Hyperbilirubinemie in de eerste twee levensweken bij de pasgeborene, geboren na een zwangerschapsduur ≥ 35 weken

Initiatief: NVK Aantal modules: 15

Transcutane bilirubine metingen

Uitgangsvraag

What is the accuracy of transcutaneous bilirubin (TcB) measurements?

Aanbeveling

Verwijs alle pasgeborenen die binnen 24 uur na de geboorte zichtbaar icterisch worden direct door naar de kinderarts.

 

Als bloedgroep, antistoffen en rhesus van de moeder bij de bevalling niet bekend zijn dient dit onderzoek alsnog te gebeuren. Als deze gegevens niet bekend zijn bij de geboorte van het kind dient uit het navelstrengbloed bloedgroep, rhesus en DAGT te worden bepaald (niveau van bewijs B).

 

Alle pasgeborenen die binnen 24 uur na de geboorte zichtbaar icterisch worden dienen direct te worden doorverwezen naar de kinderarts. Deze dient in ieder geval een serumbilirubinebepaling te laten uitvoeren. Of en wanneer een bilirubinebepaling moet worden herhaald hangt af van de hoogte van de TSB, gerelateerd aan de leeftijd van de pasgeborene, de onderliggende pathologie en de wijze waarop de icterus zich ontwikkelt (niveau van bewijs C).

 

De klinische beoordeling van een icterisch kind omvat tenminste het gewicht, de procentuele verandering t.o.v. het geboortegewicht, adequate voedselinname, mictie en defaecatie. Een klinisch oordeel moet gevormd worden over de noodzaak tot bilirubinemeting. Als er enige twijfel is over de mate van icterus moet een bilirubinemeting verricht worden (niveau van bewijs C).

Onderbouwing

Transcutane bilirubinemetingen hebben veelal een goede overeenkomst met serumbilirubinewaarden. Uit de in de literatuurupdate verzamelde studies blijkt dat TSB-waarden boven de 200 μmol/l door de transcutane bilirubinemeters grofweg met 17-60 μmol/l worden onderschat. Een TSB waarde van circa 250 μmol/l zou in de praktijk dus gelijkgesteld kunnen worden met een transcutane bilirubinewaarde van 200 μmol/l. Daarbij wordt een sensitiviteit van tegen de 100% gehaald en een positieve voorspellende waarde van rond de 40%.

De conclusie van het AHRQ-rapport dat de grondslag is voor de AAP-richtlijn kan gehandhaafd blijven dat transcutane bilirubinemeters bruikbaar kunnen zijn als screeningsmethode om klinisch relevante hyperbilirubinemie te detecteren en daarbij het aantal serumbilirubine-bepalingen te verminderen. De commissie heeft aanvullende adviezen ten aanzien van het gebruik van transcutane bilirubinemeters geformuleerd (zie supplement ‘transcutane bilirubinemetingen’).

De hiervoor genoemde AAP-richtlijn is beoordeeld met het AGREE-instrument; deze beoordeling wordt elders uitgebreid toegelicht. Uit deze beoordeling komt duidelijk naar voren dat de richtlijn van de AAP slechts gedeeltelijk een evidence-based richtlijn is: voor een belangrijk deel van de aanbevelingen is namelijk geen systematisch literatuuronderzoek verricht. Alleen voor de aanbevelingen die verband houden met de uitgangsvragen behandeld in de modules is systematisch literatuuronderzoek gedaan.

 

Voor de uitgangsvragen is ten behoeve van deze richtlijn een literatuurupdate verricht. Daartoe zochten voorzitter en CBO-adviseurs literatuur en beoordeelden de kwaliteit hiervan met behulp van literatuurbeoordelingsformulieren. De werkgroep heeft ook een nieuwe uitgangsvraag opgesteld, namelijk: kunnen bij gezonde a terme pasgeborenen zonlicht, ‘speciale voeding’ of ‘snel afnavelen’ een ziekenhuisopname voor fototherapie helpen voorkomen?

Tijdens drie vergaderingen becommentarieerde de gehele werkgroep de literatuurbeoordeling, die terug kan worden gevonden in de appendix. Details over de zoekstrategie kunnen worden opgevraagd bij het secretariaat van het Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO.

 

In de AAP-richtlijn wordt voor iedere aanbeveling aangegeven op welke niveau van bewijs (uit de literatuur verkregen) deze is gebaseerd. Daartoe is in de AAP-richtlijn de onderstaande indeling gebruikt; deze indeling verschilt op een aantal punten van de door het CBO gehanteerde indeling:

  • Well-designed, randomized, controlled trials or diagnostic studies on relevant populations
  • Randomized, controlled trials or diagnostic studies with minor limitations; overwhelming, consistent evidence from observational studies
  • Observational studies (case-control and cohort design)
  • Expert opinion, case reports, reasoning from first principles

 

In de onderhavige richtlijn wordt bij iedere aanbeveling het niveau van bewijs aangegeven, zoals in de AAP-richtlijn vermeld, tenzij de met de literatuurupdate verkregen evidentie een ander niveau van bewijs aannemelijk maakte. De in de AAP-richtlijn gebruikte classificatie van bewijs is niet geconverteerd naar de door het CBO gebruikte indeling. De reden is dat de bewijskracht van de individuele studies voor de meeste AAP-aanbevelingen niet wordt weergegeven in de AAP-richtlijn, waardoor conversie niet mogelijk is.

De subgroepen zijn voor alle aanbevelingen in de AAP-richtlijn nagegaan of specifieke Nederlandse omstandigheden, zoals bijvoorbeeld de organisatie van zorg of beschikbare voorzieningen, dan wel nieuwe evidentie uit de literatuur adaptatie van de oorspronkelijke aanbevelingen noodzakelijk maakte.

  1. Almeida MFB de, Draque CM. Neonatal Jaundice and Breastfeeding. NeoReviews 2007;8;e282-e288.
  2. Ahlfors CE. Criteria for exchange transfusions in jaundiced newborns. Pediatrics 1994;93:488-94.
  3. Boo NY, Lee HT. Randomized controlled trial of oral versus intravenous fluid supplementation on serum bilirubin level during phototherapy of term infants with severe hyperbilirubinaemia. J Paediatr Child Health. 2002 Apr;38(2):151-5. Erratum in: J Paediatr Child Health 2002 Dec; 38 (6): 625.
  4. Agarwal R, Kaushal M, Aggarwal R, Paul VK, Deorari AK (2002). Early Neonatal Hyperbilirubinemia Using First Day Serum Bilirubin Level. Indian Pediatrics 39:724-730.
  5. Bernaldo AJN, de Mattos Segre CA (2004). Bilirubin dosage in cord blood: could it predict neonatal hyperbilirubinemia? Sao Paulo Med J 122(3):99-103.
  6. Bunn HF, Rosse W. Hemolytic anemias and acute blood loss. In: Kasper DL, Braunwald E, Longo DL et al. Eds. Harrison’s principles of internal medicine. 16th ed. McGraw Hill, London 2005:607-611.
  7. Chen WX, Wong V (2006). Visual Evoked Potentials in Neonatal Hyperbilirubinemia. J Cild Neurol 21: 58-62.
  8. Duman N, Ozkan H, Serbetçioglu B, Ogun B, Kumral A and Avci M (2004). Long-term follow-up of otherwise healthy term infants with marked hyperbilirubinaemia: should the limits of exchange transfusion be changed in Turkey? Acta Paediatr 93: 361-367.
  9. Ebbesen F (2000). Recurrence of kernicterus in term and near-term infants in Denmark. Acta Paediatr 89:1213-1217.
  10. Ebbesen F, Rasmussen LM, Wimberley PD (2002). A new transcutaneous bilirubinometer, BiliCheck, used in the neonatal intensive care unit and the maternity ward. Acta Paediatr. 91(2):203-11.
  11. Engle WD, Jackson GL, Stehel EK, Sendelbach DM, Manning MD (2005). Evaluation of a transcutaneous jaundice meter following hospital discharge in term and near-term neonates. J Perinatol. 25(7):486-90.
  12. Evans D (searchdate 2006). Neonatal jaundice. BMJ Clin Evid 2007;12:319
  13. Ho C (2002). Using a spectral reflectance technique to measure transcutaneous bilirubin in neonates: a new device.Issues Emerg Health Technol. 33:1-4.
  14. Gourley,GR; Kreamer,B; Cohnen,M; Kosorok,MR. Neonatal jaundice and diet. Arch-Pediatr-Adolesc-Med. 1999 Feb; 153(2): 184-8.
  15. Grohmann K, Roser M, Rolinski B, Kadow I, Müller C, Goerlach-Graw A, Nauck M, Küster H (2006). Bilirubin measurement for neonates: comparison of 9 frequently used methods. Pediatrics 117(4):1174-83.
  16. Hutton EK, Hassan ES (2007). Late vs Early Clamping of the Umbilical Cord in Full-term Neonates Systematic Review and Meta-analysis of Controlled Trials. JAMA 297:1241-1252.
  17. Isoorani-lunsing I, Woltil HA, Hadders-Algra M (2001). Are Moderate Degrees of Hyperbilirubinemia in Healthy Term Neonates Really Safe for the Brain? Pediatric Research Vol. 50, No. 6: 701-705.
  18. Johnson LH, Bhutani VK, Brown AK. System-based approach to management of neonatal jaundice and prevention of kernicterus. J Pediatr 2002;140:396-403.
  19. Keren R, Bhutani VK, Luan X, Nihtianova X, Cnaan A, Schwartz JS (2005). Identifying newborns at risk of significant hyperbilirubinaemia: a comparison of two recommended approaches. Arch Dis Child 90:415–421.
  20. Mohammadzadeh A, Farhat AS, Iranpour R (2005). Effect of clofibrate in jaundiced term newborns. Indian J of Pediatrics 72, 2: 123-126.
  21. Mehta S, Kumar P, Narang A. A randomized controlled trial of fluid supplementation in term neonates with severe hyperbilirubinemia. J Pediatr. 2005 Dec;147(6):781-5.
  22. Miqdad AM, Abdelbasit OB, Shaheed MM, Seidahmed MZ, Abomelha AM, Arcala OP (2004). Intravenous immunoglobulin G (IVIG) therapy for significant hyperbilirubinemia in ABO haemolytic disease of the newborn The Journal of Maternal–Fetal and Neonatal Medicine 16:163–166.
  23. Newman TB, Liljestrand P, Escobar GJ (2005). Combining Clinical Risk Factors With Serum Bilirubin Levels to Predict Hyperbilirubinemia in Newborns Arch Pediatr Adolesc Med. 159:113-119.
  24. Newman TB, Liljestrand P, Jeremy RJ, Ferriero DM, Wu YW, Hudes ES, Escobar GJ (2006). Outcomes among Newborns with Total Serum Bilirubin Levels of 25 mg per Deciliter or More. N Engl J Med 354:1889-900.
  25. Samanta S, Tan M, Kissack C, Nayak S, Chittick R, Yoxall CW (2004). The value of Bilicheck as a screening tool for neonatal jaundice in term and near-term babies. Acta Paediatr. 93(11):1486-90.
  26. Sarici SU, Yurdakök M, Serdar MA, Oran O, Erdem G, Tekinalp G, Yigit S (2002). An Early (Sixth-Hour) Serum Bilirubin Measurement Is Useful in Predicting the Development of Significant Hyperbilirubinemia and Severe ABO Hemolytic Disease in a Selective High-Risk Population of Newborns With ABO Incompatibility. Pediatrics. 109(4):e53.
  27. Sarici SU, Serdar MA, Korkmaz A, Erdem G, Oran O, Tekinalp G, Yurdakök M, Yigit S (2004). Incidence, course, and prediction of hyperbilirubinemia in near-term and term newborns. Pediatrics. 113(4):775-80.
  28. Semmekrot BA, de Vries MC, Gerrits GP, van Wieringen PM. Optimal breastfeeding to prevent hyperbilirubinaemia in healthy, term newborns. Ned Tijdschr. Geneesk. 2004 ,148 (41) 2016-19.
  29. Tan KL. Decreased response to phototherapy for neonatal jaundice in breast-fed infants. Arch Pediatr Adolesc Med. 1998 Dec;152(12):1187-90.
  30. Wong CM, van Dijk PJE, Laing IA (2002). A comparison of transcutaneous bilirubinometers: SpectRx BiliCheck versus Minolta AirShields. Arch Dis Child Fetal Neonatal Ed 87:F137–F140.
  31. Wong V, Chen WX, Wong KY (2006). Short- and Long-Term Outcome of Severe Neonatal Nonhemolytic Hyperbilirubinemia. J Cild Neurol 21: 309-315.

Selectiecriteria (overgenomen uit de AAP-richtlijn):

  • N >= 10;
  • Referentiestandaard: laboratoriumbepaling TSB
  • Analyse m.b.v. difference plots (Bland-Altman plots)

 

Auteurs, jaartal

Studietype

Eligibility Criteria

Setting

Populatiekenmerken

Indextest

Referentietest

Uitkomst

Level

Of

evidence

Commentaar

Grohmann 2006

Vergelijkend diagnostisch onderzoek

Inclusie:

-Zwangerschaps-duur tenminste 32 weeks

-Geboortegewicht

tenminste 1500 g.

 

Exclusie:

-neonaten die fototherapie krijgen.

Women’s Hospital, University of

Greifswald (Greifswald, Germany).

 

124 samples van

58 jongens en 64 meisjes; blank.

Gemiddelde leeftijd 3 dagen. Gemiddeld geboortegewicht 3433 gram. Gemiddelde zwangerschapsduur 39 weken.

 

Plasma bilirubine concentraties

tussen 9 and 388

μmol/l.

 

3 huidtest instrumententen (JM-102, JM-103, BiliCheck)

 

3 fotometrische instrumenten (Twin Beam, ABL 735, Roche Omni S)

 

 

3 labanalyzers (Hitachi 912, Dimension RxL, and Vitros 250)

 

 

Blirubine

concentraties boven 200 tot 250 μmol/l worden door alle huidtest instrumenten en boven 250 μmol/l door 1 fotometrisch instrument (Twin Beam) onderschat; maximale verschillen tussen -39 and -58

μmol/l.

 

Bland-Altman plots

 

B/C

Gemiddelde waarde van labanalyzers als standaard gebruikt.

 

Niet aangegeven hoe patiënten werden geselecteerd.

Engle 2005

Vergelijkend diagnostisch onderzoek

Inclusie:

Neonaten verwezen voor follow-up vanwege klinische geelzucht voorafgaande aan ontslag uit ZH of die geelzucht hadden bij poliklinische controle om andere reden (bijv. problemen borstvoeding).

Exclusie:

Neonaten die fototherapie krijgen

Parkland Memorial Hospital Dallas (Texas)

92% van Mexicaanse origine. 121 (68 jongens en 53 meisjes) in totaal.

Geboortegewicht: gemiddeld 3280 g.

Zwangerschapsduur: gemiddeld 40 weken.

Leeftijd: gemiddeld 91 uur.

 

33% alleen borstvoeding

45% borst & fles

 

TSB: 14,8 mg/ml

JM-103

Diazo Jendrassik-Grof methode (Olympus AU 600)

Bland-Altman plots:

JM onderschat bilirubineconcentratie met gemiddeld 1,6 mg/ml (27 μmol/l) (uniform over gehele reeks)

 

50% van de TSB-bepalingen zou kunnen worden vermeden bij een TSB>290 μmol/l en een afkappunt voor TcB van 222 290 μmol/l.

 

B/C

Niet aangegeven hoe patiënten werden geselecteerd.

Samanta 2004

Vergelijkend diagnostisch onderzoek

Inclusie:

Zwangerschapsduur > 33 weken en in aanmerking komend voor serumbilirubine bepaling

 

Exclusie:

Neonaten die fotherapie hebben gehad.

Liverpool women’s Hospital

300 baby’s (150 jongens en 150 meisjes). Geboortegewicht: 3295 g.

Zwangerschapsduur: 39 weken.

 

Serumbilirubinewaarde: 200 μmol/l. N=55 met bilirubinewaarde > 250 μmol/l. N=9 met bilirubinewaarde > 300 μmol/l.

Bilicheck

Diazo methode (Cobas Integra 700)

Bilicheck onderschat serumbilirubine concentratie met 10,6 μmol/l  (95% CI: -80 μmol/l - +60 μmol/l) (uniform over gehele reeks)

B/C

Niet aangegeven hoe patienten werden geselecteerd.

Ebbesen 2002

 

 

NICU en verloskamer van Aalborg Universiteitkliniek DK.

NICU-groep (1) (n=261): pre en a term; ziek en near term.

Zwangerschapsduur:

34,6 weken

Geboortegewicht:

2521 g.

Leeftijd: 4,1 dagen

104 meisjes, 157 jongens

asfyxie: 6%

hypoglycaemie: 19%

suspecte of bewezen infecties: 30%

RDS: 17%

 

Verloskamergroep (2) (n=227): gezond en near term.

Zwangerschapsduur:

38,6 weken

Geboortegewicht:

3362 g.

Leeftijd: 3,1 dagen

101 meisjes, 126 jongens.

geen asfyxie of

hypoglycaemie of

suspecte of bewezen infecties of RDS.

 

Groep 3: alle a terme en near term kinderen uit groep 1 (n=139) en 2 (n=227).

Bilicheck

Vitros 950 analyzer

TcB (voorhoofd) onderschat TSB concentratie en in toenemende mate bij hogere TSB-waarden.

 

Bij de  NICU groep: TcB(voorhoofd) was lager bij jongens dan bij meisjes,

en nam af met toenemende leeftijd. In beide groepen hadden kinderen een hoger TcB dan gezonde kinderen.

 

 

Metingen op voorhoofd en sternum  correleren goed met TSB, metingen op knie en voet correleren minder goed.

 

Percentage SBR samples dat kon worden vermeden: circa 35%.

B/C

Niet aangegeven hoe patienten werden geselecteerd

Ho 2002

 

 

 

 

 

 

 

 

Is interessant vanwege de samenvatting. Is een technology assessment studie.

Wong 2002

Vergelijkend diagnostisch onderzoek

Inclusie:

Baby’s met klinische geelzucht en in aanmerking komend voor serumbilirubine bepaling; verder gezond

 

Exclusie:

Baby’s die fototherapie of wisseltransfusie hebben gehad.

Simpson Memorial Maternity Pavilion, Edinburgh

Op 6 na allemaal blanke baby’s.

 

A Terme baby’s (n=45)

Zwangerschapsduur:  39,1 weken

Geboortegewicht:

3259 g.

SBR (μmol/l) 212.1.

Postnatale leeftijd: 3.6 dagen

 

Preterme baby’s (n=19)

Zwangerschapsduur: 33,4 weken

Geboortegewicht: 2120

SBR (μmol/l) 195.9 Postnatal leeftijd:

7.0 dagen

JM 102 en Bilicheck A/B

Hitachi 911 multichannel analyser

 

Bland-Altman scatterplots laten zien dat de JM-102 en bilicheck de SerumBiliRubine (SBR) waarde onderschatten en des te meer naarmate de SBR waarde hoger is.

 

Percentage SBR samples dat kon worden vermeden (uitgangspunt: alle samples met SBR > 250 μmol/l moeten worden geïdentificeerd):

met JM-102, Bilicheck A, en Bilicheck B: 23, 16 en 20%.

 

 

B/C

Niet aangegeven hoe patienten werden geselecteerd

 

 

Een overzicht van de sensitiviteit en positief voorspellende waarden (PPV’s) van diverse tests geeft het volgende beeld:

 

Auteur PPV                 sensitiviteit      TcB                                                   TSB afkapwaarde

Grohman        34-67%           100%              179-205 μmol/l                                  222 μmol/l

Grohman        38-100%         100%              209-252 μmol/l                                  257 μmol/l

Engle              58%                100%              200 μmol/l                                         257 μmol/l

Samanta         41%                  95%              195 μmol/l                                         250 μmol/l

Ebbessen        26%                100%              ca 210 μmol/l                                    300 μmol/l

Ho                   32%                100%              > P75                                                205 μmol/l

Wong              31-35%           100%              150-170 μmol/l                                   250 μmol/l      

 

Mediaan             40%                       100%                     197 μmol/l                                                         250 μmol/l

 

Mediaan/         54%*               85%*               221-408 μmol/l*                                  221 μmol/l

Range

‘Evidence

Report AHRQ’

 

*Minolta Airshields

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 01-01-2008

Laatst geautoriseerd  : 01-01-2008

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2013

Uiterlijk in 2012 wordt bepaald of deze richtlijn nog actueel is. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt primair bij de initiatiefnemer voor deze richtlijn, namelijk de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde. Uiteraard kunnen de (leden van) wetenschappelijke en beroepsverenigingen die deelnamen aan de ontwikkeling van deze richtlijn en ook andere zorgverleners aan de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde kenbaar maken dat de richtlijn niet (meer) adequaat of actueel is.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
  • Nederlandse Vereniging voor Klinische Chemie en Laboratoriumgeneeskunde

Algemene gegevens

Deze richtlijn is tot stand gekomen met financiële steun van de ZonMW in het kader van het programma ‘Evidence-Based Richtlijn Ontwikkeling (EBRO).’

Doel en doelgroep

Doelstelling

  • Tijdig herkennen en erkennen van ernstige hyperbilirubinemie.
  • Eerder herkennen en diagnosticeren van kinderen met een obstructieve hepatobiliaire aandoening.
  • Het opstellen van duidelijke interventiegrenzen voor het starten van fototherapie of wisseltransfusie.
  • De richtlijn geeft aanbevelingen voor preventie, diagnose en behandeling van hyperbilirubinemie bij pasgeborenen geboren na een zwangerschapsduur van minimaal 35 weken, met als doel het voorkómen van ernstige hyperbilirubinemie en de gevolgen ervan, zoals kernicterus en bilirubine encefalopathie.
  • Het algemene doel van deze richtlijn is het bevorderen van een aanpak die het optreden van ernstige neonatale hyperbilirubinemie en bilirubine encefalopathie reduceert, en tegelijkertijd het risico op onbedoelde neveneffecten beperkt, zoals angst bij (aanstaande) ouders, geven van minder borstvoeding, of onnodige diagnostiek en behandeling van de algemene zuigelingenpopulatie.

 

Doelgroep

De richtlijn is primair ontwikkeld voor zorgverleners in de eerste en tweede lijn zoals (verloskundig actieve) huisartsen, verloskundigen, kraamverzorgenden, consultatiebureau-artsen, gynaecologen en kinderartsen.

Samenstelling werkgroep

Om de uitgangsvragen te beantwoorden is in juli 2006 een multidisciplinaire werkgroep samengesteld. In deze werkgroep participeerden verloskundigen, een kraamverzorgende, kinderartsen, huisartsen, een consultatiebureauarts, een gynaecoloog en een klinisch chemicus. Er werden contacten gelegd met de vereniging Kind en Ziekenhuis en met onderzoekers gelieerd aan het Nederlands Signaleringscentrum Kindergeneeskunde.

Bij het samenstellen van de werkgroep is rekening gehouden met de geografische spreiding van de werkgroepleden en achtergrond. De werkgroepleden hebben onafhankelijk gehandeld en waren gemandateerd door hun vereniging.

 

  • Mw. drs. E.S.A. van den Akker, gynaecoloog, Onze Lieve Vrouwe Gasthuis, Amsterdam
  • Dr.ir. J.J.A. de Beer, voedingsepidemioloog, Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO, Utrecht, secretaris
  • Dr. P.H. Dijk, kinderarts-neonatoloog, UMCG, Groningen, voorzitter
  • Prof.dr. W.P.F. Fetter, neonatoloog, VUMC, Amsterdam
  • Drs. S. Flikweert, huisarts, Nederlands Huisartsen Genootschap, Utrecht †
  • Drs. P. Govaert, neonatoloog, Erasmus MC, Rotterdam
  • Dr. A.G. Ketel, kinderarts, Spaarneziekenhuis, Hoofddorp
  • Mw. B.M. Klaphake, verpleegkundige, Kraam & Co., Abcoude
  • Drs. W. Koch, huisarts, Huisartsenpraktijk Heelkom Achterveld
  • Mw. drs. C.H.E.M. Lodewikus, verloskundige, Verloskundigen Maatschap Vita, Breda
  • Mw drs. N.J.J. Postma-Broshuis, consultatiebureauarts
  • Prof.dr. H.J. Verkade, kinderarts-gastroenteroloog, UMCG, Groningen
  • Drs. T.W. de Vries, kinderarts, Medisch Centrum, Leeuwarden
  • Mw. drs. P.M. Offerhaus, hoofd richtlijnontwikkeling, KNOV, Bilthoven
  • Mw. drs. C.J.G.M. Rosenbrand, arts, Kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorg CBO, Utrecht, senior adviseur
  • Prof.dr.ir. H.L. Vader, klinisch-chemicus, Máxima Medisch Centrum, Veldhoven

Belangenverklaringen

Een map met verklaringen van werkgroepleden over mogelijke financiële belangenverstrengeling ligt ter inzage bij het Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO te Utrecht. Er zijn geen bijzondere vormen van belangenverstrengeling gemeld.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

De werkgroep rekent het niet tot haar taak exact weer te geven hoe deze richtlijn geïmplementeerd zal moeten worden. Wel wil zij in deze beknopte bijdrage een aantal voorstellen ter bevordering van de implementatie doen.

 

De volgende activiteiten zijn reeds ondernomen of in gang gezet ter bevordering van de implementatie van de richtlijn hyperbilirubinemie:

  • Het gebruik van de richtlijn wordt vergemakkelijkt door stroomdiagrammen voor diagnostiek en behandeling en een samenvatting van de richtlijn op te nemen.
  • De richtlijn zal zo intensief mogelijk worden verspreid onder de leden van de verschillende beroepsverenigingen.
  • Informatie over de richtlijn zal worden verstrekt in publicaties in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde en zo mogelijk in andere tijdschriften.
  • De Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde zal jaarlijks de inhoud van de richtlijn toetsen en beoordelen of gehele of gedeeltelijke bijstelling noodzakelijk is.
  • De richtlijn komt integraal op het internet op de website van het CBO (www.cbo.nl). Daar waar mogelijk wordt de richtlijn gepubliceerd op de websites van de betrokken Wetenschappelijke Verenigingen.

 

De werkgroep stelt de volgende activiteiten voor ter bevordering van de implementatie van de richtlijn hyperbilirubinemie.

  • Presentatie van de aanbevelingen van de richtlijn op wetenschappelijke bijeenkomsten van betrokken beroepsorganisaties.
  • Op eerstkomende wetenschappelijke jaarvergaderingen van de deelnemende verenigingen de bespreking van de richtlijn agenderen om ‘startproblemen’ met de richtlijn te inventariseren en bijstelling mogelijk te maken.
  • Ontwikkeling en gebruik van hulpmiddelen voor de implementatie van de richtlijn in de dagelijkse praktijk, zoals bijvoorbeeld een PDA-versie van de richtlijn.
  • Ontwikkeling van patiëntenvoorlichtingsmateriaal ter ondersteuning van de richtlijn.
  • De werkgroep adviseert  –waar relevant– delen van de richtlijn om te zetten in protocollen, rekening houdend met locale omstandigheden.
  • De locale implementatie van de richtlijn in de locale protocollen zal tijdens visitaties voor kwaliteit van zorg en opleiding worden geëvalueerd.
  • Regelmatige evaluatie van de voortgang in implementatie en navolging van de richtlijn; dit kan met de door een andere werkgroep geformuleerde indicatoren (zie volgende paragraaf).
  • Formuleren van resterende onderzoeksthema’s en vragen die voor verdere onderbouwing van de richtlijn noodzakelijk zijn en doorspelen daarvan aan de verschillende subsidiegevers en beleidsmakers.
  • Gerichte uitleg van de richtlijn in de media, zodat patiënten via eenvoudige en frequent geraadpleegde bronnen (tijdschriften, kranten) op de hoogte zijn van verandering in beleid.

Werkwijze

De werkgroep werkte gedurende anderhalf jaar aan de totstandkoming van de richtlijn. Er werd in twee subgroepen gewerkt, ruwweg de eerste en tweede lijn vertegenwoordigend.

Op initiatief van de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde zijn als uitgangspunt genomen voor de totstandkoming van de onderhavige richtlijn: de richtlijn ‘Management of Hyperbilirubinemia in the Newborn Infant 35 or More Weeks of Gestation’ van de American Academy of Pediatrics gepubliceerd in PEDIATRICS Vol. 114 No. 1 July 2004, en het hierbij horende Evidence Report/Technology Assessment Number 65 ‘Management of Neonatal Hyperbilirubinemia’ vervaardigd door de Agency for Healthcare Research and Quality.

De uiteindelijke tekst is d.d. 14 november 2007 aangeboden aan de participerende verenigingen ter becommentariëring. Op basis van de commentaren is de definitieve richtlijn opgesteld.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Diagnostische accuratesse transcutaan waarden bilirubine fototherapie