Communicatie en uitvoering ICD
Uitgangsvraag
Communicatie en uitvoering.
Aanbeveling
Als door een patiënt of behandelend arts de wens wordt geuit van deactivering van de pacemakerfunctie, moet deze goed op de hoogte zijn van de gevolgen van deactivering.
De mogelijkheid om de ICD te deactiveren wordt tenminste op de volgende momenten in het behandeltraject ter sprake gebracht:
voor implantatie:
- Informeer de patiënt dat shockfunctie op enig moment kan worden gedeactiveerd.
tijdens de follow-upfase:
- bij verandering van perspectief;
- op verzoek van patiënt ;
- bij wisselen van device;
- bij opstellen wilsbeschikking.
tijdens de palliatieve fase:
- op moment van ingaan van de palliatieve fase;
- op moment van bespreken niet-reanimeren/niet-beademen;
- op verzoek van patiënt.
tijdens de terminale fase:
-
bij verwacht overlijden binnen enkele weken;
-
bij een onverwachte zeer snelle achteruitgang waarbij spoedig overlijden wordt verwacht en de ICD ongewenst shocks kan afgeven kan de noodprocedure toegepast worden.
Reguliere deactivering van de tachytherapie van de ICD vindt plaats in het ziekenhuis. Indien de patiënt zich thuis of op een andere locatie bevindt en niet meer in staat is om naar het ziekenhuis te komen terwijl de tachytherapie nog actief is, kan deactivatie alleen nog plaatsvinden via de noodprocedure. Een ziekenhuismedewerker komt dan op locatie de ICD deactiveren. Dit kan echter veelal niet direct plaatsvinden. Bij spoed kan een sterke magneet op de huid ter plaatse van de ICD worden gelegd (eventueel te fixeren met tape). Zolang deze aanwezig is, is de tachytherapiefunctie gedeactiveerd.
Overwegingen
Pacemaker
Zoals verwoord in het hoofdstuk indicaties en contra-indicaties voor deactiveren, is deactiveren van pacemakers in het algemeen niet gewenst. Meestal is het daarom geen onderwerp van gesprek tijdens de follow-up. Soms komt het aan de orde als een patiënt of diens arts wenst de pacemakerfunctie te willen laten deactiveren met als doel het lijden als gevolg van een andere aandoening te bekorten. Om een patiënt goed voor te lichten is het nodig om een inschatting te maken van de gevolgen van deactivering. Multidisciplinair overleg van de hoofdbehandelaar met de cardioloog en zo nodig andere deskundigen (zoals palliatief consulent of ethicus) kan wenselijk zijn.
ICD
Dit hoofdstuk biedt een schematisch overzicht van de momenten waarop de mogelijkheid van een eventuele deactivering van de shockfunctie van de ICD ter sprake wordt gebracht.
Tabel 7.1 Informatieverstrekking - bespreken - besluit tot deactivering ICD
Moment |
Boodschap |
Boodschapper |
Aandachtspunt |
1. Implantatie |
Shockfunctie zal op enig te kiezen moment kunnen worden uitgezet |
ICD-verpleegkundige of arts ICD-cardioloog eindverantwoordelijk |
|
2. Follow-up fase |
|
|
|
Bij verandering van perspectief |
Shockfunctie zal op enig te kiezen moment kunnen worden uitgezet |
Hoofdbehandelaar in overleg met ICD-cardioloog; ICD verpleegkundige of –cardioloog |
|
Verzoek patiënt |
Bespreken indicatiestelling ICD Bespreken mogelijke gevolgen van deactivering |
ICD-cardioloog |
Is het verzoek weloverwogen? Is patiënt wilsbekwaam? Is consultatie nodig (ethicus, psychiater)? |
Wisselen ICD |
Levensverwachting en indicatie worden beoordeeld, mening patiënt wordt gevraagd |
ICD-verpleegkundige of arts ICD-cardioloog eindverantwoordelijk |
|
Wilsbeschikking |
Al dan niet deactiveren van ICD benoemen in beschikking |
Elke behandelend arts |
|
3. Palliatieve fase, bij verslechteren conditie |
Meer in detail informeren, afhankelijk van situatie en anticiperend op beloop |
Hoofdbehandelaar |
Besluit tot deactivering bij voorkeur tijdens deze fase nemen |
Bespreken reanimatiebeleid |
Verschil tussen reguliere reanimatie en ICD-shock bespreken |
Hoofdbehandelaar |
Besloten kan worden vooralsnog shockfunctie ICD aan te laten hoewel niet reanimeren beleid wordt afgesproken |
Deactivering |
Deactivering |
Hoofdbehandelaar |
Uitvoering door controlerend centrum |
4. Terminale fase |
Deactivering in ziekenhuis indien nog niet verricht. Indien patient niet naar het ziekenhuis kan komen zal de noodprocedure moeten worden gebruikt (zie H. 7.3 en H. 8) |
Hoofdbehandelaar |
|
Fase van implantatie: informatie
Wanneer te bespreken met patiënt?
- voorafgaande aan het plaatsen van een ICD.
Wie?
- ICD-verpleegkundige of arts;
- ICD-cardioloog eindverantwoordelijk.
Om de patiënt optimaal voor te lichten verdient het aanbeveling al vóór implantatie te bespreken dat de shockfunctie van de ICD op enig moment kan worden gedeactiveerd. Het is aan de cardioloog om te zorgen dat dit onderwerp besproken wordt. Vragen van patiënt en eventuele naasten kunnen dan worden beantwoord.
Uit onderzoek (Goldstein et al., 2008) blijkt dat zowel patiënten als artsen het moeilijk vinden dit onderwerp ter sprake te brengen. Het bespreken op een moment dat de daadwerkelijke beslissing nog niet hoeft te worden genomen zal dit gesprek op een later moment voor alle partijen minder beladen maken. Tijdens dit pre-implantatiegesprek krijgt de patiënt naast mondelinge informatie, ook schriftelijke informatie. Hiervoor is de patiëntenfolder ‘ICD en het levenseinde’ ontwikkeld.
Het is belangrijk om in het eerste gesprek aan te geven op welke momenten het eventueel deactiveren van de shockfunctie van de ICD opnieuw besproken zal worden.
Follow up fase
Wanneer?
- bij verandering van perspectief;
- op verzoek van patiënt;
- bij wisselen van device;
- bij opstellen wilsbeschikking.
Wie?
- hoofdbehandelaar;
- ICD-verpleegkundige of –cardioloog;
- elke behandelend arts.
Met de follow-up fase wordt in deze richtlijn bedoeld de periode die begint na de implantatie en duurt tot het moment dat er een dusdanige verandering van perspectief plaatsvindt dat er sprake is van de pre-terminale, palliatieve fase. Deze follow-up fase kan tientallen jaren duren. Tijdens de follow-up fase kunnen er verschillende redenen zijn om het eventueel deactiveren van de shockfunctie van de ICD te bespreken.
Het isvan belang dat de behandelaars van een patiënt met een ICD zich tijdens de follow-up rekenschap gevenvan nieuwe diagnoses die het perspectief van de patiënt in belangrijke mate wijzigen. Het is daarom belangrijk om bij elk polibezoek te vragen of er veranderingen in de gezondheid zijn. Dit gesprek zal meestal gevoerd worden door de arts die op dat moment hoofdbehandelaar is van de patiënt.
Indien de patiënt verzoekt om deactivering, moet gesproken worden over de achterliggende reden van het verzoek en de verwachtingen van de patiënt. Waarom wordt dit verzoek in deze fase gedaan? En deactivering van welke functie(s)? Beoordeeld moet worden of de patiënt de gevolgen van het verzoek kan overzien. Zo ja, dan wordt het verzoek uitgevoerd. Indien er sprake is van twijfel betreffende de wilsbekwaamheid kan eventueel het oordeel van een psychiater worden gevraagd. Vaststelling van wils(on)bekwaamheid kan in principe door iedere arts gebeuren, bijvoorbeeld door gebruik te maken van het stappenplan van de KNMG (http://www.knmg.nl/publicaties/wgbo-2).
Ook op het moment van wisselen van het device vraagt de cardioloog of de patiënt voortzetting van de behandeling, dat wil zeggen een nieuw device, wenst. Uiteraard vindt er ook een herevaluatie van de indicatie plaats. Deze gesprekken en de daaruit voortvloeiende beslissingen worden in het dossier genoteerd.
Indien de patiënt beschikt over een wilsbeschikking is het goed om te bespreken of en hoe de ICD daarin genoemd wordt.
Palliatieve fase
Wanneer?
- op moment ingaan palliatieve fase;
- op moment bespreken niet reanimeren/niet beademen;
- op verzoek van patiënt.
Wie?
- hoofdbehandelaar.
De palliatieve fase vangt aan op het moment dat er een dusdanige verandering in het (medische) perspectief heeft plaatsgevonden, dat er sprake is van een levensbedreigende ziekte waarvoor geen curatieve behandeling mogelijk is. Deze fase kan variëren van weken tot enkele jaren. Bij oncologische aandoeningen is deze grens vrij scherp aan te geven, bij bijvoorbeeld hart- of longlijden is dat minder eenduidig.
Het deactiveren van de shockfunctie van de ICD zou dan besproken moeten worden op het moment dat de patiënt weet van een niet-curatieve aandoening. Afhankelijk van de prognose van de ziekte zal gesproken worden over op korte termijn deactiveren van de shockfunctie of zal afgesproken worden dat het deactiveren op regelmatige basis opnieuw ter sprake zal worden gebracht. In ieder geval dient de patiënt ervan op de hoogte te zijn dat het de voorkeur geniet de shockfunctie op enig moment in het verloop van de palliatieve fase, in ieder geval voordat de terminale fase intreedt, te deactiveren.
Als een niet reanimerenbeleid wordt besproken, zal ook de shockfunctie van de ICD moeten worden besproken. Belangrijk is uit te leggen dat er een verschil is tussen een reanimatie en het afgeven van een shock door de ICD. Een ICD geeft direct bij een ritmestoornis een shock (zonder weefselschade), terwijl bij een ‘gewone’ reanimatie vaak orgaanschade en -functieverlies optreedt. Het kan dus voorkomen dat bij een patiënt wordt besloten tot niet beademen of reanimeren, terwijl de ICD vooralsnog wel actief blijft.Uiteraard kan de patiënt zelf ook tijdens deze fase de wens uiten om de shockfunctie te deactiveren.
De beslissing om een ICD te deactiveren kan moeilijk zijn voor een patiënt. Deze dient dan ook voldoende tijd te krijgen om over het onderwerp na te denken en het, indien gewenst, te bespreken met zijn of haar familieleden. Overweeg of de patiënt psychologische begeleiding kan gebruiken.
Het verdient zeer de voorkeur de shockfunctie van de ICD tijdig in de palliatieve fase te deactiveren om te voorkomen dat tijdens de terminale fase de noodprocedure moet worden gevolgd.
Terminale fase
Wanneer?
- bij verwacht overlijden binnen enkele weken.
Wie?
- hoofdbehandelaar.
De terminale fase breekt aan op het moment dat het overlijden binnen enkele dagen tot weken wordt verwacht. In deze fase is continueren van de shockfunctie medisch zinloos en wordt deze gedeactiveerd. Deactivering vindt idealiter plaats in het ziekenhuis na overleg met de behandelend cardioloog. Indien de shockfunctie van de ICD nog niet in de fase voorafgaand aan de terminale fase is gedeactiveerd, wordt aan de patiënt uitgelegd dat continueren van de shockfunctie in de stervensfase medisch zinloos is en ICD-shocks de kwaliteit van sterven verminderen. Als een patiënt of diens wettelijk vertegenwoordiger ondanks uitgebreide uitleg toch weigert de shockfunctie te laten deactiveren, is de arts gemachtigd om een beslissing tot deactivering te nemen, omdat van hem niet de voortzetting van een zinloos geworden behandeling kan worden gevraagd. Met goede voorlichting gedurende het gehele ICD-traject zal deze situatie in de praktijk hopelijk niet of nauwelijks voorkomen. Er kan ook gekozen worden om de wens van de patiënt, die het risico op shock accepteert, te respecteren.
Indien een patiënt tijdens de terminale fase vanuit het ziekenhuis naar de thuissituatie of een andere instelling wordt overgeplaatst, wordt de shockfunctie tijdens de ziekenhuisopname, voorafgaand aan overplaatsing, door middel van herprogrammering gedeactiveerd. Als een patiënt niet meer in staat is om naar het ziekenhuis te gaan of vervoerd te worden, kan de noodprocedure worden gevolgd (zie hoofdstuk 7.3 en hoofdstuk 8).
Het spreekt voor zich dat bij palliatieve sedatie of euthanasie/hulp bij zelfdoding tevoren de ICD gedeactiveerd is.
Deactivering
Reguliere procedure (stappenplan H 8.1)
Deactivering vindt idealiter plaats in het ziekenhuis na overleg met de behandelend cardioloog. Hierbij herprogrammeert de technicus in het ziekenhuis in opdracht van de cardioloog de tachytherapie van de ICD. Dit wordt vastgelegd in het dossier.
Noodprocedure (stappenplan H 8.2)
Als het voor de patiënt niet meer mogelijk is om naar het ziekenhuis te gaan of vervoerd te worden, kan de noodprocedure worden toegepast. Hierbij zorgt het implanterend/controlerend centrum dat deactivering op locatie elders of thuis plaatsvindt door middel van herprogrammering van de ICD door een medewerker vanuit het ziekenhuis. Dit kan vaak alleen worden uitgevoerd tijdens kantooruren op een vooraf afgesproken tijdstip. Indien hier niet voldoende tijd meer voor is, kan worden overgegaan op de uiterste noodprocedure met behulp van een magneet.
Uiterste noodprocedure met magneet
Bij een onverwachte zeer snelle achteruitgang waarbij de ICD-shocks afgeeft en/of spoedig overlijden wordt verwacht, zeker als dit in een weekend is, zal het niet mogelijk zijn snel genoeg een deactiveringsprocedure thuis of op locatie elders in gang te zetten. Voor deze situatie kan een speciale magneet gebruikt worden om de shockfunctie te deactiveren.
Als een zware magneet ter plaatse van de de ICD op de huid wordt geplaatst, wordt de shockfunctie van de ICD gedeactiveerd. Zolang de magneet lokaal aanwezig blijft, geeft de ICD geen tachytherapie (antitachypacing en shocks) meer af. Het verdient aanbeveling om de magneet lokaal op de huid te fixeren (met bijvoorbeeld leukoplast), aangezien de shockfunctie alleen in continue aanwezigheid van de magneet gedeactiveerd blijft. Sommige ICD’s laten wel met tussenpozen een piepsignaal horen (dit piepsignaal verdwijnt alleen na deactivering door middel van herprogrammering).
Alleen bij ICD’s van het merk Biotronik wordt ondanks continue aanwezigheid van de magneet na acht uur de shockfunctie automatisch hersteld. Verwijderen en weer opnieuw fixeren van de magneet deactiveert de shockfunctie voor opnieuw acht uur.
Zodra de magneet wordt verwijderd is de shockfunctie van de ICD weer actief. Aangezien na overlijden nog elektrische stromen in het lichaam van de overledene kunnen lopen, verdient het aanbeveling de magneet enige tijd na overlijden ter plaatse te laten. Hierover bestaan geen gegevens; tot ongeveer een uur na overlijden is naar alle waarschijnlijkheid voldoende.
Een magneet heeft geen invloed op de pacemaker- of CRT-functie van de ICD.
Bij het gebruiken van een magneet wordt ook zo spoedig mogelijk de procedure voor deactivering door herprogrammering thuis of op locatie elders in gang gezet.
Een magneet is verkrijgbaar bij CIED fabrikanten (voor verdere informatie zie pagina 30).
Na overlijden
Het verdient sterke aanbeveling de ICD of pacemaker na overlijden uit het lichaam te verwijderen. Zie hiervoor de praktijkrichtlijn “Richtlijn voor postmortale handelswijze omtrent ICD patiënten” van Vesalius/NVVC (via www.nvvc.nl onder “richtlijnen”).
Bij overlijden wordt de implanterend cardioloog ingelicht. Deze registreert de gegevens in DIPR (Dutch ICD and Pacemaker Registry).
Onderbouwing
Referenties
- Goldstein, N.E., Lampert, R., Bradley, E., Lynn, J., Krumholz, H.M. (2004). Management of implantable cardioverter defibrillators in end-of-life care. Ann Intern Med., 141 (11), 835-8.
- Goldstein, N.E., Mehta, D., Teitelbaum, E., Bradley, E.H., Morrison R.S. (2008). ‘It’s like crossing a bridge’ complexities preventing physicians from discussing deactivation of implantable cardioverter defibrillators at the end of life. J Gen Intern Med, 23 (1), 2-6.
- Kelley, A.S., Reid, M.C., Miller, D.H., Fins, J.J., Lachs, M.S. (2009). Implantable cardioverter defibrillator at end-of-life: a physician survey. Am Heart J, 157, 702-.
- KNMG (2010). Handreiking verantwoordelijkheidsverdeling bij samenwerking in de zorg.. Rapport, 1, 1-.
- Kramer, D.B., Buxton, A.E., Zimetbaum, P.J. (2012). Time for a change--a new approach to ICD replacement. NEJM 2012, 366, 291-3.
- Lampert, R., Hayes, D.L., Annas, G.J., Farley, M.A., Goldstein, N.E., Hamilton, R.M., Zellner, R. (2010). HRS Expert Consensus Statement on the Management of Cardiovasculair Implantable Electronic Devices (CIED’s) in patients nearing end of life or requesting withdrawal of therapy. Heart Rhythm, 7, 1008-26.
- Marinskis, G., & Erven, L. van, EHRA Scientific Initiatives Committee. (2010). Deactivation of implanted cardioverter-defibrillators at the end of life: results of the EHRA survey. Europace, 12 (8), 1176-1177.
- Nambisan, V., & Chao, D. (2004). Death and defibrillation: a shocking experience. Palliat Med , 18, 482-.
- Padeletti, L., Arnar, D.O., Boncinelli, L., Brachman, J., Camm, J.A., Daubert, J.C., Vardas, P. (2010). EHRA Expert Consensus Statement on the management of cardiovasculair implantable electronic devices in patients nearing end of life or requesting withdrawal of therapy. Europace, 12, 1480-1489.
- Sherazi, S., Daubert, J.P., Block, R.C., Jeevanantham, V., Abdel-Gadir, K., DiSalle, M.R., Shah, A.H. (2008). Physicians’ preferences and attitudes about end-of-life care in patients with an implantablecardioverter-defibrillator. Mayo Clin Proc, 83, 1139-1141.
- Wilkoff, B.L., Auricchio, A., Brugada, J., Cowie, M., Ellenbogen, K.A., Gillis, A.M, Heart Failure Society of America (HFSA). (2008). HRS/EHRA Expert Consensus on the Monitoring of Cardiovascular Implantable Electronic Devices (CIED’s): Description of Techniques, Indications, Personnel, Frequency and Ethical Considerations. Europace, 10, 707-725.
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 02-01-2012
Laatst geautoriseerd : 02-01-2012
Geplande herbeoordeling : 01-01-2018
Uiterlijk in 2017 bepaalt het bestuur van de NVVC of deze richtlijn nog actueel is. Zo nodig wordt een nieuwe werkgroep geïnstalleerd om de richtlijn te herzien. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.
De NVvC is als houder van deze richtlijn de eerstverantwoordelijke voor de actualiteit van deze richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de eerstverantwoordelijke over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.
Algemene gegevens
In samenwerking met
Nederlandse Internisten Vereniging (NIV)
Vereniging van specialisten in ouderengeneeskunde (Verenso)
Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG)
Steun en Consultatie bij Euthanasie in Nederland (KNMG – SCEN)
Nederlandse vereniging voor professionele palliatieve zorg (Palliactief)
NVHVV Werkgroep ICD-begeleiders Nederland (WIBN)
Vereniging van Invasief Technische Hartstimulatie Specialisten (VITHaS)
Stichting ICD dragers Nederland (STIN)
Met ondersteuning van
Orde van Medisch Specialisten
Financiering
De richtlijnontwikkeling werd gefinancierd uit de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS)
Doel en doelgroep
Doel
Deze richtlijn heeft tot doel om de diverse betrokken professionals te voorzien van kennis omtrent de patiënt met een pacemaker of ICD, om op diverse momenten zinvolle en tijdige communicatie tussen professionals en patiënt te bewerkstelligen over de mogelijkheid en wenselijkheid van deactivatie. Hierdoor kan deactivatie van met name ICD’s plaatsvinden als de patiënt nog mobiel is opdat deactivatie volgens de noodprocedure indien mogelijk vermeden kan worden.
Het traject zoals beschreven in deze richtlijn vereist samenwerking tussen verschillende zorgprofessionals. De richtlijn beschrijft een aantal kernelementen van deze samenwerking, met name in het hoofdstuk ‘Communicatie en uitvoering’. Daarnaast verwijst de werkgroep naar de Handreiking verantwoordelijkheidsverdeling bij samenwerking in de zorg (KNMG, 2010), waarin algemeen geldende aanbevelingen zijn opgenomen.
De indicatiestelling van pacemakers en ICD’s valt buiten deze richtlijn.
Hoe om te gaan met een pacemaker of ICD als een patiënt inmiddels is overleden wordt eveneens niet besproken. Hiervoor bestaat reeds een richtlijn.
Waar in deze richtlijn wordt gesproken van ‘patiënt’, kan in voorkomende gevallen ook gelezen worden ‘patiënt en zijn/haar naasten’.
Doelgroep
Deze richtlijn is geschreven voor alle zorgprofessionals die met deze problematiek te maken krijgen.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2010 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld bestaande uit vertegenwoordigers van relevante specialismen die met patiënten met een ICD of pacemaker te maken hebben.
De werkgroepleden werden door de wetenschappelijke verenigingen gemandateerd voor deelname aan deze werkgroep. De werkgroepleden zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze conceptrichtlijn.
- Dr. L. van Erven, voorzitter, cardioloog, NVVC
- Drs. R.L. van Bruchem-Visser, internist, NIV
- Drs. E.G. Roelofs, kaderhuisarts palliatieve zorg, Palliactief
- Drs. M.W.F. van Leen, specialist ouderengeneeskunde, Verenso
- Prof. Dr. D.L. Willems, ethicus, hoogleraar medische ethiek AMC/UvA
- B.G.F. Springorum, algemeen bestuurslid, VITHaS
- J. van Staaveren, verpleegkundig specialist, WIBN/NVHVV
- Drs. Y.G. Ingen, specialist ouderengeneeskunde, kaderarts palliatieve zorg resp. SCEN-arts, KNMG-SCEN
- Dr. K.T.S. Konings, kaderhuisarts hart- en vaatziekten, freelance adviseur, NHG
- Dr. R. Tukkie, cardioloog, NVVC
Met ondersteuning van:
- Dr. M.A. Pols, senior adviseur, afdeling Ondersteuning Professionele Kwaliteit, Orde van Medisch Specialisten (vanaf april 2011)
- Ir. M.J.M. Barnhoorn, adviseur, afdeling Ondersteuning Professionele Kwaliteit, Orde van Medisch Specialisten (vanaf april 2011)
- Drs. M.M.J. Ploegmakers, junior adviseur, afdeling Ondersteuning Professionele Kwaliteit, Orde van Medisch Specialisten (t/m april 2011)
Belangenverklaringen
Tabel met verklaringen ten aanzien van belangen per werkgroeplid.
Verklaring omtrent mogelijke belangenverstrengeling met betrekking tot de richtlijn ‘ICD in de terminale fase’ |
||
Werkgroeplid in de laatste vijf jaar een (financieel ondersteunde) betrekking onderhield met commerciële bedrijven, organisaties of instellingen die in verband staan met het onderwerp |
||
Werkgroeplid |
Belangen afgelopen vijf jaar en/of gedurende looptijd van het project |
Zo ja, welke |
Erven, L. van |
nee |
|
Ingen, Y. van, mw. |
nee |
|
Konings, mw. Dr. K.T.S. |
nee |
|
Roelofs, E. mw. |
nee |
|
Bruchem-Visser, R.L. mw. |
nee |
|
Tukkie, R. |
nee |
|
M. van Leen |
nee |
|
B. Spingorum |
nee |
|
D. Willems |
nee |
|
J. van Staaveren |
nee |
|
Inbreng patiëntenperspectief
Er werd in de literatuur specifiek gezocht naar artikelen vanuit het patiëntenperspectief. Zie hiervoor de zoekverantwoording.
Implementatie
In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is geprobeerd rekening te houden met de implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren.
De richtlijn is alleen beschikbaar in een digitale versie en is/wordt verspreid onder alle relevante beroepsgroepen. De richtlijn is te downloaden vanaf de website van de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie: www.nvvc.nl en de website van het Integraal Kankercentrum Nederland: www.pallialine.nl.
Tegelijk met de richtlijn zijn er indicatoren ontwikkeld. Een indicator is een meetbaar kenmerk van de gezondheidszorg met een signaalfunctie voor (een aspect van) de kwaliteit van zorg. Indicatoren maken het de zorgverleners mogelijk om te meten of zij de gewenste zorg leveren en om onderwerpen voor verbeteringen te identificeren. Indicatoren kunnen voor interne en voor externe doeleinden ontwikkeld en gemeten worden.
Onder intern wordt verstaan: de eigen praktijk met de eigen praktijk vergelijken in de loop van de tijd. Onder extern wordt verstaan: het vergelijken van de eigen praktijk met anderen, bijvoorbeeld voor benchmarking of ten behoeve van derde partijen. De indicatoren die voor deze richtlijn zijn ontwikkeld zijn bedoeld voor intern gebruik en gebruik binnen de eigen beroepsgroep. De indicatoren staan beschreven in b de aanverwante producten.
Werkwijze
Werkwijze werkgroep en methode richtlijnontwikkeling
De werkgroep werkte van december 2010 tot en met mei 2012 aan de totstandkoming van de conceptrichtlijn. Er is systematisch gezocht naar relevante literatuur. Bij gebrek hieraan zijn de aanbevelingen opgesteld op basis van expert opinion.
Deze richtlijn is opgesteld aan de hand van het ‘Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation’ (AGREE) instrument (www.agreecollaboration.org). Dit instrument is een breed (internationaal) geaccepteerd instrument voor de beoordeling van de kwaliteit van richtlijnen.
Strategie voor zoeken en selectie van literatuur
Er werd oriënterend gezocht naar bestaande richtlijnen via Medline (OVID), naar systematische reviews in Cochrane Library en in Medline (OVID) en naar overige artikelen.
Zie ook bijlage Achtergrondinformatie wetenschappelijke literatuur.
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.