Kwaliteitsstandaard Intramurale Spoedzorg

Initiatief: NIV / NVVH Aantal modules: 6

Basiseisen voor intramurale spoedzorg

Uitgangsvraag

Basiseisen

Aanbeveling

Op een SEH wordt tijdens openingstijden voldaan aan de volgende basiseisen:

  • Op elke afdeling voor spoedeisende hulp is tijdens de openingstijden een arts fysiek aanwezig ofwel direct beschikbaar voor beoordeling van een patiënt. Deze arts heeft minimaal benodigde competenties om zelfstandig op een SEH te functioneren naar de norm van het poortspecialisme waar hij/zij werkzaam is. Deze competenties worden aangetoond met behulp van een competentiescore [1].
  • De arts die de eerste opvang doet, is aantoonbaar competent in het herkennen en behandelen van de vitaal bedreigde patiënt en heeft minimaal twee van de internationaal erkende cursussen (bijvoorbeeld ATLS, ALS, en in het geval kinderen ook APLS of gelijkwaardig), met voldoende resultaat afgelegd.
  • Alle patiënten worden getrieerd door een SEH-verpleegkundige tenzij zij direct worden behandeld door een arts die voldoet aan bovenstaande eisen.
  • Deze arts is aantoonbaar competent in de opvang van de vitaal bedreigde patiënt, en heeft minimaal twee van de internationaal erkende cursussen (bijvoorbeeld ATLS, ALS, en in het geval kinderen ook APLS) of gelijkwaardig, met voldoende resultaat afgelegd.
  • In het ziekenhuis is gedurende de openingstijden van de SEH een arts aanwezig die direct een luchtweg kan vrijmaken en een reanimatie kan uitvoeren, deze arts is binnen maximaal 5 minuten aanwezig aan het bed van de patiënt.
  • Van de specialismen gynaecologie/obstetrie, chirurgie, interne geneeskunde, cardiologie, kindergeneeskunde, KNO-heelkunde, neurologie, anesthesiologie, radiologie en longziekten kan een specialist binnen 30 minuten aanwezig zijn op de SEH, tenzij de eigen wetenschappelijke vereniging goed onderbouwde afwijkende aanrijtijden heeft vastgelegd.
  • Van ieder specialisme is altijd een arts direct bereikbaar voor telefonisch overleg.
  • Bij geriatrische problematiek is 24/7 binnen een halfuur een medisch specialist met expertise van multimorbiditeit, polyfarmacie en ouderen bereikbaar voor telefonische consultatie. Indien nodig, is de betreffende medisch specialist binnen twee uur fysiek aanwezig op de SEH/in het ziekenhuis.
  • Er is op SEH’s minimaal één gediplomeerde SEH-verpleegkundige aanwezig; bij grotere SEH’s zijn naar verhouding voldoende gediplomeerde SEH-verpleegkundigen aanwezig, passend bij de omstandigheden. Deze verpleegkundig heeft tenminste de volgende cursussen gevolgd: Trauma Nursing Core Course (TNCC) of gelijkwaardig en Emergency Nursing Pediatric Course (ENPC) of gelijkwaardig.
  • Als sprake is van taakherschikking heeft de SEH een protocol waarin de verantwoordelijkheden van een physician assistent en/of verpleegkundig specialist zijn vastgelegd.
 
Regelmatige trainingen op het gebied van crew resource management, eventueel lokaal georganiseerd, zijn een vast onderdeel van het kernteam [2].
 
Crew Resource Management (CRM) is tenminste eens per twee jaar een vast onderdeel van de training van alle artsen en verpleegkundigen werkzaam op de SEH.
 

Monitor de doorlooptijden, waarbij tenminste inzicht is in de volgende tijden:

  • tijd tot triage;
  • tijd tot contact met arts;
  • tijd tot start en afronding consult;
  • tijd tot afronding aanvullende diagnostiek;
  • tijd tot opname/ontslag van de SEH;
  • patiëntenstop.
Bespreek de doorlooptijden regelmatig. Zorg voor aantoonbaar beleid om te sturen op (mediane) doorlooptijd en patiëntenstop.
 
Informeer patiënten over de mate van urgentie, en als zij moeten wachten over de verwachte duur en de reden van wachten.
 
Indien mogelijk krijgen kinderen voorrang voor behandeling.
 
Indien kinderen opgevangen worden door een arts anders dan een kinderarts moet deze laagdrempelig de kinderarts kunnen consulteren en overlegt deze arts altijd met de kinderarts bij een leeftijd <1 jaar, afwijkende vitale parameters, bij ernstig zieke kinderen en bij vermoeden van kindermishandeling.
 

Bij de behandeling, verpleging en bejegening van kinderen is het Handvest Kind & Ziekenhuis leidend.

 

Voor de SEH betekent dit onder andere dat:

  • Kinderen, waar mogelijk, zo snel mogelijk worden gescheiden van volwassen patiënten en in ieder geval niet worden verpleegd in een ruimte met volwassen patiënten.
  • Kinderen te allen tijde recht hebben op de aanwezigheid van hun ouders/verzorgers.
  • Kinderen en ouders recht hebben op informatie. De informatie wordt aangepast aan leeftijd en bevattingsvermogen van het kind.
  • Kinderen worden behandeld en verzorgd door medisch, verpleegkundig [3] en ander personeel dat speciaal voor de zorg aan kinderen is opgeleid.
 
Maak een lokaal protocol voor signalering en hantering van kindermishandeling en huiselijk geweld (waaronder ook ouderenmishandeling), geënt op de KNMG-meldcode.
 
Doe de Kindcheck bij volwassen patiënten met ernstige psychische problemen, tentamen suicidii, drugs- of alcoholintoxicatie en bij volwassen patiënten die slachtoffer zijn van huiselijk geweld.
 
Bij kinderen worden geen pijnlijke interventies onder dwang uitgevoerd indien er strategieën voorhanden zijn om deze interventies minder pijnlijk te laten verlopen.
 
Zorg dat de beddencapaciteit te allen tijde inzichtelijk is voor de SEH.

[1] Deze competentiescore (bekwaamheidsbeoordeling) is een hulpmiddel om te beoordelen of - en aantoonbaar te maken dat deze arts de minimale competenties bezit om veilige zorg te kunnen leveren op de SEH, rekening houdend met de maximaal 30 minuten aanrijtijd van de overige specialismen. De competentiescore is opgebouwd naar voorbeeld van EPA’s, welke in de medische specialistische vervolgopleidingen gemeengoed zijn geworden en duidelijkheid verschaffen in het bekwaamheidsniveau van de arts. Deze competentiescore (bekwaamheidsbeoordeling) is een hulpmiddel om te beoordelen of - en aantoonbaar te maken dat deze arts de minimale competenties bezit om veilige zorg te kunnen leveren op de SEH, rekening houdend met de maximaal 30 minuten aanrijtijd van de overige specialismen. De competentiescore is opgebouwd naar voorbeeld van EPA’s, welke in de medische specialistische vervolgopleidingen gemeengoed zijn geworden en duidelijkheid verschaffen in het bekwaamheidsniveau van de arts.

 

[2] De werkgroep is zich er van bewust dat niet elk ziekenhuis een kernteam heeft benoemd, regelmatig aanwezig SEH personeel zal aan deze aanbeveling moeten voldoen.

 

[3] Dit hoeft geen kinderverpleegkundige te zijn, SEH-verpleegkundige met ENPC kan ook.

Overwegingen

Deskundigheidseisen

In grote lijnen kan de werkgroep de aanbevelingen van de hierboven beschreven rapporten onderschrijven. Het onderscheid in drie typen SEH zoals aanbevolen in het rapport Breedveld is niet formeel geëffectueerd. Desalniettemin komt het zogenaamde basisniveau overeen met het type zorg waar dit document over gaat. De werkgroep heeft de adviezen grotendeels overgenomen, waarbij de aanvulling gegeven wordt dat de deskundigheidseisen met name gelden voor degene die de verantwoordelijkheid heeft over de klinische besluitvorming (zogenaamde ‘medisch beslissers’), en niet (altijd) voor bijvoorbeeld A(N)IOS.

 

Doorlooptijden

De werkgroep is van mening dat het niet mogelijk is om algemeen geldende maximale doorlooptijden te benoemen voor de ongedifferentieerde SEH-zorg. Voor specifieke patiëntengroepen zijn vaak al maximale tijden afgesproken (bijvoorbeeld door-to-needle-time bij herseninfarct). De werkgroep vindt wel dat iedere SEH zicht moet hebben op de eigen doorlooptijden en hier actief op moet sturen. De patiëntenlogistiek op de SEH is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de coördinerend SEH-verpleegkundige en de (SEH-)arts (dit is voor een adequate doorstroming van patiënten van essentieel belang).

 

Verder vindt de werkgroep het van belang dat er zicht is op de totale beddencapaciteit van het ziekenhuis. Dit zou centraal gecoördineerd moeten worden, niet vanuit de SEH. Wel moet de informatie snel beschikbaar zijn voor de zorgverleners op de SEH.

 

Kinderen

De werkgroep is van mening dat – indien de situatie het toelaat – behandeling van kinderen voorrang krijgt op die van volwassenen. Indien kinderen opgevangen worden door een arts anders dan een kinderarts moet deze laagdrempelig de kinderarts kunnen consulteren en overlegt deze arts altijd met de kinderarts bij een leeftijd <1 jaar, afwijkende vitale parameters, bij ernstig zieke kinderen en bij vermoeden van kindermishandeling.

Bij kinderen worden geen pijnlijke interventies onder dwang uitgevoerd indien er strategieën voorhanden zijn om deze interventies minder pijnlijk te laten verlopen.

 

Ouderen

De komende decennia vergrijst de Nederlandse bevolking sterk en zal de groep kwetsbare complexe patiënten in de ziekenhuizen sterk toenemen. Het aantal 65-plussers neemt naar verwachting toe van 3 miljoen in 2018 tot 4,7 miljoen in 2040. Vooral het aandeel 85-plussers zal relatief snel stijgen. Daarbij neemt het aantal ouderen met multimorbiditeit toe en daarnaast nemen ook de verschillen tussen deze ouderen toe. De acute zorgproblematiek rond ouderen op de SEH wordt daardoor snel groter. Er is een grote maatschappelijke uitdaging om passende zorg te leveren voor deze sterk groeiende heterogene groep ouderen. Het National Institute of Clinical Excellence (NICE) heeft in 2016 een richtlijn “Multimorbidity” samengesteld, waarin men waarschuwt voor de risico’s van toepassing van de bestaande richtlijnen voor ouderen en andere patiënten met meervoudige ziektelast of andere kenmerken van kwetsbaarheid (zie: https://www.nice.org.uk/guidance/ng56). Om goede zorg te leveren aan deze doelgroep is het daarom van groot belang om op de SEH-beschikking te hebben over medisch specialistische expertise met betrekking tot multimorbiditeit en ouderen.

 

Taakherschikking

Bij het overdragen van zorg, ofwel taakherschikking, naar een verpleegkundig specialist of physician assistant, gaat het om het structureel herverdelen van taken tussen verschillende beroepsgroepen, inclusief de bijhorende bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Het moet hierbij gaan om handelingen die op grond van de wet aan de PA of VS zijn toegekend, die vallen binnen het deskundigheidsgebied waarin de PA of VS is opgeleid, die van een beperkte complexiteit zijn, die routinematig verricht worden, waarvan de risico’s te overzien zijn, en waarbij de PA of VS bekwaam is om de betreffende handeling te verrichten. De KNMG heeft in 2012 een Handreiking implementatie taakherschikking opgesteld waarin aanbevolen wordt de volgende stappen te volgen: 1) Bepaal om welke beroepsbeoefena(a)r(en) het gaat; 2) Bepaal bijdrage van de VS/PA aan het zorgproces en 3) Bepaal welke voorbehouden handelingen zelfstandig geïndiceerd en verricht worden. De werkgroep is van mening dat dit in een lokaal protocol moet worden vastgelegd.

Onderbouwing

Op de spoedeisende hulp komen patiënten met zeer uiteenlopende klachten en aandoeningen. Een belangrijk aspect van het werken op een SEH is daarom het kunnen herkennen van vitaal bedreigde patiënten. Door op de eerste signalen van klinische achteruitgang te reageren, wordt de kans op overleven vergroot. Een vitaal bedreigde patiënt is een patiënt waarbij één of meer vitale orgaanfuncties, zoals ademhaling, circulatie en bewustzijn, zodanig verstoord zijn dat zij dreigen te falen. Patiënten met bedreigde vitale functies hebben passende zorg nodig om vermijdbare schade en potentieel overlijden te voorkomen.

 

Deze module gaat over de basiseisen die gesteld kunnen worden aan de opvang van patiënten bij wie niet bij binnenkomst al duidelijk is wat er aan de hand is. Voor SEH’s die specifieke patiëntenstromen opvangen (zogenaamde profiel-SEH’s), zoals patiënten met een beroerte, brandwonden of ernstig trauma, kunnen aanvullende eisen gelden.

Op basis van deze documenten kan een aantal basiseisen en competenties benoemd worden waar alle SEH’s aan moeten voldoen. In dit kwaliteitskader zal de aandacht uitgaan naar de competenties. Daarnaast is aandacht voor mishandeling en huiselijk geweld, ten aanzien van zowel kinderen als volwassenen en ouderen.

Er is geen systematische literatuursearch en -analyse gedaan voor dit onderwerp. De aanbevelingen zijn gebaseerd op bij de werkgroep bekende richtlijnen en leidraden en binnen de beroepsgroep gangbare afspraken, aangevuld met de expert opinion van de werkgroepleden.

 

Rapport Breedveld

In 2009 verscheen het rapport “Spoedeisende hulp: vanuit een stevige basis” van de commissie Breedveld. In dit rapport worden eisen beschreven waaraan SEH’s zouden moeten voldoen, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen complete SEH’s in universitaire centra, profiel-SEH’s in ziekenhuizen met afdelingen voor gespecialiseerde zorg in de achtervang, en basis-SEH’s die in principe bedoeld zijn voor reanimatie, stabilisatie en behandeling van laagcomplexe maar veel voorkomende acute problemen. Voor artsen werkzaam op een SEH met een basisniveau beveelt de commissie aan:

“De arts werkzaam op de SEH heeft ervaring met spoedeisende hulpverlening en is in staat om bij patiënten van alle leeftijden:

  • de vitale bedreiging direct te onderkennen;
  • de patiënt te resusciteren en te stabiliseren op volgorde van behandelprioriteit;
  • de ernst van het klinisch beeld snel en accuraat kunnen bepalen;
  • te bepalen of de benodigde zorg aan de patiënt de mogelijkheden van de eigen afdeling, het eigen ziekenhuis of de eigen expertise overstijgen;
  • er voor zorg te dragen dat de patiënt de best mogelijke zorg ontvangt en dat het niveau van zorg niet verslechtert tijdens evaluatie, resuscitatie en verplaatsing van de patiënt naar een andere omgeving dan de SEH.”

Het rapport Breedveld benoemt als mogelijke trainingen met geschikte eindtermen de Advanced Life Support en de Advanced Pediatric Life Support conform de richtlijnen van de ERC/NRR, en Advanced Trauma Life Support (ATLS) en Early Management of Severe Trauma (EMST).

 

Verder beveelt de commissie Breedveld aan dat in het ziekenhuis gedurende de openingstijden van de SEH een arts aanwezig is die direct een luchtweg kan zekeren en een reanimatie kan uitvoeren, en dat deze arts binnen maximaal 5 minuten aanwezig is aan het bed van de patiënt.

 

Voor de SEH-verpleegkundige beveelt het rapport Breedveld aan:

“De verpleegkundige heeft werkervaring op een spoedeisende hulp afdeling en is in staat om bij patiënten van alle leeftijdscategorieën:

  • triage uit te voeren; het dynamische proces om tot urgentiebepaling te komen en een vervolgtraject te indiceren;
  • ondersteuning te verlenen bij interventies (of deze in te zetten) gericht op stabilisatie en herstel van vitaal bedreigde lichaamsfuncties;
  • aanvullend onderzoek en behandeling in te zetten volgens richtlijnen en protocollen
  • zorgtoewijzing te verlenen; inzet andere disciplines volgens protocol of in opdracht SEH-arts (coördinatie).”

 

Opleidingen en trainingen die leiden tot een bekwaam en daarmee bevoegd SEH-verpleegkundige op het gebied van het klinisch handelen op de SEH zijn volgens het rapport Breedveld:

  • Een basisopleiding tot verpleegkundig beroepsbeoefenaar.
  • Een verpleegkundige vervolgopleiding op het gebied van de SEH.
  • Een specifieke training op het gebied van triage.
  • Een specifieke training op het gebied van trauma, zoals de Trauma Nursing Core Course.
  • (TNCC).
  • Een specifieke training op het gebied van kinderen, zoals de Emergency Nursing Pediatric.
  • Course (ENPC).

 

Rapport “Ziekenhuizen goed op weg met implementatie normen voor afdelingen spoedeisende hulp”

In 2012 publiceerde de toenmalige Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), het rapport “Ziekenhuizen goed op weg met implementatie normen voor afdelingen spoedeisende hulp”, waarin werd geëvalueerd in hoeverre de aanbevelingen uit het bovenstaande adviesrapport waren geïmplementeerd, in een steekproef van 33 kleine, middelgrote en grote SEH’s. Op één na voldeden de ziekenhuizen aan de competentie-eisen van artsen en verpleegkundigen, waarbij werd opgemerkt dat de training van de arts meestal bestond uit een cursus ATLS of vergelijkbaar, hetgeen de IGZ als ‘kwaliteitsondergrens’ bestempelt. In het rapport beveelt de Inspectie aan dat iedere SEH beschikt over tenminste één KNMG-erkende SEH-arts.

 

Rapport Gezondheidsraad De basis moet goed

In 2012 bood de Gezondheidsraad het advies “De basis moet goed. Kwaliteit van een Basis Spoedeisende Hulp binnen een regionaal netwerk” aan de minister (Gezondheidsraad 2012). Dit advies borduurt voort op het rapport Breedveld en richt zich met name op organisatie van de keten en op de achtervang in ziekenhuizen met een basis-SEH. De organisatie van de keten komt aan bod in het LNAZ-traject. De Gezondheidsraad beveelt met betrekking tot deze achtervang aan dat de arts werkzaam op de SEH, indien nodig, binnen korte tijd kan beschikken over de volgende specialismen: gynaecologie/obstetrie, chirurgie, interne geneeskunde, cardiologie, kindergeneeskunde, KNO-heelkunde, neurologie, anesthesiologie en radiologie. Bij een kind met een mogelijk interne aandoening moet snel een kinderarts aanwezig kunnen zijn. Bij kinderen die jonger zijn dan een jaar moet ook bij andere aandoeningen de kinderarts geraadpleegd worden. Dit dient tevens te gebeuren als er een vermoeden van kindermishandeling bestaat.

 

Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

De wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling (Staatsblad, 2013) geeft aan dat zorgaanbieders verantwoordelijk zijn voor een lokaal protocol (meldcode) met betrekking tot signalering en hantering van kindermishandeling en huiselijk geweld, en voor scholing van zorgverleners in het gebruik van de meldcode.

 

De meldcode Kindermishandeling en huiselijk geweld is een uitgave van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG 2014). De geactualiseerde versie is in werking getreden op 22 april 2014. Per 1 januari 2019 moet hier een afwegingskader aan toegevoegd zijn dat artsen helpt bij het inschatten van de risico’s op - en de aard en de ernst van - kindermishandeling en huiselijk geweld.

 

Ook op de SEH is de meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld van kracht, deze betreft signalering, vaststelling en aanpak van kindermishandeling en huiselijk geweld en de omgang met dossiergegevens. De code beschrijft stapsgewijs hoe de arts met vermoedens van kindermishandeling en huiselijk geweld omgaat. De volgorde van het stappenplan is niet dwingend. Wel moet de arts alle stappen doorlopen of overwegen voordat hij besluit om een melding te doen. Soms ligt het voor de hand direct in gesprek te gaan, soms is het beter eerst advies te vragen aan Veilig Thuis (na overleg met kinderarts/collega). Bij specifieke vormen van kindermishandeling of huiselijk geweld moet het stappenplan soms nader worden ingekleurd, zoals bij eer gerelateerd geweld of vrouwelijke genitale verminking. Volgens het stappenplan is het (anoniem) vragen van advies aan Veilig Thuis in alle gevallen verplicht. Artsen en anderen met een beroepsgeheim hebben op grond van art. 5.2.6 Wmo (2015) een meldrecht. Zij mogen aan Veilig Thuis zonder toestemming van degene die het betreft gegevens verstrekken, als dat noodzakelijk is om kindermishandeling of huiselijk geweld te stoppen of een redelijk vermoeden daarvan te laten onderzoeken. De overheid heeft de minimumeisen waaraan de meldcode moet voldoen, aangepast. Vanaf 1 januari 2019 geldt ook de eis dat er een afwegingskader in stap 5 van de meldcode moet zijn. Hiermee kunnen professionals beoordelen of er sprake is van (een vermoeden van) ernstig huiselijk geweld of ernstige kindermishandeling. Tot 1 januari 2019 geldt voor professionals gewoon de bestaande meldcode.

 

Als volwassen patiënten met ernstige psychische problemen, tentamen suicidii, drugs- of alcoholintoxicatie worden gezien op de SEH en bij volwassen patiënten die slachtoffer zijn van huiselijk geweld is de zogenaamde Kindcheck verplicht. Hierbij dient de betrokken hulpverlener na te gaan of de volwassen patiënt verantwoordelijk is voor de verzorging of opvoeding van minderjarigen en te handelen in het belang van de veiligheid en de gezonde ontwikkeling van deze minderjarigen. Bij twijfels over veiligheid bij kinderen worden de stappen van de meldcode doorlopen, zodat verder onderzoek plaatsvindt en zo nodig voor passende hulp gezorgd kan worden.

 

De aanpak bij volwassenengeweld is vergelijkbaar met die van kindermishandeling maar verschilt op het punt van informatieverstrekking aan derden zonder toestemming. Weigert een volwassen slachtoffer van huiselijk geweld weloverwogen om toestemming te geven voor gegevensverstrekking en zijn bij dat geweld géén kinderen betrokken, dan is vanuit de optiek van het beroepsgeheim van de arts en het zelfbeschikkingsrecht van de volwassene, meer terughoudendheid geboden dan wanneer het om kindermishandeling gaat.

 

Een kwetsbare groep in dit opzicht vormen ook de ouderen. Ouderenmishandeling hoeft niet altijd veroorzaakt te worden door iemand uit de huiselijke kring en valt daarmee niet altijd onder huiselijk geweld. De richtlijn Vermoeden van ouderenmishandeling (in ontwikkeling) wordt binnenkort gepubliceerd en deze bevat specifieke aanbevelingen over screening en hoe te handelen bij een vermoeden van ouderenmishandeling.

 

Handvest Kind en Ziekenhuis

Het Handvest Kind & Ziekenhuis is in 1988 opgesteld door de European Association for Children in Hospital (EACH) waar Stichting Kind en Ziekenhuis deel van uitmaakt en is onderschreven door tal van organisaties, waaronder de NVZ (Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen), de NVK (Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde) en V&VN Kinderverpleegkunde. Het handvest is in overeenstemming met het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (VRK) welke in 1989 is aangenomen door de Verenigde Naties en sinds 1995 van kracht is in Nederland. Een aantal artikelen die ook voor de behandeling van kinderen op de SEH gelden zijn:

  • kinderen hebben het recht hun ouders of verzorgers altijd bij zich te hebben (Artikel 2);
  • kinderen en ouders hebben recht op alle informatie die noodzakelijk is voor het geven van toestemming voor onderzoeken, ingrepen en behandelingen (Artikel 5);
  • kinderen worden niet samen met volwassenen verpleegd (Artikel 6);
  • kinderen worden behandeld en verzorgd door medisch verpleegkundig en ander personeel dat speciaal voor de zorg aan kinderen is opgeleid (Artikel 8).
  1. De basis moet goed! Kwaliteit bij een Basis Spoedeisende Hulp binnen een regionaal netwerk. Gezondheidsraad, 2012.
  2. Handreiking implementatie taakherschikking. Implementatie van de wettelijke regeling om taakherschikking mogelijk te maken. KNMG, V&VN, NAPA. 2012.
  3. Het Handvest Kind & Ziekenhuis. European Association for Children in Hospital (EACH). 1988. De handvesten zijn in overeenstemming met het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (VRK) welke in 1989 is aangenomen door de Verenigde Naties en sinds 1995 van kracht is in Nederland.
  4. Inspectie voor de Gezondheidszorg. Ziekenhuizen goed op weg met implementatie normen voor afdelingen spoedeisende hulp. Kwaliteitssysteem nog niet volledig op orde Utrecht, januari 2012.
  5. Kindermishandeling en huiselijk geweld. KNMG-meldcode. KNMG voor verantwoorde medische zorg. In werking getreden op 22 april 2014. Per september 2015 een tekstuele herziening. De eerdere versie was van maart 2012.
  6. Rapportage werkgroep Kwaliteitsindeling SEH. Spoedeisende hulp: Vanuit een stevige basis. Prof. Dr. F.C. Breedveld, voorzitter werkgroep Kwaliteitsindeling Spoedeisende Hulp. Oktober 2009.
  7. Wet van 14 maart 2013. Staatblad van het Koninkrijk der Nederlanden, Jaargang 2013. 142. Verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 30-08-2019

Laatst geautoriseerd  : 30-08-2019

Geplande herbeoordeling  :

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen
  • Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Cardiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie
  • Nederlandse Vereniging voor Neurologie
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • Nederlandse Vereniging voor Radiologie
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Nederlandse Vereniging Spoedeisende Hulp Verpleegkundigen

Algemene gegevens

De richtlijnontwikkeling werd gefinancierd uit de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).

Doel en doelgroep

Doel

Deze kwaliteitsstandaard intramurale spoedzorg richt zich op de verbetering van de kwaliteit van de spoedeisende hulp binnen de Nederlandse ziekenhuizen. De kwaliteitsstandaard geeft aanbevelingen met betrekking tot minimale eisen waaraan een SEH moet voldoen om deze kwalitatief hoogwaardige zorg efficiënt te kunnen bieden aan de patiënt die op de spoedeisende hulp binnen komt met een nog onduidelijke zorgvraag. Voor een aantal aanbevelingen in dit document geldt dat er tijd nodig is om deze te kunnen implementeren.

 

Doelgroep

De standaard is bestemd voor alle intramuraal werkende zorgverleners die betrokken zijn bij de spoedeisende hulp. Dit betreft primair alle SEH-artsen en medisch specialisten die betrokken zijn bij de spoedeisende zorg in de Nederlandse ziekenhuizen. Maar ook andere beroepsgroepen die betrokken zijn bij de Intramurale Spoedzorg (verpleegkundigen, ketenpartners) worden als belangrijke gebruikers gezien. De werkgroep realiseert zich dat er tijd nodig is voor implementatie, ieder ziekenhuis zal een aantoonbaar implementatietraject moeten opstellen.

Samenstelling werkgroep

  • Drs. S.J. Huisman, Nederlands Internisten Vereniging (NIV), (voorzitter)
  • Dr. D. den Hartog, Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH), (vicevoorzitter),
  • Drs. L.F.M. Beenen, Nederlandse Vereniging voor Radiologie (NVVR)
  • Dr. S.A.A. Berben, Nederlandse Vereniging Spoedeisende Hulp Verpleegkundigen (NVSHV)
  • W.M.E. Bil MANP, Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN)
  • Drs. M. Gaakeer, Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulpartsen (NVSHA) tot augustus 2017
  • M. ten Horn, Patiëntenfederatie Nederland
  • Dr. N. Hoogerwerf, Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie (NVA)
  • Dr. W.E. Hueting, Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVVH)
  • Dr. K. Jellema, Nederlandse Vereniging voor Neurologie (NVN)
  • Prof. Dr. H.A.H. Kaasjager, Nederlandse Internisten Vereniging (NIV)
  • Dr. N. van Mello, Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG)
  • Dr. B.J.H.B. de Pont, Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVVP)
  • Prof. Dr. M. Schalij, Nederlandse Vereniging voor Cardiologie (NVVC)
  • Drs. H. Stokvis, Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie (NVKG)
  • Drs. H. Ticheler, Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulpartsen (NVSHA) vanaf augustus 2017
  • Drs. P.G. Valerio, Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK)
  • Drs. J. Zewald, Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulpartsen (NVSHA)

 

Met ondersteuning van:

  • Dr. M.A. Pols, senior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • Dr. M. de Weerd, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiënten perspectief door een afgevaardigde van de Patiëntenfederatie Nederland in de werkgroep op te nemen. Daarnaast is gebruik gemaakt van informatie uit het rapport: https://www.patientenfederatie.nl/over-de-zorg/spoedzorg.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Volgende:
Triage