Hoorzorg voor slechthorende kinderen van 4 tot 18 jaar

Initiatief: NVKF Aantal modules: 54

Zorg gericht op de algehele ontwikkeling bij matig tot ernstig blijvend gehoorverlies

Uitgangsvraag

Welke factoren in de algehele ontwikkeling zijn relevant om te monitoren bij kinderen met een matig tot ernstig blijvend gehoorverlies in het beste oor?

Aanbeveling

Monitor bij de periodieke gehoorcontroles de algehele ontwikkeling aan de hand van een checklist over de verschillende ontwikkelingsdomeinen en externe relevante informatie. Vraag wanneer het nodig is informatie op bij betrokkenen vanuit zorg en onderwijs.

Bespreek het kind in multidisciplinair teamverband in geval van:

  • een hulpvraag van kind en/of de ouders;
  • twijfels over de algehele ontwikkeling bij de onderzoeker en/of betrokkenen vanuit zorg en/of onderwijs.

 

Bespreek hulpvragen over de algehele ontwikkeling in multidisciplinair teamverband en overweeg in overleg met ouders verdere diagnostiek naar de algehele ontwikkeling aan de hand van gestandaardiseerde testen, vragenlijsten, observatie en/of informatie van betrokkenen (denk aan een behandelend logopedist en/of school). Wees alert op bijkomende problemen.

 

Overweeg om de algehele ontwikkeling bij deze groep kinderen op vaste meetmomenten in kaart te brengen aan de hand van risicomomenten in de algehele ontwikkeling. Advies is om dit onderzoek te combineren met andersoortige onderzoeken (zie tevens de module Spraak- en taalontwikkeling).

 

Bespreek de onderzoeksresultaten in multidisciplinair teamverband en plaats deze in het licht van het gehoorverlies. Schets met elkaar een integratief beeld, waarbij de rol van het gehoorverlies, overige onderzoeksresultaten en eventuele bijkomende problemen worden meegewogen.

 

Formuleer concrete adviezen ten aanzien van vervolgonderzoek, begeleiding of interventie en stem deze af met ouders (en oudere kinderen) en eventueel andere betrokkenen vanuit zorg en onderwijs.

 

Breng de onderwijsbehoeften en de hulpvragen van school in kaart en bespreek na afstemming met ouders zo nodig met school of een aanmelding bij een Aanmeldpunt wenselijk is voor het aanvragen van een onderwijsarrangement vanuit een instelling gespecialiseerd in begeleiding en onderwijs aan kinderen met een auditieve beperking.

 

Bespreek verkregen onderzoeksresultaten in multidisciplinair teamverband en overweeg specialistisch onderzoek wanneer de hulpvraag onvoldoende beantwoord kan worden (zie de module 'Organisatie van zorg'). Hierbij kan gedacht worden aan neuropsychologisch onderzoek of onderzoek naar de sociaal-emotionele ontwikkeling.

 

Bied ouders en het kind psycho-educatie op maat over de rol van het gehoorverlies en licht ouders (en oudere kinderen) goed in over eventuele effecten en behandel-/diagnostische mogelijkheden zodat zij goede, weloverwogen beslissingen kunnen maken ten aanzien van de zorgbehoeften van hun kind.

 

Overweeg in multidisciplinair teamverband of de inzet van (extra) hoorhulpmiddelen een meerwaarde kan bieden in moeilijkere luistersituaties met als doel betere auditieve input en/of minder luisterinspanning.

Overwegingen

Gehoorverlies kan een grote impact hebben op de ontwikkeling van een kind. Uit onderzoek blijkt dat slechthorende kinderen en jongeren in vergelijking met goedhorende kinderen, naast taalproblemen, meer risico lopen op problemen in onder andere de cognitieve en de didactische ontwikkeling (Hintermair, 2013; Poulisse, 2010; Gottardis, 2011) en de sociaal-emotionele ontwikkeling en het gedrag (Wong, 2017; van Gent, 2012; Coll, 2009; Dalton, 2013; Antia, 2015; Netten, 2017; Theunissen, 2014). Soms is een gehoorverlies een onderdeel van bredere ((non)syndromale) ontwikkelingsproblematiek. Bij deze kinderen zijn de problemen in de algehele ontwikkeling niet altijd een gevolg van het gehoorverlies an sich.

 

Wat betreft de cognitieve ontwikkeling bij kinderen met een matig tot ernstig gehoorverlies zien we in de dagelijkse praktijk, net als bij goedhorende leeftijdsgenoten, een grote diversiteit. In de monitoring dient hier rekening mee gehouden te worden en gaat het uiteindelijk om maatwerk. Bij divers onderzoek komt naar voren dat kinderen met ernstige gehoorverliezen geen verschil laten zien in de mate van intelligentie als deze op niet-verbale wijze wordt afgenomen in vergelijking met goedhorende kinderen (Maller en Braden, 1993, 2011). Op intelligentietesten met een meer verbaal karakter behalen slechthorende kinderen echter vaker een significant lager resultaat in vergelijking met de gemiddelde goedhorende leerling (Maller en Braden, 1993). Aangenomen wordt dat het incidenteel leren bij slechthorende kinderen over het algemeen afwijkend verloopt, waardoor hiaten in de algemene kennis kunnen ontstaan. Aannemelijk is dat bij kinderen met een matig tot ernstig gehoorverlies deze problemen zich kunnen voordoen door minder goed horen en een mogelijk matig spraakverstaan, waardoor de luisterinspanning en vermoeidheid toenemen. De cognitieve capaciteiten zoals de aandacht en het werkgeheugen staan daardoor meer onder druk. Onderzoek naar de ontwikkeling van executieve functies bij slechthorende kinderen laat op veel gebieden tekorten of een vertraagd ontwikkelingsverloop zien (onder andere problemen in inhibitie, verbaal en visueel ruimtelijk werkgeheugen, cognitieve flexibiliteit, emotieregulatie en volgehouden aandacht) (Vissers, 2019; Hintermair, 2013; Holt, 2019). Zwakke executieve functies kunnen een nadelig effect hebben op het dagelijks functioneren, de sociaal-emotionele ontwikkeling en het sociaal-functioneren en de spraak- en taalontwikkeling van een kind. Leerresultaten van slechthorende kinderen blijken vaker achter te lopen in vergelijking met die van goedhorende kinderen. Er worden in zowel regulier als speciaal onderwijs achterstanden en problemen gemeld bij onder andere het technisch en begrijpend lezen (Tomblin, 2018; Worsfold, 2018), spelling en rekenvaardigheden (Knoors, 2014). Kinderen met matige gehoorverliezen hebben daarnaast de helft minder kans op participatie aan hoger onderwijs in vergelijking met goedhorende leeftijdsgenoten (Idstad, 2019). Door deze problemen waar kinderen met matige en ernstige gehoorverliezen tegen aanlopen, lijkt intensieve monitoring wenselijk.

 

Leerresultaten van veel slechthorende kinderen en jongeren blijven vaak achter in vergelijking met hun goedhorende leeftijdsgenoten. Er worden zowel in het speciaal als regulier onderwijs achterstanden en problemen gemeld bij onder andere het technisch en begrijpend lezen, spellen en rekenvaardigheden (Knoors en Marschark, 2014) bij kinderen met een gehoorverlies. Aandacht voor de didactische ontwikkeling, waaronder schoolvorderingen, CITO-uitslagen, compensatiemogelijkheden binnen de monitoring is dan ook wenselijk.

 

Uit onderzoek blijkt verder dat psychosociale problemen vaker voorkomen bij kinderen met gehoorverlies, ongeacht de ernst van het gehoorverlies, in vergelijking met horende kinderen (Dammeyer, 2010; Kouwenberg, 2012; Wong, 2017). Zo kunnen de kinderen met matige en ernstige gehoorverliezen beperkingen laten zien in het ontwikkelen van sociale cognitie (het herkennen, begrijpen en reguleren van emoties, de ontwikkeling van empathisch vermogen en de Theory of Mind) (Netten, 2015, 2017). Ook komen andere gedrags- en psychische problemen regelmatig voor (Theunissen, 2014). Dit alles is gerelateerd aan psychisch welbevinden (Rieffe, 2009). Soms ontstaat miscommunicatie, omdat kinderen niet alles goed verstaan en informatie missen in het contact met leeftijdsgenoten waardoor kinderen wantrouw of achterdocht kunnen ontwikkelen. Kinderen kunnen zich terugtrekken uit het contact met anderen en tonen minder zelfvertrouwen waardoor er minder sociale kilometers worden gemaakt (Theunissen, 2014). Zij kunnen daardoor de kwaliteit van hun leven op een aantal gebieden minder positief beoordelen dan horende leeftijdgenoten, hetgeen uiteindelijk kan zorgen voor het ontstaan van psychische stoornissen op latere leeftijd. Ook hebben zij moeite om het gehoorverlies als deel van hun eigen identiteit te zien, waardoor er onvoldoende inzicht is in hun eigen mogelijkheden en beperkingen (Hintermair, 2008) en er geen sterk gevoel van eigenwaarde en zelfvertrouwen ontwikkeld wordt. Als problemen langer duren, kan dit schade toebrengen aan de ontwikkeling van het slechthorende kind. Afhankelijk van de aanwezigheid van beschermende en/of risicofactoren kunnen er bij een slechthorend kind dus bredere problemen ontwikkelen, ongeacht de ernst van het gehoorverlies.

 

De relatie tussen ouder en een kind speelt bij veel van de bovengenoemde ontwikkelingsdomeinen een belangrijke rol. Een adequate hechting en ouder-kind interactie liggen ten grondslag aan veel van de vaardigheden die een kind ontwikkelt. Tijdens de interactie van een ouder met zijn of haar kind breidt het kind zijn taalervaringen en sociaal-emotionele ervaringen uit waardoor deze vaardigheden versterken (Dirks, 2018). De interactie en de gedeelde aandacht van ouders met hun matig slechthorende kind blijken vaak korter, minder taalrijk en minder betekenisvol te zijn dan bij goedhorende kinderen waardoor zij meer risico lopen op ontwikkelingsproblemen. Zo ondervinden deze kinderen mede daardoor meer moeilijkheden bij het begrijpen van intenties van de ander en geven zijn zelf ook minder communicatieve signalen af. Wat betreft de psychosociale ontwikkeling en het executief functioneren wordt gezien dat onder andere het samenzijn van het gezin (‘family cohesion’) en de mate van expressiviteit en positieve stimulering binnen het gezin zorgen voor betere sociale vaardigheden, inhibitie en werkgeheugen bij kinderen met matige tot ernstige gehoorverliezen (Holt, 2019). Gezien het feit dat vanuit de ouder-kind interactie de basis gelegd wordt voor hoe een kind zich hecht en ontwikkelt op verschillende domeinen, wordt er voor gepleit regelmatig stil te staan bij de ouder-kind relatie. Van belang binnen de diagnostiek en interventie is goed te filteren welke problemen in de algehele ontwikkeling te relateren zijn aan gehoorverlies en welke problemen een andere oorzaak hebben. Bovengenoemde vaardigheden zijn gerelateerd aan het niveau van de spraak- en taalontwikkeling van een kind en zijn/haar communicatieve vaardigheden. Aangezien elk kind zijn eigen beschermende en risicofactoren heeft wat betreft de ontwikkeling en zijn/haar omgeving én de ernst van zijn/haar gehoorverlies anders ervaart, is diagnostiek naar de algehele ontwikkeling maatwerk. Niet alle kinderen ontwikkelen eerder genoemde problemen, dus per individu en per hulpvraag bekijken lijkt noodzakelijk.

 

Bij monitoring en eventuele interventie bij de kinderen met matig tot ernstige gehoorverliezen dient rekening gehouden te worden met de grote variëteit in de aanwezige problemen in hun functioneren en in de verschillende ontwikkelingsdomeinen. Periodieke monitoring van de cognitieve ontwikkeling (intelligentie, executieve functies), de didactische ontwikkeling, de sociaal-emotionele ontwikkeling en het gedrag en vroegtijdige signalering van ontwikkelingsproblemen is wenselijk. Een belangrijke randvoorwaarde voor deze monitoring is een goed auditief functioneren en goede hoorrevalidatie (onder andere goed ingestelde hoorhulpmiddelen, leeftijd waarop revalidatie gestart wordt, draagduur). Het is wenselijk om deze monitoring multidisciplinair en parallel te laten plaatsvinden met de diagnostiek naar de spraak- en taalontwikkeling (zie hiervoor de module spraak- en taalontwikkeling).

 

Vanuit de literatuur is niet bekend wat de meerwaarde is om bij deze groep van slechthorende kinderen op vaste momenten diagnostiek naar de algehele ontwikkeling (en spraak- en taalontwikkeling) uit te voeren. Dit kan lokaal binnen een audiologisch centrum overwogen worden. Om tijdig onderzoek, advies, begeleiding en eventuele interventie te bieden aan een kind is het belangrijk om de algehele ontwikkeling periodiek te monitoren en gegevens hieromtrent te noteren in het patiëntendossier. Bespreek het kind multidisciplinair als ouders en/of het kind een hulpvraag hebben op het gebied van de algehele ontwikkeling en/of als er twijfels zijn over deze ontwikkeling bij de onderzoeker zelf en/of betrokkenen vanuit zorg en/of onderwijs. Een laagdrempelig en logistiek handig moment voor monitoring is het periodieke bezoek voor controle van het gehoor (zie voor aanbevelingen ten aanzien van de herhaaltermijn voor controles de module Diagnostiek voor controle van het auditief functioneren).

 

Als een kind met een matig tot ernstig gehoorverlies onderwijs volgt binnen het speciaal onderwijs voor kinderen met een auditieve en/of communicatieve beperking zal veel van de diagnostiek naar de algehele ontwikkeling en begeleiding op de school plaatsvinden. Als de monitoring van de algehele ontwikkeling op het Audiologisch Centrum plaatsvindt, dient dit in afstemming met de school te gebeuren. Tijdens het bezoek op het Audiologisch Centrum kunnen vragen gesteld worden over de algehele ontwikkeling aan de hand van een checklist, opgesteld door een gedragswetenschapper. Daarnaast dient belangrijke informatie bij betrokkenen opgevraagd te worden (bijvoorbeeld bij school aan de hand van een schoolvragenlijst, behandelverslagen of onderwijsrapporten). Als er zorgen of vragen zijn over de algehele ontwikkeling, dient het kind besproken te worden in een multidisciplinair team. Binnen dit multidisciplinaire overleg wordt verder beleid afgestemd. Er kan besloten worden om contact op te nemen met betrokkenen vanuit zorg en onderwijs voor het verduidelijken van de hulpvraag en het verkrijgen van informatie. Wanneer deze informatie onvoldoende handvatten biedt voor het beantwoorden van de hulpvraag, kan er in overleg met ouders besloten worden tot het inzetten van diagnostiek naar de algehele ontwikkeling. Dit gebeurt aan de aan de hand van gestandaardiseerde meetinstrumenten en vragenlijsten, observaties, gesprekken met ouders en informatie vanuit de omgeving van het kind.

 

De invulling van de diagnostiek bij kinderen met matige tot ernstige gehoorverliezen varieert en is afhankelijk van de hulpvraag. Er kan gedacht worden aan het in kaart brengen van de cognitieve vaardigheden (intelligentie, executieve functies, leervoorwaarden), gedrag en/of de sociaal-emotionele ontwikkeling. Belangrijk is om alert te zijn op eventuele bijkomende problematiek, zoals onder andere bijzonderheden in gezondheid, visus, uiterlijke bijzonderheden, motoriek, vroege ontwikkeling, achteruitgang in vaardigheden, lees- en spellingsproblemen. De verkregen onderzoeksresultaten worden multidisciplinair besproken en worden geplaatst in het licht van het gehoorverlies. Er wordt een integratief beeld geschetst van het kind en zijn/haar problematiek. De rol van het gehoorverlies en eventueel bijkomende problemen zoals spraak- en taalproblemen, motorische problemen, medische bijzonderheden of problemen met de hoorrevalidatie en didactische vorderingen worden hierin meegenomen. Verdere advisering, begeleiding en/of behandeling (bijvoorbeeld gespecialiseerde behandeling in het gezin vanuit een instelling gespecialiseerd in behandeling voor kinderen met een auditieve en/of communicatieve beperking[1]) worden geformuleerd en afgestemd met ouders en waar nodig betrokkenen vanuit zorg en onderwijs. Voor deze advisering kan het wenselijk zijn om de onderwijsbehoeften van het kind in kaart te brengen en mogelijke risicofactoren op te sporen. Afhankelijk van deze onderwijsbehoeften en de mate van het gehoorverlies kan (naast het geven van handelingsgerichte adviezen) na overleg met school bekeken worden of een aanmelding bij een Aanmeldpunt wenselijk is (aanvragen van een consultatie of een onderwijsarrangement voor kinderen met een auditieve en/of communicatieve beperking). Informeren van ouders, kind en betrokkenen vanuit zorg en onderwijs door middel van psycho-educatie zijn belangrijk om goed om te kunnen gaan met de gevolgen van het gehoorverlies. Ook kunnen zij hierdoor weloverwogen beslissingen maken ten aanzien van de zorgbehoeften van hun kind. Idealiter is er de mogelijkheid voor aanvullende diagnostiek naar bijvoorbeeld neuropsychologische functies, sociaal-emotionele ontwikkeling, gedrag of persoonlijkheid wanneer de hulpvraag multidisciplinair onvoldoende beantwoord kan worden en verder gespecialiseerd onderzoek wenselijk wordt geacht.

 

Iedere ontwikkelingsperiode kan andere vragen of problemen opleveren in de algehele ontwikkeling. Op basis van de expert opinion, relevante wetenschappelijke literatuur en de basisontwikkelingspsychologie wordt er voor gepleit om de algehele ontwikkeling regelmatig te monitoren. Met in acht neming van de basisontwikkelingspsychologie en de momenten van spraak- en taaldiagnostiek (zie de module Zorg gericht op de spraak- en taalontwikkeling) lijkt het zinvol om op de volgende momenten gerichte monitoring van een gedragswetenschapper voor de algehele ontwikkeling in te zetten waarbij afweging van diagnostiek mogelijk is:

  • In groep 2. Belangrijk in dit stadium is om de leervoorwaarden en verwachtingen in beeld te brengen en aandacht te hebben voor de sociaal-emotionele ontwikkeling en executieve functies. Uit onderzoek blijkt dat bij vijfjarigen facetten als goede spraak- en taalontwikkeling, een sterke niet-verbale intelligentie en goed auditief functioneren de psychosociale ontwikkeling positief beïnvloeden (Wong, 2017). Monitoring op deze leeftijd is dan ook zinvol.
  • In groep 3. Aandachtspunten zijn monitoren van de leerontwikkeling en het welbevinden, de start van het lezen en spellen en rekenen, spraakverstaan in de klas en luisterinspanning.
  • In groep 5. Aandachtspunten zijn de vaardigheden van begrijpend luisteren en begrijpend lezen, de executieve functies, taalvaardigheden en sociale vaardigheden, het welbevinden en de identiteitsvorming.
  • In groep 7. Aandachtspunten zijn de leerontwikkeling, welbevinden, sociaal-emotionele ontwikkeling en executief functioneren. In deze leeftijd speelt de overstap naar voortgezet onderwijs een belangrijke rol, waardoor het wenselijk kan zijn om de intelligentie in kaart te brengen voor een duidelijk beeld van de sterke en minder sterke vaardigheden.
  • Eerste / tweede jaar van het voortgezet onderwijs. Follow-up over de voortgang van de leerontwikkeling, welbevinden, identiteitsvorming in het licht van de puberteit.
  • Eventueel extra aandacht geboden bij de overgang van studeren naar werken.

 

Er kan gedacht worden aan het afnemen van de volgende testmaterialen:

  • Intelligentietests, die zowel op niet-verbale als meer verbale wijze intelligentie meten.
  • Testen ten behoeve van eventuele verdiepende diagnostiek naar onder andere de neuropsychologische functies, de aandacht, de sociale cognitie, de sociaal-emotionele ontwikkeling.
  • Vragenlijsten over het gedrag, de sociaal-emotionele ontwikkeling, de ouder-kind relatie, competentiebeleving, kwaliteit van leven, auditief functioneren, hechting, sensorische informatieverwerking en executieve functies.
  • Schoolvragenlijsten.

[1] Voor meer informatie zie www.simea.nl.

Onderbouwing

Een gehoorverlies kan een grote impact hebben op de ontwikkeling van een kind. Kinderen met gehoorverlies lopen in vergelijking met horende kinderen meer risico op problemen in onder andere de spraak- en taalontwikkeling, de cognitieve, de didactische en de sociaal-emotionele ontwikkeling en het gedrag. Hierdoor kunnen deze kinderen minder competentie en minder kwaliteit van leven ervaren dan goedhorende leeftijdsgenoten. Ook kan het gehoorverlies negatieve gevolgen hebben voor het dagelijks functioneren thuis en op school. Het is daarom belangrijk de kinderen en jongeren op de verschillende ontwikkelingsdomeinen te monitoren, zodat er inzicht verkregen kan worden in het functioneren van het kind. Daarnaast is het van belang de kinderen en hun omgeving te leren hoe adequaat om te gaan met de gevolgen van hun gehoorverlies en eventuele negatieve gevolgen te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken door tijdige interventie en/of begeleiding.

Om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden is er een systematische literatuuranalyse verricht naar de volgende zoekvraag:

Welke factoren voorspellen of een slechthorend kind van 4 tot 18 jaar een verhoogd risico loopt op problemen in de algehele ontwikkeling?[1]

 

P: kinderen van 4 tot 18 jaar met een langdurig of blijvend gehoorverlies met luchtgeleidingsdrempels gelijk of ongunstiger dan 20 dB HL (al of niet beperkt tot de hoge tonen of één oor);

I: aanwezigheid van voorspellende factoren van de uitkomst, bijvoorbeeld: leeftijd, geslacht, type gehoorverlies, duur van gehoorverlies, mate van gehoorverlies;

C: afwezigheid van voorspellende factoren van de uitkomst;

O: algehele ontwikkeling.

 

Zoeken en selecteren (Methode)

In de databases Medline (via OVID) en Embase (via Embase.com) is op 29 oktober 2019 met relevante zoektermen gezocht naar Systematische reviews observationele cohort studies waarin is gekeken naar voorstellende factoren op de algehele ontwikkeling van kinderen met gehoorverlies. De zoekverantwoording is weergegeven onder het tabblad verantwoording. De literatuurzoekactie leverde 2568 treffers op. Studies werden geselecteerd op grond van de volgende selectiecriteria:

  • Studies betroffen kinderen met gehoorverlies van 4 tot 18 jaar.
  • Studies bevatte een multivariaat model dat minimaal intern gevalideerd was waarin was gekeken naar voorspellende factoren op de algehele ontwikkeling van kinderen.

Op basis van titel en abstract werden geen studies geselecteerd die aan bovenstaande criteria voldeden. Om deze reden is er geen literatuuranalyse uitgewerkt. De aanbevelingen en overwegingen zijn opgesteld door de werkgroepleden op basis van expert opinion en onderbouwd met beschikbare literatuur.


[1] Het literatuuronderzoek en de analyse van de gevonden literatuur is voor alle categorieën van gehoorverlies gezamenlijk uitgevoerd.

  1. Antia, S. D., & Kreimeyer, K. H. (2015). Social competence of deaf and hard-of-hearing children. Professional Perspectives On Deafness: Evidence and Applications.
  2. Ching, T. Y. C., Day, J., Dillon, H., Gardner-Berry, K., Hou, S., Seeto, M., Wong, A., & Zhang, V. (2013). Impact of the precense of auditory neuropathy spectrum disorder (ANSD) on outcomes of children at three years of age. International Journal of Audiology, 52(sup2), S55-S64.
  3. Le Clercq, C. M., Labuschagne, L. J., Franken, M. C. J., de Jong, R. J. B., Luijk, M. P., Jansen, P. W., & van der Schroeff, M. P. (2020). Association of slight to mild hearing loss with behavioral problems and school performance in children. JAMA Otolaryngology–Head & Neck Surgery, 146(2), 113-120.
  4. Le Clercq, C., Ingen, G. v., Ruytjens, L., Goedegebure, A., Moll, H., Raat, H., . . . Schroeff, M. v. (2017). Prevalence of hearing loss among children 9 to 11 years old: the Generation R study. Jama Otolaryngology Head Neck Surgery, , 928-934.
  5. Coll, K. M., Cutler, M. M., Thobro, P., Haas, R., & Powell, S (2009). An exploratory study of psychosocial risk behaviors of adolescents who are deaf or hard of hearing: Comparisons and recommendations. American Annals of the Deaf, Volume 154(1), 30-35.\.
  6. Dammeyer, J. (2010). Psychosocial development in a Danish population of children with cochlear implants and deaf and hard-of-hearing children. Journal of deaf studies and deaf education, 15(1), 50-58.
  7. Dalton, C. J. (2013). Lessons for Inclusion: Classroom experiences of students with mild and moderate hearing loss. Canadian Journal of Education 36(1), 125-152.
  8. Davis, J. M., Elfenbei, J., Schum, R., & Bentler, R. A. (1986). Effects of mild and moderate hearing impairments on language, educational, and psychosocial bahovior of children. Journal of Speech and Hearing Disorders, 51(1), 53 - 62.
  9. Dirks, E. (2018). Psychosocial functioning in toddlers with moderate hearing loss. The importance of caregivers. Leiden.
  10. Fitzpatrick, E. M., Gaboury, I., Durieux-Smith, A., Coyle, D., Whitlingham, J., Nassrallah, F. (2019). Auditory and language outcomes in children with unilateral hearing loss. Hearing research, 372, 42-51.
  11. Van Gent, T. (2012). Mental health problems in deaf and severely hard of hearing children and adolescents: findings on prevalence and clinical complexities, and implications for prevention, diagnosis and intervention. Leiden
  12. Gottardis, L., Nunes, T., & Lunt, I. (2011). A synthesis of research on deaf and hearing children's mathematical achievement. Deafness & Education International 13(3), 131-150.
  13. Hintermair, M. (2008). Self-esteem and satisfaction with life of deaf and hard-of-hearing people-A resource-oriented approach to identity work. Journal of Deaf Studies and Deaf Education, 13(2), 278-300.
  14. Hintermair, M. (2013). Executive function and behavorial problems in deaf and hard-of-hearing students at general and special schools. Journal of Deaf Studies and Deaf Education, 18(3), 344-359.
  15. Holt, R. F., Beer, J., Kronenberger, W. G., Pisoni, D. B., Lalonde, K., & Mulinaro, L. (2019). Family environment in children with hearing aids and cochlear implants: Associations with spoken language, psychosocial functioning, and cognitive development. Ear & Hearing, 41(4), 762-774.
  16. Idstad, M., & Engdahl, B. (2019). Childhood Sensorineural Hearing Loss and Educational Attainment in Adulthood: Results From the Hunt Study. Ear and Hearing, 40(6), 1359-1367.
  17. Kouwenberg, M., Rieffe, C., Theunissen, S. C., & de Rooij, M. (2012). Peer victimization experienced by children and adolescents who are deaf or hard of hearing. PloS One, 7(12), e52174.
  18. Knoors, H., & Marschark, M. (2014). Teaching deaf learners: Psychosocial and developmental foundations. Oxhord University Press. 2014.
  19. Krishnan L. A., & Van Hyfte, S. (2016). Managment of unilateral hearing loss. International Journal of Pediatric Otorhinolaryngology, 88, 63-73.
  20. Lieu, J. E. C. (2004). Speech-language and educational consequences of unilateral hearing loss in children. Archives of Otolaryngology–Head & Neck Surgery, 130(5), 524-530.
  21. Lieu, J. E. C (2013). Unilateral hearing loss in children: speech-language and school performance. B-ENT, 107–115.
  22. Maller, S. J., & Braden, J. P. (1993). The construct and criterion-related validity of the WISC-III with deaf adolescents. Journal of Psychoeducational Asessment, 105-113.
  23. Maller, S. J., & Braden, J. P. (2011). Intellectual Assessment of Deaf People: A Crtitical Review of Core Concepts and Issues. The Oxford Handbook of Deaf Studies, Language, and Education, 1, 473.
  24. Martinez-Cruz, C. F., Poblano, A., & Conde-Reyes, M. P. (2009). Cognitive performance of school children with unilateral sensorineural hearing loss. Archives of Medical Research, 40(5), 374 - 379.
  25. Moeller, M. P., & Tomblin, J. B. (2015). An introduction to the outcomes of children with hearing loss study. Ear and Hearing. 36(0 1), 4S.
  26. Netten, A. P., Rieffe, C., Theunissen, C. P. M., Soede, W., Dirks, E., Briaire, J. J., & Frijns, J. H. M. (2015). Low empathy in deaf and hard of hearing (pre)adolescents compared to normal hearing controls. Plos One, 10(4), e0124102.
  27. Netten, A.P., Rieffe, C., Soede W., Dirks, E., Korver, A. M. H., Konings, S. Briaire, J. J., Oudesluys-Murphy, A. M., Dekker, F. W., & Frijns, J. H. M. (2017). Can you hear what I think? Theory of mind in young children with moderate hearing loss. Ear & Hearing, 38(5), 588 - 597.
  28. Poulisse, N., & Goossens, W. (2010). Het werkgeheugen en schoolse vaardigheden. Van Horen Zeggen 51(6), 10-18.
  29. Rieffe, C., Kouwenberg, M., Scheper, I., Wiefferink, K., & Smit, C. (2009). Inzicht in de eigen emoties bij dove kinderen. Van Horen Zeggen, 50, 10-14.
  30. Theunissen, C. P. M., Rieffe, C., Kouwenberg, M., De Raeve. L. J. I., Soede, W., Briaire, J. J., & Frijns, J. H. M. (2014). Behavioral problems in school-aged hearing-impaired children: the influence of sociodemographic, linguistic, and medical factors. European child & adolescence psychiatry, 23(4), 187 - 196.
  31. Theunissen, S. C., Rieffe, C., Netten, A. P., Briaire, J. J., Soede, W., Schoones, J. W., & Frijns, J. H. (2014). Psychopathology and its risk and protective factors in hearing-impaired children and adolescents: a systematic review. JAMA pediatrics, 168(2), 170-177.
  32. Tomblin, J. B., Oleson, J., Ambrose, S. E., Walker, E. A., & Moeller, M. P. (2018). Early Literacy Predictors and Second-Grade Outcomes in Children Who Are Hard of Hearing. Child Development, 91(1), 1-19.
  33. Vissers, C., & Hermans, D. (2019). Social-emotional problems in deaf and hard-of-hearing children from an executive and theory of mind perspective. Evidence-based Practices in Deaf Education, 455-476. New York: Oxford University Press.
  34. Wang, J., Quach, J., Sung, V., Carew, P., Edwards, B., Grobler, A., Gold, L., & Wake, M. (2019). Academic, behavioural and quality of life outcomes of slight to mild hearing loss in late childhood: a population-based study. Archives of Disease in Childhood, 104(11), 1056 – 1063.
  35. Wong, C. L., Ching, T. Y. C., Cupples, L., Button, L., Leigh, G., Marnane, V., Whitfield, J., Gunnourie, M., & Martin, L. (2017). Psychosocial development in 5-year-old children with hearing loss using hearing aids or cochlear implants. Trends in Hearing, 21, 1-19.
  36. Worsfold, S., Mahon, M., Pimperton, H., Stevenson, J., & Kennedy, C (2018). Predicting reading ability in teenageres who are deaf of hard of hearing: A longitudinal analysis of language and reading. Research in Developmental Disabilities, 77, 49 – 59.
  37. Zeng, F. G., & Liu, S. (2006). Speech perception in individuals with auditory neuropathy. Journal of Speech, Language, and Hearing Research.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 01-05-2021

Laatst geautoriseerd  : 01-05-2021

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2027

Eerstvolgende beoordeling actualiteit 1 mei 2026, Bij het opstellen van de modules heeft de werkgroep een inschatting gemaakt over de maximale termijn waarop herbeoordeling moet plaatsvinden. De geldigheid van de richtlijnmodules komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Klinische Fysica
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Keel-Neus-Oorheelkunde en Heelkunde van het Hoofd-Halsgebied
  • Nederlandse Vereniging voor Klinische Fysica
  • Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie
  • Nederlands Instituut van Psychologen
  • Vereniging voor Klinische Linguïstiek
  • Federatie van Ouders van Dove Kinderen
  • Federatie van Ouders van Slechthorende Kinderen en van Kinderen met ernstige Spraaktaalmoeilijkheden

Algemene gegevens

De ontwikkeling/herziening van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten en werd gefinancierd uit de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.

Doel en doelgroep

Doel

Het doel is de kwaliteit van zorg verder te verbeteren door de richtlijn te herzien, aan te vullen en op te stellen voor en met medisch specialisten en andere relevante zorgverleners. De richtlijn verschaft duidelijkheid over de te leveren zorg voor kinderen in de leeftijd van 4 tot 18 jaar met een hulpvraag op het gebied van het gehoor om zo bij te dragen aan de kwaliteit van zorg. Bovendien is deze herziene richtlijn multidisciplinair opgesteld, waarbij de hoorzorg breder gedefinieerd is dan enkel de audiologisch technische hoorzorg in de voorgaande versie van de richtlijn.

 

Door gehoorproblemen bij slechthorende kinderen zo goed mogelijk te reduceren of te compenseren kunnen achterstanden in de spraak- en taalontwikkeling en/of didactische ontwikkeling voorkomen dan wel geminimaliseerd worden, en kan de sociaal-emotionele ontwikkeling en het welbevinden worden bevorderd. Het uiteindelijke doel is hierbij een optimale participatie in de maatschappij.

 

Doelgroep

Deze richtlijn is primair bestemd voor zorgverleners binnen de Audiologische Centra die betrokken zijn bij de zorg voor kinderen van 4 tot 18 jaar met een langdurig of blijvend gehoorverlies in één of beide oren. Voor overige hulpverleners die betrokken zijn bij deze doelgroep, zoals KNO-artsen, kinderartsen, jeugdartsen en huisartsen, geldt deze richtlijn ter informatie en als naslagwerk. De leeftijdsaanduiding van 4 tot 18 jaar moet hierbij niet star worden geïnterpreteerd, maar eerder als een ontwikkelingsleeftijd.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2017 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor kinderen met slechthorendheid in de leeftijd van 4 tot 18 jaar.

 

Werkgroep

  • Dr. ir. F.L. Theelen-Van den Hoek, Klinisch fysicus - audioloog, Amsterdam Universitair Medisch Centrum, (voorzitter), NVKF
  • Dr. ir. P. Brienesse, Klinisch fysicus - audioloog, Amsterdam Universitair Medisch Centrum, NVKF
  • Dr. ir. A. Goedegebure, Klinisch fysicus - audioloog, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam, NVKF
  • Dr. Y.J.W. Simis, Klinisch fysicus - Klinisch fysicus - audioloog , Amsterdam Universitair Medisch Centrum, NVKF
  • Drs. E.A. Doorduin, Klinisch linguiïst, Audiologisch centrum Auris, VKL
  • W. Harkema, Maatschappelijk werk, Audiologisch Centrum Holland Noord, LWMA
  • M. van Eijk, Gedragswetenschapper, Pento Audiologisch Centrum, FENAC (tot november 2019)
  • Drs. E. van Roosendaal, Psycholoog, Audiologisch centrum Auris, NIP (vanaf januari 2020)

 

Klankbordgroep

  • Dr. L.J.C. Rotteveel, KNO-arts, Leiden Universitair Medisch Centrum, Leiden, NVKNO
  • I.J.G. Podt, Logopedist, Kentalis, Enschede, NVLF
  • Drs. J.E. Hoogeveen, orthopedagoog, FODOK/FOSS

 

Met ondersteuning van

  • I. van Dusseldorp, senior informatiespecialist, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • Dr. E. Paap, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • Dr. H. Graveland, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

Belangenverklaringen

De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.

 

Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

Dr. ir. F.L. Theelen-Van den Hoek

Klinisch fysicus – audioloog, Amsterdam UMC, locatie AMC

Lid commissie kwaliteit NVKF, onbetaald.

Lid taakgroep kwaliteit FENAC (brancheorganisatie audiologische centra), onbetaald.

geen

geen actie vereist

Dr. ir. P. Brienesse

Klinisch fysicus – audioloog, Amsterdam UMC, locatie AMC

Penningmeester Nederlandse Vereniging Audiologie (NVA), onbetaald

Lid concilium stichting Opleiding Klinische Fysica (OKF), onbetaald

geen

geen actie vereist

Dr. ir. A. Goedegebure

Klinisch-fysicus audioloog, Erasmus MC

Bestuurslid FENAC (brancheorganisatie audiologische centra), onbetaald

geen

geen actie vereist

Dr. Y.J.W. Simis

Klinisch Fysicus-audioloog, Amsterdam UMC, locatie Vumc

Lid taakgroep kwaliteit FENAC (brancheorganisatie audiologische centra), onbetaald.

geen

geen actie vereist

Drs. E.A. Doorduin

Klinisch linguïst, Audiologisch Centrum Auris

Geen

geen

geen actie vereist

W. Harkema

Maatschappelijk werk, Audiologisch Centrum Holland Noord

Geen

geen

geen actie vereist

Drs. E. van Roosendaal

Psycholoog, Audiologisch Centrum Auris

Geen

geen

geen actie vereist

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door afgevaardigde patiëntenvereniging in de klankbordgroep. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan de volledige klankbordgroep en de commentaren zijn bekeken en verwerkt.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn (module) en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. Het implementatieplan is te vinden in de bijlagen.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).

 

Knelpuntenanalyse en uitkomstvragen

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitter van de werkgroep en de adviseur de knelpunten.

 

De werkgroep beoordeelde de aanbevelingen uit de eerdere richtlijn (NVKF) op noodzaak tot revisie. De werkgroep stelde vervolgens een lijst met knelpunten op en prioriteerde de knelpunten op basis van: (1) klinische relevantie, (2) de beschikbaarheid van (nieuwe) evidence van hoge kwaliteit, (3) en de te verwachten impact op de kwaliteit van zorg, patiëntveiligheid en (macro)kosten.

 

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep concept-uitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.

 

Uitkomstmaten

Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Methode literatuursamenvatting

Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur en de beoordeling van de risk-of-bias van de individuele studies is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. Er is systematisch gezocht naar literatuur om de uitgangsvragen te kunnen beantwoorden. Hiervoor is specifiek gezocht naar de vooraf gedefinieerde PICO: P=patiënt, I=interventie, C=comparison, O=outcome. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).

 

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is mogelijk dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • er is een reële kans dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello, 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE-methodiek.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.

 

In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE-gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.

 

Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers

 

Sterke aanbeveling

Zwakke (conditionele) aanbeveling

Voor patiënten

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet.

Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet.

Voor behandelaars

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen.

Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren.

Voor beleidsmakers

De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid.

Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen.

 

Organisatie van zorg

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn wordt aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren worden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren wordt de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn wordt aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

  • Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R,Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.
  • Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.
  • Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.
  • Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.
  • Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.
  • Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. https://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site.html
  • Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.
  • Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.
  • Schünemann HJ, Oxman AD, Brozek J, Glasziou P, Jaeschke R, Vist GE, Williams JW Jr, Kunz R, Craig J, Montori VM, Bossuyt P, Guyatt GH; GRADE Working Group. Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ. 2008 May 17;336(7653):1106-10. doi: 10.1136/bmj.39500.677199.AE. Erratum in: BMJ. 2008 May 24;336(7654). doi: 10.1136/bmj.a139.
  • Schünemann, A Holger J (corrected to Schünemann, Holger J). PubMed PMID: 18483053; PubMed Central PMCID: PMC2386626.
  • Wessels M, Hielkema L, van der Weijden T. How to identify existing literature on patients' knowledge, views, and values: the development of a validated search filter. J Med Libr Assoc. 2016 Oct;104(4):320-324. PubMed PMID: 27822157; PubMed Central PMCID: PMC5079497.
Volgende:
Hoorzorg voor kinderen met een zeer ernstig blijvend gehoorverlies of doofheid in beide oren