Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding voor het maken van deze richtlijn
De minimale invasieve chirurgie (MIC) heeft zich ook in de gynaecologie de laatste decennia in een snel tempo ontwikkeld en is vandaag de dag niet meer weg te denken uit het chirurgische palet van de gynaecoloog. Deze subspecialisatie is echter nog erg jong: pas eind vorige eeuw werd de eerste laparoscopische hysterectomie (LH) beschreven.
Inmiddels lijkt de leercurve van de laparoscopisch chirurg doorlopen en worden er daarnaast steeds meer eisen gesteld om de kwaliteit van de ingrepen te waarborgen. Daarbij wordt door de veranderingen in het zorgklimaat verlangd, dat het minimaal invasief beleid ook ondersteund wordt door ‘best practices’.
De LH is de meest uitgevoerde geavanceerde laparoscopische operatie binnen de gynaecologie met in 2012 ruim 3500 ingrepen in Nederland (Driessen et al. 2015). Door de snelle implementatie, ligt praktijkvariatie echter op de loer. Praktijkvariatie is niet per definitie kwalijk. Echter is het wel zaak om inzicht te krijgen in de verschillen en wanneer het relevant is om de zorg te standaardiseren. Studies hebben laten zien dat het standaardiseren van zorg leidt tot betere uitkomsten en minder kosten (Govaert et al. 2016). In een tijd van evidence-based handelen, is het zaak met betrekking tot dit handelen een overzicht te geven van de beschikbare literatuur, zo nodig aangevuld met aanbevelingen vanuit een panel van experts.
Voorafgaand aan het ontwikkelen van dit document is besloten, gezien de permanente stroom van nieuwe ontwikkelingen in het vakgebied, om deze richtlijn in modules op te bouwen en dynamisch op te zetten, zodat ook op termijn dit naslagwerk bruikbaar blijft voor elke gynaecoloog in Nederland die de LH uitvoert.
1.2 Doel van de richtlijn
Het doel van de richtlijn is om de indicatie en uitvoering van de laparoscopische hysterectomie (LH) met benigne indicatie samen te vatten in een NVOG richtlijn op basis van beschikbare literatuur, waar nodig aangevuld door aanbevelingen vanuit een panel van experts. Deze richtlijn wordt gezien als een document waarin 1) uniforme informatieverstrekking ten aanzien van indicatie en best practices voor uitvoering van de LH wordt gegeven waardoor 2) er een borging van kwaliteit van handelen geboden wordt.
1.3 Doelgroep
Deze richtlijn is bedoeld voor gynaecologen die LH’s uitvoeren. Zij kunnen deze best practice adviezen gebruiken om ongewenste praktijkvariatie te voorkomen en een goede kwaliteit van zorg te waarborgen. Er wordt in deze richtlijn geen uitspraak gedaan over het wel of niet mogen verrichten van de ingreep.
1.4 Afbakening van de richtlijn
De focus van deze richtlijn ligt bij een LH voor benigne indicatie. De richtlijncommissie is zich ervan bewust dat er voor de behandeling van het laaggradig endometriumcarcinoom technisch gezien dezelfde procedure wordt gevold en dat de adviezen in deze richtlijn van toepassing zijn met uitzondering van het hoofdstuk over de uterusmanipulator (hoofdstuk 9) en morcellatie (hoofdstuk 11). Een hysterectomie in het kader van ernstige endometriose en/of geavanceerde oncologie is buiten beschouwing gelaten in deze richtlijn. Wanneer voor welke reden dan ook literatuur hierover toch geïncludeerd is, wordt dit bij het specifieke hoofdstuk expliciet benoemd.
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 08-12-2017
Laatst geautoriseerd : 08-12-2017
Geplande herbeoordeling :
Samenstelling werkgroep
Samenstelling van de richtlijncommissie
• Dr. P.M.A.J Geomini, gynaecoloog, Maxima Medisch Centrum, Veldhoven
• Dr. W.J.K. Hehenkamp, gynaecoloog, VU Medisch Centrum, Amsterdam
• Prof. Dr. F.W. Jansen, gynaecoloog, LUMC, Leiden
• Drs. E.M. Sandberg, AIOS gynaecologie, LUMC, Leiden
• Dr. A.R.H. Twijnstra, gynaecoloog, LUMC, Leiden (voorzitter)
Ondersteuning
• Drs. J. W. Schoones, informatiespecialist, LUMC, Leiden
• Drs. C.F la Chapelle, AIOS gynaecologie en epidemioloog, LUMC, Leiden
Werkwijze
Voor meer informatie over de richtlijnmethodiek en de commentaar- en autorisatiefase van de oorspronkelijke richtlijn vindt u in Hoofdstuk 2 Methodiek modelprotocol ontwikkeling.