Huiselijk geweld bij kinderen en volwassenen

Initiatief: NVvP Aantal modules: 31

Interventies slachtoffers FHG bij volwassen

Uitgangsvraag

Welke interventies kunnen worden aanbevolen voor de behandeling van familiaal huiselijk geweld ten opzichte van volwassenen?

Aanbeveling

Het onderwerp “Aanbevolen interventies bij familiaal huiselijk geweld bij volwassenen” wordt uitgewerkt in verschillende modules. De aanbevelingen zijn te vinden in deze hoofdmodule.

Overwegingen

Beschikbare studies

Globaal gezien waren de ‘advocacy’ studies van voldoende kwaliteit. Het effect van ondersteuningsgroepen is nog maar eenmaal onderzocht. Patiënten waarderen lotgenotengroepen zeer, zoals ook blijkt uit de door Movisie aangeleverde documentatie. De psychologische interventiestudies hadden een redelijk geschikt design, maar een zwakke uitvoering met verschillen in uitkomstmaten waardoor vergelijking onmogelijk was. Bij de gezondheidszorginterventiestudies met training waren er weinig met een enigszins geschikt design. Maar zeven van de negen studies lieten een consistente uitkomst zien. De gezondheidszorginterventie zonder training was van onvoldoende kwaliteit, evenals de vijf studies buiten de gezondheidszorg. De studies vonden plaats in de VS, Canada, Columbia, Korea, Nieuw-Zeeland, Australië, Engeland, Spanje en Wales. Opgemerkt wordt dat er grote verschillen zijn in de aanpak van familiaal/partnergeweld door de overheden van deze landen, waarbij in sommige landen een meldplicht bestaat voor beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg.

In Nederland zijn geen studies bekend die de hulpverlening aan slachtoffers van familiaal/partnergeweld systematisch hebben onderzocht en geëvalueerd op effectiviteit. Een lopende studie van het Radboud UMCN in samenwerking met GGD Rotterdam (Memosa- project 2006) beoordeelt de effectiviteit van de inzet van getrainde paraprofessionele beroepsbeoefenaars of mentorhulp in de huisartspraktijk. Doel is laagdrempelige hulp en interventies te bieden om depressie en isolement bij het slachtoffer te verminderen en om zo te zorgen voor acceptatie van professionele hulp door het slachtoffer (zwangere vrouwen en moeders van thuiswonende kinderen). De uitkomsten worden in 2011 verwacht.

In Nederland worden veel interventies bij slachtoffers uitgevoerd, maar er vindt weinig onderzoek en rapportage van de effecten plaats. De meeste interventies vinden plaats in de vrouwenopvang, de steunpunten huiselijk geweld en het algemeen maatschappelijk werk. Een uitzondering geldt voor het rapport van Wolf et al. (2006): Maat en baat van de vrouwenopvang. De vrouwenopvang, gestart in de jaren zeventig, biedt hulp aan een groep vrouwen en kinderen die de relatie met hun partner (tijdelijk) verbreken. Uit het onderzoek van Lo Fo Wong et al. (2006) bleek dat de grootste groep vrouwen die met geweld in de relatie te maken heeft en geïdentificeerd wordt door de huisarts, geen gebruik maakt van de vrouwenopvang.

De praktijk heeft een aantal algemene principes van good clinical practice bij veel voorkomend partnergeweld (CCV). Zie ook Appendix M: Noodzakelijke interventies bij het behandelen van geweldsproblematiek bij paren.

 

Relevante, werkzame strategieën voor ombuigen van gewelddadige interactie naar niet-gewelddadige, meer reflectieve manieren van conflicthantering (Van Lawick, 2008)

Ongeacht de frequentie en ernst van FHG:

  • Bespreken en erkennen van FHG ligt aan de basis van elke behandeling op dit gebied.
  • Goede classificatie van de problematiek door vragenlijsten, individueel en als paar/gezin is aangewezen.
  • De behandeling richt zich op het analyseren, begrijpen en stoppen van gewelddadige interactie. Begrijpen betekent niet dat het geweld wordt geëxcuseerd, dat wordt het nooit.
  • Alle FHG is tegen de wet en moet stoppen, dat wordt helder gesteld.
  • Bij FHG vergroten vragen naar schuld het geweld. Vragen naar schuld stimuleren aanval- en verdedigingsmechanismen en externaliseren: de schuld bij de ander leggen. Om gewelddadige interactie om te buigen wordt verantwoordelijkheid centraal gesteld: wat kan ieder bijdragen aan het vergroten van de veiligheid en het verkleinen van gewelddadige interactie.
  • Psycho-educatie over het veelvuldig voorkomen van FHG en over emotionele en fysieke escalatieprocessen werken ontschuldigend en maken het spreken over de daadwerkelijke situatie in de familie eerder mogelijk.
  • Escalaties worden uitgelegd aan de hand van schema’s of metaforen: bij oplopende spanning gaat men van 0 graden, via 10, 20, 30 graden verder tot het kookpunt en dan barst de bom.
  • Uitleg van het proces van escaleren leidt als vanzelfsprekend naar de toelichting op het nemen van een tijdige time-out om weer te kalmeren.
  • Ieder mens kan aan lichamelijke reacties voelen dat stress toeneemt. Lichamelijke signalen liegen niet (gedachten wel). Wanneer stress toeneemt, is het zaak tijdig een time-out te nemen en te gaan kalmeren alvorens het contact te herstellen.
  • Alle betrokkenen dienen actief te oefenen in kalmeren, zowel degene die de ruimte verlaat als de achterblijvers.
  • Wanneer het lukt escalaties waar te nemen en tijdig te couperen, volgt therapie om de problemen die ten grondslag liggen aan de escalaties aan te pakken. Hiervoor zijn verschillende evidence-based behandelingen voor handen: zowel CGT als systeemtherapie, bij voorkeur in groepen, blijken effectief.
  • Behandelen van verslavingen zijn noodzakelijk om recidive in de toekomst tegen te gaan.

Onderbouwing

De Cohrane review door Ramsay et al. (2008) is gebruikt voor de beantwoording van de uitgangsvraag. Deze review beoordeelt en vergelijkt gecontroleerde evaluaties van interventies en therapieën om geweld te verminderen en lichamelijk en psychosociale welbevinden te verhogen van vrouwen die te maken hebben met partnergeweld. Literatuur verschenen tot 2005 is hiermee voldoende gedekt. Over de periode 2005-2007 is een aanvullende search verricht en overlegd met de auteurs van deze review.

De systematische review concentreert zich op interventies ten behoeve van mishandelde vrouwen. Partnergeweld door vrouwen of mannen tegen mannen bestaat ook. Het meeste geweld met ernstige gezondheids- en andere gevolgen wordt toegepast door mannen of vrouwen tegen hun vrouwelijke partner (Henwood, 2000). Andere vormen van gecontroleerd onderzoek, zoals naar parentherapie en plegergerichte interventies, vallen buiten de review. Er is een beoordeling gedaan van de effecten van de interventies bij slachtoffers. De uitkomsten van deze systematische review zijn vergeleken met die van eerdere reviews. Uitkomsten waarnaar gekeken is, zijn:

  • incidentie van fysieke, seksuele, psychologische en emotionele mishandeling en financiële uitbuiting
  • psychosociale gezondheid (depressie, angst, PTSS, self-efficacy, zelfwaardering, kwaliteit van leven en sociale steun)
  • lichamelijke gezondheid (dood, verwondingen inclusief automutilatie, alcohol- en drugsmisbruik, seksuele gezondheid, gynaecologische problemen, chronische pijn, gastrointestinale problemen, algemene gezondheidsmaten, premature geboorte)
  • kenmerken van vrouwen die baat hebben bij interventies (demografische variabelen zoals leeftijd, etniciteit, sociaaleconomische status en huisvesting, veiligheidsgedrag, gebruik van de opvang, gebruik van psychologische hulp, opleiding en sociale steun, oproepen politie).

Twee onafhankelijke reviewers onderzochten de data en beoordeelden de kwaliteit van de studies. De mate van bewijs werd met van te voren gedefinieerde criteria vastgesteld. Verhalende analyse werd, waar nodig, aangevuld met meta-analyse. Met sleutelfiguren werden voor en na de review consultatiebijeenkomsten gehouden. In totaal werden 16.295 artikelen geïdentificeerd en gescreend. Daarvan zijn 1.008 geëvalueerd, waarna nog eens 946 zijn afgevallen en na correspondentie met de auteurs nogmaals 14. Uiteindelijk zijn 36 primaire studies ingesloten.

Niveau 1

Aangetoond is dat interventies door getrainde paraberoepsbeoefenaars of mentoren effectief zijn bij slachtoffers die actief hulp zoeken bij professionele hulpdiensten of die in de opvang verblijven. De interventies verminderen geweld, verbeteren sociale steun en kwaliteit van leven, stimuleren toename van veilig gedrag en verbeteren de toegang tot professionele hulp. Over de effectiviteit bij slachtoffers in gezondheidszorginstellingen die nog niet actief hulp zochten, is geen uitspraak te doen.

 

A1 Ramsay et al., 2008

 

Niveau 1

Er is aangetoond dat een ondersteuningsgroep als interventie voldoende reductie teweegbrengt van mishandeling en de psychische toestand verbetert van slachtoffers (verbeterde zelfwaardering en stresscoping).

 

A1 Ramsay et al., 2008

 

Niveau 1

Er is voldoende bewijs dat psychologische interventies effectief zijn in het verminderen van depressie bij slachtoffers met ervaringen van mishandeling. De effecten op zelfwaardering waren niet consistent en andere variabelen waren niet op een voldoende goede manier onderzocht.

 

Er is geen bewijs voor de effectiviteit van een specifieke behandelmethode. Onderzocht zijn: cognitieve gedragstherapie (individueel of in groepsverband), gestructureerde groepscounseling, feministisch georiënteerde therapie, individuele trauma/verdrietverwerkingstherapie, psycho-educatie, individuele therapie/counseling, probleemgeoriënteerde empowerment.

 

A1 Ramsay et al., 2008

Het eerste type studies onderzocht interventies direct gericht op de mishandelde vrouwen, met als doel geweld verminderen en gezondheid van de vrouwen bevorderen. Hiertoe behoorden negen ‘advocacy’ interventiestudies (getrainde paraprofessionele beroepsbeoefenaars/mentorhulp). Deze studies gaan over mensen die werken met cliënten in de medische setting, maar die geen medische beroepsbeoefenaars of paramedici zijn, bijvoorbeeld voorlichters en allochtone zorgconsulenten. De zogenaamde ‘women’s advocates’, laagdrempelige hulpverleners in de medische setting, is een zorgvoorziening die Nederland nog niet heeft. In deze studies werden paraberoepsbeoefenaars getraind om, aansluitend op de behoeftes van de vrouwen, te helpen met bijvoorbeeld huisvesting, transport, werk, scholing, kinderopvang, structurele veranderingen en versterking van zelfvertrouwen. Eén interventiestudie onderzocht ondersteuningsgroepen. Deze groepen hadden tot doel het geweld stoppen door educatie, opbouw van zelfvertrouwen en met elkaar concrete plannen maken. Elf interventiestudies hadden counseling/psychologische hulp en groepstherapie tot onderwerp van onderzoek. Hierbij werden onder andere groepsinterventies onderzocht gebaseerd op cognitieve gedragstherapie, crisisinterventietherapie of psycho-educatie en werd vergelijkend onderzoek uitgevoerd tussen normale gezondheidszorg voor een groep mishandelde vrouwen versus feministisch georiënteerde voorlichting aan een andere groep. Daarnaast vonden individuele psychologische interventies plaats, feministisch georiënteerd en/of met cognitieve gedragstherapie. In één studie werd individuele counselling versus casemanagement onderzocht.

Het tweede type studies onderzocht interventies gericht op beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg of daarbuiten. Hierbij werden vijftien onderzoeken naar interventies in het gezondheidszorgsysteem ingesloten. Negen studies onderzochten trainingen voor beroepsbeoefenaars, waarvan acht als uitkomstmaat het aantal verwijzingen naar andere gezondheidszorginstellingen of hulporganisaties hadden. Bij zeven hiervan was er een toename van het aantal verwijzingen. Drie studies werden uitgevoerd op SEH-posten.

De meeste studies gebruikten een zwakke onderzoeksmethode (design) om de vragen te beantwoorden over het effect van de interventie. De kwaliteit van de uitvoering van veel van de primaire studies is mager. Toch vormt het een basis voor beleid binnen de gezondheidszorg, aldus Ramsay et al. (2008).

MeSH

Vrije tekstwoorden

explode "Social-Work"/ all subheadings "Pastoral-Care"/ all subheadings explode "Psychotherapy-Group"/ all subheadings "Psychotherapy"/ all subheadings explode "Behavior-Therapy"/ all subheadings "Bibliotherapy"/ all subheadings "Crisis-Intervention"/ all subheadings explode "Psychotherapy"/ all subheadings explode "Counseling"/ all subheadings "Public-Housing"/ all subheadings "Couples-Therapy"/ all subheadings

sheltered in ti,ab

  1. Andrews, D.A., & Bonta, J. (2006). The Psychology of Criminal Conduct (4de druk). Cincinnati: Anderson.
  2. Andrews, D.A., Zinger, I., Hoge, R.D., et al. (1990). Does correctional treatment work? A clinical relevant and psychologically informed meta-analysis. Criminology, 28, 369-404.
  3. Archer, J. (2000). Sex differences in aggression between heterosexual partners: A meta-analytic review. Psychological Bulletin, 126, 651-680
  4. Archer, J. (2002). Sex differences in physically aggressive acts between heterosexual partners: A metaanalytic review. Aggression and Violent Behavior, 7, 213-351.
  5. Austin, J.B., & Dankwort, J. (1999). Standards for batterer programs: a review and analysis. Journal of Interpersonal Violence, 14, 152-168.
  6. Babcock, J.C., & LaTaillade, J. (2000). Evaluating interventions for men who batter. In J. Vincent & E. Jouriles (Red.), Domestic violence: guidelines for research-informedpractice (pp. 37-77). Philadelphia: Jessica Kingsley.
  7. Babcock, J.C., & Steiner, R. (1999). The relationship between treatment, incarceration, and recidivism of battering: a program evaluation of Seattle's coordinated community response to domestic violence. Journal of Family Psychology, 13, 46-59.
  8. Babcock JC, Green CE, Robie C. Does batterers' treatment work? A meta-analytic review of domestic violence treatment. Clinical Psychology Review 2004; 23(8):1023-1053.
  9. Bowen, E., & Gilchrist, E. (2004). Comprehensive evaluation: a holistic approach to evaluating domestic violence offender programmes. International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology, 48, 215-234.
  10. Brannen, S., & Rubin, A. (1996). Comparing the effectiveness of gender-specific and couples groups in a court-mandated spouse abuse treatment program. Research on Social Work Practice, 6, 405-424.
  11. Casenave, N. A., & Straus, M. A. (1979). Race, class, network embeddedness, and family violence: A search for potent support systems. Journal of Comparative Family Studies (10) p. 281-299
  12. Chen, H.T., Bersani, C., Myers, S.C., et al. (1989). Evaluating the effectiveness of a court sponsored abuser treatment program. Journal of Family Violence, 4, 309-322.
  13. Cooke, D.J., & Philip, L. (2001). To treat or not to treat? An empirical perspective. In C.R. Hollin (Red.), Handbook of offender assessment and treatment (pp. 17-34). Chichester: Wiley.
  14. Danielson, K.K., Moffitt, T.E., Caspi, A., et al. (1998). Comorbidity between abuse of an adult and DSM-III- R mental disorders: evidence from an epidemiological study. The American Journal of Psychiatry, 155, 131-133.
  15. Davis, R.C., & Taylor, B.G. (1997). A proactive response to family violence: the results of a randomized experiment. Criminology, 35, 307-333.
  16. Davis, R.C., & Taylor, B.G. (1999). Does batterer treatment reduce violence? A synthesis of the literature. Women Criminal Justice, 10, 69-93.
  17. Davis, R.C., Taylor, B.G., & Maxwell, C.D. (1998). Does batterer treatment reduce violence? A randomized experiment in Brooklyn. Justice Quarterly, 18, 171-201.
  18. Davis RC, Taylor BG. A proactive response to family violence: the results of a randomized experiment. Criminology. 1997;35:307-333.
  19. Davis RC, Taylor BG. Does batterer treatment reduce violence? a synthesis of the literature. Women Criminal Justice. 1999;10:69-93.
  20. Davis, R.C., Taylor, B.G., & Maxwell, C.D. (1998). Does batterer treatment reduce violence? A randomized experiment in Brooklyn. Justice Quarterly, 18, 171-201.
  21. Dobash, R., Dobash, R.E., Cavanagh, K., et al. (1996). Re-education programmes for violent men: an evaluation. Research Findings, 46, 1-4.
  22. Dunford, F.W. (2000). The San Diego Navy experiment: an assessment of interventions for men who assault their wives. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 68, 468-476.
  23. Dutton, D.G. (1986). The outcome of court-mandated treatment for wife assault: a quasi-experimental evaluation. Violence and Victims, 1, 163-175.
  24. Dutton, D.G., Bodnarchuk, M., Kropp, R., et al. (1997). Wife assault treatment and criminal recidivism: an 11-year follow-up. International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology, 41, 9-23.
  25. Dutton, D. G. (2006). Rethinking domestic violence. Vancouver, Canada: University of British Columbia Press
  26. Edleson, J., & Syers, M. (1991). The effects of group treatment for men who batter: an 18-month follow-up study. Research on Social Work Practice, 1, 227-243.
  27. Family Violence Prevention Fund's National Health Resource Center on Domestic Violence. (2004). National consensus guidelines on identifying and responding to domestic violence victimization in health care settings. First printing Sept 2002; Updated Feb 2004; www.endabuse.org/health
  28. Fals-Stewart, W., Kashdan, T.B., O'Farrell, T.J., et al. (2002). Behavioral couples therapy for drug-abusing patients: effects on partner violence. Journal of Substance Abuse Treatment, 22, 87-96.
  29. Feder, L., & Forde, D. (1999). A test of the efficacy of court-mandated counseling for convicted misdemeanor domestic violence offenders: results from the Broward experiment. Paper presented at the International Family Violence Research Conference, Durham, NH.
  30. Feder, Lynette and Laura Dugan (2002). “A Test of the Efficacy of Court-Mandated Counseling for Domestic Violence Offenders: The Broward Experiment,” Justice Quarterly, 19 (2): 343-375.
  31. Feder L, Wilson DB. A meta-analytic review of court-mandated batterer intervention programs: Can courts affect abusers' behavior? Journal of Experimental Criminology 2005; 1(2):239-262.
  32. Flournoy, P.S. (1993). A comparison of groups for men who batter (Doctoral dissertation, Washington State University). Dissertation Abstracts International, 53, 5974.
  33. Ford, D.A., & Regoli, M.J. (1993). The criminal prosecution of wife batterers: process, problems, and effects. In N.Z. Hilton (Red.), Legal responses to wife assault (pp. 127-164). Newbury Park, CA: Sage.
  34. Gondolf, E. (1998). Do batterer programs work? A 15-month follow-up of a multi-site evaluation. Domestic Violence Report, 3, 64-65, 78-79.
  35. Gondolf, E. (1999). A comparison of four batterer intervention systems: do court referral, program length, and services matter? Journal of Interpersonal Violence, 14, 41-61.
  36. Gondolf, E.W. (1997). Patterns of reassault in batterer programs. Violence and Victims, 12, 373-387.
  37. Hamberger, K., & Hastings, J. (1988). Skills training for treatment of spouse abusers: an outcome study. Journal of Family Violence, 3, 121-130.
  38. Hamberger, K., & Hastings, J. (1993). Court-mandated treatment of men who assault their partner: issues, controversies, and outcomes. In N.Z. Hilton (Red.), Legal responses to wife assault (pp. 188-229). Newbury Park, CA: Sage.
  39. Harrell, A. (1991). Evaluation of court ordered treatment for domestic violence offenders (Final Report). Washington, DC: Urban Institute.
  40. Hawkins, R., & Beauvais, C. (1985). Evaluation of group therapy with abusive men: the police record. Paper presented at the meeting of the American psychological association, Los Angeles, CA.
  41. Healey, K., Smith, C., & O'Sullivan, C. (1998). Batterer intervention: program approaches and criminal justice strategies. Report to the National Institute of Justice, Washington, DC.
  42. Henwood, M. (2000). Domestic Violence. A resource manual for health care professionals. London: Department of Health.
  43. Huss MT, Ralston A. Do batterer subtypes actually matter? Treatment completion, treatment response, and recidivism across a batterer typology. Criminal Justice and Behavior 2008; 35(6):710-724.
  44. ICSI. (2006). Health Care Guideline: Domestic Violence (10de editie). Bloomington, MN: Institute for Clinical Systems Improvement.
  45. Lawick, M.J. van. (2008). Escaleren en de-escaleren. In M. Groen & M.J. van Lawick, Intieme Oorlog, over de kwetsbaarheid van familierelaties. Amsterdam: Van Gennep.
  46. Leong, D.J., Coates, C.J., & Hoskins, J. (1987). Follow-up of batterers treated in a court-ordered treatment program. Paper presented at the Third National Family Violence Research Conference, University of New Hampshire, Durham, NH.
  47. Levesque, D.A., & Gelles, R.J. (1998). Does treatment reduce recidivism in men who batter? A meta- analytic evaluation of treatment outcome. Paper presentation at the Program Evaluation and Family Violence Research: an International Conference, Durham, NH.
  48. Lipchik, E., Sirles, E.A., & Kubicki, A.D. (1997). Multifaceted approaches in spouse abuse treatment. In R. Geffner, S.B. Sorenson & P.K. Lundberg-Love (Red.), Violence and sexual abuse at home: Current issues in spousal battering and child maltreatment (pp. 131-148). New York: Haworth Press.
  49. Lösel, F. (1996). Working with young offenders: The impact of meta-analyses. In C.R. HOLLIN, & K. HOWELLS (Eds.), Clinical approaches to working with young offenders (pp. 57-82). Chichester: John Wiley & Sons.
  50. Lösel, F. (1998). Treatment and management of psychopaths. In D. Cooke, A.E. Forth, & R.D. Hare (Eds.), Psychopathy: Theory, research and implications for society (pp. 303-354). Dordrecht: Kluwer Academic Publishers.
  51. MacMillan, H.L., Wathen, C.N., with the Canadian Task Force on Preventive Health Care. (2001). Prevention and Treatment of Violence Against Women: Systematic Review and Recommendations. CTFPHC Technical Report No. 01-4. London, Ontario: Canadian Task Force.
  52. Miller WR, Rollnick S. Motivational interviewing: Preparing people to change addictive behavior. New York, NY US: Guilford Press, 1991.
  53. The Ministry of Health, New Zealand. (2002). Family Violence Intervention Guidelines for Child and Partner Abuse. Uitgever: Ministry of Health. Plaats van uitgave: Wellington.
  54. Moffit, T.E., Caspi, A., Krueger, R.F., et al. (1997). Do partners agree about abuse in their relationship? A psychometric evaluation of interpartner agreement. Psychological Assessment, 9, 47-56.
  55. Morrel, T.M., Elliott, J.D., Murphy, C.M., et al. (2003). A comparison of cognitive-behavioral and supportive group therapies for male perpetrators of domestic abuse. Behavior Therapy, 24, 77-95.
  56. Murphy, C.M., & Baxter, V.A. (1997). Motivating batterers to change in the treatment context. Journal of Interpersonal Violence, 12, 607-619.
  57. Murphy, C.M., Musser, P.H., & Maton, K.I. (1998). Coordinated community intervention for domestic abusers: Intervention system involvement and criminal recidivism. Journal of Family Violence, 13, 263-284.
  58. Newell, R.G. (1994). The effectiveness of court-mandated counseling for domestic violence: an outcome study. Dissertation Abstracts International, Section A: Humanities and Social Sciences, 53, 1193.
  59. O'Leary, K.D., Barling, J., Aria, I., et al. (1989). Prevalence and stability of physical aggression between spouses. A longitudinal analysis. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 57, 263-268.
  60. O'Leary, K.D., Heyman, R.E., & Neidig, P.H. (1999). Treatment of wife abuse: a comparison of gender- specific and conjoint approaches. Behavior Therapy, 30, 475-506.
  61. Palmer, S.E., Brown, R.A., & Barrera, M.E. (1992). Group treatment program for abusive husbands: long¬term evaluation. The American Journal of Orthopsychiatry, 62, 276-283.
  62. Powers, M.B., Vedel, E., & Emmelkamp, P.M.G. (2008). Behavioral couples therapy (BCT) for alcohol and drug use disorders: a meta-analysis. Clinical Psychology Review, 28, 952-962.
  63. Ramsay, J., Feder, G., Rivas, C., et al. (2005). Advocay Interventions te reduce or eliminate violence and promote the physical and psychosocial well-being of women who experience intimate partner abuse. (Protocol) (1).
  64. Ramsay, J., Rivas, C., & Feder, G. (2005). Interventions to reduce violence and promote the physical and psychosocial well-being of women who experience partner violence: a systematic review of controlled evaluations. Final report. London: Barts and The London Queen Mary's School of Medicine and Dentistry.
  65. Ramsay J, Carter Y, Davidson L, Dunne D, Eldridge S, Feder G et al. Advocacy interventions to reduce or eliminate violence and promote the physical and psychosocial well-being of women who experience intimate partner abuse. Cochrane Database Syst Rev 2009;(3):CD005043.
  66. Rosenfeld, B.D. (1992). Court ordered treatment of spouse abuse. Clinical Psychology Review, 12, 205¬226.
  67. Ruiter, C. de, & Veen, V. (2006). Voorkomen van recidive bij geweldsdelinquenten: wat werkt? Directieve Therapie, 26, 105-125.
  68. Ruiter, C. de, & Veen, V. (2005). Terugdringen van recidive bij geweldsdelinquenten: Werkzame interventies bij relationeel, seksueel en algemeen geweld. [Reducing recidivism in violent offenders: Effective interventions for relational, sexual and general violence] Utrecht: Trimbos-instituut.
  69. Saunders, D.G. (1996). Feminist-cognitive-behavioral and process-psychodynamic treatments for men who batter: interaction of abuser traits and treatment models. Violence and Victims, 11, 393-414.
  70. Scott KL. Stage of change as a predictor of attrition among men in a batterer treatment program. Journal of Family Violence 2004; 19(1):37-47.
  71. Stacey, W.A., & Shupe, A. (1984). An evaluation of three programs for abusive men in Texas. Research Monograph No. 29. Arlington, TX: Center for Social Research, University of Texas.
  72. Stith, S.M., Rosen, K.H., McCollum, E.E., et al. (2004). Treating intimate partnerviolence within intact couple relationships: outcomes of multiple versus individual couple therapy. Journal of Marital and Family Therapy, 30, 305-318.
  73. Straus MA, Gelles, RJ, editors. Physical Violence in American Families: Risk factors and adaptations to violence in 8,145 families. New Brunswick (NJ): Transaction Books; 1990
  74. Sullivan, C., Rumptz, M., Campbell, R., et al. (1996). Retaining participants in longitudinal community research: a comprehensive protocol. Journal of Applied Behavioral Science, 32, 262-276.
  75. Taft, C.T., Murphy, C.M., Elliot, J.D., et al. (2001). Attendance enhancing procedures in group counseling for domestic abusers. Journal of Counseling Psychology, 48, 51-60.
  76. Tolman, R.T., & Bennett, L. (1990). A review of quantitative research on men who batter. Journal of Interpersonal Violence, 5, 87-118.
  77. Waldo, M. (1988). Relationship enhancement counseling groups for wife abusers. Journal of Mental Health Counseling, 10, 37-45.
  78. Weisburd, David, Cynthia Lum and Anthony Petrosino. (2001). Does Research Design Affect Study Outcomes in Criminal Justice? The Annals of the American Academy of Social and Political Sciences, 578(Nov), 50-70.
  79. Wolf, J., Jonker, I., Nicholas, S., et al. (2006). Maat en baat van de vrouwenopvang. Onderzoek naar vraag en aanbod. Amsterdam: SWP.
  80. Woodin EM, O'Leary KD. Partner aggression severity as a risk marker for male and female violence recidivism. Journal of Marital & Family Therapy 2006; 32(3):283-296.
  81. Yerden, I. (2008). Families onder druk. Huiselijk geweld in Marokkaanse en Turkse gezinnen. Amsterdam: Van Gennep.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 01-01-2009

Laatst geautoriseerd  : 01-01-2009

Geplande herbeoordeling  :

De Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie is als houder van deze richtlijn de eerstverantwoordelijke voor de actualiteit van deze richtlijn. Uiterlijk in 2013 bepaalt de NVvP of deze richtlijn nog actueel is. Zo nodig wordt een nieuwe werkgroep geïnstalleerd om de richtlijn te herzien. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.

De andere aan deze richtlijn deelnemende beroepsverenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid ten aanzien van het bewaken van de actualiteit van de aanbevelingen in de richtlijn. Hen wordt verzocht relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied kenbaar te maken aan de eerstverantwoordelijke.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie

Algemene gegevens

De richtlijn is tot stand gekomen met ondersteuning van Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg (CBO) en het Trimbos-instituut en met financiële steun van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, ZonMw.

 

In samenwerking met:

  • Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie
  • Nederlandse Vereniging Sociaal Psychiatrische Verpleegkunde
  • Verpleegkundigen Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulp
  • Artsen Landelijke Vereniging van Eerstelijnspsychologen
  • Beroepsvereniging van Orthopedagogen en Klinisch Pedagogen met een Academische Opleiding
  • Nederlandse Vereniging van Orthopedagogen
  • Vereniging voor Vertrouwensartsen inzake Kindermishandeling
  • Vereniging voor Gedragstherapie en Cognitieve Therapie
  • Movisie

Doel en doelgroep

Doelstelling

Een richtlijn bevat aanbevelingen ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering. In de conclusies wordt aangegeven wat de wetenschappelijke stand van zaken is. De aanbevelingen expliciteren optimaal professioneel handelen in de gezondheidszorg en zijn gebaseerd op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek, aansluitende meningsvorming en overige overwegingen. Deze richtlijn is bedoeld voor alle werkers in de somatische en geestelijke gezondheidszorg en geeft een leidraad voor de dagelijkse praktijk van familiaal huiselijk geweld (FHG) bij kinderen en volwassenen. De richtlijn heeft een algemeen karakter, kan gebruikt worden om beroepsspecifieke richtlijnen te formuleren en biedt aanknopingspunten voor bijvoorbeeld lokale (instituuts- of regiogebonden) protocollen en/of transmurale zorgafspraken.

 

Doelgroep

De richtlijn is geschreven voor alle beroepsgroepen in de eerste-, tweede en derdelijnsgezondheidszorg. Immers alle beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg kunnen in aanraking komen met cliënten die te maken hebben met FHG. De werkgroep heeft zich gerealiseerd dat ook beroepsbeoefenaars in aanpalende gebieden van de gezondheidszorg, zoals de welzijnszorg, ook te maken hebben met en soms intensief betrokken zijn bij FHG. De geformuleerde aanbevelingen kunnen ook voor hen bruikbaar zijn. De specifieke setting kan aanpassingen noodzakelijk maken.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2007 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die met FHG te maken hebben. De samenstelling van de werkgroep is getoetst door FHG experts en dit heeft tot uitbreiding van de werkgroep geleid. Daarnaast is een klankbordgroep samengesteld waarin professionals zitting hebben genomen op persoonlijke titel en op basis van hun expertise. Vanwege borging van voortgang en werkbaarheid was het ondoenlijk om alle beroepsorganisaties als lid van de werkgroep te betrekken.

Bij het samenstellen van de werkgroep is rekening gehouden met geografische spreiding en evenredige vertegenwoordiging van verschillende verenigingen, ‘scholen’ en academische achtergrond. De werkgroepleden zijn door de wetenschappelijke verenigingen gemandateerd voor deelname en de samenstelling van de werkgroep is goedgekeurd door alle deelnemende wetenschappelijke verenigingen. De werkgroepleden zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de tekst.

 

Werkgroep

  • Mw. drs. C.H. Blaauw-Witteveen, vertrouwensarts inzake Kindermishandeling, AMK Zuid-Holland, Gouda. Namens de Vereniging voor Vertrouwensartsen inzake Kindermishandeling.
  • Dhr. prof. dr. F. Boer, hoogleraar kinder- en jeugdpsychiatrie, Academisch Medisch Centrum, Amsterdam, opleider bij de Bascule, Amsterdam. Namens de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie. (Mede lid van de redactiecommissie.)
  • Mw. J. de Boer, maatschappelijk werker, GGZ, Den Helder. Namens de Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers. (Tot 1 augustus 2007.)
  • Mw. drs. I.J.M.    Boomsma, psychiater, GGZ in Geest, Amsterdam. Namens de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie. (Tot 1 juli 2007.)
  • Dhr. drs. J.M. Broekmeijer, psycholoog, De Waag, Almere. Namens het Nederlands Instituut van Psychologen. (Tot 1 januari 2008.)
  • Mw. dr. R. del Canho, kinderarts, Maasziekenhuis, Locatie Zuider, Rotterdam. Namens de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde.
  • Mw. M.A. Doedens, maatschappelijk werker, Kwadraad, Alphen aan den Rijn. Namens de Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers. (Vanaf 1 augustus 2007.) Mw. drs. E.R. Fischer, adviseur, Trimbos-instituut, Utrecht.
  • Mw. drs. J.W. Hagemeijer, adviseur werkgroep, Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO, Utrecht. (Mede lid van de redactiecommissie.)
  • Mw. drs. N. Heerdink-Obenhuijsen, jeugdarts, wetenschappelijk medewerker TNO KvL Leiden. Namens Artsen Jeugdgezondheidszorg Nederland. (Vanaf april 2008.)
  • Mw. drs. S.P.J. Herreman, psychiater,  GGZ Nijmegen, Nijmegen. Namens de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie. (Vanaf 1 september 2007.)
  • Dhr. D.L. Kramer, sociaalpsychiatrisch verpleegkundige, GGZ Kop van Noord-Holland, Den Helder. Namens de Nederlandse Vereniging van Sociaal Psychiatrisch Verpleegkundigen. (Tot 1 mei 2008.)
  • Mw. prof. dr. F. Lamers-Winkelman, bijzonder hoogleraar preventie en hulpverlening inzake kindermishandeling, Vrije Universiteit, Faculteit der Psychologie en Pedagogiek, Amsterdam. Namens de Nederlandse Vereniging van Orthopedagogen. (Vanaf september 2007. Mede lid van de redactiecommissie.)
  • Mw. drs. M.J. van Lawick, hoofd opleidingen, Lorentzhuis, Haarlem. Namens de Nederlandse Vereniging voor Relatie en Gezinstherapie. (Mede lid van de redactiecommissie.)
  • Mw. dr. S.H. Lo Fo Wong, huisarts, UMC St Radboud, Vrouwenstudies Medische Wetenschappen, Nijmegen. Namens het Nederlands Huisartsen Genootschap. (Mede lid van de redactiecommissie.)
  • Dhr. P. Machielse, SEH-verpleegkundige, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam. Namens de Nederlandse Vereniging Spoedeisende Hulp Verpleegkundigen.
  • Dhr. drs. G.J. Prosman, eerstelijnspsycholoog, UMC St. Radboud, Nijmegen. Namens de Landelijke Vereniging van Eerstelijnspsychologen. (Tot mei 2008.)
  • Mw. drs. H. Room, gedragswetenschapper, Ma Zandbergen, Utrecht. Namens de Beroepsvereniging van Orthopedagogen en Klinisch Pedagogen met een Academische Opleiding.
  • Mw. prof. dr. C. de Ruiter, professor forensische psychiatrie, Universiteit Maastricht, Maastricht. Namens het Nederlands Instituut van Psychologen. (Vanaf april 2008.)
  • Mw. dr. H.A. Scholing, klinisch psycholoog, Centrum De Waag, Amsterdam. Namens de Vereniging voor Gedragstherapie en Cognitieve Therapie. (Mede lid van de redactiecommissie.)
  • Dhr. P.F. Steenkist, sociaalpsychiatrische verpleegkundige, GGZ Westelijk Noord- Brabant. Namens de Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland. (Vanaf april 2008.)
  • Dhr. prof. dr. W. van Tilburg, emeritus hoogleraar klinische psychiatrie (voorzitter), Aalsmeer. (Mede lid van de redactiecommissie.)
  • Mw. drs. L.M.M. Veraart-Schelfhout, huisarts n.p., Velp. Vrouwenstudies Medische Wetenschappen, Nijmegen. Namens het Nederlands Huisartsen Genootschap. (Mede lid van de redactiecommissie.)
  • Mw. drs. M.M. Visser, klinisch psycholoog, Kinder- en Jeugdtraumacentrum/Jeugdriagg NHZ, Haarlem. Namens de Nederlandse Vereniging van Orthopedagogen. (Vanaf 1 september 2007.)
  • Mw. drs. M.M. Wagenaar-Fischer, wetenschappelijk medewerker en jeugdarts, TNO Kwaliteit van Leven, Leiden. Namens Artsen Jeugdgezondheidszorg Nederland.
  • Mw. dr. M.M. Wegelin, GZ-psycholoog en hoofd behandeling stichting Toevluchtsoord te Groningen (vrouwenopvang en ambulante hulpverlening bij huiselijk geweld).
  • Mw. dr. Y. Winants, arts-beleidsmedewerker, Movisie, Utrecht. Namens Movisie.
  • Mw. drs. M.A. Witten, SEH-arts, Diakonessenhuis te Utrecht. Namens de Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen.

Belangenverklaringen

Een map met verklaringen van werkgroepleden over mogelijke financiële belangenverstrengeling ligt ter inzage bij het Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO en een overzicht is hieronder weergegeven. Er zijn geen bijzondere vormen van belangenverstrengeling gemeld.

 

 

Overzicht belangenverklaringen werkgroepleden

Activiteiten die de leden van de werkgroep Familiaal Huiselijk Geweld in de afgelopen drie
jaar hebben ontplooid op uitnodiging van of met subsidie van de farmaceutische industrie.

 

Werkgroeplid

Firma

Activiteit

Anders

Mw.       drs.        C.H.

Blaauw-Witteveen

 

Geen

 

Prof.dr. F. Boer

 

Geen

 

Mw. J. de Boer

 

Geen

 

Mw.      drs.       I.J.M.

Boomsma

Wyeth        (sponsor

symposium)

Astra Zeneca

Cursus        (2x        wel

vergoeding gekregen)

Workshopleider        in

symposium           voor

huisartsen            Zuid-

Kennemerland Voorzitter symposium t.b.v.          psychiaters

Geestgronden

Drs. J.M. Broekmeijer

 

Geen

 

Mw. dr. R. del Canho

 

Geen

 

Mw. M.A. Doedens

 

Geen

 

Mw.         drs.          N.

Heerdink-

Obenhuijsen

 

Geen

 

Mw. drs. S.P.J. Herreman

 

Geen

 

D.L. Kramer

 

Geen

 

Mw.       prof.dr.       F.

Lamers-Winkelman

 

Geen

 

Mw. drs. M.J. van Lawick

 

Geen

 

Mw. dr. S.H. Lo Fo Wong

 

Geen

 

P. Machielse

NVSHV

 

Ontwikkeling landelijke protocollen SEH

Drs. G.J. Prosman

 

Geen

 

Mw. drs. H. Room

 

Geen

 

Mw. prof.dr. C. de Ruiter

 

Geen

 

Mw. dr. H.A. Scholing

 

Geen

 

P.F. Steenkist

 

Geen

 

Prof.dr.     W.      van Tilburg

Lundbeck, Lily

Cursus (niet in dienst)

 

Mw. drs. L.M.M. Veraart-Schelfhout

 

Geen

 

Mw. drs. M.M. Visser

 

Geen

 

Mw.       drs.       M.M.

Wagenaar-Fischer

 

Geen

 

Mw.        dr.        M.M.

Wegelin

 

Geen

 

Mw. dr. Y. Winants

Movir

Wetenschappelijk onderzoek naar ‘burn- out’ onder huisartsen

 

Mw. drs. M.A. Witten

 

Geen

 

Inbreng patiëntenperspectief

Movisie heeft ervaring met het in kaart brengen van het slachtoffer- en plegersperspectief bij familiaal huiselijk geweld. Daarover heeft Movisie bij de werkgroep documentatiemateriaal aangeleverd (persoonlijke verhalen van slachtoffers; uitgaven van de Vereniging tegen seksuele kindermishandeling; www.movisie.nl). De werkgroep heeft gebruikgemaakt van de inhoud van deze documentatie voor de formulering van overwegingen vanuit patiëntenperspectief.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

Tijdens de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. De richtlijn is verspreid onder alle relevante beroepsgroepen en instellingen. Een samenvatting van de richtlijn is gepubliceerd in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde en in tijdschriften van de deelnemende wetenschappelijke verenigingen. Ook is de richtlijn te downloaden vanaf de website van het Trimbos-instituut (www.trimbos.nl of www.ggzrichtlijnen.nl) en het CBO (www.cbo.nl).

Werkwijze

De werkgroep heeft twee jaar (veertien vergaderingen) aan de totstandkoming van de richtlijn gewerkt. De werkgroepleden zochten systematisch naar literatuur en beoordeelden kwaliteit en inhoud ervan. Vervolgens schreven zij een paragraaf of hoofdstuk waarin de literatuur werd verwerkt. Tijdens vergaderingen lichtten zij hun teksten toe, dachten mee en discussieerden over andere hoofdstukken. De conceptrichtlijn is eind 2008 schriftelijk aan alle betrokken beroepsverenigingen aangeboden. De ontvangen commentaren zijn waar mogelijk verwerkt in de definitieve richtlijn.

 

Uitgangsvragen

De werkgroep is bij het opstellen van de uitgangsvragen uitgegaan van het proces van signaleren, herkennen, bespreken, handelen, melden, diagnostiek en behandeling bij familiaal huiselijk geweld. De richtlijn gaat niet in op specifieke thema’s, zoals mishandeling van en door ouderen, mishandeling van personen in een instelling, eergerelateerd geweld of oudermishandeling (kinderen die hun ouders mishandelen). De omvang van het onderwerp heeft de diepgang soms beperkt.

 

Wetenschappelijke onderbouwing

De richtlijn is voor zover mogelijk gebaseerd op bewijs uit gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek. Relevante artikelen werden gezocht door het verrichten van systematische zoekacties. Er werd gezocht in de Cochrane database, Medline, PsycINFO, en bij vragen waar dit relevant is ook in Cinahl, vanaf 1996 tot en met maart 2006. Voor de gehanteerde zoektermen wordt verwezen naar Appendix C. Op verzoek zijn de volledige zoekstrategieën beschikbaar. Daarnaast werden artikelen geëxtraheerd uit referentielijsten van opgevraagde literatuur en zijn enkele relevante publicaties tot januari 2009 meegenomen. Lopend onderzoek is buiten beschouwing gelaten.

De geselecteerde artikelen zijn vervolgens door de werkgroepleden beoordeeld op kwaliteit van het onderzoek en gegradeerd naar mate van bewijs. Hierbij is de standaardindeling gebruikt: zie tabel 1. Na selectie door de werkgroepleden bleven de artikelen over die als onderbouwing bij de verschillende conclusies staan vermeld.

De beoordeling van de verschillende artikelen is opgenomen in bijlage Q en soms ook onder het kopje ‘samenvatting van de literatuur’. Het wetenschappelijk bewijs is vervolgens kort samengevat in een ‘conclusie’. De belangrijkste literatuur waarop deze conclusie is gebaseerd staat bij de conclusie vermeld, inclusief de mate van bewijs (zie tabel 2).

Voor het formuleren van een aanbeveling zijn er naast het wetenschappelijk bewijs vaak nog andere aspecten van belang, bijvoorbeeld patiëntenvoorkeuren, kosten, beschikbaarheid of organisatorische aspecten. Deze aspecten worden, voor zover niet wetenschappelijk onderzocht, vermeld onder het kopje ‘overige overwegingen’. In de overige overwegingen spelen de ervaring en de mening van de werkgroepleden een belangrijke rol. De ‘aanbeveling’ is het resultaat van de combinatie van het beschikbare bewijs en de overige overwegingen. Voor een aantal vragen zijn evidencetabellen gemaakt (zie Appendix O).

 

Tabel 1: Indeling van methodologische kwaliteit van individuele studies

 

Interventie

Diagnostisch accuratesse onderzoek

Schade of bijwerkingen, etiologie, prognose*

A1

Systematisch review van tenminste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau.

A2

Gerandomiseerd dubbelblind vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit van voldoende omvang.

Onderzoek ten opzichte van een referentietest (een ‘gouden standaard’) met tevoren gedefinieerde afkapwaarden en onafhankelijke beoordeling van de resultaten van test en gouden standaard, betreffende een voldoende serie van opeenvolgende patiënten die allen de index- en referentietest hebben gehad.

Prospectief cohort onderzoek van voldoende omvang en follow-up, waarbij adequaat gecontroleerd is voor ‘confounding’ en selectieve follow-up voldoende is uitgesloten.

B

Vergelijkend onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 (hieronder valt ook patiënt-controle onderzoek, cohort-onderzoek.

Onderzoek ten opzichte van een referentietest, maar niet met alle kenmerken die onder A2 zijn genoemd.

Prospectief cohort onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 of retrospectief cohort onderzoek of patiënt- controle onderzoek.

C

Niet-vergelijkend onderzoek

D

Mening van deskundigen

*Deze classificatie is alleen van toepassing in situaties waarin om ethische of andere redenen gecontroleerde trials niet mogelijk zijn. Zijn die wel mogelijk dan geldt de classificatie voor interventies.

 

Tabel 2: Niveau van bewijs van de conclusie

 

Conclusie gebaseerd op

1

Onderzoek van niveau A1 of ten minste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A2.

2

Eén onderzoek van niveau A2 of ten minste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B.

3

Eén onderzoek van niveau B of C.

4

Mening van deskundigen.

 

Kwalitatief onderzoek

Uitgangspunt voor het graderen van het bewijs uit individuele kwalitatieve studies is de ‘score’ van een studie op basis van het literatuurbeoordelingsformulier (zie website CBO). In dit formulier staan zeven items (onderzoeksdoel, onderzoeksmethode, selectie van onderzoekspersonen, technieken voor dataverzameling, theoretisch kader, data-analyse, weergave van conclusies en resultaten) vermeld waarmee de kwaliteit van een studie kan worden geïnventariseerd. Aan de hand van de afzonderlijke oordelen ten aanzien van de zeven items komt de beoordelaar tot een eindoordeel. Dit gebeurt in termen van de mate van geloofwaardigheid van een studie.

Wanneer het een synthese van kwalitatieve studies betreft, is de beoordeling deels identiek aan die van een systematische review van kwantitatieve studies. Hiervoor kunnen de eerste zes items (vraagstelling, zoekactie, selectieprocedure, data-extractie, kwaliteitsbeoordeling, beschrijving van primaire studies) van het beoordelingsformulier van een systematische review van RCT’s worden gebruikt. Een noodzakelijke, maar niet voldoende voorwaarde voor een goede synthese is dat de meeste van de zes items voldoende zijn gescoord.

Van een goede metasynthese (niveau ++) is sprake wanneer:

- de thema’s/metaforen en ervaringen van onderzoekspersonen zoals gerapporteerd in de individuele studies, sterk op elkaar lijken (‘consistentie’), en

- de onderzoekspersonen en beschreven interventies steeds de relevante populatie en interventies betreffen (‘directheid’), en

- vrijwel alle individuele studies niveau + hebben.

Wordt aan deze voorwaarden niet helemaal voldaan, dan kan afhankelijk van de mate waarin dat het geval is, het niveau worden verlaagd tot +/- of tot -.

 

Tabel 3: Gradering van kwalitatief onderzoek

Niveau

Studie

++

Geloofwaardige metasynthese  (synoniemen: meta-etnografie, kwalitatieve meta-analyse, metastudie) van kwalitatieve studies.

+

Geloofwaardige studie.

+/-

Studie waarvan de geloofwaardigheid twijfelachtig is.

-

Weinig geloofwaardige studie.

 

Noot

Deze (concept)richtlijn is opgesteld aan de hand van het Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation (AGREE) instrument. Dit instrument is in een Europees verband opgesteld om de procedurele kwaliteit van richtlijnen te kunnen beoordelen. Door de aspecten van AGREE te verwerken in de inleiding van de richtlijn, wordt duidelijk aan welke kwaliteitseisen is voldaan.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Beroepsbeoefenaars uitvoeren interventies FHG