Leidraad - Vitaal bedreigde patiënt

Initiatief: NVIC Aantal modules: 6

Scholing voor behandeling vitaal bedreigde patiënt

Uitgangsvraag

Hoe dient de scholing van het spoedinterventiesysteem (SIS) te worden uitgevoerd, zodat de herkenning en start van de behandeling van een vitaal bedreigde patiënt zo optimaal mogelijk verloopt?

Aanbeveling

Biedt aan verpleegkundigen en artsen van verpleegafdelingen tenminste tweejaarlijks, eventueel gecombineerd met of afgewisseld door BLS-training, een gestructureerde, interprofessionele/multidisciplinaire (eventueel in combinatie met leden van het lokale SIT) scholing aan in de vorm van scenariotrainingen.

 

Richt de herhalingsmodules op het signaleren van de vitaal bedreigde patiënt en ondersteun de training eventueel met een e-learning.

Overwegingen

Uit de literatuur blijkt dat scholing mogelijk het meeste effect heeft als dit gestructureerd wordt aangeboden en op vaste momenten herhaald wordt (Cox, 2006). Rice (2009) pleit voor het opnemen van scholing over de beoordeling en behandeling van de vitaal bedreigde patiënt in de opleiding tot algemeen verpleegkundige en arts. Meerdere studies suggereren dat met name onervaren verpleegkundigen en artsen zich zonder gebruik te kunnen maken van een gestandaardiseerd systeem minder comfortabel voelen in de beoordeling en behandeling van deze categorie patiënten (Smith, 2004; Featherstone, 2005).

 

Daarnaast is het van belang dat de scholing voldoet aan de vooraf gestelde verwachtingen van de groep, dat er voordeel wordt gezien van het geleerde en dat de stof praktisch toepasbaar is (Cutler, 2002). Praktijkgerichte training verbetert significant de kennis over het signaleren en behandelen van de vitaal bedreigde patiënt (Smith, 2004). De opbrengst is bovendien het hoogste als gebruik gemaakt wordt van verschillende onderwijsmethoden per training (Fuhrman, 2009). Zo werd door Tait (2008) gesuggereerd dat in de opleiding tot IC-verpleegkundige e-learning een goede aanvulling kan zijn op de cursus. Hierbij speelt met name de flexibiliteit een rol, waarbij de cursist op eigen tijd en snelheid de lesstof kan doornemen. Ook scenariotraining werd als positief beoordeeld, mits de scenario’s waarheidsgetrouw zijn en gevolgd worden door een nabespreking met de docent. Scenariotraining kan mogelijk de hiaten in kennis van de studenten zichtbaar maken en handvatten geven deze te verbeteren (Unsworth, 2012). Een positief effect van video-gestuurde nabespreking van de scenariotraining kon in twee tot nu toe verrichte studies bij respectievelijk resuscitatietraining van neonaten en bij scenariotraining van anesthesisten in opleiding niet worden aangetoond (Sawyer, 2012; Savoldelli, 2006). Wel werd zonder nabespreking geen verbetering in kennisniveau van de cursisten gezien (Savoldelli, 2006).

 

In meerdere studies werd de voorkeur uitgesproken voor multidisciplinaire trainingen waar zowel artsen als verpleegkundigen aan deelnemen (Smith, 2004; Cox, 2006; Unsworth, 2012; Liaw, 2010). In de door deze auteurs beschreven trainingen werd ook geschoold in communicatie tussen verpleegkundigen en artsen. Leonard (2004) beschreef dat falen in communicatie een groot aandeel heeft in het optreden van vermijdbare schade bij patiënten. Om dit te voorkomen werd een gestandaardiseerd model ontwikkeld wat door verpleegkundigen gevolgd kan worden wanneer zij met een arts overleggen over een patiënt: Situation-Background-Assessment-Recommendation (SBAR). Dit model is op dit moment in meerdere Nederlandse klinieken geïmplementeerd.

 

Sinds enkele jaren is het onder artsen gebruikelijk patiënten te beoordelen volgens de ABCDE-methode. Meerdere studies zijn gepubliceerd waarin ook verpleegkundigen deze methode aangeleerd werd (Liaw, 2011a; Liaw, 2011b). Het effect hiervan is echter nog niet duidelijk en verdient nader onderzoek, alhoewel deze methodiek in sommige ziekenhuizen door verpleegkundigen reeds wordt toegepast. Zowel bij de opleidingen MBO-verpleegkunde en HBO-verpleegkunde vindt scholing plaats op het gebied van de vitaal bedreigde patiënt en is ook de ABCDE-methode opgenomen in het screeningsproces van deze patiëntenpopulatie.

 

Bovenstaande literatuur steunt het belang van het aanbieden van interprofessionele/ interdisiciplinaire scenariotrainingen aan het personeel op verpleegafdelingen in het ziekenhuis. Voor het invoeren van dergelijke scenariotrainingen zullen financiële middelen noodzakelijk zijn. Een soortgelijke kostenpost is in veel ziekenhuizen reeds aanwezig voor BLS- en soms ALS-trainingen. De in de praktijk veel grotere blootstelling aan vitaal bedreigde patiënten dan aan patiënten in een ALS- of BLS-setting op een verpleegafdeling, is een rechtvaardiging voor eventueel verhoogde kosten voor het aanbieden van interprofessionele/interdisciplinaire scenariotrainingen.

 

Rationale

Verpleegkundigen zijn bepalend in het activeren van het SIT. Scholing van verpleegkundigen en artsen in het herkennen van klinische achteruitgang en de interprofessionele communicatie hierover (bv. via SBAR) is van groot belang. De scholing is waarschijnlijk het meest effectief als deze gestructureerd, interprofessioneel/multidisciplinair en praktijkgericht aangeboden wordt, en op vaste momenten herhaald wordt.

Onderbouwing

Verpleegkundigen zijn bepalend bij de interpretatie van de gemeten parameters, het beoordelen van de noodzaak tot het inroepen van hulp van een arts, het beoordelen van de urgentie van de hulpvraag én het instellen van de eerste behandeling ter stabilisatie van de patiënt (Considine, 2004). Dit maakt het van groot belang om verpleegkundigen te scholen in het herkennen van klinische achteruitgang en in het nemen van de juiste vervolgactie.

 

Na scholing dient geborgd te worden dat de opgedane kennis behouden en up-to-date blijft bij toekomstige veranderingen. Op dit moment is er geen richtlijn over hoe dit kennisniveau te behouden, alhoewel voorbeelden bekend zijn vanuit onder meer de anesthesiologie, SEH en IC waarbij reguliere scenariotrainingen worden gegeven. Stelselmatige scenariotraining van het zorgpersoneel op verpleegafdelingen ontbreekt daarentegen vaak. Voor basic life support (BLS) hebben veel ziekenhuizen inmiddels een systeem waarbij herhaalde trainingen ervoor zorgen dat alle betrokken medewerkers adequaat geschoold blijven. De BLS-trainingen vinden veelal tweejaarlijks plaats, conform de adviezen van de European Resuscitation Council (Greif, 2015), waarbij herhaling en de snelheid van herhaling (binnen 12 tot 24 maanden) van de trainingen een aangetoond positief effect hebben op de kwaliteit van behandeling. Dit systeem kan dienen als voorbeeld voor het borgen van de kwaliteit van zorg voor vitaal bedreigde patiënten, in zekere zin immers een pre-BLS setting.

Er is een overkoepelende zoekactie gedaan in de databases van embase.com, Medline Ovid en Cochrane central in september 2017 in samenwerking met een informatiespecialist naar SIS. Deze artikelen werden gescreend op relevantie betreffende de geformuleerde uitgangsvragen en waar mogelijk gerefereerd. Verder werden referentielijsten van (review) artikelen gescreend voor overige relevante literatuur en werden expert collega’s in het veld geraadpleegd, waarna er nog een aantal referenties zijn toegevoegd.

Gezien de aard van het onderwerp is er geen systematische search uitgevoerd.

  1. Considine, J., & Botti, M. (2004). Who, when and where? Identification of patients at risk of an in‐hospital adverse event: Implications for nursing practice. International journal of nursing practice, 10(1), 21-31.
  2. Cox, H., James, J., & Hunt, J. (2006). The experiences of trained nurses caring for critically ill patients within a general ward setting. Intensive and Critical Care Nursing, 22(5), 283-293.
  3. Cutler, L. R. (2002). From ward-based critical care to educational curriculum 1: a literature review. Intensive and Critical Care Nursing, 18(3), 162-170.
  4. Featherstone P, Smith GB, Linnell M, Easton S, Osgood VM: Impact of a one-day inter-professional course (ALERT) on attitudes and confidence in managing critically ill adult patients. Resuscitation 2005, 65(3):329-336.
  5. Fuhrmann, L., Perner, A., Klausen, T. W., Østergaard, D., & Lippert, A. (2009). The effect of multi-professional education on the recognition and outcome of patients at risk on general wards. Resuscitation, 80(12), 1357-1360.
  6. Greif R., Lockey A.S., Conaghan P., Lippert A., De Vries W., Monsieurs K.G.: European Resuscitation Guidelines for Resuscitation 2015 Section 10,. Education and im-plementation of resuscitation. Resuscitation 92 (2015), 288-301.
  7. Jones, D., Bellomo, R., & DeVita, M. A. (2009). Effectiveness of the Medical Emergency Team: the importance of dose. Critical Care, 13(5), 313.
  8. Leonard M, Graham S, Bonacum D: The human factor: the critical importance of effective teamwork and communication in providing safe care. Qual Saf Health Care 2004, 13 Suppl 1:i85-90.
  9. Liaw, S. Y., Chen, F. G., Klainin, P., Brammer, J., O’Brien, A., & Samarasekera, D. D. (2010). Developing clinical competency in crisis event management: An integrated simulation problem-based learning activity. Advances in Health Sciences Education, 15(3), 403-413.
  10. Liaw, S. Y., Scherpbier, A., Klainin‐Yobas, P., & Rethans, J. J. (2011a). A review of educational strategies to improve nurses' roles in recognizing and responding to deteriorating patients. International nursing review, 58(3), 296-303.
  11. Liaw, S. Y., Scherpbier, A., Klainin-Yobas, P., & Rethans, J. J. (2011b). Rescuing A Patient In Deteriorating Situations (RAPIDS): an evaluation tool for assessing simulation performance on clinical deterioration. Resuscitation, 82(11), 1434-1439.
  12. Rice, B., Gallagher, P., Mc Kenna, N., Traynor, M., & Mc Nulty, T. (2009). The immediate life support course: implementation into an undergraduate nursing programme. Nursing in Critical Care, 14(6), 297-302.
  13. Savoldelli, G. L., Naik, V. N., Park, J., Joo, H. S., Chow, R., & Hamstra, S. J. (2006). Value of Debriefing during Simulated Crisis ManagementOral versusVideo-assisted Oral Feedback. Anesthesiology: The Journal of the American Society of Anesthesiologists, 105(2), 279-285.
  14. Sawyer, T., Sierocka-Castaneda, A., Chan, D., Berg, B., Lustik, M., & Thompson, M. (2012). The effectiveness of video-assisted debriefing versus oral debriefing alone at improving neonatal resuscitation performance: a randomized trial. Simulation in Healthcare, 7(4), 213-221.
  15. Smith, G. B., & Poplett, N. (2004). Impact of attending a 1-day multi-professional course (ALERT™) on the knowledge of acute care in trainee doctors. Resuscitation, 61(2), 117-122.
  16. Tait, M., Tait, D., Thornton, F., & Edwards, M. (2008). Development and evaluation of a critical care e-learning scenario. Nurse Education Today, 28(8), 970-980.
  17. Unsworth J, McKeever M, Kelleher M: Recognition of physical deterioration in patients with mental health problems: the role of simulation in knowledge and skill development. J Psychiatr Ment Health Nurs 2012, 19(6):536-545.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 16-03-2022

Laatst geautoriseerd  : 16-03-2022

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2027

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Intensive Care
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Nederlandse Vereniging voor Intensive Care

Algemene gegevens

De ontwikkeling van deze module werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten en werd gefinancierd uit eigen gelden van de Nederlandse Vereniging voor Intensive Care.

Doel en doelgroep

Doel

In deze leidraad wordt advies gegeven over de inrichting van het SIS in het ziekenhuis met als doel de zorg voor de volwassen vitaal bedreigde patiënt op de verpleegafdelingen te verbeteren. De aanbevelingen zijn ook van toepassing op ziekenhuislocaties zonder IC. In deze leidraad worden specifieke afdelingen waar monitoring al onderdeel is van de zorg, zoals de Spoedeisende hulp (SEH), Post Anesthesia Care Unit (PACU), Coronary Care Unit (CCU), High Care, Medium Care en IC, buiten beschouwing gelaten.

 

De inrichting van het SIS in een behandellocatie zonder IC (bijvoorbeeld zelfstandige behandelcentra of een revalidatiecentrum) valt grotendeels buiten de afbakening van deze leidraad. In de toekomst zou hiervoor een aparte module moeten worden ontwikkeld met een bijdrage vanuit de beroepsgroepen die hier direct bij betrokken zijn.

 

Doelgroep

Deze leidraad is geschreven voor alle leden van de beroepsgroepen die betrokken zijn bij de zorg voor (de signalering van) vitaal bedreigde patiënten.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de module is in 2019 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor vitaal bedreigde patiënten.

 

Werkgroep

  • Drs. G. Prins-van Gilst, Internist-intensivist en internist acute geneeskunde, werkzaam in Erasmus MC te Rotterdam, NVIC (voorzitter)
  • Drs. C. Bethlehem, Intensivist, werkzaam in Medisch Centrum Leeuwarden, NVIC
  • E.J.M. Brull, Verpleegkundig MET coördinator, werkzaam in Radboudumc te Nijmegen, V&VN
  • Dr. F. Holleman, Internist Acute Geneeskunde, werkzaam in Amsterdam UMC, NIV
  • Dr. R.S. Kootte, Fellow acute interne geneeskunde, werkzaam in Amsterdam UMC, (onder supervisie van Dr. F. Holleman), per april 2021 internist acute geneeskunde in het UMCU, NIV
  • Drs. E.J. van Koppen, Internist-intensivist, werkzaam in Haaglanden Medisch Centrum in regio Den Haag, NVIC
  • Dr. J. Ludikhuize, Anesthesioloog-intensivist, werkzaam in HagaZiekenhuis te Den Haag, NVIC
  • Drs. H.R. Naber, Anesthesioloog- intensivist, werkzaam in Isala te Zwolle, NVA
  • Drs. T.E. Otto, algemeen- en traumachirurg, werkzaam in Groene Hart ziekenhuis te Gouda, NVvH
  • Dr. J.O. Streefkerk, Internist-intensivist, werkzaam in Haaglanden Medisch Centrum in regio Den Haag, NVIC

 

Met ondersteuning van

  • Dr. F. Willeboordse, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie van Medisch Specialisten

Belangenverklaringen

De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaringen zijn opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.

 

Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

G. Prins-van Gilst (voorzitter)

Internist-intensivist en internist acute geneeskunde, Erasmus MC

Als onderdeel van hoofdfunctie:

- november 2020 - heden: lokaal proceseigenaar van het veiligheidsthema vitaal bedreigde patiënt in het EMC

- dec '19 - heden: mede-onderzoeker ‘Vitaal bedreigd, maar veilig in het Erasmus MC: onderzoek naar effectieve implementatiestrategieën voor een verbetering van het spoedinterventiesysteem’ (geen externe financiering, METC goedkeuring, niet WMO plichtig)

- september 2020 - heden: hoofdonderzoeker lokale studie op twee afdelingen

‘Eenpersoonskamers, maar veilig in het Erasmus MC: onderzoek naar inzet van continue monitoring van vitale parameters' (geen externe financiering, METC goedkeuring, niet WMO plichtig)

Geen

geen actie

C. Bethlehem

internist-intensivist-MCL

klinisch farmacoloog i.o., UMCU/MCL

Geen

geen actie

E.J.M. Brull

Verpleegkundig MET coördinator Radboudumc

Voorzitter van de werkgroep landelijk netwerk SIS coördinatoren

Geen

geen actie

F. Holleman

Internist Acute Geneeskunde, Afdeling Inwendige Geneeskunde, Amsterdam UMC locatie AMC

Voorzitter Nederlandse Vereniging Acute Interne Geneeskunde (NVIAG)

Geen

geen actie

R.S. Kootte

Fellow acute interne geneeskunde OLVG Oost en Amsterdam UMC vestiging Meibergdreef

Per april 2021 internist acute geneeskunde in het UMCU

Geen

Geen

geen actie

E.J. van Koppen

Internist Intensivist HMC

Stagelid RvT

Geen

geen actie

J. Ludikhuize

Anesthesioloog-intensivist Hagaziekenhuis afdeling intensive care

Senior-onderzoeker op de afdeling Algemene en Acute interne geneeskunde van het Amsterdam UMC locatie VUmc. 0-uren contract (onbezoldigd). Alle onderzoek werkzaamheden (onder andere naar SIS/vitale dreiging) zijn gefinancierd vanuit de eerste en tweede geldstroom.

Geen

geen actie

H.R. Naber

Vrijgevestigd medisch specialist, anesthesioloog, Isala Zwolle

medisch coördinator opleidingen, Netwerk Acute Zorg Zwolle

Geen

geen actie

T.E. Otto

Waarnemend algemeen- en traumachirurg

Course Director Advanced Trauma Live Support

Geen

geen actie

J.O. Streefkerk

Intensivist HMC

Geen

Geen

geen actie

F. Willeboordse

Adviseur Kennisinstituut Medisch Specialisten

Geen

Geen

geen actie

Inbreng patiëntenperspectief

De concept leidraad is voor commentaar voorgelegd aan Patiëntenfederatie Nederland en IC-connect en de eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Werkwijze

MODULE 1 en 3

Bij de ontwikkeling van deze module werd aandacht besteed aan de eisen van het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010). Deze modules betreffen een grotendeels organisatorische module. Voor deze uitgangsvragen is geen systematische literatuuranalyse uitgevoerd, omdat de uitgangsvraag zeer specifiek is voor de Nederlandse situatie en nauwelijks onderzoekbaar is.

 

Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerde de werkgroep de knelpunten in de zorg voor vitaal bedreigde patiënten. Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep concept-uitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.

 

MODULE 2

Bij de ontwikkeling van deze module werd aandacht besteed aan de eisen van het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).

 

Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerde de werkgroep de knelpunten in de zorg voor vitaal bedreigde patiënten. Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep concept-uitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.

 

Uitkomstmaten

Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Methode literatuursamenvatting

Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur en de beoordeling van de risk-of-bias van de individuele studies is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).

 

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is mogelijk dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • er is een reële kans dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).

 

ALLE MODULES

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello, 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE-methodiek.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.

 

In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.

 

Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende gebruikers

 

Sterke aanbeveling

Zwakke (conditionele) aanbeveling

Voor patiënten

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet.

Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet.

Voor behandelaars

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen.

Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren.

Voor beleidsmakers

De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid.

Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen.

 

Organisatie van zorg

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de module is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve module werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Kwalitatieve raming van mogelijke financiële gevolgen in het kader van de Wkkgz

Bij de richtlijn is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming gedaan of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst (zie ook het hiervoor gebruikte stroomschema dat als uitgangspunt voor de beoordeling is gebruikt).

Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er waarschijnlijk geen substantiële financiële gevolgen zijn. Een overzicht van uitkomsten van de kwalitatieve raming met bijbehorende toelichting vindt u in onderstaande tabel.

 

Module

Uitkomst raming

Toelichting

Module 1. Signaleren van de vitaal bedreigde patiënt

geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat [het overgrote deel (±90%) van de

zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet OF het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft]. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht.

Module 2. Het spoed interventie team (SIT)

geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat [het overgrote deel (±90%) van de

zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet OF het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft]. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht.

Module 3. Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)

geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat [het overgrote deel (±90%) van de

zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet OF het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft]. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht.

 

Literatuur

Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.

Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.

Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.

Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. https://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site.html

Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

Schünemann HJ, Oxman AD, Brozek J, Glasziou P, Jaeschke R, Vist GE, Williams JW Jr, Kunz R, Craig J, Montori VM, Bossuyt P, Guyatt GH; GRADE Working Group. Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ. 2008 May 17;336(7653):1106-10. doi: 10.1136/bmj.39500.677199.AE. Erratum in: BMJ. 2008 May 24;336(7654). doi: 10.1136/bmj.a139.

Schünemann, A Holger J (corrected to Schünemann, Holger J). PubMed PMID: 18483053; PubMed Central PMCID: PMC2386626.

Wessels M, Hielkema L, van der Weijden T. How to identify existing literature on patients' knowledge, views, and values: the development of a validated search filter. J Med Libr Assoc. 2016 Oct;104(4):320-324. PubMed PMID: 27822157; PubMed Central PMCID: PMC5079497.