Ernstige Crohnse ziekteactiviteit van de distale dunne - en de dikke darm
Aanbeveling
Disclaimer In aanvulling op de gebruikersvoorwaarden, die in deze onverkort van toepassing zijn, geldt hetgeen hierna staat. Dit is een module uit de richtlijn Diagnostiek en behandeling van volwassenen met IBD uit 2009, die eerder geplaatst is geweest op mdl.nl. De werkgroep heeft de module in 2022 beoordeeld. Hierbij is duidelijk geworden dat de module aan herziening toe is. Deze module is vooruitlopend op het actualiseren ervan, nu in deze database opgenomen. De richtlijn zal modulair worden geactualiseerd in nog volgende onderhoudsronden. De gehele richtlijn uit 2009 is te raadplegen via de bijlage. |
Remissie-inductie behandeling van ernstige Crohnse ziekteactiviteit van de darm geschiedt bij voorkeur met een oraal prednison afbouwschema (8 – 12 weken) (zie eerder) of een intraveneuze corticosteroïdbehandeling.
Indien corticosteroïden niet effectief zijn kan worden gestart met infliximab in een behandelschema van 0 – 2 en 6 weken in een dosering van 5mg/kg, met het gelijktijdig starten van een immuonsuppressivum.
Indien remissie inductie therapie met corticosteroïden wordt gestart is het aan te bevelen tegelijkertijd te starten met een immunosuppressivum (thiopurine-derivaat) als onderhoudstherapie, vanwege de zeer hoge kans op heropvlamming van ziekte bij afbouw van de monotherapie met corticosteroïden.
Een hoge dosering ciclosporine (>7,5 mg/kg/dag) lijkt weliswaar effectief bij een ernstige ZvC, maar is dermate toxisch dat dit middel alleen in uitzonderlijke situaties in gespecialiseerde centra ingezet kan worden.
Een zogeheten top-down strategie (therapie starten met anti-TNF-α therapie in combinatie met onderhoudsbehandeling met immunosuppressivum) bij een eerste presentatie van de ZvC is geen standaard therapeutische strategie en derhalve niet aan te bevelen.
Thalidomide is onvoldoende onderzocht bij de ZvC en heeft een zodanig bijwerkingprofiel dat dit middel alleen in uitzonderlijke situaties in gespecialiseerde centra ingezet kan worden.
Overwegingen
Bij een ernstige ZvC is geen dosis-effect relatie voor corticosteroïden bestudeerd (als primair eindpunt van studie) en afbouwschemata van corticosteroïden zijn bij ernstige colitis bij ZvC evenmin onderzocht. In het algemeen lijkt hier een trager afbouwschema niet beter dan een vlot afbouwschema (conform matig ernstig ziekte). Het wordt aanbevolen gehospitaliseerde, ernstig zieke ZvC-patienten van meet af aan te behandelen met intraveneuze prednison tot maximaal 1mg/kg. Bij een klinische respons (eventueel ondersteund door meer objectieve parameters zoals een daling van de CRP of fecaal calprotectine) kan worden overgegaan op een oraal afbouwschema. Bij uitblijven van een klinische respons, die in 1 tot 2 weken wordt verwacht, kan infliximab worden overwogen (waarbij de intraveneuze corticosteroïden eventueel kunnen worden omgezet naar een oraal afbouwschema, alhoewel monotherapie met anti-TNF-α therapie niet is onderzocht).
Keuze tussen corticosteroïden en infliximab
Er is momenteel geen bewijs te veronderstellen dat infliximab de voorkeur verdient boven corticosteroïden voor remissie-inductie van een ernstige luminale ZvC. Tevens is er nog geen directe vergelijking van corticosteroïden met infliximab. Daarom wordt aanbevolen behandeling te starten met corticosteroïden, waarbij ernstige dan wel niet-responsieve ziekte eventueel met anti-TNF-α therapie kan worden behandeld. (zie ook hoofdstuk hierboven)
Keuze tussen antiTNF medicatievarianten
Voorkeur voor anti-TNF-α therapie kan niet worden uitgesproken op basis van vergelijkende studies. Met infliximab is de laatste acht jaar een grote klinische ervaring opgedaan die de studiegegevens en bijwerkingen in dagelijkse praktijk toetsen. Adalimumab is tevens in klinische praktijk getoetst door reumatologen en kan bijvoorbeeld ingezet als alternatief in geval bijwerkingen of ineffectiviteit van infliximab als gevolg van antistofvorming ertoe nopen dit middel te staken (ATI) (Sandborn, 2007). Thalidomide wordt hieronder besproken.
Immunosuppressiva
Het gebruik van immunosupressiva als onderhoudsmedicatie voor de ZvC wordt elders besproken (hoofdstukken 4.6.2.4 en 4.6.2.5). Er is weliswaar daarnaast een rol voor immunosuppressiva als remissie-inductie therapie, maar de klinische relevantie is doorgaans gering vanwege het relatief trage therapeutische effect (Sandborn, 2000). Hier wordt nog wel ciclosporine apart genoemd. Vier gerandomiseerde, dubbelblinde en placebogecontroleerde studies zijn gepubliceerd waarin de werkzaamheid van ciclosporine in actieve ZvC werd getest. Dit is geanalyseerd in een Cochrane Review (McDonald, 2006). De conclusies luiden dat een lage dosering (5mg/kg/dag) niet effectief is, en een hoge dosis (7.6mg/kg/dag) verbetering na 12 weken liet zien maar geen remissie. Dit betrof evenwel een studie in een klein aantal patiënten waarbij een niet gevalideerde ziekte-index werd gebruikt. Belangrijker nog is dat ciclosporine een significante associatie met het optreden van (soms ernstige) bijwerkingen liet zien. Als regel wordt ciclosporine daarom niet toegepast bij een luminale ZvC.
Overige medicijnen
Er zijn geen goede gecontroleerde studies bekend waarin de werkzaamheid van thalidomide wordt getest bij de ZvC. Twee kleine ongecontroleerde studies lieten een gunstig effect zien met wisselende doseringen (50-300mg/dag) (Ehrenpreis, 1999; Vasiliauskas, 1999). Het is bekend dat thalidomide anti-TNF eigenschappen bezit die wellicht gunstig kunnen zijn bij de ZvC. De bijwerkingen zijn o.a. slaperigheid, neuropathie en bradycardie, en daarenboven ernstige teratogene effecten. Gebruik van thalidomide wordt daarom beperkt tot gespecialiseerde IBD centra, waarin het soms ingezet wordt voor de behandeling van een ernstige therapierefractaire afteuze Crohnse stomatitis. Mesalazine, sulfasalazine, enterale voeding en antibiotica zijn niet geschikt als eerstelijns therapie bij een ernstige ileocoecale ZvC.
Onderbouwing
Achtergrond
In hoeverre een ernstig actieve ZvC moet worden opgevat als een continuüm van een ‘te laat’ of ‘onvoldoende’ behandelde mild tot matig actieve ZvC of dat er sprake is van een fenotypisch en klinisch andere, ‘refractaire’ patiëntenpopulatie is niet duidelijk. Ernstig actieve ZvC wordt evenwel ook vastgesteld na optimaal geachte behandeling (hoofdstuk 4.2). Eenmaal ernstige ziekteactiviteit hebbende moet de therapeutische strategie meestal wel aangepast worden. Patiënten met een ernstige Crohnse ziekteactiviteit worden bij voorkeur behandeld met systemische corticosteroïden of, indien ineffectief, infliximab (antiTNF-antistoffen). Mesalazine, sulfasalazine, enterale voeding of antibiotica zijn niet geschikt als eerstelijnstherapie. Wel kunnen de laatste twee gebruikt worden als ondersteunende therapie indien geindiceerd. Bij het bepalen van de juiste therapie wordt eveneens afgewogen of de patiënt wordt opgenomen in het ziekenhuis. Factoren die daarbij een rol spelen zijn: ernst van de ziekte, noodzaak van intraveneuze toediening van medicijnen, voedingstoestand (met name bij ondervoeding), en het aankunnen van de zorgbehoefte in de thuissituatie. De zorg rondom een ernstig zieke ZvC-patiënt vereist een multidisciplinaire aanpak, waarin naast de MDL-arts ook de chirurg, de radioloog en de diëtist een belangrijke directe rol hebben.
Conclusies
Niveau 2 |
Corticosteroïden afbouwschema´s (prednison 0.5-0.75mg/kg/dag, 48mg 6methylprednisolon of equivalenten hiervan) zijn effectief voor de behandeling van een ernstige Crohnse ziekteactiviteit van de darm.
A2 Summers, 1979 |
Niveau 2 |
Anti-TNF-α therapie in de vorm van infliximab (5mg/kg) of adalimumab (160/80 mg met tweewekelijks interval) is effectief voor de remissie-inductie behandeling van ernstige Crohnse ziekteactiviteit van de darm.
A2 Targan, 1997; Hanauer, 2006 |
Samenvatting literatuur
Corticosteroïden
Corticosteroïden (prednison, prednisolon, methylprednisolon) zijn ook bij een ernstige ZvC van oudsher het meest gebruikte inductiemiddel. In de National Co-operative Crohn´s Disease Study, NCCDS met 295 patiënten (Summers, 1979) werd een subpopulatie met een ernstige ZvC: CDAI > 300) behandeld met hoog (cq hoger) gedoseerde prednison, namelijk 0.75mg/kg/dag prednison. Na 17 weken behandeling bleek hooggedoseerde prednison beter werkzaam dan placebo. Ook bij een ernstige ZvC is geen dosis-effect relatie bestudeerd.
(infliximab) / Anti-TNF-α therapie
Infliximab is effectief voor een matig- tot ernstig actieve ZvC van zowel de dunne als de dikke darm, alhoewel de behandeling is gereserveerd voor patiënten die niet- of onvoldoende op prednisolon reageren. Stratificerende studies op basis van de hoogte van de CDAI, als surrogaatmarker voor ernst van ziekte, zijn niet beschikbaar. Overwegingen en onderbouwing voor het gebruik van anti-TNF-α therapie bij ernstig actieve Crohnse ziekte zijn beschreven in het hoofdstuk over infliximab en andere anti-TNF-α therapieën bij een milde tot matig ernstige ZvC (hoofdstuk 4.2.3.5).
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 06-06-2009
Laatst geautoriseerd : 06-06-2009
Geplande herbeoordeling :
Algemene gegevens
De richtlijn ‘Diagnostiek en behandeling van inflammatoire darmziekten bij volwassenen’ is tot stand gekomen met financiële steun van de Orde van Medisch Specialisten in het kader van het programma 'Evidence-Based Richtlijn Ontwikkeling (EBRO)'.
Doel en doelgroep
Aanleiding
De ziekte van Crohn (ZvC), colitis ulcerosa (CU) en niet-classificeerbare, chronische colitis (voorheen indeterminate colitis genoemd) zijn chronische inflammatoire darmziektes (IBD, inflammatory bowel diseases). De incidentie van IBD stijgt de laatste decades, waardoor in de nabije toekomst IBD één van de belangrijkste aandoeningen gaat vormen binnen de gastro-enterologie. Sinds 20 jaar is erg veel onderzoek verricht op het gebied van diagnostiek en behandeling, waarvan de studieresultaten hebben geleid tot wezenlijke veranderingen in het beleid van IBD.
De medicamenteuze behandeling van idiopathische, chronisch inflammatoire darmziekten is de laatste jaren complex geworden. De belangrijkste redenen hiervoor zijn de beperkte effectiviteit van het medicamenteuze arsenaal, de veranderde symptomatologie van IBD en de introductie van de zgn. “biologicals”, een nieuwe groep medicijnen gericht op manipulatie van biologische signaalsystemen waar o.a. toediening van specifieke antistoffen toe behoort. Als gevolg van deze complexiciteit verschuift de zorg van patiënten naar een MDL-arts en in geval van een gecompliceerd beloop van inflammatoire darmziekten naar referentiecentra met speciale expertise op dit gebied.
Er is belangrijke voortgang geboekt op het gebied van kennis over effectiviteit en veiligheid van de groep traditionele medicijnen, zoals mesalazine, azathioprine, ciclosporine en methotrexaat. Wel moet opgemerkt worden dat het niveau van bewijs in de literatuur over het gebruik van de traditionele medicijnen hier en daar beperkt is, in tegenstelling tot bewijzen voortvloeiend uit grote registratiestudies met biologicals zoals infliximab. Belangrijk is het gebrek aan direct vergelijkende studies tussen de verschillende medicijnen en medicijngroepen. Hierdoor is veel van de richtlijn gebaseerd op expert opinie.
In Nederland bestaan momenteel geen IBD richtlijnen waarin de meest recente literatuur is verwerkt, met uitzondering van een aanbeveling over infliximabgebruik. Er zijn tal van regionale- en lokale protocollen in omloop die vaak aanzienlijk van elkaar verschillen. Ook lopen de diagnostische- en therapeutische procedures die gehanteerd worden bij volwassenen en kinderen met IBD onnodig uit elkaar. IBD diagnostiek en behandeling varieren in grote mate tussen dokters waardoor onduidelijkheid bestaat bij patiënten. Doelmatigheid van toegepaste diagnostiek en therapie is evenmin onomstreden. Voor een tijdige en correcte verwijzing en een eventuele medebehandeling (na de initiële fase) die voldoet aan de huidige criteria, is het van belang dat huisartsen, internisten, kinderartsen en chirurgen op de hoogte zijn van de vernieuwde inzichten.
Daarom hebben het Nederlands Genootschap voor Maag, Darm en Leverziekte en de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde het initiatief genomen een multidisciplinaire, ‘evidence-based’ richtlijn te ontwikkelen voor diagnostiek en behandeling van IBD bij volwassenen en kinderen. Het Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO verleende hierbij methodologische expertise en logistieke steun. De onderstaande tekst heeft alleen betrekking op volwassenen. De richtlijn IBD bij kinderen is apart uitgegeven.
Doelstelling
Deze richtlijn is een document met aanbevelingen ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering. De richtlijn berust op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en aansluitende meningsvorming gericht op het vaststellen van goed medisch handelen. De richtlijn geeft aanbevelingen over diagnostiek en behandeling van IBD bij volwassenen en schenkt aandacht aan de psychosociale zorg en patiëntenvoorlichting. Daarnaast zijn aanbevelingen geformuleerd over de organisatie van zorg. De richtlijn kan worden gebruikt bij het geven van voorlichting aan patiënten. Ook biedt de richtlijn aanknopingspunten voor bijvoorbeeld lokale protocollen ter bevordering van de implementatie.
Er is gekozen om bij deze richtlijn de ZvC en CU apart te behandelen, waarbij eveneens kort wordt ingegaan op niet-classificeerbare, idiopathische, chronische colitis. Voorts wordt er een onderverdeling gemaakt in ziektelokalisatie per darmregio (hoog versus laag, distaal versus pancolitis) waarna elke medicijn kort apart besproken wordt.
Doelgroep
De richtlijn is bestemd voor leden van de medische en paramedische beroepsgroep, waartoe in willekeurige volgorde behoren: MDL-artsen, huisartsen, chirurgen, internisten, radiologen, pathologen, bedrijfsartsen, (ziekenhuis)apothekers, diëtisten, IBD-verpleegkundigen en psychologen. Voor kinderartsen met speciale belangstelling voor en betrokkenheid bij IBD kan deze richtlijn over de volwassenenzorg een aanvulling zijn op de tevens opgestelde richtlijn IBD bij kinderen.
Samenstelling werkgroep
Samenstelling van de werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijn werd een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordiging van MDL-artsen, huisartsen, chirurgen, internisten, radiologen, gynaecologen, pathologen, (ziekenhuis)apothekers, bedrijfsartsen, diëtisten, verpleegkundigen en psychologen. De patiëntenvereniging Crohn en Colitis Ulcerosa Vereniging Nederland heeft geparticipeerd in de werkgroep. Via deze zijn focusgroepbijeenkomsten georganiseerd waarin patiënten met IBD zitting hebben gehad.
Bij het samenstellen van de werkgroep werd rekening gehouden met de geografische spreiding van de werkgroepleden, met een evenredige vertegenwoordiging van de diverse betrokken verenigingen en instanties. De werkgroepleden hebben onafhankelijk gehandeld en geen ontving gunsten met het doel de richtlijnen te beïnvloeden. Waar van toepassing waren de leden gemandateerd door hun vereniging.
Het voorzitterschap van de werkgroep is in het lange en arbeidsintensieve traject gedeeld, waarbij professor Daan Hommes het eerste gedeelte van het proces en dr. Ad van Bodegraven het laatste gedeelte heeft gecoördineerd.
Samenstelling werkgroep
- Dr. F.A. Albersnagel, klinisch psycholoog / psychotherapeut, Universitair Medisch Centrum Groningen
- Prof. dr. W.A. Bemelman, chirurg, Academisch Medisch Centrum Amsterdam
- Dr. A.A. van Bodegraven, voorzitter, MDL-arts, VU Medisch Centrum Amsterdam
- Dr. L.J.J. Derijks, ziekenhuisapotheker - klinisch farmacoloog, Máxima Medisch Centrum Veldhoven / Eindhoven
- Dr. G. Dijkstra, MDL-arts, Universitair Medisch Centrum Groningen
- Dr. J.J.E. van Everdingen (secretaris), dermatoloog, secretaris Medisch Wetenschappelijke Raad CBO.
- Prof. dr. D.W. Hommes, voorzitter, MDL-arts, eerst Academisch Medisch Centrum Amsterdam, later Leids Universitair Medisch Centrum
- Drs. G.J. Houwert, bedrijfsarts, Medisch Consult Arbodienst Amsterdam
- Dr. D.J. de Jong, MDL-arts, Universitair Medisch Centrum Sint Radboud Nijmegen
- Mevr. I. Kappé, IBD-verpleegkundige, Jeroen Bosch Ziekenhuislocatie: Groot Ziekengasthuis ’s-Hertogenbosch
- Mw. M.L. Markus-de Kwaadsteniet, directeur, Crohn en Colitis Ulcerosa Vereniging Nederland, Breukelen
- Dr. J.W.M. Muris, huisarts, Vakgroep Huisartsgeneeskunde Universiteit Maastricht
- Dr. B. Oldenburg, MDL-arts, Universitair Medisch Centrum Utrecht
- Mecr. dr. M. Schipper, patholoog, Universitair Medisch Centrum Utrecht
- Prof. dr. J. Stoker, radioloog, Academisch Medisch Centrum Amsterdam
- Mevr. ir. N.J. Wierdsma, diëtist, VU Medisch Centrum Amsterdam
- Dr. W.N.P. Willemsen, gynaecoloog, Universitair Medisch Centrum Sint Radboud Nijmegen
- Dr. H. Wolf, gynaecoloog, Academisch Medisch Centrum Amsterdam
Belangenverklaringen
Overzicht activiteiten werkgroepleden
Activiteiten die de leden van de werkgroep ‘IBD Volwassenen’ in de afgelopen drie jaar hebben ontplooid op uitnodiging of met subsidie van de farmaceutische industrie zijn weergegeven in de richtlijn in de bijlage.
Inbreng patiëntenperspectief
De Crohn en Colitis Ulcerosa Vereniging Nederland heeft instemming verleend aan de richtlijn zodat de patiëntenvereniging ook de inhoud van de richtlijn onderschrijft en haar leden hierover kan informeren.
Implementatie
Implementatie en evaluatie
In de verschillende fasen van de ontwikkeling van het concept van de richtlijn is zoveel mogelijk rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de daadwerkelijke uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. De richtlijn wordt verspreid onder alle relevante beroepsgroepen en ziekenhuizen. Ook wordt een samenvatting van de richtlijn gepubliceerd in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, en er zal in verschillende specifieke vaktijdschriften aandacht worden besteed aan de richtlijn.
Om de implementatie en evaluatie van deze richtlijn te stimuleren, zijn aanbevelingen geformuleerd ten aanzien van de implementatie en zijn indicatoren ontwikkeld aan de hand waarvan de implementatie kan worden gemeten. Indicatoren geven in het algemeen de zorgverleners de mogelijkheid te evalueren of zij de gewenste zorg leveren. Zij kunnen daarmee ook onderwerpen voor verbeteringen van de zorgverlening identificeren. Juridische betekenis van richtlijnen
Richtlijnen zijn geen wettelijke voorschriften, maar wetenschappelijk onderbouwde en breed gedragen inzichten en aanbevelingen waaraan zorgverleners zouden moeten voldoen om kwalitatief goede zorg te verlenen. Aangezien richtlijnen uitgaan van ‘gemiddelde patiënten’, kunnen zorgverleners in individuele gevallen zo nodig afwijken van de aanbevelingen in de richtlijn. Afwijken van richtlijnen is, als de situatie van de patiënt dat vereist, soms zelfs noodzakelijk. Wanneer bewust van de richtlijn wordt afgeweken, moet dit echter beargumenteerd, gedocumenteerd en, waar nodig, in overleg met de patiënt worden gedaan.
Werkwijze
Werkwijze van de werkgroep
De werkgroep werkte gedurende drie jaar (16 vergaderingen) aan een conceptrichtlijntekst. In de voorbereidingsfase werd een knelpuntanalyse uitgevoerd. Aan maag- darm- en leverartsen werd een enquête voorgelegd, waarbij respondenten uitgebreid in de gelegenheid werden gesteld zelf onderwerpen aan te dragen.
Daarnaast zijn patiënten met IBD ook in de knelpuntanalyse betrokken om vanuit het patiëntenperspectief ook de ervaren problematiek mee te nemen in de afbakening van de richtlijn. De werkgroep destilleerde uit de resultaten van de enquête de in de richtlijn vermelde uitgangsvragen. Er werd besloten de werkgroep in vier subgroepen te verdelen, te weten 1. diagnostiek, 2. therapie, 3. complicatie/ extraintestinale manifestaties / surveillance en 4. maatschappij en organisatie. Via systematische zoekopdrachten en reference checking is bruikbare literatuur verzameld. De werkgroepleden hebben de literatuur beoordeeld op inhoud en kwaliteit. Vervolgens schreven de werkgroepleden teksten, waarin de beoordeelde literatuur werd verwerkt, die tijdens vergaderingen besproken en na verwerking van de commentaren werden geaccordeerd.
Waar onvermijdelijk, door inzichten uit de literatuur of door onnodige herhaling van tekst, werden uitgangsvragen gewijzigd of gecombineerd.
De uiteindelijke teksten vormden samen de conceptrichtlijn die in april 2008 aan alle betrokken wetenschappelijke verenigingen werd aangeboden. Tevens werd men in staat gesteld om via website van het Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg commentaar op de richtlijn te geven. De commentaren zijn in de definitieve versie van de richtlijn verwerkt.
Wetenschappelijke bewijsvoering
De aanbevelingen uit deze richtlijn zijn voor zover mogelijk gebaseerd op bewijs uit gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek. Relevante artikelen werden gezocht door het verrichten van systematische zoekacties in de Cochrane Library, Medline, Embase, PsychInfo. De geraadpleegde periode beslaat voor de meeste hoofdstukken de afgelopen 15 jaar; in sommige gevallen werd verder in de tijd teruggegaan. Daarbij zijn voor de afgelopen twee jaren geen nieuwe searches meer verricht waardoor de data uit deze jaren incompleet zijn. Wel zijn er uit die periode diverse overzichtsartikelen meegenomen. En uitkomsten van trials die door de werkgroepleden belangrijk werden geacht.
De artikelen werden geselecteerd op grond van de volgende criteria: (a) overwegend Engelstalige, Duitstalige, of Nederlandstalige publicaties en (b) gepubliceerd als ‘full paper’. (c) studietype.
Met behulp van PICO systematiek is de zoekactie opgebouwd. Dit houdt in dat voor elke uitgangsvraag een zoekvraag is geformuleerd waarbij zoveel mogelijk deze structuur is gehanteerd, te weten Patiënt – Interventie – Controle – Outcome. De zoekvragen hebben de P als gemeenschappelijke onderdeel, de overige onderdelen van de PICO werd geformuleerd op basis van de uitgangsvraag. Voor de P is de volgende afbakening gebruikt:
- 107 "enteropathy"/ all subheadings
- 382 "enteritis"/ all subheadings
- 935 explode "colitis"/ all subheadings
- 801 (colitis near ulcerative) or proctocolitis or crohn* or ileitis or (inflammatory near bowel near disease*) or (intestinal near fistula)
- 1250 #1 or #2 or #3 or #4
- 6959 explode "adolescent"/ all subheadings bij volwassenen ook?
Artikelen van matige of slechte kwaliteit werden uitgesloten. Na deze selectie bleven de artikelen over die als onderbouwing bij de verschillende conclusies in de richtlijn staan vermeld. De geselecteerde artikelen zijn vervolgens gegradeerd naar de mate van bewijs, waarbij de indeling is gebruikt zoals te zien is in tabel 1.
Tabel 1: Indeling van de literatuur naar de mate van bewijskracht
Voor artikelen betreffende: interventie (preventie of therapie) A1 systematische reviews die tenminste enkele onderzoeken van A2-niveau betreffen, waarbij de resultaten van afzonderlijke onderzoeken consistent zijn A2 gerandomiseerd vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit (gerandomiseerde, dubbelblind gecontroleerde trials) van voldoende omvang en consistentie;
Voor artikelen betreffende: diagnostiek A1 onderzoek naar de effecten van diagnostiek op klinische uitkomsten bij een prospectief gevolgde goed gedefinieerde patiëntengroep met een tevoren gedefinieerd beleid op grond van de te onderzoeken testuitslagen, of besliskundig onderzoek naar de effecten van diagnostiek op klinische uitkomsten, waarbij resultaten van onderzoek van A2-niveau als basis worden gebruikt en voldoende rekening wordt gehouden met onderlinge afhankelijkheid van diagnostische tests; A2 onderzoek ten opzichte van een referentietest, waarbij van tevoren criteria zijn gedefinieerd voor de te onderzoeken test en voor een referentietest, met een goede beschrijving van de test en de onderzochte klinische populatie; het moet een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten betreffen, er moet gebruikgemaakt zijn van tevoren gedefinieerde afkapwaarden en de resultaten van de test en de 'gouden standaard' moeten onafhankelijk zijn beoordeeld. Bij situaties waarbij multipele, diagnostische tests een rol spelen, is er in principe een onderlinge afhankelijkheid en dient de analy-se hierop te zijn aangepast, bijvoorbeeld met logistische regressie;
Niveau van bewijs van de conclusies
|
De beschrijving en beoordeling van de artikelen staan in de verschillende teksten onder het kopje “samenvatting van de literatuur”. De literatuur is samengevat in een conclusie, waarbij het niveau van het relevante bewijs is weergegeven.
Totstandkoming van de aanbevelingen
Voor het komen tot een aanbeveling zijn er naast het wetenschappelijke bewijs vaak andere aspecten van belang, bijvoorbeeld: patiëntenvoorkeuren, beschikbaarheid van speciale technieken of expertise, organisatorische aspecten, maatschappelijke consequenties of kosten. Deze aspecten worden besproken na de conclusie(s). Hierin wordt de conclusie op basis van de literatuur geplaatst in de context van de dagelijkse praktijk en vindt een afweging plaats van de voor- en nadelen van de verschillende beleidsopties. De uiteindelijk geformuleerde aanbeveling is het resultaat van het beschikbare bewijs in combinatie met deze overwegingen. Het volgen van deze procedure en het opstellen van de richtlijn in dit ‘format’ heeft als doel de transparantie van de richtlijn te verhogen. Het biedt ruimte voor een efficiënte discussie tijdens de werkgroepvergaderingen en vergroot bovendien de helderheid voor de gebruiker van de richtlijn.