Kwaliteitsstandaard Intramurale Spoedzorg

Initiatief: NIV / NVVH Aantal modules: 7

Uitgangsvraag

Pijnmeting en pijnbehandeling.

Aanbeveling

Zorg voor beschikbaarheid van procedurele sedatie en/of analgesie op de SEH volgens de geldende richtlijnen volg deze op. Indien PSA bij kinderen wordt toegepast dient hiervoor een apart protocol[1] aanwezig te zijn.

[1] Gebaseerd op de richtlijn ‘PSA bij kinderen op locaties buiten de OK’ (NVK/NVA 2012)

 

Maak lokaal afspraken welk algemeen gevalideerd meetinstrument voor pijn wordt ingezet (VAS, VRS of NRS).

 

Gebruik bij zuigelingen en pasgeborenen de COMFORTneo gedragsschaal, NIPS of PIPP om pijn te meten.

 

Gebruik bij kinderen onder de 7 jaar de gezichtjesschalen (vanaf ongeveer 3 jaar) of gedragsschalen als de COMFORT-gedragsschaal, de CHIPPS, de POKIS, de FLACC of de CHEOPS bij het meten van pijn.

 

Gebruik voor het meten van pijn bij patiënten met cognitieve problemen een schaal die voor deze patiëntengroep is gevalideerd bijvoorbeeld de PACSLAD of PAINAD.

 

Meet regelmatig pijn, maar tenminste bij binnenkomst, na toedienen van pijnmedicatie en bij ontslag of overdracht. Leg de pijnscore vast in het dossier.

 

Maak lokaal afspraken over wanneer met welke medicatie wordt gestart. Leg deze afspraken vast in een protocol.

 

Zorg voor een apart protocol voor pijnmeting en pijnbehandeling (farmacologisch en niet-farmacologisch) bij kinderen, bij patiënten met cognitieve problemen en bij verstandelijk gehandicapten. Er worden geen handelingen onder dwang uitgevoerd bij kinderen in niet-levensbedreigende situaties.

Overwegingen

Het is belangrijk dat elke SEH een systeem gebruikt om pijn te scoren, daarnaast moet de pijnbehandeling systematisch geëvalueerd worden. Er moet een goede koppeling zijn tussen de uitkomst van de pijnscore en de behandeling van de pijn. Hiervoor moeten protocollen worden opgesteld.

Onderbouwing

Acute pijn is de meest voorkomende klacht van patiënten op de afdeling Spoedeisende Hulp (SEH) (Cordell, 2002). Adequate behandeling van acute pijn is een essentieel onderdeel van een goede patiëntenzorg op de SEH, om verschillende redenen. Allereerst zijn er humanitaire redenen: het zo effectief mogelijk behandelen van pijn wordt als een fundamenteel mensenrecht beschouwd (Brennan, 2007). Daarnaast kan acute pijn complicaties veroorzaken, in het bijzonder cardiovasculaire, en herstel vertragen (Lewis, 1994). Slecht behandelde acute pijn kan resulteren in chronische pijnklachten (Dunwoody, 2008). In tegenstelling tot de verbeterde behandeling van postoperatieve en chronische pijn echter (Gramke, 2009; Steegers, 2009), is de behandeling van acute pijn op de SEH nog steeds onvoldoende geregeld (Gakeer, 2009; Berben, 2008; meldactie

Patiëntenfederatie). Aandacht voor herkenning van pijn en adequate pijnbehandeling voor alle patiëntengroepen op de SEH blijft daarom nodig voor alle leeftijdsgroepen, van kind tot (kwetsbare) oudere.

Voor deze module is gebruik gemaakt van twee Nederlandse proefschriften over pijn bij traumapatiënten op de SEH (Berben, 2011; Pierik, 2016) en internationale literatuur.

Daarnaast is, specifiek voor de behandeling van kinderen, gebruik gemaakt van de Richtlijn pijnmeting en behandeling van pijn bij kinderen (NVK/CBO oktober, 2017).

 

Pijnbeleid - algemeen

Het onderzoek van Berben (2011) laat zien dat 70 procent van de traumapatiënten in de ambulancezorg pijn heeft. Hiervan ontvangt circa 42 procent farmacologische pijnstilling (overwegend fentanyl) voor aankomst in het ziekenhuis.

 

Daarnaast worden ook niet-farmacologische interventies ingezet. Denk hierbij aan immobiliseren door middel van spalken en verbanden en het schoonmaken van de wond.

Bij binnenkomst op een spoedeisende hulp (SEH) heeft 90 procent van de traumapatiënten pijnklachten (Berben, 2008). In 37 procent van de gevallen wordt de pijn minder gedurende het verblijf op de SEH, bij 46 procent blijft de pijn op hetzelfde niveau en bij 17 procent verergert de pijn. Op de SEH richt men zich voornamelijk op de behandeling van de verwonding en aanvullende farmacologische interventies die niet gericht zijn op pijn, terwijl in slechts 19 procent van de gevallen pijn wordt behandeld. Bij het verlaten van de SEH heeft 86 procent nog steeds pijn, bij tweederde van deze patiënten gaat het om matige of ernstige pijn. Wereldwijd komt onderbehandeling van pijn, oligoanalgesie, bij verschillende patiëntengroepen op de SEH frequent voor, het percentage onderbehandeling in de verschillende studies varieert van 52 tot79% (Berben, 2008).

 

De studies van Decoster (2007) en Barksdale (2016) laten zien dat de aanwezigheid van protocollen voor adequate pijnbehandeling op de SEH leiden tot snellere toediening van pijnmedicatie aan meer patiënten en dat het de tevredenheid van zowel patiënten als de SEH-medewerkers verbetert.

 

Voordat een zorgverlener medicamenteuze pijnstilling toedient, is het noodzakelijk de pijn nader te diagnosticeren en verdere klachten door het trauma te beoordelen. Hierbij is het belangrijk om de vitale functies van de patiënt vast te stellen en in kaart te brengen of het toedienen van pijnmedicatie de vitale functies bedreigt. Een algemene misvatting is dat pijnstilling de symptomen, bijvoorbeeld bij de beoordeling van een (acute) buik, maskeert; een andere misvatting is dat pijnstilling pas toegediend kan worden nadat een diagnose is gesteld (Macintyre, 2010; Gaakeer, 2010).

 

In een recente systematische review van Dijkstra (2014) en in de internationale literatuur (ACEP, 2017) wordt een overzicht gegeven van de effectiviteit en veiligheid van verschillende farmacologische pijninterventies bij SEH-patiënten met acute pijn. In de systematische review van Dijkstra (2014) werden 25 studies geïncludeerd met medicatie die ook in de Nederlandse context beschikbaar is. Uit de review blijkt dat paracetamol, zowel oraal als intraveneus, en intraveneuze opioïden (morfine en fentanyl) effectieve pijnstillers zijn. Non-steroidal anti-inflammatory drugs (NSAIDs) zijn eveneens krachtige pijnstillers bij milde tot matige pijn, maar de vele contra-indicaties en bijwerkingen (ook bij eenmalig gebruik) dienen in overweging genomen te worden (ACEP, 2017). Ditzelfde geldt overigens ook bij gebruik van opioïden. Een andere review van Sin (2016) laat zien dat op de SEH in toenemende mate intraveneuze paracetamol wordt toegediend bij verschillende patiëntengroepen. Er is nog beperkt bewijs over de effectiviteit van intraveneuze paracetamol als primaire pijnstilling op de SEH.

 

Effectieve non-farmacologische interventies zoals patiëntgerichte communicatie, muziek, afleiding en support van familie- en mantelzorg zijn eveneens belangrijke elementen van pijnbehandeling voor patiënten in alle leeftijdsgroepen op de SEH (NVSHV, 2010; ACEP, 2017; NVK, 2007).

 

De systematische review van Sampson (2014) onderzocht de effectiviteit van interventies die het pijnmanagement verbeteren op spoedeisende hulp. In totaal werden er 42 relevante studies geïncludeerd, het merendeel beschrijft ongecontroleerde voor- en nametingen. De volgende interventies worden beschreven: implementatie van richtlijnen en protocollen, educatieprogramma’s, pijnscoringsinstrumenten en verandering in verpleegtaken. Hoewel de meeste studies een verbetering in pijnmanagement vonden is er te weinig bewijs om een specifieke interventie aan te bevelen.

 

Het meten van pijn

Pijn is een zeer individuele subjectieve ervaring. Alleen een patiënt kan aangeven of hij pijn heeft en hoe deze wordt ervaren; zijn oordeel moet leidend zijn bij de pijnbehandeling. Het meten of beoordelen van pijn is na de beoordeling van de ABCD-methode in de traumatologie (American College of Surgeons Committee, 1997), als ‘fifth vital sign’ belangrijk voor de keuze en evaluatie van de pijnbehandeling, maar ook voor het bewaken van de ernst en het verloop van de toestand van de patiënt. Het is daarbij noodzakelijk om valide en betrouwbare meetinstrumenten te gebruiken. De volgende pijnmeetinstrumenten worden voor verschillende patiëntengroepen bruikbaar en toepasbaar geacht in de spoedzorg: (I) de Visual-Analogue Scale (VAS), (II) de Numeric Rating Scale (NRS) en de Verbal Rating Scale (VRS).

 

Visual-Analogue Scale (VAS) - De VAS is een horizontale lijn van 10 cm met aan de linkerkant de beschrijving ‘geen pijn’ (0) tot aan de rechterkant de beschrijving ‘ergst denkbare pijn’ (10). De patiënt wordt gevraagd om de mate van pijn aan te kruisen op de lijn waarbij de afstand van dat punt tot ‘0’ in millimeters de pijnscore is. De VAS is algemeen erkend als een betrouwbaar en valide meetinstrument om klinische pijnintensiteit te meten, ook in de spoedzorg (Berthier, 1998). De VAS kan wel problemen opleveren bij kinderen onder de 7 jaar of bij ouderen boven de 67 jaar omdat de schaal concentratie, coördinatie en begrip van getallen vraagt.

 

Numeric Rating Scale (NRS) - De NRS vraagt patiënten om hun mate van pijn aan te geven op een schaal van 0 tot 10. De ‘0’ staat voor ‘geen pijn’ en ’10’ voor ‘de ergst denkbare pijn’. De NRS kun je zowel schriftelijk als mondeling gebruiken. De NRS geeft consistente resultaten en stemt goed overeen met de VAS (Berthier, 1998). Ook voor de NRS geldt dat het problemen kan opleveren bij kinderen onder de 5 jaar en bij ouderen boven de 67 jaar omdat de schaal begrip van getallen vraagt.

 

Verbal Rating Scale (VRS) - De VRS bestaat uit zorgvuldig gekozen bewoording over de intensiteit van pijn, die oplopend gerangschikt zijn op volgorde van intensiteit. De patiënt wordt gevraagd de bewoording te kiezen die het beste de ervaren pijn beschrijft.

 

Bij patiënten met cognitieve problemen (zoals dementie) is het moeilijk om pijn in te kunnen schatten (Plooij, 2012), hiervoor kunnen bijvoorbeeld de Pain assessment scale for seniors with severe dementia (PACSLAD-D) (Zwakhalen, 2006b; Plooij, 2012) of Pain assessment in advanced dementia (PAINAD) worden gebruikt (Warden, 2003).

 

Richtlijn pijnmeting en behandeling van pijn bij kinderen; NVK oktober 2007

Voor kinderen moet een pijninstrument gebruikt worden dat geschikt is voor de leeftijd van het kind, de situatie en de aard van de pijn. Hierbij is het van belang dat ervaring opgedaan wordt met een of twee valide meetinstrumenten en om die dan op een afdeling consequent te gebruiken. Voor zuigelingen is er matig bewijs voor een geschikt meetinstrument. Deze richtlijn zegt dat de COMFORT gedragsschaal, NIPS en PIPP het best voldoen voor het aantonen van acute en postoperatieve pijn. Voor kinderen onder de 7 jaar worden gezichtjesschalen (vanaf ongeveer 3 jaar) of gedragsschalen als de COMFORT gedragsschaal, de CHIPPS, de POKIS en de FLACC en de CHEOPS geadviseerd voor het

aantonen van acute en postoperatieve pijn. Voor kinderen ouder dan 7 jaar de VAS en numerieke schalen.

 

Er is geen onderzoek beschikbaar naar de frequentie van een pijnmeting. De frequentie van het meten is mede afhankelijk van het doel van de meting: diagnostiek, evaluatie van een behandeling of het monitoren van pijn in de tijd. Toch lijkt het wenselijk om op de SEH in elk geval pijn te meten: bij aankomst op de SEH, na de pijninterventie en bij het beëindigen van de hulpverlening (overdracht of ontslag). Afhankelijk van de toegepaste interventie kies je het tijdstip van evalueren. Bij toediening van intraveneuze opioïden wordt bijvoorbeeld getitreerd op effect en bijwerking, dus daarbij evalueer je direct en vaker dan drie keer. Het effect van orale paracetamol kan na 20 tot 30 minuten geëvalueerd worden. Als het bewaken van de pijn ook samenhangt met het beoordelen van een mogelijke verslechtering van de algemene conditie van de patiënt, kan het nodig zijn om vaker te meten. Verder wordt op de SEH gewerkt volgens de VMS standaard pijn in het ziekenhuis (de Wit (2009), Vroege herkenning en behandeling van pijn).

 

Organisatie van pijnbehandeling

Een goede organisatie is essentieel voor een adequate pijnbehandeling in de spoedzorg. Om tot een optimale organisatie te komen is het van belang om factoren in kaart te brengen die invloed hebben op de kwaliteit van de pijnbehandeling.

 

In het proefschrift van Berben (2011) worden de volgende belemmerende factoren genoemd die de pijnbehandeling op de SEH negatief beïnvloeden: (I) het niet tijdig erkennen en behandelen van pijn in de ambulance (McEachin, 2002; Vassiliadis, 2002); (II) een hogere werkdruk op de SEH (Forero, 2008; Hwang, 2006); (III) wanneer de zorgverlener in de ambulance denkt dat de patiënt overdrijft (Miner, 2006; Jones, 2003); (IV) wanneer de zorgverlener de pijnintensiteit baseert op de diagnose in plaats van op de zelfrapportage van de patiënt (Bijur, 2006), (V) kennistekorten en meer dan drie jaar ervaring van de zorgverlener hebben een negatieve invloed op het verstrekken van farmacologische pijnbestrijding (Sandhu, 1998; Heins, 2006), (VI) triage categorie 5 zorgt (Taylor 2016), (VII) wanneer er een tolk nodig is om te communiceren met de patiënt (Taylor 2016) en (VIII) wanneer de patiënt ouder is dan 56 jaar (Taylor, 2016). Naast belemmerende factoren zijn de volgende factoren gevonden die de kwaliteit van pijnbehandeling in de spoedzorg bevorderen: (I) het noteren van de pijnscore in het dossier (Thomas, 2004; Vazirani, 2011); (II) het gebruik van standaardformulieren voor pijnbeoordeling en farmacologische pijnbehandeling (Baumann, 2007); (III) het toevoegen van de Numeric Rating Scale (NRS) aan het standaard formulier met vitale functies (Nelson, 2004) en (IV) wanneer de patiënt tijdens de nacht wordt aangemeld (Taylor, 2016).

Uit de literatuur is gebleken dat protocollen een belangrijke rol spelen in de organisatie van adequate pijnbehandeling. De invoering van pijnprotocollen zorgt namelijk voor een sneller, frequenter en adequater gedoseerde toediening van pijnstillende middelen op de SEH (Yanuka, 2008; Stalnikowicz, 2006 ; Barksdale 2016).

 

Uit de literatuur blijkt ook dat er op het managementniveau een aantal verbeteringen kunnen worden doorgevoerd die kunnen bijdragen aan de kwaliteit van de pijnbestrijding in de spoedzorg (Macintyre, 2010). Scholing bevordert bijvoorbeeld de kwaliteit van pijnbehandeling in de spoedzorg. Het invoeren van educatieprogramma’s voor artsen in opleiding op de SEH leidt ertoe dat artsen vaker een pijnmeting uitvoeren en dat pijn ook daadwerkelijk wordt behandeld op de SEH. De kwaliteit van pijnbestrijding wordt ook bepaald door de beschikbaarheid van voorzieningen, personeel met pijnexpertise en de aanwezigheid van kwaliteitsprogramma’s om pijn te monitoren (Macintyre, 2010).

 

In de richtlijn Procedurele sedatie en/of analgesie op locaties buiten de operatiekamer (NVA/NVK, 2012) wordt beschreven aan welke voorwaarden moet worden voldaan, bijvoorbeeld met betrekking tot samenstelling en vaardigheden van het team, en welke medicijnen moeten worden gebruikt. Deze richtlijn moet beschikbaar zijn en gevolgd worden op de SEH. Binnen deze richtlijn wordt specifiek aandacht besteed aan de procedure voor kinderen.

  1. Baumann BM, Holmes JH, Chansky ME, et al. Pain assessments and the provision of analgesia: the effects of a template chart. Acad Emerg Med. 2007;14(1):47-52.
  2. Berben SA, Meijs TH, van Dongen RT, et al. Pain prevalence and pain relief in trauma patiënts in the Accident& Emergency department. Injury. 2008;39(5):578-85.
  3. Berben SA, Schoonhoven L, Meijs TH, van Vugt AB, et al. Prevalence and relief of pain in trauma patients in emergency medical services. Clin J Pain. 2011;27(7):587-92.
  4. Berthier F, Potel G, Leconte P, et al. Comparative study of methods of measuring acute pain intensity in an ED. Am J Emerg Med. 1998;16(2):132-6.
  5. Bijur PE, Berard A, Esses D, et al. Lack of influence of patient self-report of pain intensity on administration of opioids for suspected long bone fractures. J Pain. 2006;7(6)438-44.
  6. Brennan F, Carr DB, Cousins M. Pain management: a fundamental human right. Anesth Analg. 2007;105(1):205-21.
  7. Cordell WH, Keene KK, Giles BK, et al. The high prevalence of pain in emergency medical care. Am J Emerg Med. 2002;20(3):165-9.
  8. Decosterd I, Hugli O, Tamchès E, et al. Oligoanalgesia in the emergency department: short-term beneficial effects of an education program on acute pain. Ann Emerg Med. 2007;50(4):462-71.
  9. Dijkstra BM, Berben SAA, van Dongen RTM, et al. Review on pharmacological pain management in trauma patients in (pre-hospital) emergency medicine in the Netherlands. Eur J Pain. 18 (2014) 3-19.
  10. Forero R, Mohsin M, McCarthy S, et al. Prevalence of morphine use and time to initial analgesia in an Australian emergency department. Emerg Med Australas. 2008;20(2):136-43.
  11. Fullerton-Gleason L, Crandall C, Sklar DP. Prehospital administration of morphine for isolated extremity injuries: a change in protocol reduces time to medication. Prehosp Emerg Care. 2002;6(4):411-6.
  12. Gaakeer MI, van Lieshout JM, Bierens JJLM. Pain management in emergency departments: a review of present protocols in The Netherlands. Eur J Emerg Med. 2009;17(5):286-9.
  13. Heins JK, Heins A, Grammas M. et al. Disparities in analgesia and opioïd prescribing practices for patients with musculoskeletal pain in the emergency department. J Emerg Nurs. 2006;32(3):219-24.
  14. Hwang U, Richardson LD, Sonuyi TO, et al. The e!ect of emergency department crowding on the management of pain in older adults with hip fracture. J Am Geriatr Soc. s006;54(2):270-5.
  15. Jones JE, Machen I. Pre-hospital pain management: the paramedics' perspective. Accid Emerg Nurs. 2003;11(3):166-72.
  16. Lewis KS, Whipple JK, Michael KA, et al. Effect of analgesic treatment on the physiological consequences of acute pain. American Journal of Health-System Pharmacology. 1994;51(12):1539-54.
  17. Macintyre PE, Schug S, Scott D, et al. Acute pain management: scientific evidence: NHMRC; 2010.
  18. McEachin CC, McDermott JT, Swor R. Few emergency medical services patients with lower-extremity fractures receive prehospital analgesia. Prehosp Emerg Care. 2002:6(4):406-10.
  19. Miner J, Biros MH, Trainor A, et al. Patient and physician perceptions as risk factors for oligoanalgesia: a prospective observational study of the relief of pain in the emergency department. Acad Emerg Med. 2006;13(2):140-6.
  20. Nelson BP, Cohen D, Lander O. et al. Mandated pain scales improve frequency of ED analgesic administration. Am J Emerg Med. 2004;22(7):582-5.
  21. Richtlijn Pijnmeting en behandeling van pijn bij kinderen, NVK/CBO. 2017.
  22. Sandhu S, Driscoll P, Nancarrow J, et al. Analgesia in the accident and emergency department: do SHOs have the knowledge to provide optimal analgesia? J Accid Emerg Med. 1998;15(3):147-50.
  23. Stalnikowicz R, Mahamid R, Kaspi S, et al. Undertreatment of acute pain in the emergency department: a challenge. Int J Qual Health Care. 2005;17(2):173-6.
  24. Thomas SH, Andruszkiewicz LM. Ongoing visual analog score display improves Emergency Department pain care. J Emerg Med. 2004;26(4):389-94.
  25. Vassiliadis J, Hitkos K, Hill CT. Factors influencing prehospital and emergency department analgesia administration to patients with femoral neck fractures. Emerg Med (Fremantle). 2002;14(3):261-6.
  26. Vazirani J, Knott JC. Mandatory pain scoring at triage reduces time to analgesia. Ann Emerg Med. 2012;59:134-138.
  27. Warden V, Hurley AC, Volicer L. Development and psychometric evaluation of the pain assessment in advanced dementia (PAINAD) scale. Journal of the American Medical Directors Association: 2003;4:9-15.
  28. Yanuka M, So!er D, Halpern P. An interventional study to improve the quality of analgesia in the emergency department. CJEM. 2008;10(5):435-9.
  29. Zwakhalen SM, Hamers JP, Huijer-Abu Saad H, et al. Pain in elderly people with severe dementia: a systematic review of behavioural pain assessment tools. BMC Geriatrics. 2006a;6:3.
  30. American College of Emergency Physicians (ACEP). Optimizing the treatment of acute pain in the emergency department. Ann Emerg Med. 2017;70:446-48.
  31. Barksdale AN, Hackman JL, Williams K, Gratton MC. ED triage pain protocol reduces time to receiving analgesics in patients with painful conditions. Am J Emerg Med 2016;23:2362-66.
  32. Berben SAA. Much to gain in pain. Early and initial pain management in trauma patients in prehospital and hospital based emergency care. Thesis. 2016 Eburon, Delft.
  33. Gaakeer MI, Veugelers R, Houser CM, Berben SAA, Bierens JJLM. Acute pijn op de spoedeisende hulp beter behandelen. Nederl Tijdschr Geneesk 2010;154:A2241
  34. Pierik J. Pain following extremity injury - management, predictions and outcomes. Thesis 2016.
  35. Plooij B. (Under)treatment of pain in dementia. Thesis 2012.
  36. Sin B, Wai M, Tutunchak T, Motov SM. The use of intravenous acetaminophen for acute pain management in the emergency department. Acad Emerg Med 2016;23(5)543-53.
  37. Prof. Dr. R. (Rianne) de Wit 'Vroege herkenning en behandeling van pijn'. Uitgave van het VMS
  38. Veiligheidsprogramma. 2009 www.vmszorg.nl. https://www.vmszorg.nl/wp-content/uploads/2017/11/web_2009.0109_praktijkgids_pijn.pdf
  39. content/uploads/2017/11/web_2009.0109_praktijkgids_pijn.pdf

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 30-08-2019

Laatst geautoriseerd  : 30-08-2019

Geplande herbeoordeling  :

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen
  • Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Cardiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie
  • Nederlandse Vereniging voor Neurologie
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • Nederlandse Vereniging voor Radiologie
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Nederlandse Vereniging Spoedeisende Hulp Verpleegkundigen

Algemene gegevens

De richtlijnontwikkeling werd gefinancierd uit de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).

Doel en doelgroep

Doel

Deze kwaliteitsstandaard intramurale spoedzorg richt zich op de verbetering van de kwaliteit van de spoedeisende hulp binnen de Nederlandse ziekenhuizen. De kwaliteitsstandaard geeft aanbevelingen met betrekking tot minimale eisen waaraan een SEH moet voldoen om deze kwalitatief hoogwaardige zorg efficiënt te kunnen bieden aan de patiënt die op de spoedeisende hulp binnen komt met een nog onduidelijke zorgvraag. Voor een aantal aanbevelingen in dit document geldt dat er tijd nodig is om deze te kunnen implementeren.

 

Doelgroep

De standaard is bestemd voor alle intramuraal werkende zorgverleners die betrokken zijn bij de spoedeisende hulp. Dit betreft primair alle SEH-artsen en medisch specialisten die betrokken zijn bij de spoedeisende zorg in de Nederlandse ziekenhuizen. Maar ook andere beroepsgroepen die betrokken zijn bij de Intramurale Spoedzorg (verpleegkundigen, ketenpartners) worden als belangrijke gebruikers gezien. De werkgroep realiseert zich dat er tijd nodig is voor implementatie, ieder ziekenhuis zal een aantoonbaar implementatietraject moeten opstellen.

Samenstelling werkgroep

  • Drs. S.J. Huisman, Nederlands Internisten Vereniging (NIV), (voorzitter)
  • Dr. D. den Hartog, Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH), (vicevoorzitter),
  • Drs. L.F.M. Beenen, Nederlandse Vereniging voor Radiologie (NVVR)
  • Dr. S.A.A. Berben, Nederlandse Vereniging Spoedeisende Hulp Verpleegkundigen (NVSHV)
  • W.M.E. Bil MANP, Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN)
  • Drs. M. Gaakeer, Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulpartsen (NVSHA) tot augustus 2017
  • M. ten Horn, Patiëntenfederatie Nederland
  • Dr. N. Hoogerwerf, Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie (NVA)
  • Dr. W.E. Hueting, Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVVH)
  • Dr. K. Jellema, Nederlandse Vereniging voor Neurologie (NVN)
  • Prof. Dr. H.A.H. Kaasjager, Nederlandse Internisten Vereniging (NIV)
  • Dr. N. van Mello, Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG)
  • Dr. B.J.H.B. de Pont, Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVVP)
  • Prof. Dr. M. Schalij, Nederlandse Vereniging voor Cardiologie (NVVC)
  • Drs. H. Stokvis, Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie (NVKG)
  • Drs. H. Ticheler, Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulpartsen (NVSHA) vanaf augustus 2017
  • Drs. P.G. Valerio, Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK)
  • Drs. J. Zewald, Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulpartsen (NVSHA)

 

Met ondersteuning van:

  • Dr. M.A. Pols, senior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • Dr. M. de Weerd, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiënten perspectief door een afgevaardigde van de Patiëntenfederatie Nederland in de werkgroep op te nemen. Daarnaast is gebruik gemaakt van informatie uit het rapport: https://www.patientenfederatie.nl/over-de-zorg/spoedzorg.

Methode ontwikkeling

Evidence based