Oral Pathologists and the American Academy of Oral Pathology 2007;36:142-6
  57. Thongprasom K, Luangjarmekorn L, Sererat T, Taweesap W. Relative efficacy of fluocinolone acetonide compared with triamcinolone acetonide in treatment of oral lichen planus. J Oral Pathol Med 1992;21:456-8
  58. Thongprasom K, Luengvisut P, Wongwatanakij A, Boonjatturus C. Clinical evaluation in treatment of oral lichen planus with topical fluocinolone acetonide: A 2-year follow-up. Journal of Oral Pathology & Medicine 2003;32:315-22
  59. Tyldesley WR, Harding SM. Betamethasone valerate aerosol in the treatment of oral lichen planus. Br J Dermatol 1977 Jun;96(6):659-62
  60. Ungphaiboon S, Nittayananta W, Vuddhakul V, Maneenuan D, Kietthubthew S, Wongpoowarak W, et al. Formulation and efficacy of triamcinolone acetonide mouthwash for treating oral lichen planus. American journal of health system pharmacy: AJHP: official journal of the American Society of Health System Pharmacists 2005;62:485-91
  61. Volz TC. Pimecrolimus cream 1% in erosive oral lichen planus - A prospective randomized double-blind vehicle-controlled study. British Journal of Dermatology 2008 Oct;159(4):October
  62. Voute AB, Schulten EA, Langendijk PN, Nieboer C, Van dW, I. Cyclosporin A in an adhesive base for treatment of recalcitrant oral lichen planus. An open trial. Oral Surg Oral Med Oral Pathol 1994 Oct;78(4):437-41
  63. Voute ABE. Fluocinonide in an adhesive base for treatment of oral lichen planus: A double-blind, placebo-controlled clinical study. Oral Surgery Oral Medicine and Oral Pathology 1993;75(2):1993.
  64. Wu Y, Zhou G, Zeng H, Xiong CR, Lin M, Zhou HM. A randomized double-blind, positive-control trial of topical thalidomide in erosive oral lichen planus. Oral Surg Oral Med Oral Pathol Oral Radiol Endod. 2010 Aug;110(2):188-95
  65. Yoke PC, Tin GB, Kim MJ, Rajaseharan A, Ahmed S, Thongprasom K, et al. A randomized controlled trial to compare steroid with cyclosporine for the topical treatment of oral lichen planus. Oral Surg Oral Med Oral Pathol Oral Radiol Endod 2006 Jul;102(1):47-55.
  66. Zorginstituut Nederland. GVS beoordeling budesonide orodispergeerbare tablet (Jorveza®). Referentie 2018061847. 12 december 2018

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 17-12-2021

Laatst geautoriseerd  : 17-12-2021

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2027

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlands Huisartsen Genootschap
  • Nederlandse Vereniging van Maag-Darm-Leverartsen
  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Nederlandse Vereniging van Ziekenhuisapothekers
  • Nederlandse Vereniging voor Seksuologie
  • Nederlandse Vereniging voor Mond- Kaak- en Aangezichtschirurgie
  • Nederlandse Wetenschappelijke Vereniging van Tandartsen
  • Nederlandse Vereniging voor Vulva Pathologie
  • Nederlandse Vereniging voor Bekkenfysiotherapie
  • Huid Nederland
  • Nederlandse Vereniging van Mondhygiënisten
  • Lichen Planus Vereniging Nederland

Algemene gegevens

De richtlijnontwikkeling werd gefinancierd vanuit de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijn.

Doel en doelgroep

Doel

Deze richtlijn is een document met aanbevelingen ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering. De richtlijn is gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek en discussie met  input van experts uit verschillende vakgebieden en patiëntvertegenwoordigers. De richtlijn geeft aanbevelingen over begeleiding en behandeling van patiënten met lichen planus.

 

Doelgroep

De richtlijn is bestemd voor alle zorgverleners die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met lichen planus, zoals dermatologen, gynaecologen, urologen, apothekers, kinderartsen, MDL-artsen, huisartsen, tandartsen, MKA-chirurgen, pathologen, seksuologen, bekkenfysiotherapeuten, verloskundigen, psychologen, verpleegkundigen en mondhygiënisten. Voor patiënten werd informatie op www.thuisarts.nl en een patiëntenfolder ontwikkeld.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn werd in 2018 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld.

Bij het samenstellen van de werkgroep werd rekening gehouden met de geografische spreiding van de werkgroepleden en met een evenredige vertegenwoordiging van academische en niet-academische achtergrond. De werkgroepleden hebben onafhankelijk gehandeld en geen enkel lid ontving gunsten met het doel de richtlijnen te beïnvloeden.

Naast de afgevaardigden van de verschillende beroepsgroepen is er ook een

patiëntenvertegenwoordiger betrokken geweest bij de ontwikkeling van de richtlijn. Voor een volledig overzicht van voorgaande werkgroepen en alle betrokken partijen wordt verwezen naar tabel 2 en tabel 6 in bijlage 1.

 

Werkgroepleden – 2021

Affiliatie en vereniging

Drs. C.L.M. van Hees, voorzitter, dermatoloog

Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam, Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV)

Drs. M.L. Bandell, gynaecoloog, seksuoloog NVVS/FECSM

Albert Schweitzer Ziekenhuis, Dordrecht, Nederlandse Wetenschappelijke Vereniging voor Seksuologie (NVVS)

E. Bol-van den Hil, mondhygiënist

 

Nederlandse Vereniging van Mondhygiënisten (NVM)

C.W.L. van den Bos, bekkenfysiotherapeut, MSPT

Nederlandse Vereniging voor Bekkenfysiotherapie (NVFB)

Drs. T. Breedveld, tandarts

­­­ Nederlandse Wetenschappelijke Vereniging van Tandartsen (NWVT)

Dr. G.R. Dohle, uroloog

Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam, Nederlandse Vereniging voor Urologie (NVU)

Dr. J.J.E. van Everdingen, dermatoloog n.p.

Directeur NVDV, Utrecht, Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV)

Drs. A. Glansdorp, huisarts en kaderhuisarts urogynaecologie

Leiden, Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG)

S. Groot, patiëntvertegenwoordiger, voorzitter Lichen Planus Vereniging Nederland

Lichen Planus Vereniging Nederland (LPVN)

Dr. W.A. ter Harmsel, gynaecoloog

Roosevelt Kliniek, Leiden, Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG)

J. Janssens, verpleegkundig specialist

Bravis Ziekenhuis, Bergen op Zoom en Roosendaal, Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland (V&VN)

Dr. M.J. ten Kate-Booij, gynaecoloog

Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam, Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG)

Dr. E.H. van der Meij, MKA-chirurg

Nederlandse Vereniging voor Mondziekten, Kaak- en Aangezichtschirurgie (NVMKA)

Drs. E.J. Mendels, dermatoloog

 

Sophia Kinderziekenhuis - Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam, Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV)

Dr. J.M. Oldhoff, dermatoloog

Universitair Medisch Centrum Groningen, Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV)

Drs. M.C. Raadgers, bekkenfysiotherapeut, bewegingswetenschapper

Nederlandse Vereniging voor Bekkenfysiotherapie (NVFB)

Drs. M.J. Ramakers, arts-seksuoloog NVVS/FECSM

Nederlandse Wetenschappelijke Vereniging Voor Seksuologie (NVVS)

Drs. L.M.T. van der Spek-Keijser, dermatoloog

Bravis Ziekenhuis, Bergen op Zoom en Roosendaal, Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV)

E. Swanborn, patiëntvertegenwoordiger, voorzitter stichting Lichen Sclerosus

Stichting Lichen Sclerosus (SLS)

Dr. R.A. Veenendaal

Nederlandse Vereniging van Maag-Darm-Leverartsen (NVMDL)

Drs. H. Vermaat, dermatoloog

Spaarne Gasthuis, Haarlem, Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV), Nederlandse Vereniging voor Vulva Pathologie (NVvVP)

Drs. A.H.I. Witterland, ziekenhuisapotheker

Nederlandse Vereniging van ZiekenhuisApothekers (NVZA)

Drs S.A.A. Wolt-Plompen, kinderarts

Universitair Medisch Centrum Utrecht, Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK)

Ondersteuning werkgroep

Vereniging

S.L. Wanders, MSc, arts-onderzoeker (secretaris) vanaf juli 2021

Bureau NVDV, Utrecht, Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV)

E. de Booij, MSc, arts-onderzoeker (secretaris) t/m juni 2021

Bureau NVDV, Utrecht, Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV)

L.S. van der Schoot, MSc, arts-onderzoeker (secretaris) t/m november 2019

Bureau NVDV, Utrecht, Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV)

M. Hofhuis, MSc, arts-onderzoeker (secretaris) t/m oktober 2019

Bureau NVDV, Utrecht, Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV)

Dr. W.A. van Enst, epidemioloog

Bureau NVDV, Utrecht, Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV)

Belangenverklaringen

De KNMG-code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in bijlage 2.

Inbreng patiëntenperspectief

In de huidige richtlijn wordt het belang onderschreven van het patiëntenperspectief in het algemeen en van behandeltevredenheid en kwaliteit van leven in het bijzonder. Veel van de aandachtspunten die de Lichen Planus Vereniging Nederland (LPVN) heeft aangedragen zijn verweven in deze richtlijn. Om het patiëntenperspectief meer kracht bij te zetten is er op verzoek van de LPVN een landelijk vragenlijstonderzoek uitgevoerd naar behandeltevredenheid en kwaliteit van leven bij patiënten met LP. In totaal werden 138 LP-patiënten door de LPVN aangeschreven voor deelname aan dit onderzoek, met een respons van 76,1% (88 patiënten). In dit onderzoek werden specifieke vragen gesteld over behandeltevredenheid. Bij de behandeling blijken patiënten effectiviteit het belangrijkste vinden, gevolgd door arts-patiënt relatie, veiligheid en informatieverschaffing. Ongeveer de helft van de patiënten (49,3%) is tevreden over de huidige behandeling, waarbij patiënten het meest tevreden waren over de arts-patiënt relatie, en het minst over effectiviteit van de behandeling. Tevens werden specifieke vragen gesteld over kwaliteit van leven. Uit het vragenlijstonderzoek kwam naar voren dat patiënten met LP een lichte tot middelmatige vermindering van kwaliteit van leven ervaren. De grootste vermindering wordt veroorzaakt door symptomen. Voor een volledig verslag van dit vragenlijstonderzoek zie bijlage 10. Tevens heeft de LPVN een lijst met aandachtspunten voor de zorgverlener aangedragen. Deze lijst geeft de zorgverlener in vogelvlucht een inzicht in de wensen van patiënten met lichen planus. Deze lijst met aandachtspunten is te vinden in bijlage 11.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Werkwijze

Voor een overzicht van alle aspecten van de ontwikkeling van een richtlijn wordt verwezen naar bijlage 1.

Volgende:
Intralesionale corticosteroïden