Infantiele Hemangiomen

Initiatief: NVDV Aantal modules: 9

Behandelindicatie bij infantiele hemangiomen

Uitgangsvraag

Wanneer is behandeling geïndiceerd en wanneer heeft een afwachtend beleid de voorkeur?

Aanbeveling

Overleg met of verwijs een patiënt met een IH met een verhoogd risico op complicaties naar een multidisciplinair team van een expertisecentrum voor evaluatie, specifieke diagnostiek en indicatiestelling of opstart van behandeling van het IH.

 

Behandeling is noodzakelijk of moet overwogen worden bij alle patiënten met levens- en functiebedreigende IH, ulceratieve IH en IH met (grote) kans op deformaties of restafwijkingen (zie tabel 1). De afweging voor al-dan-niet behandelen zal in overleg met ouders of verzorgers van de patiënt moeten worden gedaan via shared decision making.

 

Indien ervoor wordt gekozen niet te behandelen (actieve non-interventie), moet een patiënt met een IH met mogelijke risico’s, vooral in de proliferatiefase, nauwlettend en regelmatig gecontroleerd worden. Fotodocumentatie wordt hierbij aanbevolen.

 

Het aanbevolen interval voor de follow-up van een IH met mogelijke risico’s, waarbij gekozen is voor actieve non-interventie, kan rekening houdend met de leeftijd als volgt worden bepaald: Leeftijd (in maanden) = follow-up interval in weken.

Onderbouwing

Vanwege heterogeniteit van de aandoening IH met het unieke, natuurlijke ontwikkelingspatroon met complicaties en associaties kunnen zorg en behandeling van IH complex zijn. Hoewel alle IH tot op zekere hoogte involueren, laat een significant aantal IH blijvende restafwijkingen achter. De uiteindelijke omvang, de snelheid van involutie en de resultaten na natuurlijke involutie zijn in de eerste maanden/jaren moeilijk te voorspellen, zelfs niet door de meest ervaren artsen. Deze ingewikkelde verhouding tussen groei, mogelijke complicaties en associaties, spontane involutie en mogelijke restafwijkingen speelt een belangrijke rol in elke beslissing over het al dan niet en het wanneer en hoe behandelen. [Consensusdocument 2017]

 

Het doel van de behandeling hangt af van de fase waarin het IH zich bevindt. In de proliferatiefase is de therapie gericht op het stoppen van de groei, voorkomen of beperken van complicaties en het induceren van remissie. Buiten de proliferatiefase kan ook gekozen worden voor behandeling om regressie van het hemangioom te versnellen. In deze module wordt een overzicht gegeven van de behandelindicaties bij patiënten met IH.

Onderstaande tekst is een overzicht van de bestaande literatuur over de indicaties van behandeling voor IH. Aangevuld met ervaringen en aanbevelingen voor/vanuit de klinische praktijk.

 

Beloop en complicaties

De meeste IH geven weinig last en involueren spontaan zonder dat er een behandelinterventie nodig is. Echter ongeveer 5-24% (de gerapporteerde percentages variëren per studie) van de verwezen patiënten met een IH ontwikkelt complicaties en heeft mogelijk behandeling nodig. Complicaties zijn afhankelijk van de grootte, locatie en het patroon van het IH. [Leaute-Labreze 2017, Hoeger 2015, Haggstrom 2006] Grotere IH hebben een hogere kans op complicaties (bijvoorbeeld: obstructie/compressie van belangrijke anatomische structuren, ulceratie of bloeding) dan kleinere IH. Bij elke oppervlakte-toename van 10 cm2, neemt de kans op complicaties met 5% toe. Ook segmentale IH hebben 11 keer meer kans op het ontwikkelen van complicaties dan focale IH. De kans op het krijgen van complicaties is bij IH in het gelaat 1,7 keer verhoogd vergeleken met IH elders op het lichaam. [Haggstrom 2006]

Iedere patiënt met een IH dat een verhoogd risico heeft op complicaties of associaties dient te worden verwezen naar (een lid van) een multidisciplinair team van een expertisecentrum voor evaluatie, specifieke diagnostiek en indicatiestelling of opstart van behandeling [Leaute-Labreze 2017]. Tevoren kan eventueel aan de hand van foto’s, middels teledermatologie, worden overlegd.[Consensus document 2017] Omdat groei van IH vroeg kan optreden en onvoorspelbaar kan zijn, wordt zorgverleners geadviseerd tijdig (het liefst zo snel mogelijk) te verwijzen dan wel overleggen met een expertisecentrum [Krowchuk 2019]. De ervaring van de werkgroep is dat behandeling door artsen met specifieke ervaring met IH in een expertisecentrum, waar de benadering multidisciplinair is, meerwaarde biedt voor patiënten en ouders.

 

Risico op restafwijkingen

Onbehandelde IH-patiënten, verwezen naar 2e of 3e lijn, houden in meer dan 50% van de gevallen restafwijkingen over na involutie van het IH. Daarom is het identificeren van risico-factoren voor restafwijkingen cruciaal voor de besluitvorming omtrent de mogelijke behandeling van het IH.

De meest voorkomende restafwijkingen zijn teleangiëctastieën, vetweefsel (fibrofatty tissue), atrofische littekens en verslapte huid. Andere, minder vaak voorkomende, restafwijkingen zijn, erytheem en hyper- of hypopigmentatie. [Baselga 2016, Bauland 2011]

 

Twee retrospectieve studies hebben gekeken naar klinische karakteristieken (zoals type, begrenzing en oppervlak) van onbehandelde IH welke mogelijk van invloed zijn op het ontstaan en type van restafwijkingen. Het cohort van beide studies bestond uit patiënten met een IH die respectievelijk tussen 2003 en 2013 en tussen 1985 en 2000 waren verwezen naar een universitair centrum.

 

In de eerste studie zijn de foto’s van 187 niet-systemische behandelde IH uit 4 verschillende universitaire centra geanalyseerd tot en met het moment van regressie. Ongeveer 55% van de patiënten met een IH behield significante restafwijkingen. Oppervlakkige en diepe IH waren significant minder vaak geassocieerd met restafwijkingen dan het gemende type. Oppervlakkige en gemengde IH met een onscherpe begrenzing lieten ook minder vaak restafwijkingen zien dan hetzelfde type IH met een scherpe begrenzing. Daarnaast werden er bij IH met een glad oppervlak minder ernstige restafwijkingen gezien vergeleken met IH met een onregelmatig/ ’cobblestone’ oppervlak.

Verschillende IH-karakteristieken correleerden ook met het type restafwijking. Gemengde of diepe IH lieten vaker meer vetweefsel (fibrofatty tissue) achter dan oppervlakkige IH. Na involutie kwam bij scherpomschreven IH vaker verslapte huid voor vergeleken met een onscherp begrensde IH. Verslapping van de huid werd ook vaker gezien bij oppervlakkige en gemengde IH met een onregelmatig/’cobblestone’ oppervlakte vergeleken met hetzelfde type IH met een glad oppervlakte. [Baselga 2016] Gesteelde (pedunculated) IH laten vaak veel vetweefsel (fibro-fatty tissue) achter na involutie.[Consensusdocument 2017]

 

In de tweede studie zijn de gegevens van 97 onbehandelde patiënten met 137 IH retrospectief geanalyseerd, daarnaast zijn deze patiënten in studieverband terug gezien in het ziekenhuis om de mogelijke restafwijkingen te beoordelen. Bij ongeveer 69% van de IH werden er restafwijkingen gezien. Oppervlakkige focale IH lieten significant meer restafwijkingen achter dan diepe focale IH. Ulceratieve, geïnfecteerde en bloedende IH leidden vrijwel altijd (97%) tot restafwijkingen, meestal atrofische littekens. [Bauland 2011] Er werd geen correlatie gevonden tussen de locatie en het groeipatroon van het IH en de ernst of het type van de restafwijkingen.

 

Bovenstaande uitkomsten kunnen zorgverleners helpen het type en het risico op restafwijkingen van IH in te schatten zodat tijdige behandeling kan worden geïmplementeerd bij risicovolle laesies. [Baselga 2016, Bauland 2011] Echter is voorzichtigheid geboden met het interpreteren van deze resultaten gezien het retrospectieve design van beide studies.

 

Indicaties actieve interventie

In onderstaande tabel (Tabel 1) is een overzicht met indicaties weergegeven waarbij actieve interventie bij een IH noodzakelijk is of overwogen kan worden. Daarnaast kan onderstaande tabel ook een hulpmiddel zijn voor zorgverleners in de 0e(JGZ), 1e (en 2e) lijn bij het stellen van indicatie voor verwijzing van een patiënt met een IH.

Tabel 1. Indicaties bij IH waarbij behandeling noodzakelijk is of overwogen kan worden

Indicatie

Locatie/Type

Risico

Levensbedreigende IH

IH in/rond de luchtwegen (sub/ supraglottisch/ nasaal)

Obstructie, ademhalingsmoeilijkheden

Hepatische of zeer grote volumineuze IH

Leverfunctiestoornissen

Hartinsufficiëntie

Hypothyreoïdie

Functiebedreigende IH

Perioculaire en/of intraorbitale IH

Visusproblematiek (lui oog, slechtziendheid, hangend ooglid, uitpuilend oog)

IH bij de lippen en/of periorale IH

Functiebeperking bij eten/drinken

Grote volumineuze IH

Problemen met motorische ontwikkeling

Hypothyreoidie

Ulceratieve IH

Op het gehele lichaam; met name t.h.v. de (onder)lip, het hoofd-hals gebied en het luiergebied.

Grote, superficiële (plaquevormige) IH

Pijn, bloedingen, littekens of overige restafwijkingen*

IH met (grote) kans op deformaties/littekens

IH (inclusief segmentale IH) in het gelaat (met name bij de neus, lippen, oor, ogen en het gebied tussen de wenkbrauwen)

Latere deformaties, of overige restafwijkingen*

 

Mammaire IH (vooral bij meisjes)

Perianale of genitale IH

Overige IH met een verhoogde kans op restafwijkingen*

(Consensusdocument 2017, Leaute-Labreze 2017, Hoeger 2015, Maguiness 2012, Krowchuk 2019, Bramhall 2008 )

* Zie ook ‘’Risico op restafwijkingen’’

 

Verder is er een aantal overige factoren die de keuze voor de behandeling beïnvloedt:

  • Leeftijd kind en groeisnelheid IH
  • Fase waarin het IH zich bevindt: proliferatiefase, plateaufase of involutiefase
  • Wens ouders

 

Score-systemen

Er zijn verschillende score-systemen ontwikkeld om de ernst en/of complicaties van IH te beoordelen. De Haemangioma Activity Score (HAS) is gevalideerd in 2011 om de proliferatieve activiteit van het IH bij individuele patiënten te scoren op verschillende intervallen. Met dit score-systeem kan de effectiviteit van een behandeling objectief gemeten worden. [Janmohamed 2011]

De Hemangioma Severity Scale (HSS) en de Hemangioma Dynamic Complication Scale (HDCS) zijn beide ontwikkeld in 2012. De HSS kan worden gebruikt om de ernst van een IH te meten en de HDCS kan longitudinaal worden gebruikt voor klinische- of onderzoeksdoeleinden om de ernst van IH specifieke complicaties te meten. [Haggstrom 2012]

Recent is hier de Infantile Hemangioma Referral Score (IHReS) aan toegevoegd; een scoresysteem gericht op tijdige/ adequate verwijzing van patiënten met een IH naar een expertisecentrum.[Léauté-Labrèze 2020]


Indicaties actieve interventie en actieve non-interventie

Actieve non-interventie

Indien ervoor wordt gekozen niet te behandelen, moet een patiënt met een IH met mogelijke risico’s, vooral in de proliferatiefase, nauwlettend en regelmatig gecontroleerd worden. Fotodocumentatie is hierbij onderdeel van de follow-up. De intervallen van de controleafspraken moeten hierbij worden aangepast aan de leeftijd van het kind, die is omgekeerd evenredig met de groeisnelheid van het IH.[Consensusdocument 2017, Leaute-Labreze 2017]

Het aanbevolen interval voor de follow-up van een IH met mogelijke risico’s, waarbij gekozen is voor actieve non-interventie, kan rekening houdend met de leeftijd als volgt worden bepaald:

 

Leeftijd (in maanden) = follow-up interval in weken [Hoeger 2015]

 

Actieve interventie

Het aanbevolen interval voor de follow-up van een IH waarbij gekozen is voor actieve interventie is afhankelijk van de behandelindicatie. Als gekozen wordt voor een behandeling met orale bètablokkers wisselen de precieze schema’s per centrum. Van belang is dat ouders gemakkelijk contact kunnen hebben met een duidelijk aanspreekpunt binnen het behandelcentrum, omdat zich ook tijdens behandeling bijwerkingen van de behandeling kunnen voordoen of nog complicaties zoals ulceratie of onverwachte problemen kunnen optreden.

 

Ethische overwegingen

Behandeling met bètablokkers bij (potentieel) cosmetisch storende IH

Bekend is dat in de setting van een expertisecentrum bij meer dan 50% van de IH die niet vroegtijdig behandeld worden restafwijkingen ontstaan in de vorm van overtollige of atrofische huid, fibro-fatty tissue, pigmentafwijkingen of resterende teleangiëctastieën in meer of mindere mate. Welk type restafwijking overblijft, is niet (geheel) te voorspellen. Bij de meer volumineuze IH is wel bekend dat deze vaker (geen percentage bekend) restafwijkingen geven. Er wordt ook gedacht dat als IH vroegtijdig worden behandeld, de restafwijkingen deels kunnen worden voorkomen. Maar er kan nog niet voorspeld worden hoe snel een individueel hemangioom groeit en welke potentiele restafwijkingen er dan voorkomen zouden kunnen worden bij behandeling. Verder is ook niet bekend of restafwijkingen nog kunnen verdwijnen/gereduceerd kunnen worden met behandeling van een bètablokker ná de snelste groeifase (> 5 maanden). En wat betreft de behandeling van IH, zijn de langetermijn gevolgen van bètablokkers niet helemaal bekend.

Uit de samenvatting in het bovenstaande blijkt al de grote mate van onzekerheid inzake IH: de groei van een individueel hemangioom, de aard en omvang van mogelijke restafwijkingen, het effect van preventief behandelen om afwijkingen te voorkomen, de mogelijkheden om, in een latere levensfase, restafwijkingen te kunnen doen verdwijnen, de langetermijngevolgen van de behandeling met bètablokkers. Dat zijn veel onzekerheden waardoor het dilemma in twee regels samen te vatten is: de arts mag niet nalatig zijn of de arts mag geen onnodige risico’s nemen.

Het vinden van een goede balans hiertussen zou als opdracht kunnen luiden voor elke arts, in elk individueel geval.

Bovenstaande onzekerheden leiden, in combinatie, met de zeer jonge leeftijd, tot een noodzakelijke, zeer terughoudende opstelling. In de huisartsgeneeskunde geldt het principe van in dubio abstine: bij twijfel tussen wel of niet behandelen, kies dan bij voorkeur voor niet-behandelen. Dat principe is niet ‘zomaar’ overdraagbaar naar een medisch specialistische setting omdat de huisartspopulatie nu eenmaal veel amorfer is dan de medisch specialistische populatie. Desondanks is het goed dit principe in de overwegingen mee te nemen. Zo kan men redeneren dat als de risico’s van een interventie niet helemaal bekend zijn (bijvoorbeeld van bètablokkers) men beter kan afzien van behandelen. Een interventie is in het algemeen namelijk alleen dan te rechtvaardigen bij een levensbedreigende situatie of in geval van zeer ernstige gevolgen, als behandeling uitblijft. De mogelijkheid om eventuele restafwijkingen te voorkomen, biedt onvoldoende grond om behandeling als eerste keus aan te bevelen, vooral omdat niet helemaal bekend is óf behandeling met bètablokkers op termijn schade geeft.

Dit alles legt een dubbele claim op de behandelaar: in de besluitvorming moet deze zorgvuldig de alarmsymptomen wegen – en bij twijfel overleggen met de deskundigen in een expertisecentrum; daarnaast is de behandelaar bijna moreel verplicht de patiënt zorgvuldig te monitoren om de gevolgen van zowel behandeling als niet-behandeling in kaart te brengen. Gelet op onduidelijkheden op langere termijn zou dat monitoren zich zelfs bij voorkeur over langere tijd moeten uitstrekken. Pas dan is het denkbaar dat duidelijk wordt of bètablokkers effectief zouden kunnen zijn op latere leeftijd (als dat het geval zou zijn, zou dat een goede reden zijn om niet-vroegtijdig te behandelen; dan zou actieve non-interventie mogelijk een optie zijn.)

 

Samen beslissen

(Zeer jonge) kinderen hebben binnen medische ethiek een beschermde status. Dat komt doordat zij wilsonbekwaam zijn. Dat betekent dat de ouders in deze de leidende stem hebben. Behandeling van kinderen met IH kan een arts namelijk niet opleggen. In modern gezondheidszorgjargon wordt ‘Samen beslissen’, oftewel Shared Decision Making (SDM), in toenemende mate geïmplementeerd binnen de gezondheidszorg. De essentie van SDM is patiënten voorzien van evidence-based informatie en hun persoonlijke voorkeuren te betrekken in de gezamenlijke besluitvorming. Op deze manier zijn patiënten beter geïnformeerd en kan men samen een weloverwogen keuze maken voor de best passende diagnostische test of behandeling.

 

Instemmingsvereiste

Voor iedere behandeling is de instemming van de ouders nodig, die zoals gezegd vorm krijgt in ‘samen beslissen’. Dat is geen statisch gegeven, dit is een proces in tijd. Een eenmalig gegeven instemming voor behandeling heeft geen oneindige juridische geldigheid. Die instemming moet periodiek opnieuw worden verkregen en vastgelegd. Alleen al omdat potentiele complicaties van het IH en restafwijkingen alsmaar kunnen uitblijven of mee lijken te vallen, alsook omdat de bijwerkingen van behandeling – zeker op langere termijn – pas in de loop van de tijd mogelijk aan het licht komen. Monitoren en tijdige heroverweging (en vastlegging) van instemming is dan essentieel.

 

Medisch versus cosmetisch

Op dit moment worden (potentieel) cosmetisch storende IH nog niet gezien als absolute behandelindicatie, omdat er geen functionele of vitale organen bedreigd worden en/of ulceratie aanwezig is. Echter, er kan wel een relatieve behandelindicatie zijn, maar hiermee zitten we gelet op de huidige behandelmogelijkheden in een grijs gebied. Het spectrum van het grijze gebied betreft: (huidige) cosmetisch storende IH voor ouders/verzorgers en IH met potentiele restafwijkingen die cosmetisch storend kunnen zijn in de toekomst voor kind (en ouders/verzorgers).
Nu de behandeling met bètablokkers makkelijk te starten is, lijken ouders laagdrempeliger om behandeling van het IH te vragen (ongeacht de grootte) als het IH op een zichtbare plek (gelaat, armen, benen of decolleté) aanwezig is.

Waar ligt de grens om deze (potentieel) cosmetisch storende IH te behandelen, t.a.v. de grootte van het hemangioom, ‘zichtbare delen’ van de huid, denkpatroon van ouders en zorgverleners etc?
Kortom, op welk moment wegen de potentiele complicaties en bijwerkingen van behandeling op tegen een potentieel cosmetisch storende restafwijking en andersom? En wie bepaalt dit?

Het onderscheid medisch versus cosmetisch is een klassiek dilemma, waarbij de begrenzing niet eenduidig is, en nog amorfer sinds de mogelijkheden van cosmetische en plastische ingrepen, enorm zijn toegenomen. Het hebben van een ander uiterlijk, kan gevolgen hebben voor het zelfvertrouwen of eigenwaarde van het kind. Dit is niet noodzakelijkerwijs gerelateerd aan de grootte van de plek.

Houvast biedt ook hier de visie van de ouders, waarbij de arts zijn medische kennis over het (mogelijke) beloop van de aandoening inzet, om – samen met de ouders – te komen tot een besluit. De visie van de ouders is niet doorslaggevend, de visie van de arts is dat evenmin (tenzij de arts denkt dat ingrijpen of niet-ingrijpen leidt tot schade aan het kind).

Het is de taak van de arts wensen en verwachtingen van ouders te toetsen aan wat de arts redelijk vindt.

 

Lokaal versus systemische behandeling
Bij oppervlakkige IH wordt tegenwoordig ook lokale betablokker-behandeling toegepast omdat dit minder ingrijpend wordt geacht en dit potentieel minder bijwerkingen zou hebben (dit is nooit goed onderzocht). Beide argumenten zijn valide om de voorkeur uit te spreken voor lokale therapie boven systemische therapie bij een daarvoor geëigende indicatie

 

IH in mamma-gebied
Een specifiek dilemma ontstaat bij het behandelen van een diep liggend IH ter hoogte van de mamma bij meisjes. Er is slechts 1 kleine studie waarbij mogelijk bij 1:5 kinderen mammahypoplasie wordt gemeld na het niet behandelen van een hemangioom. Overigens is het niet duidelijk of je mammahypoplasie voorkomt als je (vroegtijdig) behandelt. En moet je dus wel of niet behandelen vanuit een potentieel cosmetisch storende asymmetrie? Hierbij zouden de alarmsymptomen en de daaruit volgende noodzaak tot monitoring leidend kunnen zijn, in samenspraak met de ouders.

Voor deze uitgangsvraag werd gebruik gemaakt van het ‘consensusdocument voor de behandeling van infantiele hemangiomen’ hetgeen in 2017 werd vastgesteld door 4 samenwerkende (door de minister van VWS erkende) expertisecentra op het gebied van aangeboren vaatafwijkingen samen met patiëntenvereniging Hevas. De tekst uit het consensusdocument werd aangevuld met informatie uit het overzichtsartikel van Leaute-Labreze et al. uit de Lancet 2017 en de ‘Clinical Practice Guideline for the Management of Infantile Hemangiomas’ van de Amercian Academy of Pediatrics van Krowchuk et al. uit 2019. Voor de volledigheid werd er op 4 februari 2019 aanvullend voor uitgangsvraag 1 en 3 een systematische zoekstrategie uitgevoerd in de elektronische databases Embase en Medline. De zoekstrategie is toegevoegd als de zoekverantwoording.

 

De resultaten van de search werden door twee auteurs (CvdH en EM) onafhankelijk beoordeeld. Voor de beantwoording van uitgangsvraag 3 werd geselecteerd op vooraf opgestelde selectiecriteria; prospectieve studies, RCTs, systematische reviews en relevante observationele studies, niet gerandomiseerde studies en retrospectieve studies, N ≥10 patiënten, publicatiedatum van maximaal 20 jaar oud, humane studies, Nederlands- en Engelstalige studies, infantiele hemangiomen incl. PHACES, LUMBAR, Spinal dysraphysm.

Als exclusie criteria werden aangehouden: case reports, case series, studies over NICH/RICH/PICH, dubbele publicaties.

 

Er werden in totaal 629 studies gevonden op basis van de algemene zoekstrategie. Voor uitgangsvraag 3 werden op basis van screening op titel en abstract 21 studies geïncludeerd. Uit de selectie van andere uitgangsvragen en nalopen van referenties uit de literatuur werden nog 27 studies geïncludeerd op titel en abstract. Na full tekst screening werden er voor uitgangsvraag 3 in totaal 14 studies meegenomen. In de literatuurlijst onderaan deze module worden de gebruikte studies vermeld.

  1. Balsega E, Roe E, Coulie J, et al. Risk Factors for Degree and Type of Sequelae After Involution of Untreated Hemangiomas of Infancy. JAMA Dermatol. 2016; 152(11):1239-1243.
  2. Bauland CG, Luning TH, Smit JM, et al. Untreated hemangiomas: growth pattern and residual lesions. Plastic and reconstructive surgery. 2011;127(4):1643-1648.
  3. Bramhall RJ, Quaba A. A review of 58 patients with periorbital haemangiomas to determine appropriate cases for intervention. J Plast Recontr Aesthet Surg. 2008; 61(2):138-49
  4. Haggstrom AN, Drolet BA, Baselga E, et al. Prospective study of infantile hemangiomas: clinical characteristics predicting complications and treatment. Pediatrics. 2006;118(3):882-887
  5. Haggstrom AN, Beaumont JL, Lai JS, et al. Measuring the severity of infantile hemangiomas: instrument development and reliability. Archives of dermatology. 2012;148(2):197-202.
  6. Hevas. Consensusdocument voor de behandeling van infantiele hemangiomen. 5 juli 2017
  7. Hoeger PH, Harper JI, Baselga E, et al. Treatment of infantile haemangiomas: recommendations of a European expert group. Eur J Pediatr 2015; 174: 855–65.
  8. Janmohamed SR, de Waard-van der Spek B, Madern GC, et al. Scoring the proliferative activity of haemangioma of infancy: the Haemangioma Activity Score (HAS). Clinical and Experimental Dermatology, 36,715-723
  9. Leaute-Labreze C, Harper JI, Hoeger PH. Infantile haemangioma. Lancet. 2017.
  10. Léauté-Labrèze C, Baselga Torres E, Weibel L, et al. The Infantile Hemangioma Referral Score: A Validated Tool for Physicians. Pediatrics. 2020;145(4):e20191628
  11. Lee AH, Hardy KL, Goltsman D et al. J Plast Recontr Aesthet Surg. 2014 September ; 67(9): 1215-1221.
  12. Krowchuk DP, Frieden IJ, Mancini AJ, et al. Clinical Practice Guideline for the Management of Infantile Hemangiomas. Pediatrics. 2019;143(1):e20183475
  13. Maguiness SM, Frieden IL. Management of difficult infantile haemangiomas. Arch Dis Child 2012;97:266-271
  14. Moyakine AV, Herwegen B, van der Vleuten CJM. Use of the Hemangioma Severity Scale to facilitate treatment decisions for infantile hemangiomas. J Am Acad Dermatol 2017;77:868-73
  15. Mull JL, Chamlin SL, Lai J et al. Utility of the Hemangioma Severity Scale as a Triage Tool and Predictor of Need for Treatment. 2017 Jan;34(1):78-83.

Exclusietabel

Titel (jaar)

Exclusie reden

Albuquerque, Magalhaes et al. (2014)

beloop onder propranolol

Biswas, Pan et al. (2017)

diagnostisch zie UV2

Cazeau, Blei et al. (2017)

belasting voor gezin, zie UV 1

Chang, Haggstrom et al. (2008)

beloop UV 1

Cheung, Warman et al. (1997)

Achtergrond/etiologie

Couto, Maclellan et al. (2012)

Leeftijd involutie, zie UV 1

Duffy, Runge-Samuelson et al. (2010)

N<10

Eivazi, Cremer et al. (2011)

behandelmodaliteiten nasal tip IH

El Hachem, Gesualdo et al. (2017)

effectiviteit en veiligheid propranolol

Erbay, Sarialioglu et al. (2010)

effectiviteit en veiligheid propranolol

Fadell, Jones et al. (2011)

RICH

Hamm and Hoger (2011)

beschrijving verschillende huidtumoren

Hamou, Diner et al. (2010)

chirurgische behandeling van nasal tip IH

He and Huang (2017)

follow-up lokaal timolol middels doppler

Hermans, Bauland et al. (2013)

evaluatie propranolol behandeling

Hochman, Adams et al. (2011)

overzichtsartikel

Ji, Chen et al. (2017)

effectiviteit en veiligheid propranolol

Li, Liu et al. (2017)

geen full tekst te verkrijgen, echo doppler

Metz, Rubenstein et al. (2004)

N<10, case series

Moyakine, Kerstjens et al. (2016)

long term veiligheid propranolol

Onnis, Dreyfus et al. (2018)

factoren vertraagde verwijzing, voor UV 1 beloop

Pandey, Gangopadhyay et al. (2009)

ulceratie, conservatief beleid, voor UV 1 complicaties

Perkins, Chen et al. (2014)

propranolol behandeling reductie van andere behandelingen

Perkins, Duke et al. (2009)

behandelingen airway IHs over de jaren

Phillips, Lokmic et al. (2014)

falen van propranolol behandeling

Polites, Watanabe et al. (2018)

chirurgische behandeling gevolgd door medicatie

Prasetyono and Djoenaedi (2011)

effectiviteit lokale corticosteroïden

Püttgen (2014)

overzichtsartikel

Schupp, Holland-Cunz et al. (2010)

risico factoren multipele IH, evt voor UV 1?

Sinno, Thibaudeau et al. (2010)

management van paritoide hemangiomen

Uthurriague, Boccara et al. (2016)

patroon hemangiomen op de huid bij luchtweg Ihs --> UV 1?

Wananukul (2002)

overzichtsartikel, geen full tekst beschikbaar

Wananukul and Chatproedprai (2002)

geen full tekst beschikbaar,

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 11-01-2021

Laatst geautoriseerd  : 11-01-2021

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2027

Bij het opstellen van de richtlijn heeft de werkgroep per module een inschatting gemaakt over de maximale termijn waarop herbeoordeling moet plaatsvinden en eventuele aandachtspunten geformuleerd die van belang zijn bij een toekomstige herziening (update).

De Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV) is regiehouder van deze richtlijnen eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijn(modules). De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlands Oogheelkundig Gezelschap
  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
  • Nederlandse Vereniging voor Keel-Neus-Oorheelkunde en Heelkunde van het Hoofd-Halsgebied
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • Nederlandse Vereniging voor Radiologie
  • Nederlandse Vereniging van Ziekenhuisapothekers
  • Patiëntenvereniging voor Hemangiomen en Vasculaire malformaties (HEVAS)

Algemene gegevens

De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door arts-onderzoekers van de NVDV en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijn.

Doel en doelgroep

Doel

Deze richtlijn over infantiele hemangiomen is een document met aanbevelingen ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering. De richtlijn berust op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en aansluitende meningsvorming gericht op het vaststellen van goed medisch handelen. De richtlijn geeft aanbevelingen voor de diagnostiek, behandeling en follow-up van patiënten met een infantiel hemangioom.

 

Doelgroep

De richtlijn is bestemd voor alle zorgverleners die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met infantiele hemangiomen zoals dermatologen, kinderartsen, plastisch chirurgen, kinderchirurgen, KNO-artsen, radiologen, oogartsen, pathologen, huisartsen en jeugdartsen. Voor (de ouders van) patiënten zal aparte informatie worden opgesteld, beschikbaar via de website van de NVDV (www.nvdv.nl) en www.thuisarts.nl.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2018 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met infantiele hemangiomen en patiëntenvertegenwoordiger(s) vanuit Hevas (zie hiervoor het overzicht van de werkgroepleden de tabel hieronder). Wetenschappelijke verenigingen zoals NVK, NVPC, NVVH, NVKNO, NOG, NVvR, NVVP, NHG, NVZA en de AJN en stakeholders zoals VIG, NVZ, V&VN, NFU, ZN, ZiNL en de patiëntenfederatie werden voor de knelpunten analyse en commentaarronde uitgenodigd.

 

De werkgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname.

De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.

 

Werkgroepleden – versie 2020

Werkgroeplid

Affiliatie en vereniging

Mw. Dr. C.J.M. van der Vleuten, dermatoloog, (voorzitter)

Radboudumc, Nijmegen, NVDV

Dhr. Z. Çiftçi, arts-onderzoeker (secretaris) (vanaf februari 2020)

Bureau NVDV, Utrecht, NVDV

Mw. C.T. van den Bosch, patientvertegenwoordiger

Bestuur HEVAS

Dhr. Dr. C.C. Breugem, plastisch chirurg

Amsterdam UMC, NVPC

Dhr. L.M.A. Favié, ziekenhuisapotheker

UMC Utrecht, NVZA

Dhr. S.W. Genders, oogarts (vanaf september 2019)

LUMC, Amsterdam UMC, NOG

Mw. Dr. M. de Graaf, dermatoloog

UMC Utrecht, NVDV

Dr. J.J.E. van Everdingen, dermatoloog n.p.

Directeur NVDV

Mw. Dr. D.J.J. Hermans, dermatoloog

Jeroen Bosch ziekenhuis, NVDV

Mw. M.F. Hofhuis, arts-onderzoeker (secretaris) (tot november 2019)

Bureau NVDV, Utrecht, NVDV

Dhr. T. Boere, arts-onderzoeker (secretaris) (tot februari 2020)

Bureau NVDV, Utrecht, NVDV

Dhr. Dr. J. Honings, KNO-arts / Hoofd-hals chirurg

Radboudumc, NVKNO

Mw. Prof. Dr. C.M.A.M. van der Horst, plastisch chirurg

Amsterdam UMC, NVPC

Mw. M.P. Jongma, patientvertegenwoordiger

Bestuur HEVAS

Mw. K. Kamphuis – van Ulzen, radioloog

Radboudumc, NVvR

Dhr. Dr. P.C.J. de Laat, kinderarts

Erasmus MC, NVK

Mw. M. Marinkovic, oogarts (tot september 2019)

LUMC, NOG

Mw. Dr. E. Mendels, dermatoloog

Erasmus MC, NVDV

Mw. M. Mul, huisarts n.p.

NHG

Mw. Dr. M.F. Raphael, kinderarts-oncoloog

Amsterdam UMC, NVK

Dhr. Dr. B.H. Verhoeven, kinderchirurg

Radboudumc, NVVH

Dhr. A.C. van der Wal, patholoog

Amsterdam UMC, NVVP

Ondersteuning werkgroep

Affiliatie en vereniging

Mw. I. Tissen, jeugdarts

AJN

Belangenverklaringen

De KNMG-code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben bij aanvang van en na het afronden van de richtlijn schriftelijk verklaard of zij in de laatste 3 jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen is hieronder opgenomen. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van de NVDV.

 

De KNMG-Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatie management, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van de Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie.

 

Werkgroeplid

Nevenfunctie

Gemelde belangen (firma en activiteit)

Ondernomen actie (indien van toepassing)

Dr. C.J.M. van der Vleuten, dermatoloog, (voorzitter)

Geen

Consultatie/advisering Pierre Fabre

Treedt terug in de rol van voorzitter, indien er in de werkgroep discussie is over onderwerpen die gerelateerd zijn aan het advies wat gegeven wordt aan Pierre Fabre.

Dhr. Z. Çiftçi, arts-onderzoeker (secretaris)

Geen

Geen

Geen

Dhr. T. Boere, arts-onderzoeker (secretaris)

Geen

Geen

Geen

Mw. C.T. van den Bosch, patientvertegenwoordiger

Geen

Geen

Geen

Dhr. Dr. C.C. Breugem, plastisch chirurg

Geen

Geen

Geen

Dhr. L.M.A. Favié, ziekenhuisapotheker

Geen

Geen

Geen

Dhr. S.W. Genders, oogarts

Geen

Geen

Geen

Mw. Dr. M. de Graaf, dermatoloog

Geen

Geen

Geen

Dr. J.J.E. van Everdingen, directeur NVDV, dermatoloog n.p.

Geen

Geen

Geen

Mw. Dr. D.J.J. Hermans, dermatoloog

Geen

Geen

Geen

Mw. M.F. Hofhuis, arts-onderzoeker (secretaris)

Geen

Geen

Geen

Dhr. Dr. J. Honings, KNO-arts

Geen

Geen

Geen

Mw. Prof. Dr. C.M.A.M. van der Horst, plastisch chirurg

Geen

Geen

Geen

Mw. M.P. Jongma, patientvertegenwoordiger

Geen

Geen

Geen

Mw. K. Kamphuis – van Ulzen, radioloog

Geen

Geen

Geen

Dhr. Dr. P.C.J. de Laat, kinderarts

Geen

 

 

Mw. M. Marinkovic, oogarts

Geen

Geen

Geen

Mw. Dr. E. Mendels, dermatoloog

Geen

Geen

Geen

Mw. M. Mul, huisarts

Geen

Geen

Geen

Mw. Dr. M.F. Raphael, kinderarts

Geen

Geen

Geen

Dhr. Dr. B.H. Verhoeven, kinderchirurg

Geen

Geen

Geen

Dhr. A.C. van der Wal, patholoog

Geen

Geen

Geen

Inbreng patiëntenperspectief

Er is aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door deelname van de patiëntenvereniging Hevas (Nederlandse ouder- en patiëntenvereniging voor hemangiomen en vasculaire malformaties) in de richtlijnwerkgroep. Zij zijn inhoudelijk betrokken geweest bij het opstellen van de projectaanvraag en in de richtlijnwerkgroep. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar en autorisatie voorgelegd aan patiëntenvereniging Hevas.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn(module) en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren, zoals de invoering van nieuwe systemische middelen. Omdat er mogelijk een grote maatschappelijke impact te verwachten zou zijn bij een grote toename in het gebruik van propranolol (Hemangiol) werd er in 2020 een doorrekening van de gewijzigde kosten bij integrale implementatie van de richtlijn gerealiseerd in een zogenaamde Budget Impact Analyse (BIA). De volledige rapportage is opgenomen in de separate bijlage ‘Budget impact analyse’.

Werkwijze

De werkgroep Infantiele Hemangiomen heeft in 2018-2021 de vraag- en doelstellingen van deze richtlijn met elkaar afgestemd en uitgewerkt. De ontwikkeling van deze richtlijn is gebaseerd op het ‘consensusdocument voor de behandeling van infantiele hemangiomen’ welke in 2017 werd vastgesteld door 4 samenwerkende (door de minister van VWS erkende) expertisecentra[1] op het gebied van aangeboren vaatafwijkingen samen met patiëntenvereniging Hevas. [Consensusdocument 2017] Naast de 4 expertisecentra zijn er nog enkele andere ziekenhuizen in Nederland waar multidisciplinaire teams (met onder andere dermatologen, (plastisch) chirurgen, kinderartsen en radiologen) zorg leveren aan kinderen met infantiele hemangiomen.

Hieronder wordt de werkwijze van de richtlijn 2021 verder toegelicht.

 

AGREE

Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. [Medisch Specialistische Richtlijnen] Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II-instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. [Brouwers 2010] Voor een stap-voor-stapbeschrijving hoe een evidence-based richtlijn tot stand komt, wordt verwezen naar het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten.

 

Juridische betekenis van richtlijnen

Richtlijnen zijn geen wettelijke voorschriften maar wetenschappelijk onderbouwde en breed gedragen inzichten en aanbevelingen waaraan zorgverleners zouden moeten voldoen om kwalitatief goede zorg te verlenen. Aangezien richtlijnen uitgaan van ‘gemiddelde patiënten’, kunnen zorgverleners in individuele gevallen zo nodig afwijken van de aanbevelingen in de richtlijn. Afwijken van richtlijnen is, als de situatie van de patiënt dat vereist, soms zelfs noodzakelijk. Een richtlijn beschrijft wat goede zorg is, ongeacht de financieringsbron (Zorgverzekeringswet (Zvw), Wet langdurige zorg (Wlz), Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), aanvullende verzekering of eigen betaling door de cliënt/patiënt). Opname van een richtlijn in een register betekent dus niet noodzakelijkerwijs dat de in de richtlijn beschreven zorg verzekerde zorg is. Informatie over kosten zoals beschreven in de richtlijn is gebaseerd op beschikbare gegevens ten tijde van schrijven.

 

Knelpuntenanalyse

In de eerste vergadering zijn knelpunten en wensen ten aanzien van de richtlijn geïnventariseerd door de werkgroepleden.Tevens zijn er knelpunten aangedragen door de betrokken verenigingen NVK, NOG, NVvH, NVKNO, NVvP, NVPC, NVvR, patiëntenvereniging Hevas, NVZA, VIG en ZN in een knelpuntenanalyse.

 

Uitgangsvragen en uitkomstmaten

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep uitgangsvragen opgesteld. Per uitgangsvraag zijn klinisch relevante uitkomstmaten opgesteld, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten is gekeken (op bladzijde 18 staat een overzicht van de uitgangsvragen en uitkomstmaten). De werkgroep heeft deze uitkomstmaten gewaardeerd volgens hun relatieve klinisch belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen.

 

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

Voor de afzonderlijke uitgangsvragen is aan de hand van specifieke zoektermen een systematische zoekstrategie uitgevoerd in (verschillende) elektronische databases Embase en MEDLINE. In eerste instantie is gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De aldus gevonden studies zijn per uitgangsvraag door twee tot drie werkgroepleden/auteurs van de modules (CvdV, EM, PdL, DH, MdG, MR en CvdH) onafhankelijk van elkaar geselecteerd op basis van titel en abstract en vooraf opgestelde selectiecriteria. Bij discrepantie is een derde persoon gevraagd (MH). De beoordeling en uiteindelijke selectie op basis van volledige tekst is gedaan door arts-onderzoeker(s) van de NVDV. De geselecteerde studies zijn gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de zoekverantwoording.

 

Kwaliteits beoordeling individuele studies

De beoordeling van de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs/onderzoeksgegevens is in de richtlijn tot stand gekomen met de GRADE-methode.

 

Bij de GRADE-methode (Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation) worden individuele studies systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB)-tabellen, deze zijn op te vragen via de NVDV. Hiervoor is gebruikgemaakt van de Cochrane risk of bias tool. [Higgins 2011]

Tabel 1 geeft een kort overzicht van de indeling van methodologische kwaliteit van individuele studies volgens GRADE. Een volledige uitleg over de GRADE-methode valt buiten het bestek van deze richtlijn, zie hiervoor het ‘GRADE handbook’. [Schünemann 2013, https://www.gradeworkinggroup.org/]

 

Tabel 1. Indeling van kwaliteit van wetenschappelijk bewijs volgens GRADE

GRADE-systeem

Kwaliteitsindeling bewijs

  • Hoog
  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.
  • Redelijk
  • er is matige zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is mogelijk dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.
  • Laag
  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • er is een reële kans dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.
  • Zeer laag
  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

Startkwalificatie

- Gerandomiseerd onderzoek = hoog

- Observationele studie = laag

Factoren die de kwaliteit van bewijs kunnen verlagen*

- Ernstige of zeer ernstige beperkingen in de kwaliteit van de studie

- Indirectheid van het bewijs

- Belangrijke inconsistentie tussen studies

- Imprecisie

- Grote kans op ‘publicatiebias’

Factoren die de kwaltiteit van bewijs kunnen verhogen**

- Sterk bewijs voor een associatie – significant relatief risico van > 2 (< 0,5) gebaseerd op consistent bewijs uit twee of meer observationele studies, zonder plausibele ‘confounders’ (+1)

- Zeer sterk bewijs voor een associatie – significant relatief risico van > 5 (< 0,2) gebaseerd op direct bewijs zonder belangrijke bedreigingen voor de validiteit (+2)

- Bewijs voor een dosis respons gradiënt (+1)

- Alle plausibele ‘confounders’ zonder het effect te hebben verminderd (+1)

* Elk criterium kan de kwaliteit verminderen met 1 stap of bij zeer ernstige beperkingen met 2 stappen.

** Verhogen kan alleen indien er geen beperkingen zijn t.a.v. de studiekwaliteit, imprecisie, inconsistentie, indirectheid en publicatiebias

 

Samenvatten van de literatuur

De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde studies zijn overzichtelijk weergegeven als ‘karakteristieken en resultaten van geïncludeerde studies’ in de evidence tabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur met betrekking op de vooraf opgestelde uitkomstmaten zijn beschreven in de samenvatting van de literatuur.

 

Formuleren van conclusies

Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in een of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. De werkgroepleden maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen. De overall bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de kritieke uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overall conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje 'Overwegingen'.

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en meegewogen, zoals de expertise van de werkgroepleden, de waarden en voorkeuren van de patiënt (patient values and preferences), kosten, beschikbaarheid van voorzieningen en organisatorische zaken. Deze aspecten werden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overige overwegingen’.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn met behulp van de GRADE-methodiek gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs, de belangrijkste overige overwegingen en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht of het niveau van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling.

Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.

 

Organisatie van zorg

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag.

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Een overzicht van de onderwerpen waarvoor (aanvullend) wetenschappelijk van belang wordt geacht, is als aanbeveling beschreven (zie de bijlage ‘Kennislacunes’).

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren zijn verzameld in een commentaarformulier/tabel en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren is de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt)organisaties voorgelegd ter autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd. Zie daarvoor paragraaf ‘Autorisatie’.

 

Literatuur

  • Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, et al. AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348.
  • Consensusdocument voor de behandeling van infantiele hemangiomen, HEVAS. 5 juli 2017
  • Higgins JPT, Green S (editors). Cochrane Handbook for Systematic Reviews of Interventions Version 5.1.0 [updated March 2011]. The Cochrane Collaboration, 2011. Available from http://www.handbook.cochrane.org.
  • Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit.. Online beschikbaar op http://richtlijnendatabase.nl/ Laatst geraadpleegd op [DATUM geraadpleegd voor concepttekst]
  • Van Everdingen JJE, Burgers JS, Assendelft WJJ, et al. Evidence-based richtlijnontwikkeling. Bohn Stafleu Van Loghum 2004.
  • Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from.

[1] Het Radboudumc te Nijmegen, het Amsterdam UMC/Emmakinderziekenhuis te Amsterdam, het ErasmusMC/Sophia Kinderziekenhuis te Rotterdam en het UMCU/Wilhelmina Kinderziekenuis te Utrecht.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Orale bètablokkers