Laboratoriumdetectie bijzonder resistente micro-organismen (BRMO)

Initiatief: NVMM Aantal modules: 34

Laboratoriummethodes voor de detectie van metallo beta-lactamasen (MBLs) producerende Pseudomonas aeruginosa

Uitgangsvraag

Welke laboratoriummethodes worden gebruikt voor de detectie van metallo beta-lactamasen producerende P. aeruginosa?

Aanbeveling

Screening op metallo beta-lactamasen producerende P. aeruginosa

  • Bepaal de antimicrobiële gevoeligheid van P. aeruginosa door middel van bouillon dilutie, agar dilutie, gradiënt methode of een geautomatiseerd system.
  • Gebruik de resistentie tegen imipenem in combinatie met resistentie tegen tobramycine als indicator voor de aanwezigheid van metallo beta-lactamasen.
  • Hanteer als screeningsbreekpunt > 4 mg/L voor imipenem en eventueel > 2 mg/L voor meropenem.

 

Fenotyische confirmatie

  • Gebruik bij voorkeur de aangepaste Carbapenem Inactivation Method (CIM) ter confirmatie van metallo beta-lactamasen producerende P. aeruginosa.

 

Genotypische confirmatie

  • Bevestig bij positieve fenotypische test de aanwezigheid van carbapenemasegenen door middel van moleculaire detectie om fout-positieve uitslagen te voorkomen. Om tijd te besparen kan er uiteraard ook een direkte genotypische confirmatie worden uitgevoerd.

 

Kwaliteitscontrole

  • Suggesties voor stammen te gebruiken voor kwaliteitscontrole, zijn: P. aeruginosa NCTC 13437; lokaal fenotypisch en genotypisch gevalideerde stammen zijn ook bruikbaar.

Overwegingen

Kwaliteit van bewijs

Niet van toepassing, omdat geen systematic review verricht is.

 

Kosten en middelen

Het toepassen van de aanbevelingen zal geen effect op de structurele kosten hebben, omdat de aanbevelingen grotendeels al aansluiten op de bestaande praktijk.

 

Professioneel perspectief

Screening op metallo beta-lactamasen producerende P. aeruginosa

Detectie van de aanwezigheid van metallo beta-lactamasen producerende P. aeruginosa bestaat ten eerste uit het screenen (herkennen) van de isolaten met verminderde gevoeligheid voor de carbapenems, zoals imipenem en meropenem. De gevoeligheid van imipenem wordt vergeleken met de MIC-verdeling voor imipenem van de “wild-type” populatie. Voor de screening word een breekpunt aangehouden van > 4 mg/L voor imipenem en eventueel > 2 mg voor meropenem. Het is gebleken dat voor de detectie van VIM metallo beta-lactamasen imipenem een betere indicator is dan meropenem (Knoester et al., 2014; van der Bij et al., 2011). Om de specificiteit van de confirmatie te verhogen wordt in de screening tevens meegenomen de ongevoeligheid voor tobramycine. Organismen die MICs hebben > 4 mg/L voor imipenem en ongevoelig zijn voor tobramycine dienen fenotypisch danwel genotypisch geconfirmeerd te worden op de aanwezigheid van een metallo beta-lactamase. Immers het VIM- en IMP-gen maken deel uit van een resistentiecassette waarin meestal ook gen(en) van aminoglycoside-modificerende enzymen zijn gelokaliseerd resulterend in resistentie tegen tobramycine (van der Zee A et al., 2018; Poirel et al., 2001; Zhao et al., 2009).

 

Fenotypische confirmatie

Voor de fenotypische confirmatie zijn meerdere opties beschikbaar. Bij de opkomst van metallo beta-lactamasen-producerende P. aeruginosa isolaten werd gebruikt gemaakt van inhibitie-assays waarbij de aktiviteit van het enzym werd geremd middels toevoeging van chelators (Pitout et al., 2005; Fournier et al., 2013). De afgeleide commerciële beschikbare gradientstrips bleken minder specifiek, waardoor organismen ten onrechte werden gerapporteerd als positief voor metallo-beta-lactamasen (Hansen et al., 2014; Samuelsen et al., 2008).

 

Echter bij P.aeruginosa wordt de laatste jaren steeds meer gebruik gemaakt van een aangepaste CIM-test of van de colorimetrische Carba NP test. Aanpassing van de CIM is nodig om een acceptabele sensitiviteit te bereiken. In de studie van Simner et al. werd een CIM-test uitgevoerd gebruik makend van een dikker inoculum. Door toepassing van deze variant werd een gemiddelde sensitiviteit en specificiteit behaald van respectievelijk 98% en 95% in een multicenter studie. In dezelfde studie werd ook de CarbaNP test geëvalueerd gebruikmakend van dezelfde set isolaten en werd een sensitiviteit van 97,8% en specificiteit van 97,8% gemeld (Simner et al., 2018).

 

De methode die momenteel al in de meeste laboratoria wordt toegepast is de gemodificeerde CIM-assay. Met deze assay wordt door afbraak van meropenem de aanwezigheid van het carbapenemase enzym aangetoond (van der Zwaluw et al., 2015). Echter om de gevoeligheid van de confirmatie van carbapenemasen in Pseudomonas aeruginosa te optimaliseren dient er wel een dikker inoculum te worden gebruikt (Simner et al., 2018).

 

De versie die gevalideerd is in het Erasmus Universitair Medisch Centrum (EMCR) om VIM-positieve P. aeruginosa isolaten te isoleren wordt hieronder beschreven.

 

Carbapenem Inactivation Method (CIM)

Principe

De CIM toont de inactivatie van meropenem door carbapenemase enzymen aan. Men brengt het te onderzoeken isolaat in een oplossing waaraan ook een meropenem-disk is toegevoegd. Na incubatie wordt de nog aanwezige hoeveelheid meropenem in de disk getest middels diffusie met een meropenem-gevoelige indicator E. coli. Indien meropenem in de disk is afgebroken dan zal de remzone significant kleiner zijn dan bij de controle waarbij geen afbraak heeft plaats gevonden. Bij een afname van de remzone van > 5 mm bij het verdachte isolaat in vergelijking met de controle, is de aanwezigheid van carbapenemase aktiviteit aangetoond.

 

Uitvoering

  • vul voor de positieve controle, de negatieve controle en elk testisolaat een steriel eppendorf cupje met 400 ul steriel water.
  • suspendeer met een swab het testisolaat, de positieve en negatieve controle in de afzonderlijke eppendorfcupjes. Let op: de dikte van de suspensie is essentieel. Deze dient meer dan 4 McFarland te bedragen.
  • meng de suspensie door minimaal 10 seconden te vortexen
  • voeg met een pincet aan alle suspensies een 10 µg meropenem-disk toe, dompel de disk onder door het buisje even te mengen op de vortex
  • incubeer de suspensies 2 uur bij 35-37°C
  • maak, vlak voordat de incubatie ten einde is, van de E. coli ATCC 25922 een gestandaardiseerd inoculum van 0.5 McFarland in fysiologisch zout; beënt hiermee een MH-agar plaat.
  • breng met een steriele pincet de meropenem-disks over op de beënte MH-agar plaat. Voor het aanbrengen van de disk op de plaat dient het overtollige vocht nog aanwezig op de disk mbv tissue te worden weggehaald. Verdeel de diskjes evenredig over de beënte plaat.
  • incubeer overnacht bij 35-37°C
  • meet de remzones (diameter). Indien geen zone wordt gezien dan een waarde van 6 mm aanhouden.

 

Let op: rondom de disk kan soms groei van het testisolaat waarneembaar zijn, dit dient niet meegenomen te worden bij het opmeten van de zone, het gaat om de remzone van de E. coli ATCC 25922

 

Interpretatie

Indien er carbapenemase activiteit wordt gemeten dan is meropenem in het diskje afgebroken en is er doorgroei van het indicatorisolaat te zien tot aan de disk.

 

F1

 

In sommige gevallen is de doorgroei van het indicator-organisme niet volledig tot aan de rand van disk. In dat geval is het resultaat dubieus. De remzone is wel kleiner dan de negatieve controle, namelijk deze is dan 4 mm of minder afgenomen ten op zichte van de negatieve controle. In dat geval dient de test herhaald te worden. Indien er 2 keer een dubieuze uitslag wordt gemeten dan dient de test als positief te worden beschouwd en kan het desbetreffend gen middels PCR of Whole Genome Sequencing (WGS) verder worden gekarakteriseerd.

 

Behalve bovengenoemde assay zijn er ook methoden beschikbaar waar de kleuromslag van een indicator wordt gebruikt om positieven van negatieven te onderscheiden. Deze assays zijn commercieel beschikbaar voor de confirmatie van metallo beta-lactamasen (Dortet et al., 2012; Kabir et al., 2016).

Echter het lijkt erop dat geen enkele van deze fenotypische assays een gevoeligheid haalt van 100% en de specificiteit ook soms te wensen overlaat. Men dient zich te realiseren dat geen van deze assays solitair als confirmatie gebruikt kunnen worden. Het verdient aanbeveling daarnaast nog een moleculaire confirmatie uit te voeren.

 

Genotypische confirmatie

De aanwezigheid van IMP- of VIM-genen kan worden bevestigd middels PCR of WGS. Alternatief is mogelijk waarbij gebruik wordt gemaakt van een hybridisatie-assay (Stuart et al., 2012). De meest prevalente IMP en VIM-varianten zullen worden opgepikt middels deze commerciële assays, echter bijzondere varianten kunnen worden gemist (Findlay et al., 2015). Bij discrepanties tussen de resultaten van de fenotypische confirmatie en PCR is het raadzaam WGS uit te voeren om evt. bijzondere genen aan te tonen.

De meest voorkomende metallo beta-lactamasen kunnen worden aangetoond middels commerciële PCR asssays. De meeste assays hebben de detectie van IMP en VIM in hun pakket, evenals NDM die ook in P. aeruginosa kan voorkomen (“Big Five”) (Girlich et al., 2020; Vanstone et al., 2018; Girlich et al., 2020).

 

Kwaliteitscontrole

Als controle isolaat wordt door EUCAST het gebruik van P. aeruginosa NCTC 13437 (VIM-10) voorgesteld. Lokaal fenotypisch en genotypisch gevalideerde referentiestammen zijn ook bruikbaar.

 

Aanvaardbaarheid/haalbaarheid van de aanbevelingen

Onderstaande aanbevelingen zijn haalbaar en aanvaardbaar voor medisch microbiologische laboratoria, omdat zij grotendeels aansluiten bij de huidige klinische praktijk.

Onderbouwing

Er is geen systematische literatuuranalyse verricht. De werkgroepleden maakten gebruik van door hen zelf verzamelde artikelen (zie overwegingen).

  1. Dortet L, Poirel L and Nordmann P. 2012. Rapid detection of carbapenemase-producing Pseudomonas spp. J Clin Microbiol 50: 373-376.
  2. Findlay J, Hopkins KL, Meurnier D, Woodford N. 2015. Evaluation of three commercial assays for rapid detection of genes encoding clinically relevant carbapenemases in cultured bacteria. J Antimicrob Chemother 0:138-132.
  3. Fournier D, Garnier P, Jeannot K, Mille A, Gomez AS, Plesiat P. 2013. A convenient method to screen for carbapenemase-producing Pseudomonas aeruginosa. J Clin Microbiol 51:3846-3848.
  4. Girlich D, Oueslati S, Bernabeu S, Langlois I, Begasse C, Arangia N, Creton E, Cotellon G, Sauvadet A, Dortet L, Fortineau N, and Naas T. 2020. Evaluation of the BD MAX Check-Points CPO Assay for the Detection of Carbapenemase Producers Directly from Rectal Swabs. The Journal of Molecular Diagnostics 22: 294-300.
  5. Girlich D, Laguide M, Dortet L, Naas T. 2020. Evaluation of the Revogene® Carba C Assay for detection and differentiation of carbapenemase-producing Gram negative bacteria. J Clin Microbiol. doi: 10.1128/JCM.01927
  6. Hansen F, Hammerum AM, Skov R, Haldorsen B, Sundsfjord A, Samuelsen O. 2014. Evalutaion of the total MBL confirm kit (Rosco) for detection of metallo-β-lactaamses in Pseudomonas aeruginosa and Acinetobacter baumanni. Diagn Microbiol Infect Dis 79:486-488.
  7. Kabir MH, Meunier D, Hopkins KL, Giske CG, Woodford N. 2016. A two-centre evaluation of Rapidec CARBA NP for carbapenemase detection in Enterobacteriaceae, Pseudomonas aeruginosa and Acinetebacter spp. J. Antimicrob Chemother. 1:1213-1216.
  8. Knoester M, de Boer MG, Maarleveld JJ, Claas EC, Bernards AT, de Jonge E, van Dissel JT, Veldkamp KE. 2014. An integrated approach to control a prolonged outbreak of multidrug-resistant Pseudomonas aeruginosa in an intensive care unit. Clin Microbiol Infect. 20(4):O207-15.
  9. Pitout JD, Gregson DB, Poirel L, McClure JA, Le P, Church DL. 2005. Detection of Pseudomonas aeruginosa producing metallo-beta-lactamases in a large centralized laboratory. J Clin Microbiol 43:3129-3135.
  10. Poirel L, Lambert T, Turkoglu A, Ronco E, Gaillard J, Nordmann P. 2001. Characterization of class 1 integrons from Pseudomonas aeruginosa that contain the blaVIM-2 carbapenem-hydrolyzing β-lactamase gene and of two novel aminoglycoside resistance gene cassettes. Antimicrob Agents Chemother 45:546–52.
  11. Samuelsen O, BuarØ L, Giske CG, Simonsen GS, Aasnaes B, Sundsfjord A. 2008. Evaluation of phenotypic tests for the detection of metallo-β-lactamase-producing Pseudomonas aeruginosa in a low prevalence country. J Antimicrob Chemother. 61:827-830.
  12. Simner PJ, Johnson JK, Brasso WB, Anderson K, Lonsway DR, Pierce VM, Bobenchik AM, Lockett ZC, Charnot-Katsikas A, Westblade LF, Yoo BB, Jenkins SG, Limbago BN, Das S, Roe-Carpenter DE. 2017. Multicenter evaluation of the Modified Carbapenem Inactivation Method and CarbaNP for detection carbapenemase-producing Pseudomonas aeruginosa and Acinetobacter baumanii. J Clin Microbiol 56:e)1369-17.
  13. Stuart JC, Voets G, Schrruga J, Fluit AC, Leverstein- van Hall MA. 2012. Detection of carbapenemase-producing Enterobacteriaceae with a commercial DNA microarray. J Med Microbiol. 61:809-812.
  14. van der Bij AK, Mol M, van Westreenen M, Goessens WHF and Pitout JDD. 2011. The laboratory diagnosis of Pseudomonas aeruginosa that produce metallo β-lactamases in a Dutch Tertiary Care Center. Scan. J. Infect. Dis. 43:596-602.
  15. van der Zee A, Kraak WB, Burggraaf A, Goessens WHF, Pirovano W, Ossewaarde JM en Tommassen J. 2018. Spread of carbapanem resistance by transposition and conjugation among Pseduomonas aeruginosa. Frontiers in Microbiology 9:2057.
  16. van der Zwaluw K, de haan A, Pluister GN, Bootsma HJ, de Neeling AJJ, Schouls LM. 2015. The carbapenem inactivation method (CIM), a simple and low-cost alternative for the Carba NP test to assess phenotypic carbapenemase activity in gram-negative rods. Plos One 10:e0123690.
  17. Vanstone GL, Woodhead S, Roulston K, Sharma H, Wey E, Smith ER, Mack D, Balakrishnan I. 2018. Improving the detection of carbapenemase-producing organisms (CPO) in a low-prevalence setting: evaluation of four commercial methods and implementation of an algorithm of testing. J Med Microbiol. 67(2):208-214.
  18. Zhao WH, Chen G, Ito R and Hu ZQ. 2009. Relevance of resistance levels to carbapenems and integrin-borne blaIMP-1, blaIMP-7, blaIMP-10 and blaVIM-2 in clinical isolates of Pseudomonas aeruginosa. Journal of Medical Microbiology 58:1080-1085.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 27-07-2021

Laatst geautoriseerd  : 27-07-2021

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2027

Uiterlijk in 2025 bepaalt het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie of deze richtlijn nog actueel is. Zo nodig wordt een nieuwe werkgroep geïnstalleerd om de richtlijn te herzien. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.

De Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie is als houder van deze richtlijn de eerstverantwoordelijke voor de actualiteit van deze richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijk verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de eerstverantwoordelijke over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie

Algemene gegevens

De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door B.S. Niël-Weise, zelfstandig richtlijnmethodoloog, en werd gefinancieerd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).

 

De richtlijn is ontwikkeld in samenwerking met de Vereniging voor Hygiëne en Infectiepreventie in de Gezondheidszorg.

Doel en doelgroep

Doel

Het doel van het project is het herzien van de huidige richtlijn Laboratoriumdiagnostiek van BRMO die dateert uit 2012. Afgezien van het verstrijken van de reguliere termijn voor herziening zijn er nieuwe inzichten en methoden beschikbaar gekomen die de diagnostiek kunnen optimaliseren.

 

Doelgroep

De richtlijn is met name bedoeld voor artsen-microbioloog, deskundigen infectiepreventie, internisten-infectioloog en medisch moleculair microbiologen.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2018 een werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de pre-analytische (afname, transport en bewaaromstandigheden) en de analytische fase van de laboratorium detectie van BRMO inclusief de rapportage naar de aanvrager danwel naar het patiëntendossier.

De werkgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname. De werkgroep werkte gedurende 2 jaar aan de totstandkoming van de richtlijn.

 

De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.

 

Werkgroep:

  • Prof. dr. J.A.J.W. Kluytmans, arts-microbioloog, Amphia Ziekenhuis Breda/Oosterhout; Elisabeth-TweeSteden Ziekenhuis, Tilburg; Universitair Medisch Centrum Utrecht
  • Drs. W. van den Bijllaardt, arts-microbioloog, Amphia Ziekenhuis Breda
  • Dr. E. Bathoorn, arts-microbioloog, Universitair Medisch Centrum Groningen
  • Dr. J. Cohen Stuart, arts-microbioloog, Noordwest Ziekenhuis Alkmaar
  • Dr. J. J. Verweij, medisch moleculair microbioloog/parasitoloog, Elisabeth-Tweesteden Ziekenhuis, Tilburg
  • Dr. W. H.F. Goessens, microbioloog, Erasmus MC Universitair Medisch Centrum Rotterdam
  • Dr. N. al Naiemi, arts-microbioloog, Labmicta, Hengelo
  • Prof. Dr. M.C. Vos, arts-microbioloog, Erasmus MC Universitair Medisch Centrum, Rotterdam
  • Dr. L. van Dommelen, arts-microbioloog, PAMM, Veldhoven
  • Dr. P. Croughs, arts-microbioloog, Erasmus MC Universitair Medisch Centrum, Rotterdam
  • Drs. A. Klak, arts-microbioloog in opleiding, Universitair Medisch Centrum Groningen

 

Meelezers:

  • Dr. M.K. Bomers, internist-infectioloog, Amsterdam UMC, locatie VUmc
  • Mv. M. Molenaar, deskundige infectiepreventie, OLVG Amsterdam
  • Mv. S. Cremers-Pijpers, deskundige infectiepreventie, Radboudumc, Nijmegen

 

Met ondersteuning van:

  • Mw. B.S. Niël-Weise, zelfstandig richtlijnmethodoloog, Deventer

Belangenverklaringen

De werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste vijf jaar een (financieel ondersteunde) betrekking onderhielden met commerciële bedrijven, organisaties of instellingen die in verband staan met het onderwerp van de richtlijn. Tevens is navraag gedaan naar persoonlijke financiële belangen, belangen door persoonlijke relaties, belangen d.m.v. reputatiemanagement, belangen vanwege extern gefinancieerd onderzoek, en belangen door kennisvalorisatie. De belangenverklaringen zijn op te vragen bij de Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie, een overzicht vindt u hieronder:

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Persoonlijke financiële belangen

Persoonlijke relaties

Extern gefinancierd onderzoek

Intellectuele belangen en reputatie

Overige belangen

Jan Kluytmans

  • Arts-Microbioloog en hoofd afdeling infectiepreventie Amphia Ziekenhuis 0,5 fte
  • Arts-Microbioloog en opleider medische microbiologie ETZ ziekenhuis 0,1 fte
  • Hoogleraar Epidemiologie van Zorg-gerelateerde Infecties UMC Utrecht 0,4 fte
  • Lid OMT
  • Lid begeleidings commissie Coronamelder App (Betaald)
  • Voorzitter werkgroep zelftesten (Ministerie VWS) (onbetaald)

Geen

Geen

Subsidiegevers zijn Euopese commissie, Nederlandse overheid en provincies. Geen

belangen bij deze richtlijn

Geen

Geen

Erik Bathoorn

Arts-microbioloog, UMCG Groningen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Wouter van den Bijllaardt

Arts-microbioloog

Amphia ziekenhuis Breda

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

James Cohen Stuart

Arts-microbioloog

Noordwest Ziekenhuisgroep

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Jaco Verweij

Medisch moleculair microbioloog, ETZ Ziekenhuis, Tilburg

  • Lid commissie wetenschap NVMM (onbetaald)
  • Lid werkgroep Klinische Parasitologie (onbetaald)
  • Lid KNVM sectie Microbial Genomics (onbetaald)
  • Secretaris Nederlandse Vereniging Tropen-geneeskunde (onbetaald)

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Wil Goessens

Medisch microbioloog Erasmus Medisch Centrum Rotterdam

Geen

Patent: detectie van carbapenemase middels maldi-TOF

Geen

Geen

Geen

Geen

Nashwan al Naiemi

Arts-microbioloog LabMicTA

Bestuurder LabMicTA

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Greet Vos

Arts-microbioloog MC Rotterdam

  • Voorzitter infectiecommissie Erasmus MC
  • Voorzitter infectiecommissie Haven poi BVl
  • Member of the British Society of Antimicrobial Chemotherapy; Chair working group MRSA
  • Lid adviesraad PREZIES
  • Oprichter en voorzitter Kwaliteitsrichtlijn Infectiepreventie ziekenhuizen (KRIZ) (NVMM-VHIG
  • Adviseur infectiepreventie aan andere ziekenhuizen
  • Scientific Advisory Board, control program for multi-resistant organisms, North-East of Germany. Robert-Koch-Institute, University of Greifswald
  • Lid SWAB-richtlijncommissie Profylaxe rondom invasieve ingrepen
  • Docent opleiding tot arts-microbioloog AAIDF (Amphia Academy Infectious Disease Foundation)
  • Member of the Steering Committee Meeting / Scientific Board Groningen
  • Member of International Editorial Board of the Journal of Hospital Infection
  • Lid “Digitaal Platform”; samenwerking in preventie en communicatie van besmettelijke ziekten tussen zorginstellingen, GGD, en thuiszorg
  • Coőrdinator binnen het LDE (Leiden Delft Erasmus MC) Center of safety and Security (CSS) van het domein medical safety
  • Member of International Society of Infectious Diseases
  • Lid ESCMID study group of Stapylococcal Infections
  • Voorzitter European Study Group of Nosocomial Infections ESGNI
  • Lid Regionaal Coördinatieteam ABR Zorgnetwerk ZWN (RCT)
  • Lid overleg artsen & medisch-microbiologen en Aios infectiepreventie regio ABR Zorgnetwerk Zuidwest Nederland
  • Lid Projectgroep Transmurale Werkafspraken ABR Zorgnetwerk ZWN
  • Lid program committee ISSI 2020

Geen

Geen

Unrestricted grant 3m, Pentax

Geen

Geen

Adrian Klak

AIOS Medische Microbiologie UMCG

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Peter Croughs

Arts-microbioloog, Erasmus Medisch Centrum

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Laura van Dommelen

Arts-microbioloog, Stichting PAMM te Veldhoven

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Marije Bomers

Internist- infectioloog, Amsterdam UMC, locatie VUmc

Geen

Financieel belang farmaceutisch bedrijf Shionogi

Geen

Subsidiegevers zijn ZonMW en Amsterdam UMC corona research fonds. Geen

belangen bij deze richtlijn

Geen

Geen

Myrte Molenaar

Deskundige Infectiepreventie OLVG Amsterdam

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Suzan Cremers

Deskundige
Infectiepreventie
Radboudumc te Nijmgen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door in de voorbereidende fase de Patiëntenfederatie Nederland te vragen om schriftelijke input omtrent knelpunten en aandachtspunten. De Patiëntenfederatie gaf aan geen knelpunten aan te leveren vanwege het technisch karakter van de richtlijn. De werkgroep heeft de conceptrichtlijn ook tijdens de commentaarfase voorgelegd aan de Patiëntenfederatie Nederland.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren (zie het Implementatieplan in de bijlagen).

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II) (https://www.agreetrust.org/), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is en op ‘richtlijnen voor richtlijn’ voor de beoordeling van de kwaliteit van richtlijnen.

 

Knelpuntenanalyse

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitter van de werkgroep en de adviseur welke onderwerpen moesten worden herzien. Deze werden met de werkgroep besproken. Tevens werd aan de volgende organisaties gevraagd om knelpunten aan te dragen: het Zorginstituut Nederland, Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, Vereniging voor Hygiëne & Infectiepreventie in de Gezondheidszorg, Patiëntenfederatie Nederland en Zorgverzekeraars Nederland.

 

Uitgangsvragen en uitkomstmaten

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep uitgangsvragen opgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant waren, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken.

 

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

Er werd eerst oriënterend gezocht naar relevante buitenlandse richtlijnen en naar systematische reviews. Voor (internationale) richtlijnen is gezocht in de databases van National Guideline Clearinghouse (NGC), Guidelines International Network (GIN), World Health Organisation (WHO) en Centers for Disease Control and Prevention (CDC). Voor bestaande systematic reviews is gezocht in de databases Ovid Medline en Embase (zie de zoekverantwoording).

Vervolgens werd voor de afzonderlijke uitgangsvragen aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekactie of gebruikte trefwoorden van de zoekactie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de module van desbetreffende uitgangsvraag.

 

Kwaliteitsbeoordeling individuele studies

Individuele studies werden systematisch beoordeeld op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de methodologische checklijsten.

 

Samenvatten van de literatuur

De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij voldoende overeenkomsten tussen de studies werden de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp van Review Manager 5.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kwaliteit van bewijs (‘quality of evidence’) werd beoordeeld met behulp van GRADE (Guyatt et al., 2008). GRADE is een methode die per uitkomstmaat van een interventie, of voor een risico- of prognostische factor, een gradering aan de kwaliteit van bewijs toekent op basis van de mate van vertrouwen in de schatting van de effectgrootte (tabel 1 en 2).

 

Tabel 1 Indeling van de kwaliteit van bewijs volgens GRADE

Hoog

Er is veel vertrouwen dat het werkelijke effect dicht in de buurt ligt van het geschatte effect.

 

 

Matig

Er is matig vertrouwen in het geschatte effect: het werkelijk effect ligt waarschijnlijk dicht bij het geschatte effect, maar er is een mogelijkheid dat het hiervan substantieel afwijkt.

 

 

Laag

Er is beperkt vertrouwen in het geschatte effect: het werkelijke effect kan substantieel verschillen van het geschatte effect.

 

 

Zeer laag

Er is weinig vertrouwen in het geschatte effect: het werkelijke effect wijkt waarschijnlijk substantieel af van het geschatte effect.

 

Tabel 2 De kwaliteit van bewijs wordt bepaald op basis van de volgende criteria

Type bewijs

Voor studies over interventies:

RCT start in de categorie ‘hoog’. Observationele studie start in de categorie ‘laag’. Alle overige studietypen starten in de categorie ‘zeer laag’.

 

Voor studies over een risico- of prognostische factor:

Prospectieve of retrospectieve cohortstudie start in de categorie ‘hoog’. Voor andere studieontwerpen wordt afgewaardeerd via ‘risk of bias’.

Afwaarderen

‘Risk of bias’

- 1 Ernstig

- 2 Zeer ernstig

 

Inconsistentie

- 1 Ernstig

- 2 Zeer ernstig

 

Indirect bewijs

- 1 Ernstig

- 2 Zeer ernstig

 

Onnauwkeurigheid

- 1 Ernstig

- 2 Zeer ernstig

 

Publicatiebias

- 1 Waarschijnlijk

- 2 Zeer waarschijnlijk

Opwaarderen

Groot effect

+ 1 Groot

+ 2 Zeer groot

 

Dosis-respons relatie

+ 1 Bewijs voor gradiënt

 

Alle plausibele ‘confounding’

+ 1 zou een effect kunnen reduceren

+ 1 zou een tegengesteld effect kunnen suggereren terwijl de resultaten geen effect laten zien.

 

Formuleren van de conclusies

Een conclusie verwijst niet naar één of meer artikelen, maar wordt getrokken op basis van alle studies samen (body of evidence).

 

Overwegingen

Voor het komen tot een aanbeveling zijn naast de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs over de gewenste en ongewenste effecten van een interventie, of over de effectgrootte van een risico- of prognostische factor, vaak ook nog andere factoren van belang (Alonso-Coello et al., 2016).

Genoemd kunnen worden:

  • kosten,
  • waarden, voorkeuren en ervaringen van patiënten en behandelaars met betrekking tot interventies en uitkomsten van zorg,
  • balans van gewenste en ongewenste effecten van interventies ten opzichte van geen of andere interventies,
  • aanvaardbaarheid van interventies,
  • haalbaarheid van een aanbeveling.

 

Bij voorkeur wordt ook voor deze aspecten naar wetenschappelijk bewijs gezocht. De werkgroep die deze richtlijn heeft opgesteld, heeft hiervan afgezien omdat de hiervoor benodigde tijd in geen enkele verhouding zou staan tot de verwachte opbrengst. De werkgroep heeft, daar waar dit noodzakelijk werd geacht, op basis van eigen ervaring en expertise de hiervoor genoemde aspecten geïnventariseerd.

 

Deze aspecten worden besproken na de ‘conclusie’ onder het kopje ‘overwegingen’.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven een antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beste beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. Dit is afhankelijk van het gewicht dat wordt toegekend aan kosten, gewenste of ongewenste effecten en andere onder de overwegingen genoemde factoren.

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is. Een overzicht van aanbevelingen voor nader/vervolg onderzoek staat in de bijlage Kennislacunes.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor commentaar. Tevens is de richtlijn voorgelegd aan de organisaties die ook tijdens de knelpuntanalyse betrokken waren. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd.

 

Literatuurlijst

  • Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089.
  • Guyatt et al., 2008Guyatt GH, Oxman AD, Vist GE, Kunz R, Falck-Ytter Y, Alonso-Coello P, Schünemann HJ; GRADE Working Group (2008). GRADE: an emerging consensus on rating quality of evidence and strength of recommendations. BMJ. 336: 924-6.
  • Programm für Nationale VersorgungsLeitlinien von BÄK, KBV und AWMF Qualitätsindikatoren. Manual für Autoren: 6. Qualitätsindikatoren für Nationale VersorgungsLeitlinien (2009).
Volgende:
Acinetobacter baumannii calcoaceticus complex