Kleincellig longcarcinoom

Initiatief: NVALT Aantal modules: 58

Kleincellig longcarcinoom - Monotherapie

Uitgangsvraag

Wat is de plaats van monotherapie bij behandeling van patiënten met recidief kleincellig longcarcinoom?

Aanbeveling

Patiënten met "sensitive" en met "resistant disease" kleincellig longcarcinoom zouden behandeling met topotecan (oraal of intraveneus) aangeboden kunnen krijgen (zie ook aanbeveling van de module Reïnductiechemotherapie).

Overwegingen

Of topotecan effectiever is dan reïnductiechemotherapie bij behandeling van recidief ("sensitive disease") kleincellig longcarcinoom is onbekend. Vergelijkende studies ontbreken tot op heden in de literatuur.

Onderbouwing

Niveau 1
Behandeling van recidief kleincellig longcarcinoom met topotecan heeft zowel bij "sensitive" als "resistant disease" een verbetering van de overleving en symptomen.
A2        (1)  (7

Niveau 1
Oraal en intaveneus topotecan zijn even effectief bij de behandeling van recidief kleincellig longcarcinoom.
A2        (2)  (7)

Niveau 3
Een groot aantal andere middelen werd in fase II onderzoek getest met vrijwel altijd wel een zekere mate van effectiviteit bij de behandeling van recidief kleincellig longcarcinoom (uitgedrukt in response rate) behalve voor pemetrexed.
C          zie tabel 2 voor referenties

Topotecan is het enige middel dat voor de indicatie tweedeliijns behandeling van SCLC na recidief, geregistreerd is. Dit is vooral gebaseerd op een drietal fase 3 studies (1) (2) (3).
Eerder werd al de studie genoemd waarbij oraal topotecan werd vergeleken met BSC, waarbij de gunstige effecten op overleving en symptomen van topotecan werden aangetoond (1). Hoewel de response rates erg laag waren voor de groep patiënten met resistent disease kon toch ook bij deze subgroep een overlevingsvoordeel worden aangetoond.
Recent werd aangetoond dat oraal topotecan en intraveneus topotecan even effectief zijn en even goed worden verdragen (2). Van oudere datum is de vergelijkende studie tussen intraveneus topotecan en het veelgebruikte schema met cyclofosfamide, doxorubicine en vincristine (CAV) (3). Een verschil in effectiviteit kon niet worden aangetoond. Wel werd er vaker graad 4 neutropenie gemeld met het CAV schema en vaker trombopenie en anemie met het topotecan regime.
Tenslotte is recent een gerandomiseerde fase II studie gepubliceerd waarin topotecan intraveneus werd vergeleken met het nieuwe middel amrubicine (4). De response rates voor  amrubicine lagen hoger dan voor topotecan voor zowel "sensitive disease" als voor "resistant disease" (53% resp. 21% en 17% resp. 0%). Deze betere reponse rates gingen echter gepaard met ernstige hematotoxiciteit bij de patiënten die met amrubicine werden behandeld. Het moet opgemerkt worden dat een vrij lage dosis van topotecan werd toegepast (1,0 mg/m2 gedurende 5 dagen). Dit zou een invloed kunnen hebben op zowel verschil in response als toxiciteit. Een multivariate analyse in deze studie toonde aan dat amrubicine meer invloed op de overleving had dan topotecan.
De toxiciteit van topotecan ligt vooral op het hematologische vlak. In een overzicht van hematotoxiciteit in gepoolde data van studies betreffende behandeling van recidief SCLC en ovariumcarcinoom werd in de eerste behandelcyclus 58% graad 4 neutropenie gezien en 20% graad 4 thrombopenie (5).
Risicofactoren voor toegenomen kans op myelumsuppressie, zoals geïdentificeerd bij ovariumcarcinoom, zijn: hogere leeftijd, intensieve eerdere behandeling, eerdere platina bevattende therapie, eerdere radiotherapie en nierfunctiestoornissen (6). Als de aanbevolen dosis van 1,5 mg/m2 wordt verlaagd naar 1,25 mg/m2 werd een response rate gezien van 14,1% en 28,8% stabiele ziekte bij de behandeling van recidief SCLC. Deze effectiviteit bevindt zich in dezelfde orde van grootte als de response rates gemeld in andere fase II studies [Tiseo 2007]. De lager gedoseerde topotecan geeft echter duidelijk minder myelosuppressie (7).
Bij wekelijks doseren van topotecan is de kans op hematotoxiciteit ook lager hetgeen reeds werd aangetoond bij patiënten met recidief ovariumcarcinoom (7) (8). Ook bij recidief SCLC is er een gunstige invloed te zien van dit wekelijkse schema op hematotoxiciteit (9). Wat de invloed is op de effectiviteit bij recidief SCLC is nog onvoldoende bekend.

Een aantal andere middelen zijn bestudeerd als tweedelijns chemotherapeutica in fase II studies. In tabel 2 staan resultaten vermeld van fase II en III studies van topotecan (1)  (2)  (2)  (10)  (11)  (12)  (8)  (13)  (14)  (10) en van fase II studies van een aantal andere middelen.
Vrijwel alle middelen hebben wel een zekere mate van anti-tumoractiviteit behalve pemetrexed (15)  (16), ambamustine (11), iproplatin (17) gallium nitraat (18) en ACNU (19). Vergelijkende studies zijn niet beschikbaar zodat er geen uitspraak gedaan kan worden omtrent superioriteit van het ene middel ten opzicht van het andere.

 

Tabel 2. Monotherapie bij tweedelijns behandeling van kleincellig longcarcinoom

Middel

Fase van de trial

Gevoeligheid bij eerstelijns behandeling

Totaal aantal patiënten

Response rate* %

topotecan 10;13-15;22-27

II-III

S
R

695
256

0-38
0-11

paclitaxel 34-37

II

S
R
S/R

11
127
11

27
20-29
36

docetaxel 38;39

II

S/R

44

25-30

gemcitabine 40-42

II

S
R

41
73

0-12
0-13

vinorelbine 43;44

II

S/R

50

12,5-16

irinotecan 45-48

II

S/R

107

16-47

amrubicin 15;49-51

II

S
R

104
46

42-60
17-60

pemetrexed 28;29

II

S
R

42
35

4-5
3-4

bendamustine 52

II

S

21

29

ambamustine 30

II

S
R

5
12

0
0

GI147211 53

II

S
R

34
28

21
10

teniposide 3;54

II

S
R
S/R

17
16
24

53
12
29

iproplatin 31

II

S/R

18

0

ACNU 33

II

R

24

4

gallium nitraat 32

II

S/R

11

0

carboplatin 55

II

S
R

13
7

38
43

ZD0473 56

II

R

25

16

ACNU, 1-(4-amino-2-methyl-5-pyrimidinyl)-methyl-(2-chloroethyl)-3-nitrosurea hydrochloride S, sensitive disease; R, resistant disease; S/R, data niet onderverdeeld naar reactie op eerstelijns behandeling. *Range van de gerapporteerde response rates.

 

 

  1. 1 - O'Brien MER, Ciuleanu TE, Tsekov H et al. Phase III Trial Comparing Supportive Care Alone With Supportive Care With Oral Topotecan in Patients With Relapsed Small-Cell Lung Cancer. J Clin Oncol 2006; 24(34):5441-5447.
  2. 2 - Eckardt JR, von Pawel J, Pujol JL et al. Phase III Study of Oral Compared With Intravenous Topotecan As Second-Line Therapy in Small-Cell Lung Cancer. J Clin Oncol 2007; 25(15):2086-2092.
  3. 3 - von Pawel J, Schiller JH, Shepherd FA et al. Topotecan Versus Cyclophosphamide, Doxorubicin, and Vincristine for the Treatment of Recurrent Small-Cell Lung Cancer. J Clin Oncol 1999; 17(2):658-667.
  4. 4 - Inoue A, Sugawara S, Yamazaki K et al. Randomized Phase II Trial Comparing Amrubicin With Topotecan in Patients With Previously Treated Small-Cell Lung Cancer: North Japan Lung Cancer Study Group Trial 0402. J Clin Oncol 2008; 26(33):5401-5406.
  5. 5 - Garst J. Safety of topotecan in the treatment of recurrent small-cell lung cancer and ovarian cancer. Expert Opin Drug Saf 2007; 6(1):53-62.
  6. 6 - Armstrong DK. Topotecan Dosing Guidelines in Ovarian Cancer: Reduction and Management of Hematologic Toxicity. Oncologist 2004; 9(1):33-42.
  7. 7 - Huber RM, Reck M, Gosse H et al. Efficacy of a toxicity-adjusted topotecan therapy in recurrent small cell lung cancer. Eur Respir J 2006; 27(6):1183-1189.
  8. 8 - Eckardt JR. Emerging Role of Weekly Topotecan in Recurrent Small Cell Lung Cancer. Oncologist 2004; 9(suppl_6):25-32.
  9. 9 - Greco FA, Burris HA, III, Yardly DA et al. Phase II trial of weekly topotecan in the second-line treatment of small cell lung cancer. Lung Cancer 2003; 41(suppl 2):237.
  10. 10 - von Pawel J, Gatzemeier U, Pujol JL et al. Phase II Comparator Study of Oral Versus Intravenous Topotecan in Patients With Chemosensitive Small-Cell Lung Cancer. J Clin Oncol 2001; 19(6):1743-1749.
  11. 11 - Ardizzoni A, Antonelli G, Ricci S et al. Ambamustine in the second-line treatment of patients with small-cell lung cancer: a phase II Fonicap study. Am J Clin Oncol 2000; 23(1):22-25.
  12. 12 - Depierre A, von Pawel J, Hans K et al. Evaluation of topotecan (Hycamtin) in relapsed small cell lung cancer (SCLC). A multicentre phase II study [abstract]. Lung Cancer 1997; 18(suppl 1):35.
  13. 13 - Perez-Soler R, Glisson BS, Lee JS et al. Treatment of patients with small-cell lung cancer refractory to etoposide and cisplatin with the topoisomerase I poison topotecan. J Clin Oncol 1996; 14(10):2785-2790.
  14. 14 - Shah C, Ready N, Perry M et al. A multi-center phase II study of weekly topotecan as second-line therapy for small cell lung cancer. Lung Cancer 2007; 57(1):84-88.
  15. 15 - Hanna N, Bunn PA Jr., et al. (2006). "Randomized phase III trial comparing irinotecan/cisplatin with etoposide/cisplatin in patients with previously untreated extensive-stage disease small-cell lung cancer." J Clin Oncol 24(13): 2038-43.
  16. 16 - Gronberg BH, Sundstrom S, Bremnes R et al. A phase II study by the Norwegian Lung Cancer Group: Pemetrexed as second-line chemotherapy in recurrent small cell lung cancer [abstract]. Ann Oncol 2006; 17(suppl 9):ix233.
  17. 17 - Granfortuna JM, Newman N, Ginsberg SJ et al. Phase II study of iproplatin (CHIP) in previously treated small-cell lung cancer. Am J Clin Oncol 1989; 12(4):355-357.
  18. 18 - Baselga J, Kris MG, Scher HI et al. Phase II trial of gallium nitrate in previously treated patients with small cell lung cancer. Invest New Drugs 1993; 11(1):85-86.
  19. 19 - Planting AS, Splinter TA, Ardizzoni A et al. Phase II study of ACNU as second-line treatment in small-cell lung cancer. EORTC Lung Cancer Cooperative Group. Cancer Chemother Pharmacol 1992; 29(5):409-411.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 10-05-2011

Laatst geautoriseerd  : 10-05-2011

Geplande herbeoordeling  :

Voorwaarden voor revisie en beoordelingsfrequentie zijn vastgelegd in de richtlijn. De geldigheidstermijn voor de richtlijn (maximaal 5 jaar na vaststelling) wordt bewaakt. Om verscheidene redenen kan actualisatie eerder dan beoogd nodig zijn. Zo nodig zal de richtlijn tussentijds op onderdelen worden bijgesteld.

De richtlijn bevat aanbevelingen van algemene aard. Het is mogelijk dat deze aanbevelingen in een individueel geval niet van toepassing zijn. Er kunnen zich feiten of omstandigheden voordoen waardoor het wenselijk is dat in het belang van de patiënt van de richtlijn wordt afgeweken.

Wanneer van de richtlijn wordt afgeweken, dient dit beargumenteerd gedocumenteerd te worden. Dit kan per patiënt of bij het maken van een lokaal protocol.
De toepasbaarheid en de toepassing van de richtlijnen in de praktijk is de verantwoordelijkheid van de behandelende arts.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging van Artsen voor Longziekten en Tuberculose
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging van Artsen voor Longziekten en Tuberculose
  • Nederlandse Vereniging voor Radiotherapie en Oncologie

Algemene gegevens

Het kleincellig longcarcinoom (Small Cell Lung Cancer of SCLC) is het onderwerp van de richtlijn. De richtlijn beschrijft de achtergrond, diagnostiek en behandeling en een aantal specifieke aspecten van de ziekte. Voor een aantal algemene onderwerpen die met deze ziekte samenhangen wordt verwezen naar de richtlijn "diagnostiek en behandeling van het niet-kleincellig longcarcinoom". Voorbeelden hiervan zijn de psychosociale begeleiding van de patiënt en de wachttijden.
De onderwerpen van deze richtlijn zijn aangedragen door de werkgroepleden en aangevuld door perifeer en academisch werkzame longartsen, radiotherapeuten, een algemeen chirurg en een cardiothoracaal chirurg, allen met aandachtsgebied longkanker. Deze specialisten is gevraagd vijf onderwerpen te noemen aangaande kleincellig longcarcinoom, die zij in de richtlijn wilden zien vermeld.

Actualisatie
De houder van de richtlijn (NVALT) moet kunnen aantonen dat de richtlijn zorgvuldig en met de vereiste deskundigheid tot stand is gekomen. Onder houder wordt verstaan de verenigingen van beroepsbeoefenaren die de richtlijn autoriseren.
De VIKC draagt zorg voor de ontsluiting van de richtlijn.

 

Doel en doelgroep

De richtlijn heeft als doel richting te geven aan de klinisch werkzame arts over hoe om te gaan met het kleincellig longcarcinoom met betrekking tot diagnostiek, therapie en prognose. Het gekozen aantal onderwerpen is niet volledig, maar sluit wel aan op een groot deel van de klinische vragen.
Een richtlijn is een aanbeveling ter ondersteuning van de belangrijkste knelpunten uit de dagelijkse praktijk. Deze richtlijn is zoveel mogelijk gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek of consensus.

De richtlijn richt zich op de klinisch werkzame professional die zich bezig houdt met de diagnostiek, behandeling en begeleiding van het kleincellig longcarcinoom. In de praktijk wordt hiermee voornamelijk de longarts (in opleiding), radiotherapeut (in opleiding), de longoncologisch geïnteresseerd (cardiothoracaal)chirurg (in opleiding) bedoeld, maar ook longoncologie verpleegkundigen, medisch oncologen, andere hulpverleners en patiënten kunnen gebruik maken van de richtlijn.

De patiëntenpopulatie betreft alle patiënten met een kleincellig longcarcinoom. Er bestaat voor dit onderwerp geen georganiseerde patiëntenvereniging. De mening van patiënten over dit onderwerp is niet specifiek gevraagd. Dit heeft onder andere te maken met de slechte prognose van deze patiëntengroep. Getracht is mede uit patiëntenperspectief te denken bij het maken van de richtlijn en aanbevelingen.

Samenstelling werkgroep

Initiatief

  • Nederlandse Vereniging van Artsen voor Longziekten en Tubercolose (NVALT)

 

Mandaterende verenigingen:

  • Nederlandse Vereniging voor Radiotherapie en Oncologie (NVRO)
  • Nederlandse Vereniging van Artsen voor Longziekten en Tubercolose (NVALT)

 

Betrokken verenigingen:

  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH)
  • Nederlandse Vereniging voor Pathologie (NVvP)

 

Autoriserende verenigingen: NVALT en NVRO

 

Alle werkgroepleden zijn afgevaardigd namens wetenschappelijke verenigingen en hebben daarmee het mandaat voor hun inbreng. Bij de samenstelling van de werkgroep is rekening gehouden met landelijke spreiding, inbreng van betrokkenen uit zowel academische als algemene ziekenhuizen/instellingen en vertegenwoordiging van de verschillende verenigingen/disciplines. De richtlijn is in conceptvorm toegezonden aan 8 longartsen, 4 radiotherapeuten, een patholoog, een algemeen chirurg en een cardiothoracaal chirurg met specifieke kennis van en belangstelling voor het onderwerp. Na het verwerken van het commentaar is de richtlijn aan alle NVALT-leden en leden van de NVRO toegezonden voor beoordeling. Daarnaast is de mening van diverse wetenschappelijke verenigingen gevraagd (pathologie, chirurgie, radiotherapie, medische oncologie). De vereniging voor integrale kankercentra (VIKC) is gevraagd de concept tekst mee te herschrijven naar het format van de VIKC. De NVALT is houder van de richtlijn, maar de VIKC draagt mede de zorg voor actualisatie, beheer en ontsluiting van de richtlijn.

Werkgroepleden:

  • Prof Dr. E.F. Smit, longarts Vrije Universiteit Ziekenhuis, Amsterdam, voorzitter van de werkgroep
  • Dr J.S. Belderbos, radiotherapeute Antonie van Leeuwenhoekziekenhuis, Amsterdam
  • Dr B. Biesma, longarts Jeroen Bosch Ziekenhuis, Den Bosch
  • Dr A.C. Dingemans, longarts Academisch Ziekenhuis Maastricht, Maastricht
  • Dr T.C. van Engelenburg, chirurg, Slingeland Ziekenhuis, Doetinchem
  • Dr R.J. van Klaveren, longarts Erasmus MC Daniel den Hoed Kliniek, Rotterdam
  • Prof. Dr D. de Ruysscher, radiotherapeut Academisch Ziekenhuis Maarstricht, Maastricht
  • Dr F.M.N.H. Schramel, longarts Antonius Ziekenhuis, Nieuwegein
  • Drs O.C.J. Schuurbiers, longarts Universitair Medisch Centrum St Radboud, Nijmegen
  • Drs J.A. Stigt, longarts Isala Klinieken, locatie de Weezenlanden, Zwolle
  • Dr F.B. Thunnissen, patholoog, Vrije Universiteit Ziekenhuis, Amsterdam
  • Drs F.J. Ubbels, radiotherapeut UMC Groningen, Groningen
  • Dr H.J.M. Smit, qq commissie richtlijnen Nederlandse Vereniging voor Artsen Longziekten en Tuberculose, longarts Alysis Zorggroep, locatie Rijnstate, Arnhem

 

Eindredactie:

  • Dr H.J.M. Smit, qq commissie richtlijnen Nederlandse Vereniging voor Artsen Longziekten en Tuberculose, longarts Alysis Zorggroep, locatie Rijnstate, Arnhem
  • Drs H.J. van Doorne-Nagtegaal, Vereniging van Integrale Kankercentra

Belangenverklaringen

Alle leden van de richtlijnwerkgroep hebben verklaard onafhankelijk gehandeld te hebben bij het opstellen van de richtlijn.

De richtlijn is niet beïnvloed door opvattingen of belangen van de financierende instantie (Orde van Medisch Specialisten), die een onkostenvergoeding heeft gegeven voor deze richtlijn. Binnen de werkgroep ad-hoc zijn geen conflicterende belangen geconstateerd.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Werkwijze

De richtlijn is multidisciplinair ontwikkeld en de kennis en kunde van relevante specialismen zijn nadrukkelijk meegenomen. De meest betrokken specialismen hebben geparticipeerd in de richtlijnwerkgroep. De leden van de werkgroep vertegenwoordigen perifere opleidingsklinieken, perifere niet-opleidingsklinieken en academische ziekenhuizen en zijn ook geografisch over Nederland verspreid. De samenstelling van de werkgroep is goedgekeurd door het bestuur van de NVALT en de Nederlandse Vereniging voor Radiotherapie en Oncologie (NVRO). De chirurg is afgevaardigd door de commissie longchirurgie van de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde en de 3 radiotherapeuten door de NVRO. De interessegebieden van de leden zijn zo veel mogelijk uitgangspunt geweest bij de verdeling van onderwerpen. De gehele tekst is door de werkgroep gezamenlijk beoordeeld. Het bewijsniveau van de conclusies en aanbevelingen is telkens beoordeeld door minimaal twee werkgroepleden.
Op 8 oktober 2010 is de tekst door de ledenvergadering van de NVALT goedgekeurd. De Werkgroepleden hebben de beoordeling van de literatuur gedaan volgens de AGREE criteria voor richtlijnen. De richtlijn als geheel is getoetst aan de AGREE guidelines. Een juridische toetsing is verricht door een longarts met specifieke belangstelling voor de juridische aspecten van de richtlijn.

Wetenschappelijke onderbouwing

Elke module van de richtlijn is volgens een vast stramien opgebouwd, dat onderstaand is weergegeven.
Het doel hiervan is om de richtlijn transparant te laten zijn, zodat elke gebruiker kan zien op welke literatuur en overwegingen bepaalde aanbevelingen zijn gebaseerd.

Beschrijving van de literatuur
De antwoorden op de uitgangsvragen (derhalve de aanbevelingen in deze richtlijn) zijn voor zover mogelijk gebaseerd op gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek. De geselecteerde artikelen zijn door de schrijvende werkgroepleden beoordeeld op kwaliteit van het onderzoek en gegradeerd naar mate van bewijs, waarbij onderstaande indeling is gebruikt.

Indeling van methodologische kwaliteit van individuele studies

Voor artikelen betreffende interventie

A1

Systematische reviews die tenminste enkele onderzoeken van A2-niveau betreffen, waarbij de resultaten van afzonderlijke onderzoeken consistent zijn.

A2

Gerandomiseerd vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit en met voldoende omvang en consistentie.

B

Gerandomiseerde klinische trials van matige kwaliteit of onvoldoende omvang of ander vergelijkend onderzoek (niet-gerandomiseerd: vergelijkend cohortonderzoek, patiënt-controle-onderzoek)

C

Niet-vergelijkend onderzoek

D

Mening van deskundigen (bijvoorbeeld de werkgroepleden)

 

Voor artikelen betreffende diagnostiek

A1

Onderzoek naar de effecten van diagnostiek op klinische uitkomsten bij een prospectief gevolgde goed   gedefinieerde patiëntengroep met een tevoren gedefinieerd beleid op grond van de te onderzoeken testuitslagen, of besliskundig onderzoek naar de effecten van diagnostiek op klinische uitkomsten, waarbij resultaten van onderzoek van A2-niveau als basis worden gebruikt en voldoende rekening wordt gehouden met onderlinge afhankelijkheid van diagnostische tests

A2

Onderzoek ten opzichte van een referentietest, waarbij van tevoren criteria zijn gedefinieerd voor de te   onderzoeken test en voor een referentietest, met een goede beschrijving van de test en de onderzochte klinische populatie; het moet een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten betreffen, er moet gebruik zijn gemaakt van tevoren gedefinieerde afkapwaarden en de resultaten van de test en de ‘gouden standaard' moeten onafhankelijk zijn beoordeeld. Bij situaties waarbij multipele, diagnostische tests een rol spelen, is er in principe een onderlinge afhankelijkheid en dient de analyse hierop te zijn aangepast, bijvoorbeeld met logistische regressie

B

Vergelijking met een referentietest, beschrijving van de onderzochte test en populatie, maar niet de kenmerken die   verder onder niveau A staan genoemd

C

Niet-vergelijkend onderzoek

D

Mening van deskundigen, bijvoorbeeld de werkgroepleden

Conclusie
Het wetenschappelijk materiaal is samengevat in een conclusie, waarbij het niveau van het meest relevante bewijs is weergegeven. Hiervoor is onderstaande indeling gehanteerd:

Niveau van bewijs van de daarop gebaseerde conclusies

1

1 systematische review (A1) of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A1 of A2

2

tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B

3

1 onderzoek van niveau A2, B of C

4

Mening van deskundigen (bijvoorbeeld de werkgroepleden)


Overige overwegingen
Voor het komen tot een aanbeveling zijn er naast het wetenschappelijk bewijs ook andere aspecten van belang zoals het patiëntenperspectief, organisatorische aspecten en kosten. Deze worden besproken onder het kopje ‘overige overwegingen'.

 

Aanbeveling
De uiteindelijk geformuleerde aanbeveling is het resultaat van de wetenschappelijke conclusie, waarbij de overige overwegingen in acht worden genomen.

 

Verantwoording

De NVALT richt zich in dit kader op de longoncologie en de patiënten die hieraan lijden. De richtlijnontwikkeling, ook binnen de longoncologie is een van de kwalitietsinstrumenten die NVALT aandraagt en stimuleert onder haar leden. Waar mogelijk wordt gestreeft naar multidisciplinaire aanpak zoals in deze richtlijn.

De leidraad voor de ontwikkeling van de is het AGREE instrument. Dit instrument is gemaakt voor de beoordeling van bestaande, nieuwe en herziene richtlijnen.

Het AGREE Instrument beoordeelt zowel de kwaliteit van de verslaglegging als de kwaliteit van bepaalde aspecten van de aanbevelingen. Het beoordeelt de kans dat een richtlijn zijn gewenste doel zal behalen, maar niet de daadwerkelijke impact op patiëntuitkomsten.

 

Het AGREE Instrument is opgebouwd uit 23 items verdeeld over zes domeinen. Elk domein beslaat een aparte dimensie van kwaliteit van richtlijnen, namelijk:

 

Onderwerp en doel betreft het doel van de richtlijn de specifieke klinische vragen waarop de richtlijn een antwoord geeft en de patiëntenpopulatie waarop de richtlijn van toepassing is.

Betrokkenheid van belanghebbenden richt zich op de mate waarin de richtlijn de opvattingen van de beoogde gebruikers weerspiegelt.

Methodologie hangt samen met het proces waarin bewijsmateriaal is verzameld en samengesteld en met de gebruikte methoden om aanbevelingen op te stellen en te herzien.

Helderheid en presentatie gaat over het taalgebruik en de vorm van de richtlijn.

Toepassing houdt verband met de mogelijke organisatorische, gedragsmatige en financiële consequenties van het toepassen van de richtlijn.

Onafhankelijkheid van de opstellers betreft de onafhankelijkheid van de aanbevelingen en erkenning van mogelijke conflicterende belangen van leden van de werkgroep.

Volgende:
Paraneoplastische syndromen