Infantiele Hemangiomen

Initiatief: NVDV Aantal modules: 9

Aanvullend onderzoek bij infantiele hemangiomen

Uitgangsvraag

Wanneer is aanvullend onderzoek aangewezen en voor welk aanvullend onderzoek kan het beste worden gekozen?

Aanbeveling

IH worden in het algemeen klinisch gediagnosticeerd. Bij twijfel over de diagnose IH is Doppler of echo-Doppler de eerste diagnostische stap. Daarnaast kan met echografie de diepte en grootte van een IH tot op zekere hoogte geëvalueerd worden.

 

Mocht er na echografie nog steeds twijfel zijn over de bevindingen, overweeg dan een MRI-scan als gevoeligere diagnostische techniek.

 

Een patiënt met een IH met risico op complicaties of een voor IH verdachte afwijking met atypisch beloop moet worden doorverwezen naar een expertisecentrum of multidisciplinair team met specialisten met ervaring met IH om te bepalen of er een indicatie is voor specifieke diagnostische maatregelen.

 

Overweeg histopathologisch onderzoek (pas na MRI) indien er onderscheid gemaakt moet worden tussen een atypisch IH en andere (maligne) tumoren; bij IH is de glut-1 kleuring altijd positief.

 

Verricht in het geval van 10 of meer cutane IH bij kinderen jonger dan 6 maanden echografie van de lever (en gehele abdomen) om hepatische en/of viscerale IH uit te sluiten.

 

Verricht bij de diagnose van grote of multifocale (intra-hepatische) IH zo vroeg mogelijk een screening op hypothyreoidie.

 

Bij verdenking op het PHACES syndroom is een MRI/MRA geïndiceerd voor evaluatie van het hoofdhalsgebied (inclusief de aortaboog en brachiocephale takken). Verwijs deze kinderen daarnaast naar een kindercardioloog voor echocardiografie vanwege mogelijke cardiale afwijkingen en naar een oogarts om visuele complicaties uit te sluiten.

 

Bij patiënten met een risico of verdenking op het LUMBAR-syndroom kunnen spinale echo-Doppler en echo-Doppler van het abdomen en bekken worden gebruikt voor een eerste screening. Ook hier geldt; mocht er na een echografie nog steeds twijfel zijn over de bevindingen, overweeg dan een MRI-scan als gevoeligere diagnostische techniek.

 

Verwijs kinderen met volumineuze IH naar een kindercardioloog voor echocardiografie vanwege het verhoogde risico op high output hartfalen.

 

Verwijs kinderen met perioculaire IH en/of intraorbitale IH altijd naar een oogarts vanwege het risico op amblyopie, om visuele complicaties uit te sluiten en ook om te bepalen of er een behandelindicatie is. Een pupil bedekkende ptosis als gevolg van een perioculair IH is reden tot verwijzing op korte termijn.

Onderbouwing

De meeste IH kunnen in het algemeen eenvoudig worden onderscheiden van andere (vasculaire) tumoren of vaatmalformaties door het typische groei- en regressiepatroon van IH. Toch bestaan er in de neonatale fase een aantal andere snelgroeiende tumoren die erg kunnen lijken op het IH. Het is van belang om het veel voorkomende IH te onderscheiden van andere benigne of maligne afwijkingen, die soms zeldzaam zijn, zodat tijdig het juiste beleid wordt gekozen. In deze module geven wij een overzicht van de diagnostische middelen die hierbij ingezet kunnen worden.

Daarnaast kan in het geval van specifieke IH verder aanvullend onderzoek geïndiceerd zijn. Ook dit wordt uitgewerkt in deze module.

Onderstaande tekst is een overzicht van de bestaande literatuur over de indicatie en het type aanvullend onderzoek bij IH. Dit is aangevuld met ervaringen en aanbevelingen vanuit de klinische praktijk.

 

Differentiaal diagnose

Dankzij het karakteristieke klinisch beloop van IH, kan de diagnose vaak op basis van anamnese en lichamelijk onderzoek (zie algemene inleiding) gesteld worden. In een klein percentage (<5%) is er sprake van een atypische presentatie of beloop. Hierbij is aanvullend onderzoek aangewezen om te differentiëren tussen andere benigne of maligne tumoren of vaatmalformaties. Zie tabel 1 voor een overzicht van de differentiaal diagnose van IH. [Consensusdocument 2017]

 

Tabel 1. Differentiaal diagnose IH

Aanwezig bij- of ontstaan direct na geboorte

Ontstaan na geboorte

Congenitaal hemangioom (RICH, NICH of PICH)

Granuloma telangiectaticum/ pyogenicum

Kaposiform hemangioendothelioma of tufted angioma

Vaatmalformatie (veneus, lymfatisch of gemengd)

Capillaire malformaties (wijnvlek)

Kaposiform hemangioendothelioma of tufted angioma

Vaatmalformatie (veneus, lymfatisch of gemengd)

Maligne tumoren (sarcoom, lymfoom, cutane lokalisatie van neuroblastoom of leukemie)

Overig: hamartoom, myofibromatosis, dermoidcyste, teratoom, sarcoom (fibrosarcoom), neuroblastoom, leukemie (‘blueberry muffin baby’), langerhanscelhistiocytose

Overig: hamartoom, benigne tumoren (pilomatrixoma, Spitz naevus, myofibromatosis, neurofibroom, granuloma faciale, myxoom, lipoblastoom), langerhanscelhistiocytose

(Consensusdocument 2017)

 

Aanvullend onderzoek

IH worden over het algemeen klinisch gediagnosticeerd. Beeldvorming of ander aanvullend onderzoek zijn in het algemeen niet geïndiceerd. Er zijn echter een aantal uitzonderingen. Als er twijfel is over de diagnose vanwege een afwijkende verschijningsvorm of een atypisch beloop kan verder onderzoek nodig zijn. Maar ook wanneer de diagnose IH al gesteld is, maar het type mogelijk complicaties of associaties met zich meebrengt, waarvoor verder onderzoek moet worden verricht.

Belastend aanvullend onderzoek dient te worden geïndiceerd en uitgevoerd in een expertisecentrum door een multidisciplinair team. [Consensusdocument 2017, Leaute-Labreze 2017]

 

Aanvullend onderzoek bij twijfel over de diagnose IH:

Beeldvormend onderzoek

Echo-Doppler/duplex

Doppler onderzoek of echografie met Doppler (Duplex) door een ervaren kinderradioloog met expertise op dit gebied is de eerste diagnostische stap wanneer er twijfel bestaat over de diagnose IH. Voordelen van echografie zijn de veiligheid en de patiëntvriendelijkheid. Daarnaast kan het zonder sedatie worden uitgevoerd en vereist het geen blootstelling aan ioniserende straling. Bij duplex-onderzoek verschijnen de meeste IH als een goed gedefinieerde massa met vasculaire kenmerken met een hoge flow, zonder arterioveneuze shunting (een uitzondering hierop zijn hepatische IH, die wel arterioveneuze shunting kunnen vertonen). Deze kenmerken kunnen veranderen naarmate een IH in regressie gaat en uit meer vet- en bindweefsel bestaat met een mindere vascularisatie. Het nadeel van echografie is dat het onderzoeker afhankelijk is en dus door een ervaren specialist dient te worden uitgevoerd. Ook is het zo dat bewegingen van een kind de Doppler meting verstoren, waardoor het kan gebeuren dat er geen betrouwbare meting van de flow komt.

 

MRI/MRA

MRI/MRA (Magnetic Resonance Imaging/Angiografie) is een beeldvormingstechniek die geschikt is om de weke delen, organen en onderliggende structurele afwijkingen te definiëren, waarbij zonodig intraveneus contrast kan worden gebruikt om vasculaire en goed-doorbloede componenten te beoordelen.

MRI is geschikt om te differentiëren tussen maligne weke delen tumoren, vasculaire malformaties en IH. MRA kan met en zonder intraveneus contrast. Hiermee kan de vasculaire anatomie in beeld worden gebracht. Dit kan helpen om te differentiëren tussen vasculaire tumoren zoals IH en andere weke delen tumoren. Ook shunting kan hiermee worden getoond.

MRI maakt geen gebruik van ioniserende straling maar kan, gezien de duur van het onderzoek, wel sedatie vereisen.[Krowchuk 2019] Neonaten kunnen soms worden ingebakerd of in hun slaap worden gescand, zodat er zonder sedatie toch geen bewegingsstoringen zijn in het onderzoek. Een MRI/MRA wordt alleen op indicatie verricht in gespecialiseerde centra (speciale MRI protocollen met dynamische series). Men dient rekening te houden met de duur van het onderzoek, omdat langdurige sedatie of herhaalde blootstelling aan anesthetica en sedativa bij kinderen de ontwikkeling van de hersenen negatief kan beïnvloeden. [Krowchuk 2019]

Voor meer informatie over anesthesie bij kinderen (en eventuele schade aan de ontwikkeling van de hersenen) verwijzen we naar de richtlijn ’Anesthesie bij kinderen’ (https://www.richtlijnendatabase.nl/richtlijn/anesthesie_bij_kinderen)

 

CT

Er is zelden indicatie voor het verrichten van een CT bij kinderen met verdenking IH. CT maakt gebruik van ioniserende straling, waarvan bekend is dat dit schadelijk effect heeft juist op jonge kinderen. CT met intraveneus contrastmiddel kan gebruikt worden voor beeldvorming van de vaten en shunting (IH in de lever) maar heeft weinig onderscheidend vermogen in de wekedelen en organen.

Laryngoscopie

Wanneer er verdenking bestaat op een IH in de luchtwegen, bijvoorbeeld vanwege een stridor bij een neonaat van tussen de 6-12 weken, kan de afwijking door een KNO-arts meestal worden vastgesteld door een wakkere flexibele laryngoscopie. Een subglottisch IH ligt doorgaans submucosaal, waardoor het als een submucosale massa oogt, vaak zonder de karakteristieke rode verkleuring. Echter kan het in de praktijk lastig zijn om alleen met wakkere flexibele scopie een volledig en goed beeld van de subglottis te krijgen. In dat geval kan een onderzoek onder narcose noodzakelijk zijn.

 

Laryngoscopisch beeld van een subglottisch hemangioom

F1

Bron: O-Lee, T.J., & Messner, A.H. (2008). Subglottic hemangioma. Otolaryngologic clinics of North America, 41 5, 903-11, viii-ix. https://www.semanticscholar.org/paper/Subglottic-hemangioma.-O-Lee-Messner/13e25e7eb826f491d04fb667d22a2e193421ab26

 

Histopathologisch onderzoek

Aanvullende diagnostiek middels een biopsie is maar zelden noodzakelijk als diagnosticum bij IH. In sommige gevallen kan, pas na een MRI, een biopsie worden verricht om onderscheid te maken tussen atypische IH en andere (maligne) tumoren zoals genoemd in de differentiële diagnose; het heeft de voorkeur dit in een expertisecentrum te doen. Glut-1 immunohistochemische kleuring kan helpen bij het aantonen dan wel uitsluiten van IH; dit is een marker die altijd positief is bij IH en niet bij vasculaire malformaties. [Consensusdocument 2017]. Sommige andere vasculaire (maligne) tumoren kunnen overigens wel glut-1 positief zijn, maar kunnen met andere markers gedifferentieerd worden van een IH[van Vugt 2017]

 

Proefbehandeling

Indien er niet gewacht kan worden op bovenstaand aanvullend onderzoek kan in het geval van levens- of functiebedreigende IH een proefbehandeling met systemische bètablokkers gestart worden. Dit is bijvoorbeeld aan te raden bij twijfel over een subglottisch IH bij een stridoreus kind.

 

Aanvullend onderzoek bij een (vastgesteld) IH:

Bloedonderzoek

Stollingsonderzoek

Bij IH zijn géén stollingsproblemen beschreven en is er dus geen indicatie voor stollingsonderzoek.[Consensusdocument 2017][ISSVA-classificatie]

 

Aanvullend onderzoek bij verschillende lokalisaties, types of patronen van IH

Grote, volumineuze IH

Echocardiografie kan worden gebruikt om cardiale insufficiëntie, cardiale afwijkingen of afwijkingen van de aorta op te sporen. Het wordt aanbevolen om een consult bij een kindercardioloog met echocardiografie te overwegen bij kinderen met volumineuze IH vanwege het verhoogde risico op high output hartfalen. [Consensusdocument 2017, Garzon 2016] Ook dient er te worden overwogen om zo vroeg mogelijk een TSH screening te verrichten vanwege het risico op consumptieve hypothyreoïdie.(zie tevens ook hieronder bij ‘Hepatische IH/multifocale IH)[Consensusdocument 2017]

 

Hepatische IH/ multifocale IH

Meerdere studies hebben de associatie tussen multipele cutane IH met hepatische (en/of viscerale) IH aangetoond. Het screenen van deze groep op hepatische IH middels een abdominale echo verkleint de kans op potentieel ernstige gevolgen die met hepatische IH gepaard kunnen gaan, zoals (consumptieve) hypothyreoïdie en toegenomen cardiale belasting, door tijdige inzet van behandeling en een nauwlettende follow-up. Echografie door een ervaren kinderradioloog met kennis van vaatmalformaties heeft een gevoeligheid van 95% voor het detecteren van hepatische IH.[Krowchuk 2019, Horii 2011] Echografie van de lever (en gehele abdomen) dient te worden verricht in geval van 10 of meer cutane IH bij kinderen jonger dan 6 maanden om viscerale IH (diffuse neonatale hemangiomatosis versus benigne cutane hemangiomatosis) uit te sluiten. [Consensusdocument 2017, Vredenborg 2013]

 

Consumptieve hypothyreoïdie is een complicatie die bij ongeveer 5% van de hepatische IH voorkomt. Wanneer bij kinderen grote of multifocale (intra-hepatische) IH worden gediagnosticeerd is het vanwege het risico op hypothyreoïdie aan te bevelen om zo vroeg mogelijk een TSH screening te verrichten.[Consensusdocument 2017]

 

Cerebrale IH

Multifocale cutane IH zijn in zeer zeldzame gevallen beschreven met asymptomatische cerebrale IH. De lage prevalentie van intracraniële IH en het asymptomatische beloop maken dat routinematige screening met echografie van de hersenen bij kinderen met multifocale IH zonder neurologische symptomen niet geïndiceerd is.

 

Perioculaire en Intraorbitale IH

Perioculaire en intraorbitale IH kunnen de visus bedreigen en amblyopie, astigmatisme of strabisme veroorzaken. Kinderen met perioculaire IH, intraorbitale IH of risico op PHACES syndroom moeten verwezen worden naar de oogarts/ orthoptist om amblyopie, astigmatisme, anisometropie of geassocieerde anomalieën uit te sluiten. Een pupil bedekkende ptosis als gevolg van een perioculair IH is reden tot verwijzing op korte termijn.[Dubois 2006]

 

PHACES/ LUMBAR/ Dysraphisme

Beeldvorming is ook geïndiceerd bij verdenking op geassocieerde structurele afwijkingen, zoals bij kinderen die risico lopen op het PHACES- of LUMBAR-syndroom. Deze kinderen hebben in geval van PHACES doorgaans grote (>5 cm diameter of > 22 cm2 oppervlakte) segmentale IH van het gelaat / de hoofdhuid en in geval van LUMBAR segmentale IH van het perineum, bilspleet of lumbosacrale midline (> 2,5 cm); dit kan voorkomen met of zonder IH op de onderste extremiteiten.

 

Bij verdenking PHACES is een consult bij een kindercardioloog met echocardiografie geïndiceerd, vanwege mogelijke cardiale afwijkingen, idealiter vóór aanvang van (bètablokker) behandeling. [Consensusdocument 2017, Garzon 2016] Bij deze kinderen is een MRI/MRA geïndiceerd voor verdere evaluatie van het hoofd/halsgebied (inclusief de aortaboog en brachiocephale takken). MRI/MRA kunnen ook worden gebruikt om intracraniële, cerebrovasculaire of spinale afwijkingen uit te sluiten en zijn dus geschikt om, met en zonder contrast, het PHACES syndroom te detecteren. [Krowchuk 2019, Bracken 2011, Garzon 2016]

 

Bij een segmentaal, sacraal IH in de midline kan echografie voldoende zijn om spinaal dysraphisme (SD) uit te sluiten. Vóór de leeftijd van 2-3 maanden is echografie een nog betrouwbaar uit te voeren onderzoek, daarna is vaak een MRI geïndiceerd [Consensusdocument 2017].

Ook bij patiënten met een risico op LUMBAR-syndroom kan spinale echografie (voor een gecorrigeerde leeftijd < 3 maanden) en Doppler echografie van de buik en het bekken worden gebruikt voor een eerste screening op afwijkingen. Uiteindelijk zal MRI hiervoor echter een beter inzicht in de afwijkingen geven. Als er bijvoorbeeld ondanks een niet-afwijkende echo nog steeds een hoog vermoeden blijft voor spinale afwijkingen (bijvoorbeeld door bijbehorende kenmerken van SD), is MRI een gevoeliger diagnostische techniek (zie ook paragraaf MRI/MRA). [Krowchuk 2019]

 

Samenvatting

De diagnose IH kan over het algemeen op basis van het klinisch beeld en typische beloop worden gesteld zonder aanvullend onderzoek. Bij subcutane IH kan een Doppler of echo-Doppler (duplex) onderzoek het onderscheid maken tussen IH en vaatmalformaties of andere ruimte innemende processen. Om onnodige belasting te voorkomen wordt geadviseerd om verder aanvullend onderzoek (MRI onder narcose of histopathologisch onderzoek) alleen op indicatie te laten verrichten en bij voorkeur in (of na overleg met) een expertisecentrum.

Voor deze uitgangsvraag werd gebruik gemaakt van het ‘Consensusdocument voor de behandeling van infantiele hemangiomen’ hetgeen in 2017 werd vastgesteld door 4 samenwerkende (door de minister van VWS erkende) expertisecentra op het gebied van aangeboren vaatafwijkingen samen met patiëntenvereniging Hevas. De tekst uit het consensusdocument werd aangevuld met informatie uit het overzichtsartikel van Leaute-Labreze et al. uit de Lancet 2017 en de ‘Clinical Practice Guideline for the Management of Infantile Hemangiomas’ van de American Academy of Pediatrics van Krowchuk et al. uit 2019. Voor de volledigheid werd er op 6 februari 2019 aanvullend voor uitgangsvraag 2 een systematische zoekstrategie uitgevoerd in de elektronische databases Embase en Medline. De zoekstrategie is toegevoegd als de zoekverantwoording.

 

De resultaten van de search werden door twee auteurs (DH en PdL) onafhankelijk beoordeeld. In 1e instantie werd voor de beantwoording van uitgangsvraag 1 geselecteerd op vooraf opgestelde selectiecriteria; prospectieve studies, RCTs, systematische reviews en relevante observationele studies, niet gerandomiseerde studies en retrospectieve studies, N ≥10 patiënten, publicatiedatum van maximaal 20 jaar oud, humane studies, Nederlands- en Engelstalige studies, infantiele hemangiomen incl. PHACES, LUMBAR, Spinal dysraphysm.

Als exclusie criteria werden aangehouden: case reports, case series, studies over NICH/RICH/PICH, dubbele publicaties.

Er werden in totaal 498 studies gevonden op basis van de algemene zoekstrategie.

Voor uitgangsvraag 2 werden vervolgens op basis van bovenstaande screening op titel en abstract 70 studies geïncludeerd. Uit de selectie van andere uitgangsvragen en na het nalopen van referenties uit de literatuur werden nog 18 studies geïncludeerd op titel en abstract. Na full tekst screening werden er voor uitgangsvraag 2 in totaal 32 studies meegenomen. In de literatuurlijst onderaan deze module worden de gebruikte studies vermeld.

  1. American Society of Anesthesiologists. ASA response to the FDA med watch warning - December 16, 2016. 2016. Available at: https:// www.asahq.org/ advocacy- and- asapac/ fda- andwashington-alerts/ washington- alerts/2016/ 12/ as- a- response- to- the- fda- medwatch. Accessed September 10, 2018
  2. Bauland CG, Smit JM, Ketelaars K et al. Management of haemangiomas of infancy: A retrospective analysis and a treatment protocol. Scandinavian Journal of Plastic and Reconstructive Surgery and Hand Surgery. 2009 42:2, 86-91
  3. Boulouis G, Gangouloff-Ros V, Boccara O et al. Aterial Spin-Labeling to Discriminate Pediatric Cervicofacial Soft-Tissue Vascular Anomalies. AJNR Am J Neuroradiol 38:633-38 Mar 2017
  4. Bracken J, Robinson I, Snow A et al. PHACE syndrome: MRI of intracerebral vascular anomalies and clinical findings in a series of 12 patients. Pediatr Radiol (2011) 41:1129-1138
  5. Chern JJ, Kirkman JL, Shannon CN, Tubbs RS, Stone JD, Royal SA, et al. Use of lumbar ultrasonography to detect occult spinal dysraphism: Clinical article. Journal of Neurosurgery: Pediatrics. 2012;9(3):274-9.
  6. de Graaf M, Pasmans SG, van Drooge AM, et al. Associated anomalies and diagnostic approach in lumbosacral and perineal haemangiomas: case report and review of the literature. Journal of plastic, reconstructive & aesthetic surgery: JPRAS. 2013;66(1):e26-28.
  7. Drolet BA, Chamlin SL, Garzon MC, et al. Prospective study of spinal anomalies in children with infantile hemangiomas of the lumbosacral skin. The Journal of pediatrics. 2010;157(5):789-794.
  8. Dubois J, Milot J, Jaeger BI, et al. Orbit and eyelid hemangiomas: is there a relationship between location and ocular problems? Journal of the American Academy of Dermatology. 2006;55(4):614-619.
  9. Friedland R, Ben Amitai D, Zvulunov A. Screening for Brain Involvement in Infants with Multifocal Cutaneous Infantile Hemangiomas. Dermatology. 2018;233(6):435-40.
  10. Garzon MC, Epstein LG, Heyer GL, et al. PHACE Syndrome: Consensus-Derived Diagnosis and Care Recommendations. The Journal of pediatrics. 2016;178:24-33 e22.
  11. Glick ZR, Frieden IJ, Garzon MC, Mully TW, Drolet BA. Diffuse neonatal hemangiomatosis: an evidence-based review of case reports in the literature. Journal of the American Academy of Dermatology. 2012;67(5):898-903.
  12. Guggisberg D, Hadj-Rabia S, Viney C, Bodemer C, Brunelle F, Zerah M, et al. Skin markers of occult spinal dysraphism in children: a review of 54 cases. Archives of Dermatology. 2004;140(9):1109-15.
  13. Haggstrom AN, Skillman S, Garzon MC, et al. Clinical spectrum and risk of PHACE syndrome in cutaneous and airway hemangiomas. Archives of otolaryngology--head & neck surgery. 2011;137(7):680-687.
  14. Hevas. Consensusdocument voor de behandeling van infantiele hemangiomen. 5 juli 2017
  15. Horii KA, Drolet BA, Frieden IJ, et al. Prospective study of the frequency of hepatic hemangiomas in infants with multiple cutaneous infantile hemangiomas. Pediatric dermatology. 2011;28(3):245-253.
  16. Iacobas I, Burrows PE, Frieden IJ, et al. LUMBAR: association between cutaneous infantile hemangiomas of the lower body and regional congenital anomalies. J Pediatr. 2010;157(5):795–801.e1–e7
  17. Ke Y, Hao R, He Y. The value of color Doppler imaging and intralesional steroid injection in pediatric orbital capillary hemangioma Journal of the Chinese Medical Association 77(2014)258e264
  18. Kern S, Niemeyer C, Darge K, Merz C, Laubenberger J, Uhl M. Differentiation of vascular birthmarks by MR imaging. An investigation of hemangiomas, venous and lymphatic malformations. Acta Radiologica. 2000;41(5):453-7.
  19. Krowchuk DP, Frieden IJ, Mancini AJ, et al. Clinical Practice Guideline for the Management of Infantile Hemangiomas. Pediatrics. 2019;143(1):e20183475
  20. Leaute-Labreze C, Harper JI, Hoeger PH. Infantile haemangioma. Lancet. 2017.
  21. Mamlouk MD, Hess CP. Arterial spin-labeled perfusion for vascular anomalies in the pediatric head and neck. Clinical Imaging 40 (2016) 1040-1046
  22. Neudorfer M, Leibovitch I, Stolovitch C, Kessler A, Dray JP, Hermush V, et al. Intraorbital and periorbital tumors in childrendvalue of ultrasound and color Doppler imaging in the differential diagnosis. Am J Ophthalmol 2004;137:1065e72.
  23. O TM, Alexander RE, Lando T, et al. Segmental hemangiomas of the upper airway. The Laryngoscope. 2009;119(11):2242-2247.
  24. Orlow SJ, Isakoff MS, Blei F. Increased risk of symptomatic hemangiomas of the airway in association with cutaneous hemangiomas in a “beard” distribution. The Journal of pediatrics. 1997;131(4):643-646.
  25. Parhizkar N, Manning SC, Inglis Jr AF, Finn LS, Chen EY, Perkins JA. How airway venous malformations differ from airway infantile hemangiomas. Archives of Otolaryngology - Head and Neck Surgery. 2011;137(4):352-7.
  26. Rialon KL, Murillo R, Fevurly RD, et al: Impact of screening for hepatic hemangiomas in patients with multiple cutaneous infantile hemangiomas. Pediatr Dermatol 2015; 32:808–812.
  27. Schumacher WE, Drolet BA, Maheshwari M, Horii KA, Nopper AJ, Newell BD, et al. Spinal dysraphism associated with the cutaneous lumbosacral infantile hemangioma: UA neuroradiological review. Pediatric Radiology. 2012;42(3):315-20.
  28. Spierer O, Neudorfer M, Leibovitch I, Stolovitch C, Kessler A. Colour Doppler ultrasound imaging findings in paediatric periocular and orbital hemangiomas. Acta Ophthalmol 2012;90:727e32.
  29. Teo EL, Strouse PJ, Hernandez RJ. MR imaging differentiation of soft-tissue hemangiomas from malignant soft-tissue masses. AJR American Journal of Roentgenology. 2000;174(6):1623-8.
  30. US Food and Drug Administration. FDA drug safety communications: FDA review results in new warnings about using general anesthetics and sedation drugs in young children and pregnant women. 2016. Available at: www.fda.gov/downloads/Drugs/DrugSafety/UCM 533197.pdf. Accessed September 10, 2018
  31. Vergine G, Marsciani A, Pedini A, et al. Efficacy of propranolol treatment in thyroid dysfunction associated with severe infantile hepatic hemangioma. Horm Res Paediatr. 2012;78(4):256-260.
  32. Vredenborg AD, Janmohamed SR, de Laat PC, et al. Multiple cutaneous infantile haemangiomas and the risk of internal haemangioma. The British journal of dermatology. 2013;169(1):188-191.
  33. Van Vugt L, Van der Vleuten C, Flucke U, et al. The utility of GLUT1 as a diagnostic marker in cutaneous vascular anomalies: a review of literature and recommendations for daily practice. Pathology in Research and Practice. 2017;
  34. Weber FC, Greene AK, Adams DM, Liang MG, Alomari MH, Voss SD, et al. Role of imaging in the diagnosis of parotid infantile hemangiomas. International Journal of Pediatric Otorhinolaryngology. 2017;102:61-6.

Study reference

 

Study characteristics

Patient characteristics1

Clinical presentation

Follow-up

Outcome measures and effect size 3

Comments

Biswas, 2017

 

to identify a biomarker candidate expressed during hemangioma growth, but not during involution

Type of study:

Prospective longitudinal study

 

Setting: Hemangioma and Vascular Malformation Clinic and the Primary Care Clinic at Nationwide Children’s Hospital

 

Country: Ohio

 

Source of funding:

Inclusion criteria: the presence of a IH on the skin ≥1 cm diameter with diagnosis confirmed by Doppler ultrasound, and age ≤ 5 months

 

Exclusion criteria: treatment of IH prior to or during the study, taking steroids or propranolol for other co-morbidities, hemoglobinopathies, PHACES syndrome, rapidly involuting or non-involuting congenital hemangiomas, and parents/guardian unable to provide informed consent

 

N total at baseline:

IH group:34

Control group: 34

 

 

 

 

Length of follow-up:

 

Data collection was done at 2, 4, 6, 9, 12, 18 and 24 months of age +/− 2 weeks.

 

 

 

miR-126 abundance was significantly elevated in the IH group at age 4 months and 6 months of age, but was not significantly different from healthy controls at age 9 months (Fig. 1).

 

At 4 months of age there was a moderately strong correlation between IH size and urinary miR abundance (Fig. 3a). Increased urinary miR-126 abundance was detectable for all IH. At 6 months there was a moderately strong correlation between IH size and miR-126 abundance. All IH had increased miR-126 abundance compared to controls.

Conclusion:

These are the first reported results to identify a potential miR biomarker in the urine of children with hemangiomas. Measurement of urinary levels of miR-126 could potentially be used to monitor hemangioma response to therapies.

Bracken, 2011

 

PHACE syndrome, to report the spectrum of clinical and imaging abnormalities

Type of study:

Retrospective review

 

Setting:

 

Country: Ireland

 

Source of funding:

Inclusion criteria:

 

Exclusion criteria:

 

N total at baseline:

12 patients with PHACE syndrome

 

Important prognostic factors1:

Age:

N=9, 75% presented within the neonatal

period (range 2–28 days, mean 12 days, median 10 days).

N=2 presented at 6 weeks of age, N=1 presented at 5 months

 

Sex:

N=10, 83% were female

 

 

The majority of the patients (n=10, 83%) presented initially

to the dermatology service for evaluation of a facial

haemangioma. The remaining 2 patients, both female, presented early in the neonatal period with cardiovascular compromise. One of these patients presented on

day 5 of life with cardio respiratory distress secondary to coarctation of the aorta, requiring cardiothoracic surgical

intervention on day 8 of life. The second patient presented on day 10 of life with congestive cardiac

failure due to a large intracranial arteriovenous fistula, requiring endovascular treatment in the neonatal period.

 

All of the patients had a segmental craniofacial haemangioma.

Three of 5 patients with involvement of S3 segment (60%) had cardiac anomalies, only 2 of 7 patients without S3 involvement (29%) had cardiac anomalies. The single patient with S4 involvement did not have any cardiac anomaly.

 

Ten of the 12 patients had cerebral arterial anomalies. These cerebral arterial anomalies were multiple in 8 of 10 cases (range = 2–6, median = 2.5, mean = 3).

 

Length of follow-up:

ranged from 11 months to 13 years (median 5 years, mean 4 years and 7 months).

 

One patient in had a posterior fossa abnormality The neuroimaging findings in this case included hypoplasia of the left cerebellar

hemisphere with a retro cerebellar cyst (felt to be secondary

to the hypoplasia), with a cleft between the vermis and the left cerebellar hemisphere. This patient, a dizygotic twin,

also had hypoplasia of the A1 segment of the left anterior

cerebral artery and a left-sided facial haemangioma involving S1, S2 and S4 segments.

Conclusion:

Investigation of

infants, in particular female infants, with segmental

craniofacial haemangiomas should include MR imaging of the brain and MR angiography of the cerebral and cervical arteries. As awareness of PHACE syndrome increases, so too does knowledge of its clinical and imaging features.

[…]

As part of the multidisciplinary team, the

radiologist has an important contribution to make both at the

stage of initial diagnosis of PHACE syndrome and in the

assessment of potential complications.

Chen, 2010

 

to evaluate the role of 3D

computed tomography angiography (3D-CTA) in differential diagnosis of

deep

infantile hemangiomas (DIHs) and early venous malformations (EVMs)

Type of study:

 

Setting:

 

Country: China

 

Source of funding:

Exclusion criteria: Uncommon vascular

lesions or other soft tissue tumors were excluded clinically.

 

N total at baseline:

18

 

Important prognostic factors1:

Age:

range, 4–18 months; mean 9 months

 

Sex:

6 male and 12 female

 

The anatomic sites

affected including the head and neck (n= 13), trunk (n= 3), and limbs (n= 2).

 

 

 

 

Length of follow-up:

-

 

A total of 11 patients were diagnosed with DIHs by 3D-CTA

and pathology. In plan scanning, the lesions showed isodensity (9/11) or slightly lower density (2/11), while bright, homogenous, and well-defined enhancement could be observed in contrast images

(11/11). MIP images demonstrated clearly a high density area with

feeding vessels. VR images showed an unique appearance of a

compact solid mass, with feeding vessels entering it peripherally.

Seven patients were diagnosed with EVMs by 3D-CTA and pathology. In plan scanning, the lesions showed mixed density.

Only slight or nonspecific enhancement could be observed in contrast images (7/7). MIP images demonstrated implicate vascular area

without definite feeding vessels. VR images also showed an ill-defined, obscure vessels area rather than solid masses

Conclusion:

DIHs can be distinguished

from EVMs on 3D-CTA imaging. DIHs are solid tumors of

proliferating endothelial cells with feeding blood vessels and compact,

well-defined masses are shown in 3D-CTA images. While EVMs are spongy masses composed of abnormal veins and only poorly defined patches appear in 3D-CTA images.

 

 

Chern, 2012

 

to correlate presenting cutaneous findings with lumbar ultrasonography (LUS) results based on a large number of LUS tests obtained by regional primary care providers

Type of study:

Retrospective chart review

Setting:

 

Country: Alabama

 

Source of funding:

Inclusion criteria:

 

Exclusion criteria:

 

N total at baseline:

1273

157 patients

were excluded because of incomplete records.

1116 patients were included in the study

 

Important prognostic factors1:

For example

age ± SD:

I:

C:

 

Sex:

562 boys and 554 girls

 

Groups comparable at baseline?

 

Lumbar ultrasonography (LUS) was performed in 943 (84%) of 1116 infants because of the presence of cutaneous stigmata and in 173 infants (16%) because of the presence

of congenital anomaly. Among the 943 infants who presented with cutaneous stigmata, the 5 most commonly reported stigmata were sacral dimple (638 patients, 68%), hairy patch (96

patients, 10%), hemangioma (82 patients, 8.7%), deviated gluteal cleft (37 patients, 3.9%), and skin tag (24 patients, 2.5%). Thirty-one patients (3.3%) had various presenting

cutaneous findings that were categorized as “others” for analysis purposes.

 

An abnormal lumbar ultrasonography result was reported in 58 (16,2%) of 943 infants with cutaneaous anomaly. Reported abnormalities included low

conus (defined as below the L2–3 interspace), fat in the filum, thick filum, cyst in the filum, vertebral anomalies,

and soft-tissue abnormalities. All 58 patients were referred

for MR imaging study, and abnormal results were

confirmed on 30 MR imaging studies. Findings on the

other 28 imaging studies were unremarkable.

Conclusion:

Cutaneous markers as currently defined by general practitioners are not useful markers for predicting

OSD. The vast majority of findings on lumbar ultrasonography studies performed under these circumstances will

be negative.

 

The great majority of infants who were referred for lumbar ultrasonography

because of cutaneous findings did not have OSD.

Approximately 5% of these infants will have abnormal lumbar ultrasonography results, and surgical exploration

would be deemed necessary in less than 1% of these infants.

While one may argue that lumbar ultrasonography

is a cheap, nonharmful, and minimally invasive screening tool, the high false-positive rate means that some infants

will be subjected to more involved testing, such as MR imaging under general anesthesia with its accompanying

risks.

Drolet 2010

 

to determine the positive predictive value of infantile hemangioma for occult spinal

anomalies and to make evidence-based recommendations for screening.

Type of study: multicentre prospective cohort study

 

Setting:

 

Country:

 

Source of funding:

Inclusion criteria:

 

Exclusion criteria: Patients with IHs isolated to the skin of the perineum or coccygeal region or

with lesions not involving the midline were excluded from

the study.

 

N total at baseline:

Data from 48 patients were analysed;

A total of 55 patients were offered enrollment at 9 sites in 48 months; 4 families declined enrollment, and 3 patients were excluded from study analysis because they were lost to follow-up.

 

Important prognostic factors1:

Age:

the mean age at evaluation was 34.1 weeks (8

months; range, 1-277 weeks)

 

Sex:

I: % M

C: % M

 

 

The average size of IH

was 46.1 cm2 (range, 2.3-132 cm2). Overall, 21 of 48 of the infants (43.8%) had spinal abnormalities confirmed with MRI.

When the infants who did not undergo MRI were excluded (7 patients underwent ultrasound

scanning only), 21 of 41 had spinal abnormalities,

and the positive predictive value of a lumbosacral IH for spinal abnormality was 51.2%.

Most infants found to have a spinal abnormality had no symptoms at enrollment; however, 3 of 21 infants who were found to have a spinal abnormality (14.2%) had at least one neurologic sign: lower extremity muscle weakness, abnormal gait, or limb length discrepancy.

 

Twenty-six patients underwent spinal ultrasound scanning.

The average age at the time of the examination was 2.0

months (8.5 weeks). A spinal abnormality was identified

with ultrasound scanning alone in 7of 26 study participants

(26.9%), a much lower percentage than in the group who underwent

MRI (51.2%). The clinical characteristics in these

two groups were not significantly different.

 

Length of follow-up:

 

 

Loss-to-follow-up:

Intervention:

N (%)

Reasons (describe)

 

Control:

N (%)

Reasons (describe)

 

Incomplete outcome data:

Intervention:

N (%)

Reasons (describe)

 

Control:

N (%)

Reasons (describe)

 

 

Seven patients

underwent ultrasound scanning only, and 19 patients underwent

both ultrasound scanning and MRI. For those infants that underwent both studies, agreement of results in the

two imaging modalities was evaluated. In 5 cases, the ultrasound

scanning report did not detect a spinal anomaly,

whereas MRI was diagnostic of OSD or intraspinal hemangioma,

resulting in a false-negative rate of 50%. Cohen’s kappa

coefficient for agreement between ultrasound scanning and

MRI was 0.27 (95% confidence interval [CI], –0.15-0.7; P =

.21), showing that the level of agreement was consistent

with chance. Our results show that ultrasound scanning has a sensitivity rate of 50% (95% CI, 18.7%-81.3%) and a specificity

rate of 77.8% (95% CI, 40%-97.2%).

Conclusion:

In conclusion, infants with IH overlying

the lumbosacral spine measuring ≥2.5 cm in diameter

are at high risk for underlying spinal anomalies and should undergo MRI as part of their evaluation. When no evidence of a patent sinus tract, ulceration of skin, or neurologic signs or symptoms is evident at presentation, MRI can be deferred

until 4 to 6 months of age. Infants found to have a tethered

cord or other spinal abnormalities should be referred to appropriate

pediatric specialists (neurology or neurosurgery)

for further evaluation and management.

 

Exclusietabel

Titel (jaar)

Exclusie reden

Wright and Wycoco (2017)

potential marker of PHACES

Albanese, Mohandas et al. (2018)

N<10

Allen, Sandquist et al. (2003)

geen full tekst

Bayer, Frommelt et al. (2013)

PHACE syndroom beschrijving --> UV 1 of 3?

Bittles, Sidhu et al. (2005)

NICH (n=2)

Canty, Horii et al. (2014)

kans/epidemiologie hepatische hemangiomen bij cutane hemangiomen

Coats, Paysse et al. (1999)

N<10, case report

De Graaf, Knol et al. (2014)

geen primaire diagnostiek, signalering complicaties

Dêbska-Rutkowska, Kwast et al. (2017)

slechts 3 hemangiomen

Eivazi, Wiegand et al. (2010)

geen diagnostische gegevens

Furuta, Shimose et al. (2017)

geen full tekst

Garcia-Romero, Chakkittakandiyil et al. (2014)

follow-up propranolol, beloop

Gorincour, Kokta et al. (2005)

NICH/RICH

Grantzow, Schmittenbecher et al. (2008)

guideline management, geen diagnostiek

He and Huang (2017)

follow-up lokaal timolol

Horii, Drolet et al. (2010)

risico van grote hemangiomen op hepatische hemangiomen

Hughes, Hill et al. (2004)

prevalentie hepatische hemangiomen --> UV 1 of 3?

Judd, Chapman et al. (2007)

N<10

Kutz, Aranibar et al. (2015)

follow-up propranolol

Leng, Wang et al. (2008)

slechts 5 hemangiomen

Lope, Hutcheson et al. (2010)

slechts 4 hemangiomen

Lotfinia, Sayahmeli et al. (2014)

slecht enkele hemangiomen, dysraphina

Miller and Frieden (2005)

geen full tekst

North, Waner et al. (2000)

reeds in review van Vught

O'Neill, Gallegos et al. (2017)

MRI voor diagnostiek occult spinal dysraphisme

Prada, Mortera et al. (2010)

N<10

Robertson, Kimble et al. (2016)

follow-up propranolol

Rossler, Rothoeft et al. (2011)

N<10

Rozylo-Kalinowska, Brodzisz et al. (2002)

slechts 7 hemangiomen, doppler ultrasonography

Sardana, Gupta et al. (2009)

slechts 5 hemangiomen, dysraphisme

Schicchi, Tagliati et al. (2018)

slechts 5 hemangiomen, MRI

Shi, Song et al. (2014)

follow-up propranolol

Siegel, Tefft et al. (2012)

risico op stroke bij PHACES --> UV 1 of 3?

Sleep, Fairhurst et al. (2002)

N<10

Sodhi, Bartlett et al. (2011)

beschrijvende studie

Steiner, McCoy et al. (2018)

beschrijvende studie, PHACES spectrum evt. uv 1 of 3?

Stockman, Boralevi et al. (2007)

complicaties bij lumbosacrale hemangiomen (ulceratie) --> UV 1 of 3?

Talaat, Elbasiouny et al. (2012)

follow-up propranolol

Tobouti, Olegário et al. (2017)

niet alleen hemangiomen

Tortora, Severino et al. (2017)

N<10

Tubbs, Wellons et al. (2004)

geen diagnostische interventie onderzocht

Verity, Restori et al. (2006)

klinisch beloop --> UV 1 of 3

Vilanova, Barceló et al. (2004)

beschrijvende studie

Visscher, Burkes et al. (2016)

beloop en behandelrespons metingen

Waelti, Rypens et al. (2018)

RICH

Wu, Liu et al. (2012)

niet alleen hemangiomen

Yang, Jiang et al. (2011)

geen full tekst

Yilmaz, Kozakewich et al. (2014)

Geen infantiele hemangiomen

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 11-01-2021

Laatst geautoriseerd  : 11-01-2021

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2027

Bij het opstellen van de richtlijn heeft de werkgroep per module een inschatting gemaakt over de maximale termijn waarop herbeoordeling moet plaatsvinden en eventuele aandachtspunten geformuleerd die van belang zijn bij een toekomstige herziening (update).

De Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV) is regiehouder van deze richtlijnen eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijn(modules). De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlands Oogheelkundig Gezelschap
  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
  • Nederlandse Vereniging voor Keel-Neus-Oorheelkunde en Heelkunde van het Hoofd-Halsgebied
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • Nederlandse Vereniging voor Radiologie
  • Nederlandse Vereniging van Ziekenhuisapothekers
  • Patiëntenvereniging voor Hemangiomen en Vasculaire malformaties (HEVAS)

Algemene gegevens

De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door arts-onderzoekers van de NVDV en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijn.

Doel en doelgroep

Doel

Deze richtlijn over infantiele hemangiomen is een document met aanbevelingen ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering. De richtlijn berust op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en aansluitende meningsvorming gericht op het vaststellen van goed medisch handelen. De richtlijn geeft aanbevelingen voor de diagnostiek, behandeling en follow-up van patiënten met een infantiel hemangioom.

 

Doelgroep

De richtlijn is bestemd voor alle zorgverleners die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met infantiele hemangiomen zoals dermatologen, kinderartsen, plastisch chirurgen, kinderchirurgen, KNO-artsen, radiologen, oogartsen, pathologen, huisartsen en jeugdartsen. Voor (de ouders van) patiënten zal aparte informatie worden opgesteld, beschikbaar via de website van de NVDV (www.nvdv.nl) en www.thuisarts.nl.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2018 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met infantiele hemangiomen en patiëntenvertegenwoordiger(s) vanuit Hevas (zie hiervoor het overzicht van de werkgroepleden de tabel hieronder). Wetenschappelijke verenigingen zoals NVK, NVPC, NVVH, NVKNO, NOG, NVvR, NVVP, NHG, NVZA en de AJN en stakeholders zoals VIG, NVZ, V&VN, NFU, ZN, ZiNL en de patiëntenfederatie werden voor de knelpunten analyse en commentaarronde uitgenodigd.

 

De werkgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname.

De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.

 

Werkgroepleden – versie 2020

Werkgroeplid

Affiliatie en vereniging

Mw. Dr. C.J.M. van der Vleuten, dermatoloog, (voorzitter)

Radboudumc, Nijmegen, NVDV

Dhr. Z. Çiftçi, arts-onderzoeker (secretaris) (vanaf februari 2020)

Bureau NVDV, Utrecht, NVDV

Mw. C.T. van den Bosch, patientvertegenwoordiger

Bestuur HEVAS

Dhr. Dr. C.C. Breugem, plastisch chirurg

Amsterdam UMC, NVPC

Dhr. L.M.A. Favié, ziekenhuisapotheker

UMC Utrecht, NVZA

Dhr. S.W. Genders, oogarts (vanaf september 2019)

LUMC, Amsterdam UMC, NOG

Mw. Dr. M. de Graaf, dermatoloog

UMC Utrecht, NVDV

Dr. J.J.E. van Everdingen, dermatoloog n.p.

Directeur NVDV

Mw. Dr. D.J.J. Hermans, dermatoloog

Jeroen Bosch ziekenhuis, NVDV

Mw. M.F. Hofhuis, arts-onderzoeker (secretaris) (tot november 2019)

Bureau NVDV, Utrecht, NVDV

Dhr. T. Boere, arts-onderzoeker (secretaris) (tot februari 2020)

Bureau NVDV, Utrecht, NVDV

Dhr. Dr. J. Honings, KNO-arts / Hoofd-hals chirurg

Radboudumc, NVKNO

Mw. Prof. Dr. C.M.A.M. van der Horst, plastisch chirurg

Amsterdam UMC, NVPC

Mw. M.P. Jongma, patientvertegenwoordiger

Bestuur HEVAS

Mw. K. Kamphuis – van Ulzen, radioloog

Radboudumc, NVvR

Dhr. Dr. P.C.J. de Laat, kinderarts

Erasmus MC, NVK

Mw. M. Marinkovic, oogarts (tot september 2019)

LUMC, NOG

Mw. Dr. E. Mendels, dermatoloog

Erasmus MC, NVDV

Mw. M. Mul, huisarts n.p.

NHG

Mw. Dr. M.F. Raphael, kinderarts-oncoloog

Amsterdam UMC, NVK

Dhr. Dr. B.H. Verhoeven, kinderchirurg

Radboudumc, NVVH

Dhr. A.C. van der Wal, patholoog

Amsterdam UMC, NVVP

Ondersteuning werkgroep

Affiliatie en vereniging

Mw. I. Tissen, jeugdarts

AJN

Belangenverklaringen

De KNMG-code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben bij aanvang van en na het afronden van de richtlijn schriftelijk verklaard of zij in de laatste 3 jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen is hieronder opgenomen. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van de NVDV.

 

De KNMG-Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatie management, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van de Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie.

 

Werkgroeplid

Nevenfunctie

Gemelde belangen (firma en activiteit)

Ondernomen actie (indien van toepassing)

Dr. C.J.M. van der Vleuten, dermatoloog, (voorzitter)

Geen

Consultatie/advisering Pierre Fabre

Treedt terug in de rol van voorzitter, indien er in de werkgroep discussie is over onderwerpen die gerelateerd zijn aan het advies wat gegeven wordt aan Pierre Fabre.

Dhr. Z. Çiftçi, arts-onderzoeker (secretaris)

Geen

Geen

Geen

Dhr. T. Boere, arts-onderzoeker (secretaris)

Geen

Geen

Geen

Mw. C.T. van den Bosch, patientvertegenwoordiger

Geen

Geen

Geen

Dhr. Dr. C.C. Breugem, plastisch chirurg

Geen

Geen

Geen

Dhr. L.M.A. Favié, ziekenhuisapotheker

Geen

Geen

Geen

Dhr. S.W. Genders, oogarts

Geen

Geen

Geen

Mw. Dr. M. de Graaf, dermatoloog

Geen

Geen

Geen

Dr. J.J.E. van Everdingen, directeur NVDV, dermatoloog n.p.

Geen

Geen

Geen

Mw. Dr. D.J.J. Hermans, dermatoloog

Geen

Geen

Geen

Mw. M.F. Hofhuis, arts-onderzoeker (secretaris)

Geen

Geen

Geen

Dhr. Dr. J. Honings, KNO-arts

Geen

Geen

Geen

Mw. Prof. Dr. C.M.A.M. van der Horst, plastisch chirurg

Geen

Geen

Geen

Mw. M.P. Jongma, patientvertegenwoordiger

Geen

Geen

Geen

Mw. K. Kamphuis – van Ulzen, radioloog

Geen

Geen

Geen

Dhr. Dr. P.C.J. de Laat, kinderarts

Geen

 

 

Mw. M. Marinkovic, oogarts

Geen

Geen

Geen

Mw. Dr. E. Mendels, dermatoloog

Geen

Geen

Geen

Mw. M. Mul, huisarts

Geen

Geen

Geen

Mw. Dr. M.F. Raphael, kinderarts

Geen

Geen

Geen

Dhr. Dr. B.H. Verhoeven, kinderchirurg

Geen

Geen

Geen

Dhr. A.C. van der Wal, patholoog

Geen

Geen

Geen

Inbreng patiëntenperspectief

Er is aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door deelname van de patiëntenvereniging Hevas (Nederlandse ouder- en patiëntenvereniging voor hemangiomen en vasculaire malformaties) in de richtlijnwerkgroep. Zij zijn inhoudelijk betrokken geweest bij het opstellen van de projectaanvraag en in de richtlijnwerkgroep. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar en autorisatie voorgelegd aan patiëntenvereniging Hevas.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn(module) en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren, zoals de invoering van nieuwe systemische middelen. Omdat er mogelijk een grote maatschappelijke impact te verwachten zou zijn bij een grote toename in het gebruik van propranolol (Hemangiol) werd er in 2020 een doorrekening van de gewijzigde kosten bij integrale implementatie van de richtlijn gerealiseerd in een zogenaamde Budget Impact Analyse (BIA). De volledige rapportage is opgenomen in de separate bijlage ‘Budget impact analyse’.

Werkwijze

De werkgroep Infantiele Hemangiomen heeft in 2018-2021 de vraag- en doelstellingen van deze richtlijn met elkaar afgestemd en uitgewerkt. De ontwikkeling van deze richtlijn is gebaseerd op het ‘consensusdocument voor de behandeling van infantiele hemangiomen’ welke in 2017 werd vastgesteld door 4 samenwerkende (door de minister van VWS erkende) expertisecentra[1] op het gebied van aangeboren vaatafwijkingen samen met patiëntenvereniging Hevas. [Consensusdocument 2017] Naast de 4 expertisecentra zijn er nog enkele andere ziekenhuizen in Nederland waar multidisciplinaire teams (met onder andere dermatologen, (plastisch) chirurgen, kinderartsen en radiologen) zorg leveren aan kinderen met infantiele hemangiomen.

Hieronder wordt de werkwijze van de richtlijn 2021 verder toegelicht.

 

AGREE

Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. [Medisch Specialistische Richtlijnen] Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II-instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. [Brouwers 2010] Voor een stap-voor-stapbeschrijving hoe een evidence-based richtlijn tot stand komt, wordt verwezen naar het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten.

 

Juridische betekenis van richtlijnen

Richtlijnen zijn geen wettelijke voorschriften maar wetenschappelijk onderbouwde en breed gedragen inzichten en aanbevelingen waaraan zorgverleners zouden moeten voldoen om kwalitatief goede zorg te verlenen. Aangezien richtlijnen uitgaan van ‘gemiddelde patiënten’, kunnen zorgverleners in individuele gevallen zo nodig afwijken van de aanbevelingen in de richtlijn. Afwijken van richtlijnen is, als de situatie van de patiënt dat vereist, soms zelfs noodzakelijk. Een richtlijn beschrijft wat goede zorg is, ongeacht de financieringsbron (Zorgverzekeringswet (Zvw), Wet langdurige zorg (Wlz), Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), aanvullende verzekering of eigen betaling door de cliënt/patiënt). Opname van een richtlijn in een register betekent dus niet noodzakelijkerwijs dat de in de richtlijn beschreven zorg verzekerde zorg is. Informatie over kosten zoals beschreven in de richtlijn is gebaseerd op beschikbare gegevens ten tijde van schrijven.

 

Knelpuntenanalyse

In de eerste vergadering zijn knelpunten en wensen ten aanzien van de richtlijn geïnventariseerd door de werkgroepleden.Tevens zijn er knelpunten aangedragen door de betrokken verenigingen NVK, NOG, NVvH, NVKNO, NVvP, NVPC, NVvR, patiëntenvereniging Hevas, NVZA, VIG en ZN in een knelpuntenanalyse.

 

Uitgangsvragen en uitkomstmaten

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep uitgangsvragen opgesteld. Per uitgangsvraag zijn klinisch relevante uitkomstmaten opgesteld, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten is gekeken (op bladzijde 18 staat een overzicht van de uitgangsvragen en uitkomstmaten). De werkgroep heeft deze uitkomstmaten gewaardeerd volgens hun relatieve klinisch belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen.

 

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

Voor de afzonderlijke uitgangsvragen is aan de hand van specifieke zoektermen een systematische zoekstrategie uitgevoerd in (verschillende) elektronische databases Embase en MEDLINE. In eerste instantie is gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De aldus gevonden studies zijn per uitgangsvraag door twee tot drie werkgroepleden/auteurs van de modules (CvdV, EM, PdL, DH, MdG, MR en CvdH) onafhankelijk van elkaar geselecteerd op basis van titel en abstract en vooraf opgestelde selectiecriteria. Bij discrepantie is een derde persoon gevraagd (MH). De beoordeling en uiteindelijke selectie op basis van volledige tekst is gedaan door arts-onderzoeker(s) van de NVDV. De geselecteerde studies zijn gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de zoekverantwoording.

 

Kwaliteits beoordeling individuele studies

De beoordeling van de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs/onderzoeksgegevens is in de richtlijn tot stand gekomen met de GRADE-methode.

 

Bij de GRADE-methode (Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation) worden individuele studies systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB)-tabellen, deze zijn op te vragen via de NVDV. Hiervoor is gebruikgemaakt van de Cochrane risk of bias tool. [Higgins 2011]

Tabel 1 geeft een kort overzicht van de indeling van methodologische kwaliteit van individuele studies volgens GRADE. Een volledige uitleg over de GRADE-methode valt buiten het bestek van deze richtlijn, zie hiervoor het ‘GRADE handbook’. [Schünemann 2013, https://www.gradeworkinggroup.org/]

 

Tabel 1. Indeling van kwaliteit van wetenschappelijk bewijs volgens GRADE

GRADE-systeem

Kwaliteitsindeling bewijs

  • Hoog
  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.
  • Redelijk
  • er is matige zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is mogelijk dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.
  • Laag
  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • er is een reële kans dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.
  • Zeer laag
  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

Startkwalificatie

- Gerandomiseerd onderzoek = hoog

- Observationele studie = laag

Factoren die de kwaliteit van bewijs kunnen verlagen*

- Ernstige of zeer ernstige beperkingen in de kwaliteit van de studie

- Indirectheid van het bewijs

- Belangrijke inconsistentie tussen studies

- Imprecisie

- Grote kans op ‘publicatiebias’

Factoren die de kwaltiteit van bewijs kunnen verhogen**

- Sterk bewijs voor een associatie – significant relatief risico van > 2 (< 0,5) gebaseerd op consistent bewijs uit twee of meer observationele studies, zonder plausibele ‘confounders’ (+1)

- Zeer sterk bewijs voor een associatie – significant relatief risico van > 5 (< 0,2) gebaseerd op direct bewijs zonder belangrijke bedreigingen voor de validiteit (+2)

- Bewijs voor een dosis respons gradiënt (+1)

- Alle plausibele ‘confounders’ zonder het effect te hebben verminderd (+1)

* Elk criterium kan de kwaliteit verminderen met 1 stap of bij zeer ernstige beperkingen met 2 stappen.

** Verhogen kan alleen indien er geen beperkingen zijn t.a.v. de studiekwaliteit, imprecisie, inconsistentie, indirectheid en publicatiebias

 

Samenvatten van de literatuur

De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde studies zijn overzichtelijk weergegeven als ‘karakteristieken en resultaten van geïncludeerde studies’ in de evidence tabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur met betrekking op de vooraf opgestelde uitkomstmaten zijn beschreven in de samenvatting van de literatuur.

 

Formuleren van conclusies

Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in een of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. De werkgroepleden maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen. De overall bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de kritieke uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overall conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje 'Overwegingen'.

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en meegewogen, zoals de expertise van de werkgroepleden, de waarden en voorkeuren van de patiënt (patient values and preferences), kosten, beschikbaarheid van voorzieningen en organisatorische zaken. Deze aspecten werden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overige overwegingen’.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn met behulp van de GRADE-methodiek gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs, de belangrijkste overige overwegingen en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht of het niveau van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling.

Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.

 

Organisatie van zorg

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag.

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Een overzicht van de onderwerpen waarvoor (aanvullend) wetenschappelijk van belang wordt geacht, is als aanbeveling beschreven (zie de bijlage ‘Kennislacunes’).

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren zijn verzameld in een commentaarformulier/tabel en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren is de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt)organisaties voorgelegd ter autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd. Zie daarvoor paragraaf ‘Autorisatie’.

 

Literatuur

  • Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, et al. AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348.
  • Consensusdocument voor de behandeling van infantiele hemangiomen, HEVAS. 5 juli 2017
  • Higgins JPT, Green S (editors). Cochrane Handbook for Systematic Reviews of Interventions Version 5.1.0 [updated March 2011]. The Cochrane Collaboration, 2011. Available from http://www.handbook.cochrane.org.
  • Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit.. Online beschikbaar op http://richtlijnendatabase.nl/ Laatst geraadpleegd op [DATUM geraadpleegd voor concepttekst]
  • Van Everdingen JJE, Burgers JS, Assendelft WJJ, et al. Evidence-based richtlijnontwikkeling. Bohn Stafleu Van Loghum 2004.
  • Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from.

[1] Het Radboudumc te Nijmegen, het Amsterdam UMC/Emmakinderziekenhuis te Amsterdam, het ErasmusMC/Sophia Kinderziekenhuis te Rotterdam en het UMCU/Wilhelmina Kinderziekenuis te Utrecht.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Behandelindicatie