Hyperemesis gravidarum

Initiatief: NVOG Aantal modules: 12

PUQE score

Uitgangsvraag

Wat is de plaats van een aanvullende test (PUQE score) naast de anamnese, voor het nemen van behandelbeslissingen bij zwangeren met hyperemesis gravidarum?

Aanbeveling

Aanbeveling-1

Gebruik niet routinematig de PUQE score bij vrouwen met hyperemesis gravidarum.

Bespreek wel de mogelijkheid van het afnemen van de score omdat het gebruik van een scorelijst behulpzaam kan zijn om het effect van therapie te meten of het beloop over de tijd weer te geven.

 

Aanbeveling-2

In de anamnese bij vrouwen met hyperemesis gravidarum is het advies om de volgende vragen te stellen:

  • In welke mate is de zwangere in staat tot inname van vocht en voeding
  • Is er sprake van verminderde urineproductie (bijvoorbeeld ≤500ml/24 uur en/of mictiefrequentie ≤2x/24 uur)
  • In welke mate is de zwangere in staat haar dagelijkse activiteiten uit te voeren
  • Is er sprake van psychische klachten (somberheid, angst, PTSS gerelateerde symptomen)

Overwegingen

Voor- en nadelen van de interventie en de kwaliteit van het bewijs

De werkgroep heeft een literatuurstudie verricht naar de toegevoegde waarde van de PUQE score voor het vaststellen van de ernst van HG bij zwangeren met misselijkheid en/of braken in het nemen van behandelbeslissingen. De systematische literatuuranalyse heeft geen literatuur opgeleverd die aan de PICO voldeed. Het is niet duidelijk of het meten van klachten met de PUQE score bij patiënten met HG leidt tot betere gezondheidsuitkomsten bij de patiënt en/of haar kind. Derhalve kan standaard gebruik van de PUQE score voor dit doeleinde niet worden aanbevolen.

 

Op theoretische basis kan gebruik van PUQE score behulpzaam zijn. Data afkomstig uit de MOTHER-trial en cohort laten zien dat een hoge PUQE score bij ziekenhuisopname voor HG voorspellend is voor een ernstiger beloop 1 week na opname (Koot, 2020). PUQE score was echter niet geassocieerd met de duur van ziekenhuisopname, aantal heropnames of mate van gewichtsverlies. Er is derhalve nog onvoldoende bewijs dat deze vragenlijst een prognostische voorspeller is voor het beloop van HG in het algemeen en daarmee van nut voor het nemen van behandelbeslissingen. 

Voordelen van de PUQE score zijn dat patiënten de score zelf kunnen invullen op basis van 3 vragen, en het een gevalideerde methode betreft om de mate van misselijkheid en braken en kokhalzen vast te stellen (Ebrahimi, 2009). Het gebruik van een scorelijst kan behulpzaam zijn om het effect van therapie te meten of het beloop over de tijd weer te geven. Daarnaast biedt een dergelijk hulpmiddel een mogelijke ingang voor telemedicine, dat met de huidige ontwikkelingen in de zorg steeds meer gepropageerd gaat worden. Een nadeel van de PUQE score is dat deze met name geschikt lijkt om milde tot matige klachten van misselijkheid en/of braken te detecteren (MacGibbon, 2021). Daarnaast wordt in de PUQE score niet meegenomen in hoeverre intake van eten en drinken en dagelijks functioneren wordt beperkt. Deze vragen zijn belangrijk om een inschatting te kunnen maken van het risico op het ontstaan van een tekort aan vocht (minimale urineproductie 500ml/24 uur), verlies van elektrolyten, het ontstaan van een katabool metabolisme bij lage calorie-inname wat kan resulteren in leverfalen met icterus, een tekort aan vitamines waaronder thiamine (vitamine B1) wat zou kunnen resulteren in een encefalopathie, en het risico op het refeedingsyndroom bij het hervatten van voedselintake. Dagelijks functioneren (in staat zijn tot zelfzorg, zorg voor gezin en werk) en het al dan niet aanwezig zijn van psychische klachten (klachten van depressie, angst, PTSS) zijn daarnaast belangrijke indicatoren voor de noodzaak tot aanpassen van (medicamenteuze) behandeling.

 

Waarden en voorkeuren van patiënten (en evt. hun verzorgers)

Het afnemen/invullen van de PUQE score is niet afhankelijk van een ziekenhuisbezoek. Dit maakt de vragenlijst toegankelijk voor veel patiënten. Patiënten geven aan zich niet altijd serieus genomen te voelen. Een vragenlijst kan dan helpen om de klachten te kwantificeren. Daarnaast kan een herhaalde afname van de PUQE score het beloop van klachten inzichtelijk maken en daarmee mogelijk bijdragen aan evaluatie van de behandeling en het behoud van regie van de patiënt.

 

Kosten (middelenbeslag)

Het afnemen van de PUQE score ten opzichte van standaard anamnese heeft geen nadelige financiële gevolgen. Een vragenlijst kan worden gebruikt door patiënten thuis, voorafgaand aan een consult of tijdens (telefonische) evaluatie in de spreekkamer.

 

Aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie

Indien toekomstig onderzoek uitwijst dat afname van de PUQE score een gunstig effect heeft op gezondheidsuitkomsten van zwangeren met HG, zijn er op grond van de aard van de interventie geen redenen om aan te nemen dat afname van de PUQE score niet aanvaardbaar zou zijn. Er worden geen specifieke eisen gesteld aan de afnemer. De haalbaarheid zal afhankelijk zijn van taalvaardigheden. De PUQE score is een Engelstalige vragenlijst. Een Nederlandse validatie is in ontwikkeling. Voor zwangeren met HG die deze talen niet machtig zijn is de vragenlijst (nog) niet beschikbaar. 

Zoals eerder genoemd, zijn er wel argumenten waarom gebruik van een PUQE score te overwegen is, ondanks het gebrek van wetenschappelijk bewijs. Deze argumentatie betreft vooral een mogelijk voordeel bij de autonomie van patiënte en mogelijk effectievere bedrijfsvoering; daarmee zijn zorgkosten te besparen. Dit zouden motieven kunnen zijn voor verschillende stakeholders in de zorg om gebruik van de PUQE score te implementeren.

 

Rationale van aanbeveling-1: weging van argumenten voor en tegen gebruik van de PUQE score

Er waren geen studies die gebruik van PUQE score en standaard anamnese met elkaar hebben vergeleken voor nemen van behandelbeslissingen bij vrouwen met hyperemesis gravidarum. Op basis van het ontbreken van literatuur kan het standaard afnemen van de PUQE score niet worden aanbevolen. Gebruik van de PUQE score kan behulpzaam zijn bij het kwantificeren van de mate van misselijkheid en braken om het effect van therapie te meten of het beloop over de tijd weer te geven en mogelijk bijdragen aan behoud van regie van de patiënt.

 

Rationale van aanbeveling-2: weging van argumenten voor en tegen gebruik van de PUQE score

Het is onduidelijk of gebruik van de PUQE score leidt tot betere diagnostiek, behandeling en prognose van HG. Om een goede inschatting te kunnen maken van de ernst van de klachten beveelt de werkgroep aan om tijdens de anamnese in ieder geval navraag te doen naar de mate van orale intake, urineproductie, dagelijks functioneren en het al dan niet aanwezig zijn van psychische klachten.

Onderbouwing

Hyperemesis gravidarum (HG) is een ernstige vorm van misselijkheid en braken ontstaan vroeg in de zwangerschap. HG is een klinische diagnose gesteld na uitsluiten van andere oorzaken. Hoewel recent een internationale consensus definitie voor HG is geformuleerd (Jansen, 2021), bestaat er op dit moment geen eenduidige classificatie van de ernst van hyperemesis gravidarum. Vooralsnog zijn er geen prognostische voorspellers geïdentificeerd voor de duur of ernst van het beloop van HG waardoor handvatten ontbreken om gerichte zorg te bieden. Dit leidt tot praktijkvariatie in (onder)behandeling van vrouwen met HG.

 

De PUQE score is een gevalideerde vragenlijst die internationaal veel gebruikt wordt om de mate van misselijkheid en braken in de zwangerschap (nausea and vomiting in pregnancy; NVP) te objectiveren (Ebrahimi, 2009). Hierbij wordt een score toegekend op basis van de duur van misselijkheid (uren), aantal episodes van braken, en van oprispingen/kokhalsen in de afgelopen 24 uur. De totaalscore wordt als volgt gedefiniëerd: ≤6 milde NVP, 7-12 matige NVP, 13-15 ernstige NVP. Tevens wordt gevraagd naar de duur van slaap en welbevinden, deze vragen maken echter geen onderdeel uit van de score. Het doel van deze uitgangsvraag is om te onderzoeken wat de waarde is van de PUQE score voor het nemen van behandelbeslissingen ten behoeve van verbeterde uitkomsten voor de zwangere (en haar ongeboren kind), om zo tot een concrete aanbeveling te komen voor het gebruik van de PUQE score in de klinische praktijk.

A systematic literature search was conducted but did not yield any hits that met the selection criteria. No studies were found assessing the addition of the PUQE score to history taking compared to not using the PUQE score, only history taking to determine diagnosis, severity and treatment decisions regarding HG in pregnant women with nausea and/or vomiting.

A systematic review of the literature was performed to answer the following question:

What is the additive value of the PUQE score for treatment decisions in pregnant women with hyperemesis gravidarum, on maternal (and neonatal) outcomes?

 

P: patients Pregnant women with nausea and/or vomiting
I: index test Using PUQE score for decisions in treatment
C: comparator test Not using PUQE score (only history taking to determine the treatment decision)
O: outcome measure 1) clinical outcomes of mother and child, 2) (additional) antiemetic drugs, 3) intravenous rehydration during (day) admission, 4) electrolyte imbalances, 5) duration of hospital stay, 6) readmission, 7) (in)ability to eat or drink, 8) (in)ability to carry out daily tasks and 9) quality of life

 

Relevant outcome measures

The guideline development group considered clinical outcomes of mother and child, electrolyte imbalances, quality of life and (in)ability to eat or drink as critical outcome measures for decision making; and (additional) antiemetic drugs, intravenous rehydration during (day) admission, readmission, (in)ability to carry out daily tasks and quality of life and duration of hospital stay as important outcome measures for decision making.

 

A priori, the guideline development group did not define the outcome measures listed above but used the definitions used in the studies.

 

For this question clinically relevant differences were not determined at forehand. Therefore, the GRADE default - a difference of 25% in the relative risk for dichotomous outcomes (Schünemann, 2013) and 0.5 standard deviation for continuous outcomes - was taken as a minimal clinically (patient) important difference.

 

Search and select (Methods)

The databases Medline (via OVID) and Embase (via Embase.com) were searched with relevant search terms from 2002 until 7th of October 2021. The detailed search strategy is depicted under the tab Methods. The systematic literature search resulted in 89 hits.

 

Studies that met the following criteria were eligible for selection: studies reporting original data, systematic reviews, RCTs and observational studies reporting on use of the PUQE score in pregnant women with nausea and/or vomiting. Based on title and abstract screening by the guideline development group, eighteen studies were assessed in full text. None of the studies were deemed eligible as they did not fit the research question (see the table with reasons for exclusion under the tab Methods).

 

Results

None of the studies resulting from the literature search were included in the literature analysis and hence no evidence tables or risk of bias tables were constructed. 

  1. Ebrahimi, N., Maltepe, C., Bournissen, F. G., & Koren, G. (2009). Nausea and vomiting of pregnancy: using the 24-hour Pregnancy-Unique Quantification of Emesis (PUQE-24) scale. Journal of obstetrics and gynaecology Canada, 31(9), 803-807.
  2. Jansen, L. A. W., Koot, M. H., Van't Hooft, J., Dean, C. R., Bossuyt, P. M. M., Ganzevoort, W., ... & Grooten, I. J. (2021). The windsor definition for hyperemesis gravidarum: A multistakeholder international consensus definition. European Journal of Obstetrics & Gynecology and Reproductive Biology, 266, 15-22.
  3. Koot, M. H., Grooten, I. J., Vd Post, J. A. M., Bais, J. M. J., Ris-Stalpers, C., Naaktgeboren, C. A., ... & Painter, R. C. (2020). Ketonuria is not associated with hyperemesis gravidarum disease severity. European Journal of Obstetrics & Gynecology and Reproductive Biology, 254, 315-320.
  4. MacGibbon, K. W., Kim, S., Mullin, P. M., & Fejzo, M. S. (2021). Hyperemesis level prediction (help score) identifies patients with indicators of severe disease: a validation study. Geburtshilfe und Frauenheilkunde, 81(01), 9

No studies were included in the analysis of the literature.

 

Table of excluded studies

Author and year

Reason for exclusion

Birkeland, 2015

Does not match PICO, development and validation HIS questionnaire

Boscovic, 2003

Study about medication use

Caritis, 2016

Does not match PICO, PUQE score as inclusion criteria for study about medication

Choi, 2018

Does not match PICO, validation of PUQE in Korea

Dochez, 2016

Does not match PICO, validation of PUQE in France

Ducarme, 2015

Article in French

Ebrahimi, 2009

Validation study of a modified PUQE questionnaire

Ellila, 2018

Does not match PICO, association study of patient characteristics and degree of nausea and vomiting using the PUQE score

King, 2009

Narrative review

Koot, 2020

PUQE score at hospital admission as predictor for disease course and severity of HG

Koren, 2002

Development of the PUQE score in comparison with golden standard (Rhodes score)

Koren, 2004

Does not evaluate PUQE

Koren, 2005

External validation study PUQE and predictive value to 1) take multivitamins, 2) rates of emergency room visits, 3) health costs and 4) well being

Koren, 2021

Narrative review

Lacasse, 2008

Validation study of a modified PUQE questionnaire

Macgibbon, 2021

Validation study HELP score

Maltepe, 2008

Letter to editor

Power, 2010

Development and validation of HIS questionnaire

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 09-01-2025

Laatst geautoriseerd  : 09-01-2025

Geplande herbeoordeling  : 09-01-2030

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen
  • Vereniging Verloskunde Artsen Nederland

Algemene gegevens

De ontwikkeling van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten 2 (SKMS 2).

De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodule is in 2021 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen (zie hiervoor de Samenstelling van de werkgroep) die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met Hyperemesis gravidarum.

 

Werkgroep

  • van Dunné F.M. (Frédérique), (voorzitter), Gynaecoloog, Haaglanden Medisch Centrum te Den Haag, NVOG 
  • Painter R.C. (Rebecca), Gynaecoloog-perinatoloog, Amsterdam UMC te Amsterdam, NVOG
  • Lemmers M. (Marike), Gynaecoloog, Canisius Wilhelmina Ziekenhuis te Nijmegen, NVOG 
  • Meijer S. (Saskia), Gynaecoloog, Gelre Ziekenhuizen te Apeldoorn, NVOG
  • Wijnberger D.E. (Lia), Gynaecoloog- perinatoloog, Ziekenhuis Rijnstate te Arnhem, NVOG
  • Lashley E.E.L.O. (Lisa), Gynaecoloog, subspecialist voortplantingsgeneeskunde, Leids Universitair Medisch Centrum te Leiden, NVOG
  • Grooten I.J. (Iris), Gynaecoloog in opleiding, Amsterdam UMC te Amsterdam, NVOG
  • De Weerd S. (Sabina), Gynaecoloog, Albert Schweitzer ziekenhuis te Dordrecht, NVOG
  • Niemeijer M.N. (Marieke), Verloskundearts, Haaglanden Medisch Centrum te Den Haag, VVAN
  • Jurrius- van Meegen M. (Marieke), Verloskundige eerstelijn, Verloskundigenpraktijk Buik Baby Borst te Zetten, KNOV
  • Houben M. (Marjolein), trainer & coach hyperemesis gravidarum, KNOV
  • Baptist E. (Esther), Psychiater, Haaglanden Medisch Centrum te Den Haag, NVvP
  • Rodenburg J. (Jessica), Huisarts, Medisch Centrum Czaar Peter te Amsterdam, NHG
  • Gauw N.E. (Norah) Gauw, Voorzitter Stichting Zwangerschapsmisselijkheid en Hyperemesis Gravidarum te Dussen, ZEHG

Klankbordgroep

  • Mertens V.C (Vera-Christina), Epidemioloog- wetenschappelijk medewerker, NHG
  • Schram L. (Laura), diëtist, Tergooi MC te Hilversum, NVD
  • Ee I. (Ilse), Adviseur patiëntenbelang, PFN
  • Rozemeijer E.M. (Liesbeth), gespecialiseerd obstetrie verpleegkundige, V&VN
  • Van der Mijle A. (Annerose), Apotheker – wetenschappelijk medewerker Moeder van Morgen Lareb te s’-Hertogenbosch
  • Cuppers B. (Benedikte), Apotheker - Wetenschappelijk medewerker Moeders van Morgen Lareb te s’-Hertogenbosch
  • Kool L. (Laura), diëtist, Eigenaar diëtistenpraktijk Novita te Utrecht, bijdrage op persoonlijke titel

Met ondersteuning van

  • Mostovaya I.M. (Irina), senior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • Schultink J.M (Janneke), adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • Abdollahi M. (Mohammadreza), adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • Middelhuis D. (Danique), junior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • Viester L. (Laura), adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • Niesink-Boerboom L.H.M. (Linda), literatuurspecialist, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

Belangenverklaringen

De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.

Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Achternaam werkgroeplid

Hoofdfunctie

Nevenwerkzamheden

Persoonlijke financiele belangen

Persoonlijke relaties

Extern gefinancierd onderzoek

Intellectuele belangen en reputatie

Overige belangen

Ondernomen actie

Van Dunné

Medisch specialist: Gynaecoloog Haaglanden Medisch Centrum, Den Haag

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen restricties

Painter

Gynaecoloog-perinatoloog en verloskundige Erasmus MC

Richtlijn Schildklier en Zwangerschap NVOG

Werkgroep richtlin schildklier en zwangerschap

Alle nevenfuncties zijn onbetaald:

RIchtlijn werkgroep hyperemesis gravidarum NVOG

Richtlijn leverziekten en zwangerschap EASL

Wetenschapscommissie vice voorzitter Pijler FMG NVOG

Koepel wetenschap lid namens Pijler FMG NVOG

Projectleider Regionetwerk geboortezorg NoordWest Nederland

Stadsbrede Coalitie Kansrijke Start Commissielid namens ziekenhuizen Amsterdam.

Geen

Geen

*Leading the Change: ZonMW, TANGO DM: RCT, Afkapwaarden voor diabetes gravidarum.

Afkapwaarden voor diabetes projectleider.

*ZonMw: SugarDip: behandeling

GDM met orale

antidiabetica , projectleider.

* ZonMw: Inclusieversneller TANGO

DM.

*Bikkja Trust; Developing a core

outcome measures

set for hyperemesis

gravidarum, projectleider

Geen

Ik heb een tweetal papers geschreven over de rol van de schildklierfunctie bij hyperemesis gravidarum.

Geen restricties

Niemeijer

Verloskundearts in Haaglanden Medisch Centrum in Den Haag

Lid regionale perinatale audit team - onderdeel van hoofdtaak

Voorzitter perinatale audit regio Leiden

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen restricties

Lemmers

Gynaecoloog in  Canisius Wilhelmina Ziekenhuis, Nijmegen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen restricties

Meijer

Gynaecoloog Gelre Ziekenhuizen Apeldoorn

Voorzitter werkgroep WPOG – niet betaald

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen restricties

Gauw

Directeur IMK Levensvatbaar bv (& kleinaandeelhouder)

(onderdeel Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf, audits en advies aan

kleine en middelgrote ondernemingen)

Voorzitter Stichting ZEHG

(Stichting ZEHG behartigt de belangen van vrouwen met HG, onbezoldigd.

Stichting ZEHG ontvangt uitsluitend donaties van particulieren en neemt

geen donaties aan van farmaceuten of andere organisaties die belang bij de

richtlijn zouden kunnen hebben

Geen enkele vorm van financieel belang bij de richtlijn, of de medische sector in z’n

algemeenheid. Mijn contacten en relaties liggen voornamelijk buiten de sector.

Geen

Geen

Geen

Mijn belang ligt bij een goede inhoudelijke wetenschappelijk onderbouwde richtlijn

 waardoor de zorg aan vrouwen met HG verbeterd wordt. Geen andere belangen in

 het kader van de richtlijn dan deze.

Geen restricties

Wijnberger

Gynaecoloog Rijnstate Ziekenhuis Arnhem

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen restricties

Jurrius- van Meegen

1st lijns verloskundige praktijkhouder van verloskundigenpraktijk Buik Baby Borst te Zetten

Lactatiekundige IBCLC, zelfstandig praktiserend

Lid van de accreditatie KNOV t.b.v. het kwaliteitsregister, beoordelen van accreditatie aanvragen scholingen, dit is een betaalde functie

gastdocent aan de verloskunde Academie Rotterdam, het verzorgen van de lessen lactatiekunde aan de 3e jaars verloskunde studenten, dit is een betaalde functie

Versiekundige, het verrichten van uitwendige versies in de 1ste lijn, vanuit het verloskundige Centrum Nijmegen, dit is een betaalde functie

Echoscopist (basis), in de 1ste lijn, werkzaamheden verweven in de verloskundigenpraktijk

Er is voor mij geen enkel financieel belang bij het verrichten van mijn werkzaamheden in de werkgroep HG

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen restricties

Lashley

Gynaecoloog, subspecialist voortplantingsgeneeskunde LUMC

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen restricties

Grooten

Gynaecoloog in WKZ UMC Utrecht

Co-promotor, onbetaald

 

Geen

Er zijn geen personen in de directe omgeving op dit moment die baat hebben bij een bepaalde uitkomst van het advies.

 

Als onderzoeker ben ik onder ander nauw betrokken geweest bij de MOTHER trial, een nationale multicenter studie waarmee de aandacht voor de behandeling van hyperemesis gravidarum is toegenomen. Daarnaast ben ik betrokken bij de ontwikkeling van een

internationale consensusdefinitie en core outcome set voor hyperemesis gravidarum interventiestudies. Expertise op het gebied van hyperemesis wordt mogelijk meer zichtbaar door deze richtlijn.

Voor zover mij bekend heb ik geen belangen die tot verlegenheid zouden kunnen leiden

Geen restricties

Rodenburg

Huisarts eigenaar te Medisch Centrum Czaar Peter.

Docent HA geneeskunde aan de UVA

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen restricties

Baptist

Psychiater, Haaglanden Medisch Centrum, Den Haag

Consulent Psychiatrie Middin Den Haag, betaald. gedetacheerd vanuit HMC

Lid afdelingsbestuur Afdeling Consultatieve en Ziekenhuispsychiatrie NVvP.

Lid beroepsbelangencommissie NVvP, onbetaald

Lid werkgroep VBI richtlijn V&VN, vacatiegelden

Lid clusterstuurgroep Neuro-oncologie, vacatiegelden

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen restricties

Houben (deelname gepauzeerd juni 2023)

Verloskundige 1e lijn, coach EMDR

Geen

Nee, geef wel trainingen aan verloskundigen (en sporadisch aan aanverwante beroepsgroepen in de geboortezorg) en deze zullen wellicht inhoudelijk aangepast worden nav de richtlijn, maar dat levert mij geen voordeel op financieel gezien

Geen

Geen

Nee, omdat ik traingen geef over het onderwerp Hyperemesis Gravidarum krijg ik door deel te nemen aan deze werkgroep wellicht nog meer inzicht in de materie en kan dit (wanneer de richtlijn er is) deze richtlijn gebruiken voor  mijn trainingen inhoudelijk nog beter maken. Dit is echter niet het doel. het gaat erom dat de zorg rondom vrouwen met HG zo optimaal mogelijk is.

Geen

Geen restricties

De Weerd (gestopt met deelname december 2022, maart 2024 weer opgepakt)

Gynaecoloog, aandachtsgebied verloskunde en prenatale diagnostiek

Geen

Geen

Nee, alleen (toekomstige) patienten 

Geen

Geen

Geen

Geen restricties

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door het afvaardigen van een patiëntvertegenwoordiger van Stichting Zwangerschapsmisselijkheid en Hyperemesis Gravidarum in de werkgroep (zie Samenstelling van de werkgroep). Zij heeft deelgenomen aan diverse werkgroepvergaderingen waarin inbreng van de patiëntvertegenwoordiger is gevraagd. De input die zij heeft geleverd op de overwegingen (patiëntenperspectief) is verwerkt door de betreffende auteurs van de module. Ook is het betreffende werkgroeplid nauw betrokken geweest bij de ontwikkeling van de modules aangaande Preconceptioneel advies en Organisatie van zorg. De richtlijn is ter commentaar voorgelegd aan Stichting Zwangerschapsmisselijkheid en Hyperemesis Gravidarum en de aangeleverde commentaren zijn verwerkt.

Kwalitatieve raming van mogelijke financiële gevolgen in het kader van de Wkkgz

Bij de richtlijnmodule is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd om te beoordelen of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling is de richtlijnmodule op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema op de Richtlijnendatabase). Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er waarschijnlijk geen substantiële financiële gevolgen zijn, zie onderstaande tabel.

 

Module 

Uitkomst raming

Toelichting

PUQE score

Geen financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen zal hebben voor de collectieve uitgaven.

 

Methode ontwikkeling

Evidence based

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).

 

Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerde de wetenschappelijke vereniging bij de beroepsgroep knelpunten in de zorg voor patiënten met Hyperemesis gravidarum. Tevens zijn er knelpunten aangedragen vanuit de NVOG, KNOV, VVAN, V&VN en patiëntenorganisatie ZEHG via een invitational conference. Een verslag kan opgevraagd worden bij secretariaat@kennisinstituut.nl

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep concept-uitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.

 

Uitkomstmaten

Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Methode literatuursamenvatting

Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. Indien mogelijk werd de data uit verschillende studies gepoold in een random-effects model. Het programma Review Manager 5.4 werd gebruikt voor de statistische analyses. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is mogelijk dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • er is een reële kans dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE methodiek.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.

In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.

 

Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers

 

 

Sterke aanbeveling

Zwakke (conditionele) aanbeveling

Voor patiënten

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet.

Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet. 

Voor behandelaars

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen.

Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren.

Voor beleidsmakers

De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid.

Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen. 

 

Organisatie van zorg

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodule werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.

 

Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.

 

Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.

 

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.

 

Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.

 

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. http://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/over_richtlijnontwikkeling.html

 

Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.

 

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Ketonurie