Informeren van welke familieleden
Uitgangsvraag
Welke familieleden van indexpatiënten dienen geïnformeerd te worden?
De uitgangsvraag omvat de volgende deelvragen:
- Wat is het patiënten-perspectief?
- Is dit afhankelijk van de onderliggende wijze van overerven?
- Is dit afhankelijk van het type aandoening?
Aanbeveling
1. Bij een autosomaal dominant overervingspatroon of geslachtsgebonden overervingswijze:
- Zorg ervoor dat, voor zover mogelijk, de eerstegraads en trapsgewijs verdere familieleden van de indexpatiënt, worden geïnformeerd voor wie een kans van 50% geldt om de erfelijke aanleg te hebben;
- Maak voor andere aangedane familieleden in de stamboom, een inschatting van de kans dat hieraan dezelfde genetische aanleg aan ten grondslag ligt als bij de index persoon is vastgesteld. Beslis op basis hiervan of deze persoon direct geïnformeerd dient te worden.
Als bij een eerstegraads familielid, of een ander aangedaan persoon in de stamboom die direct geïnformeerd dient te worden, geen DNA-onderzoek kan plaatsvinden (bijvoorbeeld doordat iemand is overleden), zorg er dan voor dat, voor zover mogelijk, de eerstegraads familieleden van deze persoon worden geïnformeerd.
2. Bij een autosomaal recessieve overervingswijze:
- Zorg ervoor dat, voor zover mogelijk, de broers en zussen worden geïnformeerd van een indexpatiënt met de bi-allelische aanleg, voor wie een kans van 25% geldt om de bi-allelische aanleg te hebben;
- Maak een individuele afweging of familieleden met een verhoogde kans op dragerschap hierover geïnformeerd dienen te worden, rekening houdend met de dragerschapsfrequentie binnen de populatie, de ernst van de aandoening en consanguïniteit.
Overwegingen
Bewijs uit de literatuur
Op basis van de medische literatuur zijn geen harde conclusies te trekken ten aanzien van patiëntvoorkeuren omtrent welke familieleden geïnformeerd moeten worden bij erfelijke aandoeningen. Er is geen literatuur over wat de voorkeuren zijn van geïdentificeerde at-risk familieleden zelf omtrent het geïnformeerd worden over erfelijke aandoeningen.
Patiëntenperspectief
In de medische literatuur is geen informatie beschikbaar ten aanzien van voorkeuren van patiënten ten aanzien van welke familieleden geïnformeerd dienen te worden.
Voor het onderzoek naar het ervaringsperspectief van patiënten en hun naasten is door de richtlijncommissie en de VSOP een online enquête ontwikkeld en uitgezet onder patiëntenorganisaties op het gebied van cardiologie, neurologie, oncologie en enkele algemene patiëntenorganisaties. In totaal hebben 379 respondenten met een autosomaal dominante aandoening bij henzelf of in de familie deze enquête ingevuld. Niet alle vragen van de enquête zijn door alle respondenten beantwoord.
Er is tevens een raadpleging gehouden onder de algemene bevolking over het informeren van familieleden bij erfelijke aandoeningen, met 1000 respondenten die zelf geen erfelijke ziekte hebben en bij wie dit ook niet in de familie voorkomt.
Van de 336 respondenten met een erfelijke (aanleg voor een) aandoening is de meerderheid (54%) van mening dat eerst eerstegraads familieleden moeten worden geïnformeerd.
Wanneer de erfelijke aanleg bij een eerstegraads familielid is vastgesteld, moeten verdere familieleden geïnformeerd worden. 19% van de respondenten vindt dat alleen naaste familieleden geïnformeerd moeten worden en 25% is van mening dat zowel naaste als verdere graads familieleden tegelijkertijd geïnformeerd moeten worden. Enkele respondenten (2%) vinden dat geen van hun familieleden geïnformeerd zou moeten worden.
Als een familielid weet van de erfelijke aanleg in de familie, maar besluit zich niet te laten testen, vindt een meerderheid van de 332 respondenten (59%) dat kinderen dan wel op de hoogte gesteld moeten worden van deze informatie. Een klein aantal van 15 respondenten (4%) vindt van niet en 122 respondenten (37%) vinden dat dit afhankelijk is van (meerdere opties mogelijk) leeftijd van de kinderen (157 respondenten), en/of preventieve maatregelen/behandelingsopties mogelijk zijn (93 respondenten) en/of er mogelijkheden zijn bij zwangerschap of kinderwens (130 respondenten).
Een raadpleging onder 1000 personen uit de algemene bevolking leverde min of meer vergelijkbare resultaten op: 53% was van mening dat eerst de naaste familieleden en dan verdere familieleden geïnformeerd moeten worden. 33% vindt dat alleen naaste familieleden geïnformeerd dienen te worden. Ook hier was er de voorkeur om verdere familieleden te informeren indien een naast familielid met 50% risico op een autosomaal dominante aandoening zich niet wil laten testen. Dit werd gevonden voor zowel erfelijke ziektes waarbij behandeling of preventie mogelijk was als voor erfelijke ziektes waarbij dit niet mogelijk is.
Professioneel perspectief
De werkgroep is van mening dat at-risk familieleden met een (ingeschatte) kans op het hebben van de aanleg voor een monogene autosomaal dominante, of geslachtschromosoom gebonden aandoening van 50%, voor zover mogelijk, dienen te worden geïnformeerd, als dit betekenis heeft voor hun eigen (toekomstige) gezondheid, of voor die van hun (toekomstige) kinderen. Dit betekent dat alle eerstegraads familieleden van een indexpatiënt dienen te worden geïnformeerd voor wie deze kans van 50% geldt. Verdere familieleden worden trapsgewijs geïnformeerd conform genetische cascade benadering. Dit betekent dat als bij DNA-onderzoek bij een familielid de erfelijke aanleg wordt aangetoond, eerstegraads familieleden van deze nieuwe indexpatiënt ook worden geïnformeerd, voor zover dat nog niet gebeurd is, omdat hun kans op aanwezigheid van de aanleg nu ook 50% is geworden. Voor andere (waarschijnlijk) aangedane familieleden in de stamboom, maakt de klinisch geneticus een inschatting van de kans dat hieraan dezelfde genetische aanleg ten grondslag ligt als bij de index persoon is vastgesteld. Op basis hiervan beslist deze of de aangedane persoon direct geïnformeerd dient te worden, of dat dit via de hierboven beschreven cascade benadering gebeurt.
Als bij een eerstegraads familielid/ een ander aangedaan persoon in de stamboom die naar inschatting van de klinisch geneticus direct geïnformeerd dient te worden, geen DNA-onderzoek mogelijk is, dienen de eerstegraads familieleden van deze persoon te worden geïnformeerd. Als geen DNA-onderzoek mogelijk is omdat het familielid is overleden, dan kan de indexpatiënt de kinderen van deze overleden persoon informeren. Als een eerstegraads familielid geen DNA-onderzoek wil laten verrichten, wordt met de indexpatiënt en indien mogelijk met dit familielid besproken hoe de kinderen van dit familielid geïnformeerd kunnen worden. Ouders worden erop gewezen dat het van belang is hun kinderen te informeren, ook als zij ervoor kiezen om zelf geen voorspellend DNA-onderzoek te laten verrichten.
Als met zekerheid kan worden geconcludeerd dat een eerstegraads familielid de aanleg voor de aandoening niet kan hebben (bijvoorbeeld een gezonde volwassen man bij de familiaire aanleg voor Duchenne spierdystrofie), hoeft deze persoon niet te worden geïnformeerd.
De werkgroep is van mening dat als bij een persoon de bi-allelische aanleg voor een autosomaal recessieve aandoening wordt vastgesteld, de volgende familieleden, voor zover mogelijk, dienen te worden geïnformeerd:
- Broers en zussen met een kans van 25% op aanwezigheid van de bi-allelische aanleg. (Als op basis van informatie over hun gezondheid en de leeftijdsafhankelijke penetrantie van de aandoening kan worden geconcludeerd dat de bi-allelische aanleg bij hen niet aanwezig is, is dit dus niet van toepassing).
- Ten aanzien van het informeren van overige familieleden, voor wie een verhoogde kans geldt op dragerschap voor de autosomaal recessieve aandoening, maakt de klinisch geneticus een individuele afweging, rekening houdend met de dragerschapsfrequentie binnen de populatie, de ernst van de aandoening en consanguïniteit. Dit geldt ook voor het informeren van familieleden van geïdentificeerde dragers.
Morele verantwoording
Aan de aanbevelingen ten aanzien van het informeren van familieleden over hun verhoogde kans om de aanleg voor een genetische aandoening te hebben, ligt de afweging ten grondslag tussen enerzijds de belasting van het ontvangen van dergelijke, doorgaans verontrustende informatie en het ‘recht op niet weten’, wat argumenten kunnen zijn om niet te informeren, en anderzijds de potentiële gezondheidswinst en/of reproductieve opties die familieleden via het verstrekken van dergelijke informatie kunnen worden geboden, wat argumenten kunnen zijn om wel te informeren.
Kosten
De preventieve behandelopties en/of reproductieve keuzeopties die ontstaan als familieleden zijn geïnformeerd en de familiaire, genetische aanleg blijken te hebben, kunnen leiden tot een kostenbesparing (Goverde 2016; Leenen 2016; Ingles, 2012; Wordsworth, 2010; Perez, 2010). De kosten die gepaard gaan met de werkwijze zoals opgenomen in de aanbevelingen bij deze module beperken zich tot de inzet van personele middelen.
Haalbaarheid
De werkwijze volgens de aanbevelingen is al gangbaar binnen een deel van de huidige klinisch genetische patiëntenzorg, en is haalbaar.
Concluderend zijn de werkgroep en een meerderheid van de vertegenwoordigers van patiënten en van de algemene bevolking van mening dat eerst ‘naaste’ (eerstegraads) familieleden van de indexpatiënt geïnformeerd dienen te worden en dan trapsgewijs verdere familieleden. Hierbij dient onderscheid gemaakt te worden tussen enerzijds aandoeningen met een autosomaal dominante of geslachtsgebonden overervingswijze en anderzijds aandoeningen met een autosomaal recessieve overervingswijze. Welke familieleden dienen te worden geïnformeerd is onafhankelijk van het type aandoening.
Onderbouwing
Achtergrond
Als bij een persoon de aanleg voor een genetische aandoening wordt vastgesteld, kan er afhankelijk van de overervingswijze, voor familieleden een verhoogde kans zijn om de erfelijke aanleg ook te hebben. Familieleden die hierover worden geïnformeerd kunnen desgewenst besluiten voorspellend DNA-onderzoek te laten verrichten. Als de aanleg wordt aangetoond kan dit aanleiding zijn voor uiteenlopende overwegingen en beslissingen, bijvoorbeeld over het ondergaan van periodieke screening of preventieve behandeling, reproductieve opties (bij kinderwens) en/of het inrichten van de eigen toekomst (financieel, relationeel, zakelijk, enzovoort). Als de erfelijke aanleg niet aangetoond wordt, dan kan gestopt worden met periodiek onderzoek en zijn de kinderen gevrijwaard van de aanleg.
Bij de beantwoording van de vraag welke familieleden moeten worden geïnformeerd is van belang hoe groot de kans is om de erfelijke aanleg te hebben, wat de potentiële gezondheidswinst is (te realiseren via preventieve maatregelen en/of behandeling) en/of welke reproductieve en andere levenskeuzes men kan maken.
Bij het informeren van familieleden dient rekening te worden gehouden met de belasting van het ontvangen van dergelijke, doorgaans verontrustende informatie en het ‘recht op niet weten’.
Conclusies
- GRADE |
Het is onduidelijk wat de voorkeuren zijn van patiënten en familieleden omtrent welke familieleden geïnformeerd moeten worden bij erfelijke aandoeningen.
Bronnen: (systematische literatuur review van den Heuvel, 2018, submitted) |
Samenvatting literatuur
Beschrijving studies
Van de 31 geïncludeerde studies hadden er 17 een kwalitatieve studieopzet en 14 een grotendeels kwantitatieve studieopzet. Het merendeel van de onderzoeken vond plaats bij oncogenetisch belaste indexpatiënten en familieleden. Geen van de onderzoeken had als primair doel de patiëntvoorkeuren te onderzoeken omtrent het informeren van wélke familieleden. Een deel van de resultaten van de volledige literatuurreview zijn samengevat ten behoeve van deze module.
De volledige resultaten van de literatuur review worden later gepubliceerd.
Resultaten
Een belangrijke barrière was dat onduidelijk was voor de indexpatiënten wie geïnformeerd diende te worden (Forrest Keenan, 2005; Foster, 2004; Green, 1997; Whyte, 2016). Veel patiënten hebben een gevoel van verantwoordelijkheid voor het informeren van familieleden (Foster, 2004; Green, 1997; Peterson, 2003; van den Nieuwenhoff, 2006; Whyte, 2016; Kohut, 2007). Dit verantwoordelijkheidsgevoel speelt niet of in beperkte mate voor familieleden met wie geen contact is, en is sterker voor eerstegraads familieleden dan voor verdere graads familieleden (Forrest Keenan, 2005; Green, 1997; Kohut, 2007).
Voor sommige patiënten is dit gevoel van verantwoordelijkheid beperkt tot het informeren van familieleden, anderen willen familieleden ook ‘overtuigen’ van het belang voorspellend DNA-onderzoek te doen (Forrest Keenan, 2005; van den Nieuwenhoff, 2006; Whyte, 2016).
Tussen dit verantwoordelijkheidsgevoel en het willen respecteren van de behoeften van familieleden wordt door sommige indexpatiënten een spanning ervaren. (Foster, 2004)
Vaak speelt er bij patiënten een gevoel van frustratie. Dit kan veroorzaakt worden door familieleden die geen voorspellend DNA-onderzoek willen laten doen (Foster, 2004; Vavolizza, 2015; Blandy, 2003) of wanneer familieleden hun kinderen of andere directe familieleden niet informeren (Forrest Keenan, 2003; Green, 1997; Vavolizza, 2015; Whyte, 2016). In dit laatste geval wordt overwogen om buiten familieleden om deze familieleden te informeren (Forrest Keenan, 2005; Forrest Keenan, 2003), maar in andere artikelen wordt beschreven dat dit door participanten als ongepast werd beschouwd (Foster, 2004; Peterson, 2003).
Bewijskracht van de literatuur
Vanwege de aard van de studies, veel kwalitatieve en niet-vergelijkende studies is geen GRADE-beoordeling mogelijk. Kwaliteitsbeoordeling van de losse studies laat zien dat de geïncludeerde kwalitatieve studies allen van voldoende kwaliteit zijn. De kwantitatieve studies zijn bijna alle van lage of matige kwaliteit.
Zoeken en selecteren
Vanwege de aard van deze vraag en de verwachting dat er geen relevante literatuur beschikbaar is, is besloten geen systematische literatuursearch uit te voeren naar de hoofdvraag.
Om de deelvraag over het patiëntenperspectief te kunnen beantwoorden is er overkoepelend een systematische literatuuranalyse verricht naar de volgende zoekvraag:
Wat is het perspectief van patiënten met een erfelijke cardiologische, neurologische of oncologische aandoening en hun familieleden met een (mogelijk) verhoogd risico op deze aandoening ten aanzien van het informeren van familieleden over de erfelijke aanleg?
P: indexpatiënten bij wie een erfelijke cardiologische, neurologische of oncologische aandoening is vastgesteld en familieleden met een (mogelijk) erfelijke aanleg voor een dergelijke ziekte;
I: erfelijkheidsadvisering/genetisch onderzoek, informeren, informatie;
C: niet van toepassing;
O: Patiëntenperspectief en perspectief familieleden.
De werkgroep definieerde niet a priori de genoemde uitkomstmaten, maar hanteerde de in de studies gebruikte definities.
Zoeken en selecteren (Methode)
In de databases Medline (via OVID), Embase (via Embase.com) en Psychinfo (via OVID) is op 23 augustus 2017 met relevante zoektermen gezocht naar het patiëntenperspectief (met een aangepast zoekfilter van Wessels, (2016)) bij het informeren van familieleden bij erfelijke aandoeningen. De zoekverantwoording is weergegeven onder het tabblad Verantwoording. De literatuurzoekactie leverde 1481 treffers op. Studies werden geselecteerd op grond van de volgende selectiecriteria: Engelstalig, origineel onderzoek, volwassenen, kwalitatief of kwantitatief onderzoek over patiëntvoorkeuren of familiecommunicatie bij cardiologische, neurologische of oncologische genetische aandoeningen. Op basis van het abstract werden vervolgens 125 studies voorgeselecteerd. Na raadpleging van de volledige tekst, werden vervolgens 94 studies geëxcludeerd (zie exclusietabel onder het tabblad Verantwoording), en 31 studies definitief geselecteerd.
31 onderzoeken zijn opgenomen in de literatuuranalyse. De belangrijkste studiekarakteristieken en resultaten zijn opgenomen in de evidencetabellen. De beoordeling van de individuele studieopzet is opgenomen in de Quality Assessment tabellen.
Referenties
- Fares F, Badarneh K, Abosaleh M, et al. Carrier frequency of autosomal-recessive disorders in the Ashkenazi Jewish population:should the rationale for mutation choice for screening be reevaluated? Prenat Diagn. 2008;28(3):236-41. doi: 10.1002/pd.1943.
- Forrest Keenan K, Simpson SA, Wilson BJ, et al. To tell or not to tell: barriers and facilitators in family communication about genetic risk. Clinical Genetics. 2003;64(4):317-26.
- Foster C, Eeles, R., Ardern-Jones, A.,et al. Juggling roles and expectations: dilemmas faced by women talking to relatives about cancer and genetic testing. Psychology & Health. 2004;19(4).
- Goverde A, Spaander MC, van Doorn HC, et al. Cost-effectiveness of routine screening for Lynch syndrome in endometrial cancer patients up to 70 years of age. Gynecol Oncol. 2016 Dec;143(3):453-459.
- Green J, Richards M, Murton F, et al. N. Family Communication and Genetic Counseling: The Case of Hereditary Breast and Ovarian Cancer. Journal of Genetic Counseling. 1997;6(1):45-60.
- Ingles J, McGaughran J, Scuffham PA, et al. A cost-effectiveness model of genetic testing for the evaluation of families with hypertrophic cardiomyopathy. Heart. 2012;98(8):625-30. doi: 10.1136/heartjnl-2011-300368. Epub 2011 Nov 29.
- Forrest Keenan KF, Simpson, S. A., Wilson, B. J., et al. Its their blood not mine: whos responsible for (not) telling relatives about genetic risk? Health, Risk & Society. 2005;7:209-26.
- Kohut K, Manno M, Gallinger S, et al. Should healthcare providers have a duty to warn family members of individuals with an HNPCC-causing mutation? A survey of patients from the Ontario Familial Colon Cancer Registry. Journal of Medical Genetics. 2007;44(6):404-7.
- Leenen CH, Goverde A, de Bekker-Grob EW, et al. Cost-effectiveness of routine screening for Lynch syndrome in colorectal cancer patients up to 70 years of age. Genet Med. 2016;18(10):966-73.
- Perez MV, Kumarasamy NA, Owens DK, et al. Cost-effectiveness of genetic testing in family members of patients with long-QT syndrome. Circ Cardiovasc Qual Outcomes. 2011 Jan 1;4(1):76-84. doi: 10.1161/CIRCOUTCOMES.110.957365. Epub 2010 Dec 7.
- Peterson SK, Watts BG, Koehly LM, et al. How families communicate about HNPCC genetic testing: findings from a qualitative study. Am J Med Genet C Semin Med Genet. 2003;119C(1):78-86.
- Van den Nieuwenhoff HW, Mesters I, Nellissen JJ, Stalenhoef AF, de Vries NK. The importance of written information packages in support of case-finding within families at risk for inherited high cholesterol. J Genet Couns. 2006;15(1):29-40.
- Wessels M, Hielkema L, van der Weijden T. How to identify existing literature on patients' knowledge, views, and values: the development of a validated search filter. J Med Libr Assoc. 2016;104(4):320-324. PubMed PMID: 27822157; PubMed Central PMCID: PMC5079497.
- Whyte S, Green A, McAllister M, et al. Family Communication in Inherited Cardiovascular Conditions in Ireland. Journal of Genetic Counseling. 2016;25(6):1317-26.
- Wordsworth S, Leal J, Blair E, et al. DNA testing for hypertrophic cardiomyopathy: a cost-effectiveness model. Eur Heart J. 2010;31(8):926-35. doi: 10.1093/eurheartj/ehq067. Epub 2010 Mar 18. Review.
Evidence tabellen
Quality assessment tabellen
Kwalitatief onderzoek - Critical Appraisal Skills Programme (CASP) Qualitative Research Checklist 31.05.13
Auteur |
Vraag 1 |
Vraag 2 |
Vraag 3 |
Vraag 4 |
Vraag 5 |
Vraag 6 |
Vraag 7 |
Vraag 8 |
Vraag 9 |
Vraag 10 |
Conclusie |
||||||||||
Beoordelaar |
A |
B |
A |
B |
A |
B |
A |
B |
A |
B |
A |
B |
A |
B |
A |
B |
A |
B |
A |
B |
|
Van den Nieuwenhoff 2006 |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
T |
Y |
Y |
Y |
N |
N |
N |
N |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
8 Y |
Carlsson & Nilbert 2007 |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
N |
N |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
9 Y |
Crotser & Dickinson 2010 |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
N |
N |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
9 Y |
Dancyger 2011 |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
N |
Y |
Y |
Y |
Y |
N |
N |
N |
N |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
7 Y |
Dheensa 2017 |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
N |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
N |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
8 Y |
Forrest Keenan 2003 |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
N |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
9 Y |
Gaff 2005 |
Y |
Y |
Y |
Y |
N |
N |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
N |
N |
N |
N |
Y |
Y |
Y |
Y |
7 Y |
Green 1997 |
Y |
Y |
Y |
Y |
N |
N |
Y |
Y |
Y |
Y |
N |
N |
Y |
Y |
N |
N |
Y |
Y |
Y |
Y |
7 Y |
Vavolizza 2015 |
Y |
Y |
Y |
Y |
N |
N |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
N |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
8 Y |
Ormondroyd 2014 |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
N |
N |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
9 Y |
Pentz 2005 |
Y |
Y |
Y |
Y |
N |
N |
Y |
Y |
Y |
Y |
N |
N |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
8 Y |
Peterson 2003 |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
T |
N |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
9 Y |
Forrest Keenan 2005 |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
10 Y |
Ratnayake 2011 |
Y |
Y |
Y |
Y |
N |
N |
Y |
Y |
Y |
Y |
T |
N |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
8 Y |
Foster 2004 |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
N |
N |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
9 Y |
Whyte 2016 |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
N |
N |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
Y |
9 Y |
Mesters, 2015 |
Y |
|
Y |
|
Y |
|
Y |
|
Y |
|
N |
|
N |
|
Y |
|
Y |
|
Y |
|
8 Y |
Y=Yes; No=N; T=Can’t tell; Cut-off for good quality is ≥7
Kwantitatief onderzoek - Adapted Newcastle-Ottawa Scale for Evaluating Cross-Sectional/Survey Studies
This scale has been adapted from the Newcastle-Ottawa Quality Assessment Scale (Wells GA, Shea B, O’Connell D, Peterson Y, Welch V, Losos M, et al. The Newcastle-Ottawa Scale (NOS) for assessing the quality if nonrandomized studies in meta-analyses. Available from: URL: http://www.ohri.ca/programs/clinical_epidemiology/oxford.htm), to perform a quality assessment of cross-sectional studies for the systematic review: Hillen, M.A., Medendorp, N. M., Daams, Y. G., Smets, E. M.A. (in press). Patient-driven second opinions in oncology: a systematic review. The Oncologist.
Auteur |
Vraag 1 |
Vraag 2a |
Vraag 2b |
Vraag 2c |
Vraag 2d |
Vraag 3a |
Vraag 3b |
Vraag 4a |
Vraag 4b |
Conclusie |
|||||||||
Beoordelaars |
A |
B |
A |
B |
A |
B |
A |
B |
A |
B |
A |
B |
A |
B |
A |
B |
A |
B |
|
Kardashian 2012 |
2 |
2 |
1 |
1 |
0 |
0 |
1 |
1 |
1 |
1 |
0 |
0 |
0 |
1 |
1 |
1 |
2 |
2 |
9; 60% M |
Segal 2003 |
0 |
1 |
0 |
0 |
2 |
0 |
1 |
1 |
1 |
1 |
0 |
0 |
0 |
0 |
1 |
1 |
0 |
0 |
4; 27% L |
Blandy 2003 |
2 |
2 |
0 |
0 |
0 |
0 |
1 |
1 |
2 |
2 |
0 |
0 |
0 |
0 |
1 |
1 |
2 |
2 |
8; 53% M |
Bonadona 2002 |
2 |
2 |
0 |
2 |
0 |
0 |
1 |
2 |
1 |
2 |
0 |
0 |
0 |
0 |
1 |
1 |
0 |
0 |
9; 60% M |
De Geus 2016 |
2 |
2 |
1 |
1 |
2 |
0 |
2 |
1 |
2 |
1 |
0 |
0 |
0 |
0 |
1 |
1 |
0 |
0 |
6; 40% L |
Dilzell 2014 |
2 |
2 |
0 |
1 |
0 |
0 |
1 |
1 |
1 |
1 |
0 |
0 |
0 |
0 |
1 |
1 |
1 |
1 |
7; 47% L |
Aktan-Collan 2007 |
2 |
2 |
1 |
1 |
1 |
0 |
1 |
1 |
2 |
2 |
0 |
0 |
0 |
0 |
1 |
1 |
2 |
2 |
9; 60% M |
Aktan-Collan 2011 |
2 |
|
1 |
|
2 |
|
2 |
|
1 |
|
0 |
|
0 |
|
1 |
|
2 |
|
11; 73% M |
Kohut 2007 |
2 |
2 |
1 |
1 |
1 |
0 |
1 |
1 |
1 |
1 |
0 |
0 |
0 |
0 |
1 |
1 |
0 |
0 |
6; 40% L |
Gilbar 2012 |
2 |
2 |
1 |
1 |
2 |
0 |
1 |
1 |
1 |
1 |
0 |
0 |
0 |
0 |
1 |
1 |
0 |
0 |
6; 40% L |
Hayat Roshanai 2010 |
2 |
2 |
2 |
2 |
1 |
1 |
1 |
1 |
2 |
1 |
0 |
0 |
0 |
0 |
1 |
1 |
0 |
0 |
8; 53% M |
Leenen 2016 |
2 |
2 |
1 |
2 |
2 |
0 |
1 |
1 |
2 |
2 |
0 |
0 |
0 |
0 |
1 |
1 |
1 |
1 |
9; 60% M |
Hayat Roshanai 2009 |
2 |
2 |
2 |
2 |
2 |
1 |
2 |
1 |
2 |
2 |
0 |
0 |
1 |
1 |
1 |
1 |
2 |
2 |
12; 80% H |
Julian-Reynier 1997 |
2 |
2 |
1 |
1 |
1 |
0 |
1 |
1 |
2 |
2 |
0 |
0 |
0 |
0 |
1 |
1 |
1 |
1 |
8; 53% M |
L=low quality (<50%), M=medium quality (50-75%), H=high quality (75%)
Exclusietabel
Appleton 2000 |
Niet over familiecommunicatie |
Binedell 1998 |
Geen pt voorkeuren |
Douglas 2009 |
Meer ervaringen dan pt voorkeuren |
Etchegary 2008 |
Gaat alleen over verantwoordelijkheid, niet over pt voorkeuren |
Farkas Patenaude 2013 |
Met minderjarige kinderen |
Gilbar 2016 |
Geen pt voorkeuren |
Hallowell 2006 |
Geen pt voorkeuren |
Hallowell 2005 |
Over kinderen en mbt pt voorkeuren onduidelijk |
Hallowell 2003 |
Alleen pt ervaringen, geen voorkeuren |
Hamilton 2016 |
Geen pt voorkeuren |
Hamilton 2005 |
Niet echt pt voorkeuren |
Hitch 2014 |
Fam communicatie niet focus van artikel, wel pt voorkeuren hierover vermeld |
Kasparian 2015 |
Geen familiecommunicatie |
Katapodi 2011 |
Geen pt voorkeuren |
Kenen 2003 |
Geen familiecommunicatie |
Kenen 2004 |
Geen pt voorkeuren |
Landsbergen 2009 |
Beperkt over familiecommunicatie |
Mangset 2014 |
Geen familiecommunicatie (en kinderen) |
McCann 2009 |
Geen pt voorkeuren |
McClellan 2013 |
Geen pt voorkeuren |
McGivern 2004 |
Geen pt voorkeuren |
Mellon 2006 |
Geen familiecommunicatie |
Metcalfe 2011 |
Met kinderen |
Patenaude 1996 |
Met kinderen |
Plumridge 2012 |
Geen familiecommunicatie |
Sermijn 2004 |
Geen pt voorkeuren |
Shaw 2009 |
Onjuiste pt populatie |
Shin 2014 |
Beperkt over familiecommunicatie + onjuiste pt populatie |
Sobel 2003 |
Geen familiecommunicatie |
Suthers 2006 |
Geen pt voorkeuren |
Tercyak 2002 |
Met kinderen |
Van den Nieuwenhoff 2007 |
Meer pt perspectief |
Wilcke 1999 |
Onjuiste pt populatie |
Ashida 2010 |
Geen familiecommunicatie |
Batte 2015 |
Geen pt voorkeuren |
Bradbury 2012 |
Met kinderen en geen pt voorkeuren |
Bradbury 2009 |
Geen pt voorkeuren |
Bruwer 2013 |
Geen pt voorkeuren |
Claes 2005 |
Geen pt voorkeuren |
Condello 2007 |
Geen familiecommunicatie/pt voorkeuren |
Dagan 2009 |
Geen familiecommunicatie |
Duncan 2010 |
Geen familiecommunicatie |
Dure 2008 |
Met kinderen en over research participation |
Esplen 2007 |
Geen pt voorkeuren |
Fisher 2014 |
Met kinderen, maar ook geen pt voorkeuren |
Forrest Keenan 2015 |
Geen familiecommunicatie |
Forrest Keenan 2008 |
Interventiestudie, zeer beperkte evaluatie |
Godino 2016 |
Geen pt voorkeuren |
Graves 2014 |
Geen pt voorkeuren en research |
Gritz 1999 |
Geen pt voorkeuren/familiecommunicatie |
Halbert 2004 |
Geen familiecommunicatie |
Hidayatallah 2014 |
Geen familiecommunicatie |
Ho 2003 |
Geen familiecommunicatie |
Ishii 2011 |
Geen pt voorkeuren |
Jacobs 2015 |
Geen familiecommunicatie |
Kasparian 2006 |
Meer pt perspectief dan pt voorkeuren en beperkt over familiecommunicatie |
Kasparian 2007 |
Geen familiecommunicatie |
Katapodi 2011 |
Geen pt voorkeuren |
Katz 2016 |
Geen pt voorkeuren |
keller 2002 |
Geen familiecommunicatie |
Koehly 2009 |
Geen pt voorkeuren |
Landsbergen 2005 |
pt voorkeuren zeer beperkt en niet duidelijk gerelateerd aan familiecommunicatie |
Lapointe 2013 |
Niet over familiecommunicatie, maar over sociale steun |
Lynch 2014 |
Geen primair artikel |
MacDonald 2007 |
Geen pt voorkeuren |
Mays 2014 |
Met kinderen en geen pt voorkeuren |
McKinnon 2007 |
Geen pt voorkeuren over familiecommunicatie |
Mendes 2011 |
Geen familiecommunicatie |
Mireskandari 2009 |
Geen familiecommunicatie |
Montgomery 2013 |
Geen pt bevraagd |
Nippert 2003 |
Geen familiecommunicatie |
Nycum 2009 |
Geen primair artikel. Literatuurlijst gecheckt -->geen nieuwe referenties |
Ormondroyd 2008 |
Research resultaten |
Ormondroyd 2007 |
Research resultaten |
Peshkin 2010 |
Met kinderen en geen pt evaluatie van interventie |
Rauscher 2015 |
Geen pt bevraagd/voorkeuren |
Riedijk 2005 |
Geen familiecommunicatie |
Rona 1994 |
Onjuiste pt populatie |
Smith 2002 |
Geen pt voorkeuren |
Sobel 2000 |
Meer pt perspectief dan pt voorkeuren en beperkt over familiecommunicatie |
Stefansdottir 2016 |
Geen familiecommunicatie |
Stromsvik 2010 |
Meer pt perspectief dan pt voorkeuren |
Stromsvik 2009 |
Geen primair artikel. Literatuurlijst wel gecheckt -->geen nieuwe referenties |
Subasic 2013 |
Geen familiecommunicatie + pt voorkeuren |
Sussner 2011 |
Geen familiecommunicatie |
Taber 2015 |
Geen pt voorkeuren |
Taylor 2004 |
Met kinderen en geen pt voorkeuren |
Tercyak 2013 |
Geen pt voorkeuren |
Tercyak 2001 |
Met kinderen en geen pt voorkeuren |
Van Oostrom 2007 |
Geen pt voorkeuren |
Vos 2011 |
Geen pt voorkeuren |
Walsh 2012 |
Geen pt voorkeuren |
Yushak 2016 |
Geen familiecommunicatie |
d'Agincourt-Canning 2001 |
Te lage kwaliteit volgens CASP, zeer beperkte methode sectie |
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 27-09-2019
Laatst geautoriseerd : 27-09-2019
Geplande herbeoordeling : 01-01-2025
Module |
Regiehouder(s) |
Jaar van autorisatie |
Eerstvolgende beoordeling actualiteit richtlijn |
Frequentie van beoordeling op actualiteit |
Wie houdt er toezicht op actualiteit |
Relevante factoren voor wijzigingen in aanbeveling |
Informeren van welke familieleden |
VKGN |
2019 |
Over vijf jaar |
Eens in vijf jaar |
VKGN |
Lopend onderzoek, wijzigingen in vergoeding/organisatie |
Voor het beoordelen van de actualiteit van deze richtlijn is de werkgroep niet in stand gehouden. Uiterlijk in 2024 bepaalt het bestuur van de VKGN of de modules van deze richtlijn nog actueel zijn. Op modulair niveau is een onderhoudsplan beschreven. Bij het opstellen van de richtlijn heeft de werkgroep per module een inschatting gemaakt over de maximale termijn waarop herbeoordeling moet plaatsvinden en eventuele aandachtspunten geformuleerd die van belang zijn bij een toekomstige herziening (update). De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.
De VKGN is regiehouder van deze richtlijn(modules) en eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijn(modules). De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.
Algemene gegevens
De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (kennisinstituut.nl) en werd gefinancierd uit de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). Patiënten participatie bij deze richtlijn werd medegefinancierd uit de Stichting Kwaliteitsgelden Patiënten Consumenten (SKPC) binnen het programma Kwaliteit, Inzicht en Doelmatigheid in de medisch specialistische Zorg (KIDZ).
De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijn.
Doel en doelgroep
Doel
Het doel van de nieuwe richtlijn is het verbeteren van het proces van informatievoorziening aan at-risk familieleden na het vaststellen van een erfelijke aanleg bij een indexpatiënt door de introductie van een uniforme werkwijze.
Doelgroep
Deze richtlijn is geschreven voor alle leden van de beroepsgroepen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met een vastgestelde erfelijke aandoening en het informeren van hun familieleden. Indirect hebben ook zorgverleners buiten de participerende beroepsgroepen, zoals huisartsen, neurologen, cardiologen, oncologen, en dergelijke te maken met deze patiënten en hun familieleden.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2017 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij patiënten en het informeren van familieleden bij erfelijke aandoeningen.
De werkgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname.
De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.
Werkgroep
- Dr. W.A.G. van Zelst-Stams, klinisch geneticus, Radboudumc, Nijmegen, Vereniging Klinische Genetica Nederland, voorzitter
- Dr. D.Q.C.M. Barge-Schaapveld, klinisch geneticus, LUMC, Leiden, Vereniging Klinische Genetica Nederland
- Prof. dr. A.L. Bredenoord, medisch ethicus, UMCU, Utrecht
- Dr. E.H. Brilstra, klinisch geneticus, UMCU, Utrecht, Vereniging Klinische Genetica Nederland
- Dr. I. Christiaans, klinisch geneticus, Amsterdam UMC, Amsterdam, Vereniging Klinische Genetica Nederland
- Dr. M.F. van Dooren, klinisch geneticus, Erasmus MC, Rotterdam, Vereniging Klinische Genetica Nederland
- Dr. K.F.L. Douma, psycholoog, Amsterdam UMC, Amsterdam, Nederlandse Vereniging voor Psychosociale Oncologie tot 1 januari 2018/ S. Stehouwer, medisch maatschappelijk werker, werkzaam in UMCU, Utrecht vanaf 1 januari 2018 Nederlandse Vereniging voor Psychosociale Oncologie
- Dr. A.T.J.M. Helderman- van den Enden, klinisch geneticus, MUMC+, Maastricht, Vereniging Klinische Genetica Nederland
- Dr. Y.M. Hoedemaekers, klinisch geneticus, UMCG, Groningen, Vereniging Klinische Genetica Nederland
- Dr. L.E. van der Kolk, klinisch geneticus, NKI-AVL, Amsterdam, Vereniging Klinische Genetica Nederland
- M.A. Legdeur, genetisch consulent, Amsterdam UMC, Amsterdam, Nederlandse Vereniging Genetisch Consulenten
- Dr. L.B. van der Meer, GZ-psycholoog, LUMC, Leiden, Vereniging Klinische Genetica Nederland
- Dr. C. Oosterwijk, directeur, Vereniging Samenwerkende Ouder- en Patiëntenorganisaties Vereniging
- Dr. Mr. M.C. Ploem, jurist, Amsterdam UMC, Amsterdam
Meelezers
- Drs. R.J. van Alpen, internist-oncoloog, Elisabeth-TweeSteden Ziekenhuis, Nederlandse vereniging voor medische oncologie
- Dr. I.F.M. de Coo, kinderneuroloog, Sophia Kinderziekenhuis, Nederlandse Vereniging voor Neurologie
- Dr. M.F.C.M. Knapen, gynaecoloog, Erasmus MC, Rotterdam, Nederlandse Vereniging voor Obstetrie & Gynaecologie
- Prof. dr. E. Pajkrt, gynaecoloog, Amsterdam UMC, Amsterdam, Nederlandse Vereniging voor Obstetrie & Gynaecologie
- Drs. A.M. de Ruiter, projectleider/redacteur Erfocentrum
- Dr. S.C. Yap, cardioloog-elektrofysioloog, Erasmus MC, Rotterdam, Nederlandse Vereniging voor Cardiologie
- Patiënten Advies Groep (alle leden staan beschreven in de Verantwoording)
Met ondersteuning van
- Dr. F. Willeboordse, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie van Medisch Specialisten
- Dr. A. van Enst, senior adviseur en teamleider, Kennisinstituut van de Federatie van Medisch Specialisten
- D. Stemkens, arts, beleidsmedewerker, Vereniging Samenwerkende Ouder- en Patiëntenorganisaties
- N.F. Bullock, secretaresse, Kennisinstituut van de Federatie van Medisch Specialisten
Met dank aan
- L.M. van den Heuvel, MSc, promovenda Klinische Genetica, Amsterdam UMC, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam
Belangenverklaringen
De KNMG-code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden en meelezers hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoek financiering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
Werkgroeplid |
Functie |
Nevenfuncties |
Gemelde belangen |
Ondernomen actie |
Zelst-Stams, van |
Klinisch geneticus |
-Voorzitter VKGN (vacatiegeld) -coördinator Orphanet NL (onbetaald) -lid bestuur Erfocentrum (onbetaald) -NFU projectleider expertisecentra zeldzame aandoeningen (betaald) |
Geen |
Geen actie |
Barge |
Klinisch geneticus |
-Voorzitter Stichting Medemens (onbetaald) -Lid werkgroep Cardiogenetica van VKGN (onbetaald) - Plaatsvervangend opleider (onbetaald) |
Geen |
Geen actie |
Bredenoord |
Hoogleraar Ethiek van Bio-medische Innovatie |
-Lid Eerste kamer der Staten-Generaal (D66): juni 2015-heden (bezoldigd) |
Onbezoldigd lid van de volgende nationale commissies die het thema raken: |
Geen actie |
Brilstra |
Klinisch geneticus |
Lid van het Concilium van de Vereniging Klinische Genetica Nederland (VKGN) Lid van de richtlijncommissie diagnostiek en behandeling Dravetsyndroom (vacatiegeld) |
Geen |
Geen actie |
Christiaans |
Klinisch geneticus, naast patiëntenzorg ook deels onderzoek binnen het aandachts- gebied cardio-genetica. Klinisch geneticus Amsterdam UMC tot 1-2-2019 Klinisch geneticus UMCG vanaf 1-2-2019 |
Voorzitter werkgroep Cardiogenetica van Vereniging Klinische Genetica Nederland (VKGN) onbetaald. Lid werkgroep Oncogenetica van VKGN, onbetaald. Lid werkgroep Ethiek en Recht van VKGN tot 1-2-2019, onbetaald. Afgevaardigd lid vanuit werkgroep Ethiek en Recht in werkgroep Psychosociale Zorg van VKGN tot 1-2-2019, onbetaald. Lid werkgroep Digitaal kennisportaal van VKGN, onbetaald Afgevaardigd lid vanuit werkgroep Ethiek en Recht in werkgroep Psychosociale Zorg van VKGN, onbetaald |
Principal investigator van een studie, gefinancierd door de Nederlandse Hartstichting, naar de optimale manier van informeren van familieleden bij een erfelijke hartziekte en evaluatie hiervan (e-DETECT). |
Geen actie |
Dooren van |
Klinisch geneticus enplaatsvervangend sectiehoofd |
-Vice-voorzitter DB VKGN (vacatiegeld)
|
Geen |
Geen actie |
Douma |
Post-doc afdeling chirurgie |
-Ondersteuning APH QoC-Programma AMC VUMC alliantie (betaald) -Chair IPOS early career committee ->onbetaald -Ambtelijk secretaris bij de NVPO |
Postdoc positie AMC wordt mogelijk gemaakt door subsidie vanuit het Citrienfonds van de NFU |
Geen actie |
Helderman-van den Enden, |
Klinisch geneticus |
-Voorzitter van de subcommissie richtlijnen van de commissie kwaliteit van vereniging klinische genetica Nederland (VKGN) tot 31.12.2017 |
Coordinating investigator bij de Wormstudie, Identification of Modifier Genes in a Unique Founder Population. De volgende 2 organisaties hebben geld gegeven voor deze studie: Health Foundation Limburg, een stichting die fondsen werft voor wetenschappelijk onderzoek in het Maastricht UMC + en Cardiovasulair Onderzoek Nederland (CVON). Het CVON is een gezamenlijk initiatief van 4 belangrijke partijen in de onderzoekswereld; de Hartstichting, Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) en ZonMw. |
Geen actie |
Hoedemaekers |
Klinisch geneticus |
-Teamleider cardiogenetica UMCG -Lid werkgroep Cardiogenetica van de Verening Klinische Genetica Nederland (VKGN) -Coordinator expertise centrum cardiogenetica UMCG |
expertisecentrum cardiogenetica UMCG-contactpersoon/coördinator Co-investigator van een studie, gefinancierd door de Nederlandse Hartstichting, naar de optimale manier van informeren van familieleden bij een erfelijke hartziekte en evaluatie hiervan (e-DETECT). |
Geen actie |
Kolk |
Klinisch Geneticus Polikliniek Familiaire Tumoren |
-Secretaris Werkgroep Klinische Oncogenetica (WKO) van de VKGN. Onbetaald. |
Geen |
Geen actie |
Legdeur |
Genetisch consulent |
- 2015 tot en met april 2017 participatie in klankbordgroep 'online keuzehulp' en 'wachtkamertijdschrift'. Dit was een project van de Nederlandse Patiënten Vereniging (NPV) in samenwerking met het Erfocentrum en de VSOP. |
Geen |
Geen actie |
Meer, van der |
Psycholoog, afdeling Klinische Genetica |
- voorzitter VKGN-werkgroep PsychoSociale Zorg (tot 12-03-2019; onbetaald) - voorzitter vakgroep psychologen van het Huntington Netwerk Nederland (onbetaald) |
Geen |
Geen actie |
Oosterwijk |
Directeur VSOP |
-Lid Adviescommissie Pakket (ACP) Zorginstituut Nederland (vacatiegeld) |
Geen |
Geen actie |
Ploem |
UD gezonds-heidsrecht |
-Lid van de Centrale Commissie Mensgebonden onderzoek (en daarvoor van de METC van het AMC (vacatiegeld) |
Geen |
Geen actie |
Stehouwer |
Medisch maatschappelijk werker afd. Genetica |
Participatie in klankbordgroep KIDZ-project: ontwikkeling online keuzehulp voorspellend erfelijkheidsonderzoek en ontwikkeling van een wachtkamertijdschrift over dit onderwerp (vacatiegeld, afgerond) - Participatie in klankbordgroep “Hoe vertel ik het mijn familie”: ontwikkeling patiëntenbrochure en digitale patiënteninformatie ter ondersteuning van familiecommunicatie (vacatiegeld, afgerond) - Auteur (Psychosociale Oncologie, dec 2016): "Het zit in de familie. Onderlinge afhankelijkheid en verschillende belangen bij erfelijkheidsonderzoek" (onbetaald, afgerond)
- Buitengewoon lid Vereniging Klinische Genetica Nederland (onbetaald) - Lid VKGN-werkgroep PsychoSociale Zorg (onbetaald) - Lid NVPO - Lid LVPW (landelijke vereniging voor psychosociaal werkenden) - Lid BPSW (Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk) |
Geen |
Geen actie |
Willeboordse |
Adviseur, Kennisinstituut va de Federatie Medisch Specialisten |
Geen |
Geen |
Geen actie |
Meelezers |
Functie |
Nevenfuncties |
Gemelde belangen |
Ondernomen actie |
Ruiter, de |
Projectleider/ redacteur bij Erfocentrum Freelance projectleider/ redacteur |
geen |
geen |
Geen actie |
Yap |
Cardioloog-elektrofysioloog, Erasmus MC Rotterdam |
Supervisor ECG core lab, Cardialysis Rotterdam (onbetaald) |
geen |
Geen actie |
Coo |
Neuroloog, kinderneuroloog. Momenteel van baan aan het veranderen |
Medisch adviseur patiënten vereniging voor LHON |
geen |
Geen actie |
Knapen |
Gynaecoloog perinatoloog ErasmusMC, bestuurder Stichting Prenatale Screening Zuidwest Nederland, |
gynaecoloog star/shl, gynaecologische consulten, betaald. |
geen |
Geen actie |
Alphen, van |
Internist-oncoloog binnen het ETZ |
geen |
geen |
Geen actie |
Inbreng patiëntenperspectief
Bij de ontwikkeling van de richtlijn is op de volgende manier aandacht besteed aan het patiëntenperspectief: de VSOP, als overkoepelende patiëntenorganisatie voor genetische aandoeningen, is afgevaardigd als lid van de werkgroep. Tevens werd een patiënten-adviesgroep opgericht, zijn twee enquêtes uitgezet (onder patiënten en hun naasten én onder de algemene bevolking) en is er een overkoepelende systematische literatuuranalyse uitgevoerd naar het patiëntenperspectief.
De patiënten-adviesgroep adviseert via de VSOP de werkgroep en bestaat uit de volgende vertegenwoordigers:
Oncologie:
- Stichting Lynch Polyposis
- Stichting BEZT
- Nederlandse Vereniging voor Patiënten met Paragangliomen
Cardiologie:
- Contactgroep Marfan Nederland
- Harteraad
Neurologie:
- Dutch Brain Council
- Spierziekten Nederland/ Werkgroep Myotone Dystrofie
Algemeen:
- NPV-Zorg voor het leven
- Patiëntenfederatie Nederland
- VSOP
De VSOP heeft een online enquête uitgezet van 26 februari tot en met 19 maart 2018 via verschillende relevante patiëntenorganisaties op het gebied van oncologie, cardiologie, neurologie en enkele algemene patiëntenorganisaties. In totaal hebben 379 respondenten met een autosomaal dominante aandoening bij henzelf of in de familie deze enquête ingevuld. Een vergelijkbare enquête is uitgezet onder de algemene bevolking met 1000 respondenten. Verslagen hiervan zijn besproken in de werkgroep en de belangrijkste uitkomsten en knelpunten zijn verwerkt in de richtlijn.
Tevens is er een overkoepelende systematische literatuuranalyse uitgevoerd naar het patiëntenperspectief over het informeren van familieleden bij erfelijke aandoeningen. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan meerdere relevante patiëntenverenigingen.
Samenstelling patiëntenadviesgroep
- Mevrouw M. (Monique) Aarts, Stichting BEZT
- Mevrouw C.H. (Charlotte) Ariese, MSc, NPV-Zorg voor het leven
- Mevrouw C. (Cathalijne) van Doorne, MSc, Dutch Brain Council
- De heer B. (Bas) Haasakker, Spierziekten Nederland/Werkgroep Myotone Dystrofie
- De heer N. (Niek) van Haasteren, revalidatiearts n.p., Nederlandse Vereniging voor Patiënten met Paragangliomen
- Mevrouw. A. (Anjo) Kersbergen, Harteraad
- De heer A. (Aad) Klaassen, persoonlijke titel
- De heer dr. C. (Cor) Oosterwijk, directeur VSOP
- De heer dr. J.E. (Jurgen) Seppen, Stichting Lynch Polyposis
- Mevrouw K. (Klaartje) Spijkers, MSc, Patiëntenfederatie Nederland
- Mevrouw D. (Daphne) Stemkens, arts, beleidsmedewerker VSOP
- Mevrouw I. (Ine) Woudstra, Contactgroep Marfan Nederland
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn (module) en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. Het implementatieplan is te vinden bij de aanverwante producten.
Werkwijze
AGREE
Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit.
Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, (2010)), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Voor een stap-voor-stap beschrijving hoe een evidence-based richtlijn tot stand komt wordt verwezen naar het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
Knelpuntenanalyse
Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitter van de werkgroep en de adviseur de knelpunten. Tevens zijn er knelpunten aangedragen via een Invitational Conference. Een verslag hiervan is opgenomen onder aanverwante producten.
Uitgangsvragen en uitkomstmaten
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de voorzitter en de adviseur concept-uitgangsvragen opgesteld. Deze zijn met de werkgroep besproken waarna de werkgroep de definitieve uitgangsvragen heeft vastgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als kritiek, belangrijk (maar niet kritiek) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de kritieke uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.
Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur
Als eerste werd voor één uitgangsvraag aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de module met desbetreffende uitgangsvraag.
Voor de overige uitgangsvragen is besloten geen systematische zoekactie uit te voeren omdat hier geen onderzoek naar gedaan is.
Er is ook een overkoepelende zoekactie gedaan naar literatuur over patiëntenvoorkeuren.
Kwaliteitsbeoordeling individuele studies
Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) tabellen. De gebruikte RoB instrumenten zijn gevalideerde instrumenten die worden aanbevolen door de Cochrane Collaboration: Cochrane – voor gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek; ACROBAT-NRS – voor observationeel onderzoek.
Voor de studies over de patiëntenvoorkeuren zijn de volgende twee instrumenten voor kwaliteitsbeoordeling gebruikt: Critical Appraisal Skills Programme (CASP) voor kwalitatief onderzoek en de Adapted Newcastle Ottawa scale voor cross-sectioneel onderzoek.
Samenvatten van de literatuur
De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij een voldoende aantal studies en overeenkomstigheid (homogeniteit) tussen de studies werden de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp van Review Manager 5.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs
Voor interventievragen (vragen over therapie of screening)
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/).
GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie Schünemann, (2013).
GRADE |
Definitie |
Hoog |
|
Redelijk |
|
Laag |
|
Zeer laag |
|
Formuleren van de conclusies
Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in een of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methodiek. De werkgroepleden maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen. De overall bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de kritieke uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overall conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje 'Overwegingen'.
Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)
Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals de expertise van de werkgroepleden, de waarden en voorkeuren van de patiënt (patient values and preferences), kosten, beschikbaarheid van voorzieningen en organisatorische zaken.
Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.
Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die rand voorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag.
Indicatorontwikkeling
De werkgroep heeft besloten geen indicatoren te ontwikkelen bij de huidige richtlijn, omdat er geen substantiële barrières konden worden geïdentificeerd die implementatie van de aanbeveling zouden kunnen bemoeilijken.
Kennislacunes
Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Een overzicht van de onderwerpen waarvoor (aanvullend) wetenschappelijk van belang wordt geacht, is als aanbeveling in de Kennislacunes beschreven (onder aanverwante producten).
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënten)organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënten)organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.
Literatuur
Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, et al. AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348.
Critical Appraisal Skills Programme (CASP) Qualitative Research Checklist 31.05.13. Available from: https://casp-uk.net/casp-tools-checklists/.
Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. https://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/richtlijnontwikkeling.html
Newcastle-Ottawa Quality Assessment Scale adapted from Wells GA, Shea B, O’Connell D, Peterson J, Welch V, Losos M, et al. The Newcastle-Ottawa Scale (NOS) for assessing the quality of nonrandomized studies in meta-analyses. Available from: URL: http://www.ohri.ca/programs/clinical_epidemiology/oxford.htm), to perform a quality assessment of cross-sectional studies for the systematic review: Hillen MA, Medendorp NM, Daams JG, Smets EMA. Patient-Driven Second Opinions in Oncology: A Systematic Review. Oncologist. 2017 Oct;22(10):1197-1211.
Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen: stappenplan. Kennisinstituut van Medisch Specialisten.
Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.
Schünemann HJ, Oxman AD, Brozek J, et al. Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ. 2008;336(7653):1106-10. doi: 10.1136/bmj.39500.677199.AE. Erratum in: BMJ. 2008;336(7654). doi: 10.1136/bmj.a139. PubMed PMID: 18483053.
Vereniging Klinisch Genetica Nederland. Richtlijn ’Het informeren van familieleden bij erfelijke aanleg voor kanker’, 2012. https://richtlijnendatabase.nl/richtlijn/informeren_verwanten_erfelijke_kanker/informeren_erfelijke_kanker_-_korte_beschrijving.html.
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.