Het vergrote ovarium

Initiatief: NVOG Aantal modules: 16

Follow-up duur benigne ovarium cyste bij een vergroot ovarium

Uitgangsvraag

Is langdurige follow-up (langer dan 12 maanden) van een benigne ovariumcyste/-tumor beter dan beperkte follow-up (korter dan 12 maanden)?

Aanbeveling

Overweeg kortdurende echoscopische follow-up (≤ 12 maanden) met een echoscopie na 3, 6 en 12 maanden gerekend vanaf baseline bij pre- en postmenopauzale vrouwen zonder klachten met een benigne ovariumcyste die geen tekenen van groei of morfologische veranderingen vertonen.

 

Maak gebruik van de beschikbare flowcharts voor follow-up van de asymptomatische uniloculaire cyste, benigne ogende cyste en de dermoïdcyste voor zowel pre- als postmenopauzale vrouwen.

 

Bespreek met patiënten met een asymptomatische benigne ovariumcyste die ontslagen worden uit verdere opvolging dat indien zij nieuwe klachten ontwikkelt, het aangeraden is om de cyste te herevalueren en een herziening van het beleid mogelijk noodzakelijk kan zijn.

Overwegingen

Voor- en nadelen van de interventie en de kwaliteit van het bewijs

Er zijn geen studies gevonden waarin was gekeken naar langdurige follow-up (> 12 maanden) vergeleken met een beperkte follow-up (6 tot 12 maanden) bij vrouw met een benigne ovariumtumor. Eén niet-vergelijkende, beschrijvende observationele cohortstudie werd opgenomen in de literatuuranalyse (Froyman, 2019). De resultaten werden daarom alleen beschrijvend gepresenteerd.

 

De overall bewijskracht is gegradeerd als zeer laag doordat er geen vergelijkende studies zijn gevonden waarover een GRADE-beoordeling kon worden uitgevoerd.

 

Het voordeel van langdurige follow-up zou vooral zijn dat maligne ontaarding van een cyste tijdig wordt ontdekt. In de studie van Froyman (2019) bleek de 1 en 2 jaars cumulatieve incidentie op het verkrijgen van een borderline of invasief carcinoom bij asymptomatische vrouwen met een benigne ovariumcyste niet te veranderen tijdens opvolging.

 

Van de 12 vrouwen met een maligne tumor ondergingen 11 vrouwen een operatie binnen 1 jaar na start van conservatief, afwachtend beleid; waarvan 9 vrouwen binnen 6 maanden na start van de studie. Vier van de invasieve ovariumcarcinomen bleken type 1 (3 stadium 1 en 1 stadium 3) tumoren, die meestal een gunstige prognose hebben en slechts 1 casus bleek een type II tumor (stadium 3 ziekte) met een meestal ongunstigere prognose. Het korte tijdsinterval tussen de start van deelname binnen de studie en de uiteindelijke diagnose van maligniteit (inclusief borderline tumoren) suggereert dat een deel van deze afwijkingen vermoedelijk zijn verkeerd geclassificeerd als benigne (vals negatieven) bij de start van de studie. Het lijkt daarbij erg onwaarschijnlijk dat de prognose voor de patiënten met een borderline tumor of vroeg stadium ovariumcarcinoom binnen deze studie negatief is beïnvloed door het ontstane delay met betrekking tot diagnosestelling. Het lijkt daarom van belang om tijdens het eerste consult een goede differentiatie te maken tussen benigne en (verdenking op) maligne ovariumtumoren.

 

Van de 7 gevallen van een invasief carcinoom die werd waargenomen tijdens opvolging bleek in 6 gevallen een ingreep te worden uitgevoerd in verband met de verdenking op de mogelijke aanwezigheid van een maligniteit (op basis van groei en of morfologische verandering). Alle uiteindelijke maligne casus bleken te zijn gegroeid ten opzichte van de eerste metingen bij inclusie in de studie. 2 casus hadden een afmeting > 5 cm bij inclusie. Hierbij bedroeg de initiële diagnose 1 sereus(fibro)adenoma en een vermoedelijk abces/PID bij eveneens een postmenopauzale patiënt. 5 casussen hadden een afmeting van < 5 cm bij inclusie in de studie. (Zie ook tabel S4, Froyman (2019)).

 

De initiële vermoedelijke diagnose bleek in 2 gevallen niet mogelijk bij zowel een pre -als postmenopauzale patiënt, betrof 1 geval een endometrioma bij een postmenopauzale patiënte, 1 sereuse cyst(fibro) adenoma bij een postmenopauzale patiënt en 1 hydrosalpinx bij een postmenopauzale patiënt.

 

Van de 5 gevallen van een borderline tumor werden uiteindelijk 3 van de 5 patiënten geopereerd in verband met de verdenking op het ontstaan van een maligne ovariumcyste. De initiële vermoedelijke diagnoses betroffen 3 endometrioma’s, 1 inclusie cyste en 1 sereus cyst (fibro) adenoma. Bij inclusie en start van de studie bleek slechts 1 cyste <5 cm en 4 cystes >5 cm. Drie van de vijf vertoonden groei bij opvolging.

 

Interessant wat de studie van Froyman (2019) wel laat zien is dat de kans op spontane resolutie wel wezenlijk verschilt bij 1 of 2 jaar opvolging. Deze kans neemt overall toe van 16.5 naar 20.2 %. Deze toename ziet men vooral in de groep premenopauzale patiënten.

 

Aan de andere kant zie je dat ook dat meer vrouwen bij langdurige opvolging uiteindelijk chirurgie ondergaan. Dit betreft 10 % na 12 maanden opvolging versus 16 % na 24 maanden opvolging. Deze toename lijkt vooral verklaard te worden door een toename van ongerustheid bij de patiënte, angst voor kanker en een sterke wens tot verwijdering op vraag van de patiënte en/of het ontstaan van klachten zoals pijn.

 

De meeste studies gebruiken 5 cm en/of 10 cm als afkapwaarden voor de inclusie van cysten. De mediaan binnen de studie van Froyman (2019) lag op 43 mm (IR 30 tot 54 mm).

 

Het totale aantal geïncludeerde cystes boven de 10 cm in de studie van Froyman (2019) bedroeg slechts 35/1919=1,8%.

 

Het gebruik van deze afkapwaarden (< 5, 5 tot 10, > 10 cm) is echter geheel arbitrair en er is geen indicatie dat andere afkapwaarden beter of slechter zouden zijn. Gezien dit echter de best beschikbare gegevens zijn, werden deze afkapwaarden overgenomen in deze richtlijn. Verder wordt in de meeste studies een onderscheid gemaakt tussen pre- en postmenopauzale patiënten. Dit onderscheid is in realiteit niet altijd even duidelijk en soms kan een beleid al zijn ingezet bij een premenopauzale patiënte die vervolgens na verloop van tijd postmenopauzaal wordt. Indien in de premenopauze een expectatief beleid is ingezet kan dit beleid in de postmenopauze voortgezet worden zolang de cyste onveranderd blijft.

 

Concluderend laat het onderzoek van Froyman (2019) duidelijk zien dat de kans op maligniteit zeer klein lijkt, dat meeste kwaadaardige tumoren of borderline tumoren worden opgespoord binnen het eerste jaar van follow-up en dat dit veelal tumoren met een gunstige prognose zijn. Het lijkt daarom aanvaardbaar om bij pre- en postmenopauzale vrouwen zonder klachten met een benigne ovariumcyste die geen tekenen van groei of morfologische verandering vertonen te volstaan met een kortdurende echoscopische follow-up (≤ 12 maanden met een echoscopie na 3, 6 en 12 maanden gerekend vanaf baseline. Dit in tegenstelling tot het opvolgschema zoals voorgesteld in de oude versie van deze richtlijnmodule, waarbij men adviseert tot een echo bij 3, vervolgens na 6 maanden en vervolgens 12 maanden later. Hierbij bedraagt de totale duur van opvolging dan 21 maanden.

 

Uitzondering hierbij zijn vrouwen met een familiair verhoogd risico op ovariumcarcinoom en een cyste of bij vrouwen die eerder behandeld zijn voor een borderline tumor of ovariumcarcinoom met behoud van een contralateraal ovarium zal onafhankelijk van het aspect laagdrempelig worden overgegaan op chirurgisch ingrijpen aangezien zij mogelijk een hoger a priori risico hebben op het ontwikkelen van een ovariumcarcinoom.

 

Het is te allen tijde belangrijk vrouwen goed te instrueren bij welke klachten zij terug moeten komen. Indien dan nog steeds de benigne ovariumcyste persisteert, kan altijd nog besloten worden om de cyste te verwijderen.

 

In de onderstaande tekst wordt voor uniloculaire cysten, benigne ogende cysten en matuur teratomen uiteengezet hoe deze het beste kunnen worden behandeld en vervolgd. De behandeling van deze cysten wordt weergegeven in flowchart 1 (uniloculaire cysten) , flowchart 2 (benigne ogende cysten) en flowchart 3 (dermoïdcyste).

 

Uniloculaire cysten (zie flowchart 1)

De meeste bestudeerde onderzoeken handelen over uniloculaire cysten kleiner dan 5 cm. Op basis van de beschikbare literatuur kan geconcludeerd worden dat deze cysten zelden kwaadaardig zijn of worden. Bij langdurige follow-up blijkt het aantal ovariumcarcinomen niet toe te nemen, net zomin als het aantal complicaties (uitgangsvraag 1), zowel voor premenopauzale patiënten als voor postmenopauzale patiënten. De (on-)zin van langdurige echoscopische controles zonder enige baat is discutabel. Hier bestaan geen kosteneffectiviteit studies over, maar ongetwijfeld zullen de baten niet opwegen tegen de kosten.

 

In IOTA 5 (Froyman, 2019) ontstonden 5 kwaadaardige ovariumtumoren in afwijkingen die initieel als uniloculair waren bestempeld, waarvan 4 een afmeting hadden van < 5 cm, doch waarbij überhaupt geen diagnose mogelijk bleek of in alle gevallen het niet leek te gaan om een simpele ovariële cyste conform de definitie van de IOTA benigne descriptors.

 

Uniloculaire cysten waarbij een vermoedelijke diagnose van een simpele gladwandige cyste (conform de criteria zoals opgesteld in de IOTA benigne descriptors) mogelijk is < 5 cm in zowel pre als postmenopauzale patiënten behoeven daarom geen opvolging. Indien de patiënte nieuwe klachten ontwikkelt, is het echter aangeraden om de cyste te herevalueren omdat cysten ook na meerdere jaren nog van grootte kunnen veranderen. Een herziening van het beleid kan dan noodzakelijk zijn.

 

Slechts een beperkt aantal onderzoeken handelt over uniloculaire cysten groter dan 5 cm. Ook in deze groep van patiënten worden zelden complicaties beschreven, noch in de pre- noch in de postmenopauzale groep. Bij premenopauzale patiënten werden in IOTA 5 bij 2 patiënten uiteindelijk een borderline ovariumtumor gevonden tijdens opvolging. Bij alle casussen bleek initieel geen diagnose mogelijk van een simpele cyste/ paraovariele of parasalpingeale cyste.

 

De enige maligniteiten die in de overige literatuur beschreven werden waren bij postmenopauzale patiënten met een uniloculaire cyste groter dan 5 cm. Dit overkwam 1 patiënt in IOTA 5. Daarom is het in deze groep van patiënten nuttig om de cyste echoscopisch voor ten minste 12 maanden te vervolgen. Indien geen groei wordt vastgesteld is het risico op maligniteit zeer klein en kan de follow up gestopt worden. Bij groei of morfologische veranderingen wordt aangeraden om chirurgisch in te grijpen. Er konden geen studies gevonden worden die een expectatief beleid bij uniloculaire cysten groter dan 10 cm beschreven. Gezien de statistisch stijgende kans op maligniteit is daarom een chirurgische ingreep aan te raden bij zowel pre- als postmenopauzale patiënten.

 

Benigne uitziende cysten (zie flowchart 2)

Over cysten met een benigne aspect, anders dan een uniloculaire cyste, zijn minder gegevens bekend. In IOTA 5 werden uiteindelijk 505 multiloculaire cysten, 79 uniloculair-solide cysten, 80 multiloculair-solide cysten en 106 puur solide tumoren geïncludeerd, die allen initieel als benigne werden bestempeld. Dit totaal betreft uiteindelijk 40% van alle geïncludeerde tumoren. Daarnaast werden eveneens nog een zeer grote hoeveelheid uniloculaire cysten geïncludeerd die niet voldeden aan de criteria van de IOTA benigne descriptors.

 

Er ontstonden 2 kwaadaardige tumoren in initieel 2 multiloculair-solide tumoren met een afmeting < 5 cm bij postmenopauzale patiënten, waarbij in 1 casus geen hele zekere voorspelling kon worden gemaakt van een benigne afwijking. Er ontstonden ook 2 kwaadaardige tumoren in uniloculaire cysten waarbij een diagnose van een simpele cyste niet mogelijk was eveneens bij postmenopauzale patiënten.

 

Aangezien in de groep van premenopauzale patiënten zelden maligniteiten werden beschreven tijdens follow-up, hoeven deze patiënten geen verdere controles te krijgen mits een zekere diagnose van een benigne afwijking en een specifieke diagnose mogelijk is.

 

In de groep van postmenopauzale patiënten met een benigne ogende cyste < 5 cm betrachten wij enige voorzichtigheid en adviseren wij echoscopische follow-up voor tenminste 12 maanden.

 

Veel minder gegevens zijn bekend over benigne uitziende cysten tussen 5 en 10 cm. Kijken naar de IOTA 5 data (Froyman 2019) is er bij premenopauzale patiënten ruimte voor een afwachtend beleid, met echoscopische controles voor de duur van tenminste 12 maanden Bij verandering van aspect of grootte kan nog steeds een ingreep overwogen worden. Indien de cyste onveranderd blijft of kleiner wordt kan een expectatief beleid zonder echoscopische controles overwogen worden.

 

Bij postmenopauzale patiënten met een benigne ogende cyste tussen 5 en 10 cm stijgt statistisch wel de kans op een maligniteit, doch de data in IOTA fase 5 (Froyman, 2019) laten zien dat er in deze groep vermoedelijk toch ook ruimte lijkt voor eenzelfde vorm van echoscopische opvolging als bij premenopauzale patiënten. Derhalve is niet standaard een chirurgische ingreep aan te raden, enkel bij twijfel of indien geen duidelijke diagnose mogelijk is. Voor cysten groter dan 10 cm bij zowel pre- als postmenopauzale patiënten wordt chirurgie altijd aangeraden.

 

Idealiter zouden we minder afhankelijk moeten worden van onze subjectieve indruk bij beoordeling of een asymptomatische cyste in aanmerking komt voor een afwachtend beleid.

 

In de nabije toekomst lijkt het mogelijk om allereerst te triëren met de IOTA benigne descriptors en nadien het IOTA ADNEX model te gebruiken, waarbij bijvoorbeeld alle tumoren met een risico op maligniteit < 1% dan in aanmerking komen voor follow-up, naast de benigne tumoren die reeds ondervangen zijn met de benigne descriptors. De resterende groep van asymptomatische tumoren met een ADNEX score < 40% dienen dan bijvoorbeeld een ingreep te ondergaan door een benigne gynaecoloog, en patiënten met een risico > 40% worden dan verwezen naar een gynaecologisch-oncoloog. Dit lijkt een veelbelovende meer objectieve manier om veiliger patiënten te counselen voor een afwachtend beleid indien ontbreken van klachten.

 

Teratomen

Mature teratomen verdwijnen niet spontaan en zullen ook bij langdurige follow-up blijven groeien. De gemiddelde groei bedraagt 1 tot -2 mm/jaar en is dus traag. Net als andere cysten veroorzaken mature teratomen zelden complicaties en de kans op maligne ontaarding is zeer klein. In de studie van Pascual (2017) ondergingen uiteindelijk 32% van alle vrouwen met een dermoïdcyste in de studie een operatie. In 89% van alle gevallen bleek dit nodig in verband met veranderingen bij echoscopie (onder andere grootte, morfologie). Uiteindelijk bleken er 2 casussen te zijn van een sereuze borderline tumor en geen casus van een invasief carcinoom. De mediaan van de maximale cystediameter in de groep geopereerde vrouwen (54 mm 19 tot 124 mm) lag beduidend hoger dan in de groep vrouwen met een afwachtend beleid (23 mm 5 tot 161 mm). In de studie van Froyman (2019) werden uiteindelijk in de groep vrouwen met een zekere of vermoedelijke diagnose van een benigne dermoïdcyste tijdens 2 jaar follow-up geen borderline tumoren of invasieve kankers waargenomen.

 

Een dermoïdcyste kleiner dan 5 cm kan daarom beter ongemoeid worden gelaten. Een dermoïdcyste groter dan 10 cm wordt bij voorkeur verwijderd. De kans dat een dermoïdcyste groter dan 10 cm asymptomatisch is, is bovendien klein. Tussen 5 en 10 cm kan er bij voorkeur geïndividualiseerd en kunnen andere factoren een rol spelen. De volgende factoren kunnen worden afgewogen in de keuze voor expectatief beleid of chirurgie bij een dermoïdcyste:

  1. Al dan niet bestaande zwangerschapswens: bij patiënten met zwangerschapswens dient zo lang mogelijk afgewacht te worden om de zwangerschapskans niet te verminderen. Er zijn geen gegevens gekend of de aanwezigheid van een dermoïdcyste de zwangerschapskans zou verminderen. Er is wel bewezen dat het uitvoeren van een cystectomie de ovariële reserve nadelig kan beïnvloeden (Chang, 2010).
  2. Het risico op een ovariële torsie en verlies van een ovarium neemt toe bij een toename van de cystediameter en het type cyste (dermoïd).
  3. Snelheid van groei: hoe groter het dermoïdcyste hoe moeilijker het wordt om de ingreep laparoscopisch tot een goed einde te brengen.
  4. Menopauzale status: geef voorkeur aan conservatiever beleid bij premenopauzale patiënten gezien mogelijke kinderwens en om iatrogene menopauze (door uitputting ovariële reserve of adnexectomie) te voorkomen.
  5. Comorbiditeit: zeker bij oudere patiënten die volledig asymptomatisch zijn maar met uitgebreide comorbiditeit kan men het beste een afwachtende houding aannemen. Uitgebreide voorgaande chirurgie kan het risico op complicaties bij een laparoscopie ook doen toenemen.
  6. Bilateraliteit: in 10 tot 15% van de patiënten ontwikkelt zich een bilateraal of contralateraal dermoïdcyste (Ayhan, 1991; Caruso, 1971).
  7. Voorkeur patiënt: gepaste voorlichting over voor- en nadelen van expectatief beleid of chirurgie is noodzakelijk.
  8. Fertiliteitsbehandeling. Indien een dermoïdcyste puncties van het ovarium bemoeilijkt, kan overwogen worden deze voorafgaande aan de fertiliteitsbehandeling te verwijderen.

 

Waarden en voorkeuren van patiënten (en eventueel hun verzorgers)

Patiënten willen de best mogelijke zorg voor hun situatie. Praktisch gezien betekent een kortere follow-up duur dat een patiënt minder vaak naar het ziekenhuis hoeft te komen. Een langere follow-up vereist meer afspraken en dus meer ziekenhuisbezoek. Het is belangrijk dat patiënten die ontslagen worden van follow-up goed geïnformeerd worden over wanneer er met de arts contact moet worden opgenomen. Wanneer de patiënte nieuwe klachten ontwikkeld wordt aangeraden om de cyste te herevalueren en kan een herziening van het beleid noodzakelijk zijn.

 

Kosten (middelenbeslag)

Er zijn geen kosten-effectiviteitsstudies bekend waarin langdurige follow-up werd vergeleken met korte follow-up.

 

Aanvaardbaarheid voor de overige relevante stakeholders

Er zijn geen principiële bezwaren vanuit overige stakeholders bekend.

 

Haalbaarheid en implementatie

Een belangrijke voorwaarde voor de keuze voor een afwachtend beleid betreft een betrouwbare classificatie van de benigne ovariumcyste bij een asymptomatische vrouw.

 

Het merendeel van de benigne cysten krijgt al een betrouwbare diagnose met gebruik van de IOTA benigne easy descriptors. Indien bij subjectieve beoordeling voor de residuele groep van cysten twijfel bestaat over de aard van de afwijking lijkt beoordeling door een expert in gynaecologische echoscopie op zijn plaats. Maak hierbij gebruik van de bijgevoegde flowchart om tot een beslissing te komen.

 

Indien deze niet beschikbaar is lijkt heelkunde geïndiceerd. Wij adviseren dan om gebruik te maken van een predictiemodel (invoegen verwijzing: module diagnostische modellen) om triage mogelijk te maken en te bepalen waar en door wie (benigne gynaecoloog of gynaecologisch oncoloog) een patiënte dient te worden geopereerd.

 

Rationale/ balans tussen de argumenten voor en tegen de interventie

Er werd geen vergelijkende literatuur gevonden. De overwegingen berusten op de resultaten van een grote, prospectieve cohortstudie van Froyman (2019) waarin 12 versus 24 maanden follow-up wordt vergeleken bij vrouwen met een benigne ogende ovariumcyste.

 

Het belangrijkste voordeel van langdurige opvolging van benigne ovariumcysten bij vrouwen zonder klachten lijkt het tijdig kunnen ontdekken van een maligne transformatie. Het onderzoek van Froyman (2019) heeft duidelijk aangetoond dat de meeste kwaadaardige tumoren of borderline tumoren worden opgespoord binnen het eerste jaar van follow-up. Vermoedelijk betroffen dit valsnegatieve casussen, dus initiële misclassificaties. Indien er werkelijk een transformatie zou optreden zien we in deze studie dat er veelal type 1 tumoren worden ontdekt (borderline tumoren, laaggradige sereuse, endometroïde, mucineuze ovariumcarcinomen) met een gunstige prognose.

 

Het lijkt daarom aanvaardbaar om bij pre- en postmenopauzale vrouwen zonder klachten met een benigne ovariumcyste die geen tekenen van groei of morfologische verandering vertonen te volstaan met een kortdurende follow-up (≤ 12 maanden).

Onderbouwing

Therapie is noodzakelijk indien er klachten zijn die door de ovariële cyste verklaard kunnen worden of bij een verdenking op een maligniteit. Voor dit laatste wordt verwezen naar de richtlijn Epitheliaal Ovariumcarcinoom (NVOG, 2012) of oncoline. Het merendeel van de benigne ovariumcystes wordt echter per toeval ontdekt bij vrouwen zonder klachten door het gebruik van andere beeldvormende technieken zoals MRI, CT of echoscopisch onderzoek van het abdomen voor andere indicaties. Als er echter geen klachten zijn en de verdenking op een maligniteit laag is, is het beleid minder duidelijk. Dit wordt verklaard door het ontbreken van betrouwbare informatie rondom het risico op bijvoorbeeld maligne transformatie, ovariële torsie of ruptuur bij het in-situ laten van deze benigne ovariumcystes. Recent is er met het beschikbaar komen van de 2 jaar interim-analyse van de International Ovarian Tumor Analysis (IOTA) fase 5 studie (langdurige follow-up van benigne ogende ovariumcysten) nieuwe informatie beschikbaar rondom de veiligheid van langdurige opvolging (24 maanden) van deze afwijkingen. In deze module wordt de vraag gekeken naar hoe lang follow-up moet plaatsvinden wanneer er gekozen is voor een expectatief beleid.

-

GRADE

Het vóórkomen van spontane resolutie van cystes bij vrouwen met een vergroot ovarium zonder a priori verdenking op maligniteit is mogelijk hoger na 24 maanden follow-up (20,2% (95%BI 18,4 tot 22,1)) vergeleken met 12 maanden follow-up (16,5% (95%BI 14,8 tot 18,2)).

 

Bronnen: (Froyman, 2019)

 

-

GRADE

Het is onduidelijk of het vóórkomen van een gerupteerde cyste verschilt tussen vrouwen met een vergroot ovarium zonder a priori verdenking op maligniteit die 12 of 24 maanden werden gevolgd tijdens expectatief beleid (0,2% (95%BI < 0,1 tot 0,3%) versus 0,2% (95%BI < 0,1 tot 0,4)).

 

Het is onduidelijk of het vóórkomen van een torsie van de cyste verschilt tussen vrouwen met een vergroot ovarium zonder a priori verdenking op maligniteit die 12 of 24 maanden werden gevolgd tijdens expectatief beleid (0,3% (95%BI < 0,1 tot 0,5%) versus 0,4% (95%BI 0,1 tot 0,7%)).

 

Bronnen: (Froyman, 2019)

 

-

GRADE

Het vóórkomen van pijnklachten als indicatie voor chirurgie bij vrouwen met een vergroot ovarium zonder a priori verdenking op maligniteit is mogelijk hoger na 24 maanden follow-up (4,5% (95%BI 3,5% tot 5,5%)) vergeleken met 12 maanden follow-up (2,6% (95%BI 1,9 tot 3,4%)).

 

Bronnen: (Froyman, 2019)

 

-

GRADE

Het is onduidelijk of het vóórkomen van een invasieve maligniteit of borderline tumor verschilt tussen vrouwen met een vergroot ovarium zonder a priori verdenking op maligniteit die 12 of 24 maanden werden gevolgd tijdens expectatief beleid (0,4% (95%BI 0,1 tot 0,6%) versus. 0,4% (95%BI 0,1 tot 0,6%)).

 

Bronnen: (Froyman, 2019)

 

-

GRADE

Het is onbekend wat het effect is van de duur van follow-up tijdens expectatief beleid op het vóórkomen de volgende uitkomstmaten: groei van de cyste, bloeding, inklemming en moeilijkheden bij het chirurgisch verwijderen van de cyste/tumor.

Beschrijving studies

Eén onderzoek is opgenomen in de literatuuranalyse (Froyman, 2019). Dit betrof een internationale prospectieve cohortstudie waarin vrouwen met minimaal één ovariumcyste of -tumor met benigne aspect werden gevolgd. In deze literatuuranalyse worden de resultaten beschreven van de vrouwen die aan het begin van het cohort een nieuwe massa rapporteerde (n=1919) en daarvoor expectatief werden behandeld. Follow-up bestond uit een echoscopische controle na 3 maanden, vervolgens 6 maanden later en daarna 12 maandelijkse controles. Mediane duur van follow-up was 27 maanden (IQR 14 tot 8). In totaal was 43% van de vrouwen postmenopauzaal en was 56% van de vrouwen symptomatisch één jaar voordat ze in het cohort werden geïncludeerd.

 

Resultaten

Eén onderzoek is opgenomen in de literatuuranalyse (Froyman, 2019).

 

1. Groei van de cyste

Geen van de geïncludeerde studies beschreef de uitkomstmaat groei. Eén studie beschreef wel de uitkomstmaat spontane resolutie van de cyste (Froyman, 2019).

 

Froyman (2019) rapporteerde dat bij de vrouwen met een nieuwe massa (n=1919) de cumulatieve incidentie van spontane resolutie van de cyste 16,5% (95%BI 14,8 tot 18,2) was na 12 maanden follow-up en 20,2% (95%BI 18,4 tot 22,1) was na 24 maanden follow-up. Dit betreft een statistisch significante toename van het aantal cystes dat spontaan verdween tussen 12 en 24 maanden follow-up.

 

2. Complicaties van de in situ gelaten cyste (ruptuur, torsie, bloeding, inklemming)

Eén van de geïncludeerde studies beschreef de uitkomstmaat complicaties van de in situ gelaten cyste (ruptuur, torsie, bloeding, inklemming) (Froyman, 2019). Froyman (2019) rapporteerde dat bij vrouwen met een nieuwe massa (n=1919) de cumulatieve incidentie van een gerupteerde cyste 0,2% (95%BI < 0,1 tot 0,3%) was na 12 maanden follow-up en 0,2% (95%BI < 0,1 tot 0,4) na 24 maanden follow-up. De cumulatieve incidentie van torsie was 0,3% (95%BI < 0,1 tot 0,5%) na 12 maanden follow-up en 0,4% (95%BI 0,1 tot 0,7%) na 24 maanden follow-up. In beide gevallen is de cumulatieve incidentie niet statistisch significant verschillend tussen 12 en 24 maanden follow-up. Het voorkomen van de uitkomstmaten bloeding of inklemming werd niet gerapporteerd.

 

3. Mechanische klachten

Eén van de geïncludeerde studies beschreef de uitkomstmaat mechanische klachten. Froyman (2019) rapporteerde de cumulatieve incidentie van pijn als reden van chirurgie tijdens expectatief beleid bij vrouwen met een nieuwe massa (n=1919). De cumulatieve incidentie van pijn was 2,6% (95%BI 1,9 tot 3,4%) na 12 maanden follow-up en 4,5% (95%BI 3,5% tot 5,5%) na 24 maanden follow-up. Dit betreft een statistisch significante toename van het aantal pijnklachten als indicatie van chirurgie tussen 12 en 24 maanden follow-up. Er werden geen andere mechanische klachten gerapporteerd.

 

4. Risico op maligniteit

Eén van de geïncludeerde studies beschreef de uitkomstmaat risico op maligniteit (Froyman, 2019). Froyman (2019) rapporteerde de cumulatieve incidentie van het vinden van een invasieve maligniteit en borderline tumor bij vrouwen met een nieuwe massa (n=1919) die chirurgie ondergingen tijdens expectatief beleid. De cumulatieve incidentie van een invasieve maligniteit was 0,4% (95%BI 0,1 tot 0,6%) na 12 maanden follow-up en 0,4% (95%BI 0,1 tot 0,6%) na 24 maanden follow-up. De cumulatieve incidentie van het vinden van een borderline tumor was 0,2% (95%BI 0,1 tot 0,6%) na 12 maanden follow-up en 0,3% (95%BI < 0,1 tot 0,5). In beide gevallen is de cumulatieve incidentie niet statistisch significant verschillend tussen 12 en 24 maanden follow-up.

 

5. Moeilijkheden bij het chirurgisch verwijderen van de cyste/tumor

Geen van de geïncludeerde studies beschreef de uitkomstmaat moeilijkheden bij het chirurgisch verwijderen van de cyste/tumor.

 

Bewijskracht van de literatuur

Er werd geen GRADE-beoordeling uitgevoerd voor de uitkomstmaten groei van de cyste, complicaties van de in situ gelaten cyste (ruptuur, torsie, bloeding, inklemming), mechanische klachten, risico op maligniteit en fertiliteit doordat er geen vergelijkende studies zijn gevonden voor het beantwoorden van de uitgangsvraag.

Om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden is er een systematische literatuuranalyse verricht naar de volgende zoekvraag:

Wat is de effectiviteit van een langdurige follow-up (> 12 maanden) vergeleken met een beperkte follow-up (6 tot 12 maanden) bij vrouw met een benigne ovariumcyste/-tumor?

 

P: asymptomatische vrouwen met een vergroot ovarium (> 3cm) zonder verdenking op een maligniteit waarbij expectatief beleid is afgesproken;

I: follow-up gedurende 12 maanden;

C: follow-up gedurende > 12 maanden;

O: groei van de cyste, complicaties van de in situ gelaten cyste (ruptuur, torsie, bloeding, inklemming), mechanische klachten, risico op maligniteit, moeilijkheden bij het chirurgisch verwijderen van de cyste/tumor.

 

Relevante uitkomstmaten

De werkgroep achtte risico op maligniteit voor de besluitvorming een cruciale uitkomstmaat en complicaties van in situ gelaten cyste (ruptuur, torsie, bloeding, inklemming);groei van de cyste, mechanische klachten en fertiliteit voor de besluitvorming belangrijke uitkomstmaten.

 

De werkgroep definieerde niet a priori de genoemde uitkomstmaten, maar hanteerde de in de studies gebruikte definities.

 

De werkgroep hield de GRADE default grenzen (25% voor dichotome uitkomstmaten en 0,5 SD voor continue uitkomstmaten) aan als een klinisch (patiënt) relevant verschil (Schüneman, 2013).

 

Zoeken en selecteren (Methode)

In de databases Medline (via OVID) en Embase (via Embase.com) is op 13 maart 2019 met relevante zoektermen gezocht naar systematische reviews, randomized controlled trials (RCT’s) en observationele cohortstudies waarin was gekeken naar conservatieve behandeling van een benigne ovariumcyste/tumor. De zoekstrategie betrof een update van de richtlijnmodule uit 2013. De zoekverantwoording van de update uit 2019 is weergegeven onder het tabblad Verantwoording. De literatuurzoekactie leverde 284 treffers op. Studies werden geselecteerd op grond van de volgende selectiecriteria: 1) studies vergeleken follow-up korter dan 6 tot 12 maanden met follow-up langer dan 12 maanden bij vrouwen met een benigne ovariumcyste/-tumor; 2) studies beschreven minimaal één van de uitkomstmaten van onze interesse. Op basis van titel en abstract werden in eerste instantie 29 studies voorgeselecteerd. Na raadpleging van de volledige tekst, werden vervolgens 28 studies geëxcludeerd (zie exclusietabel onder het tabblad Verantwoording) en 1 studie definitief geselecteerd.

 

Resultaten

Eén onderzoek is opgenomen in de literatuuranalyse. Doordat er geen vergelijkende studies zijn geïncludeerd worden de resultaten uit deze studie alleen beschrijvend gepresenteerd.

  1. Ayhan A, Aksu T, Develioglu O, Tuncer ZS, Ayhan A. Complications and bilaterality of mature ovarian teratomas (clinicopathological evaluation of 286 cases). Aust N Z J Obstet Gynaecol. 1991 Feb;31(1):83-5.
  2. Caruso PA, Marsh MR, Minkowitz S, et al. An intense clinicopathologic study of 305 teratomas of the ovary. Cancer.1971;27:343-348.
  3. Chang HJ, Han SH, Lee JR, Jee BC, Lee BI, Suh CS, Kim SH. Impact of laparoscopic cystectomy on ovarian reserve: serial changes of serum anti-Müllerian hormone levels. Fertil Steril. 2010 Jun;94(1):343-9.
  4. Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie, richtlijn Epitheliaal Ovariumcarcinoom, NVOG 2012. https://richtlijnendatabase.nl/richtlijn/ovariumcarcinoom/epitheliaal_ovariumcarcinoom_-_startpagina.html

Tabel Exclusie na het lezen van het volledige artikel

Auteur en jaartal

Redenen van exclusie

Al Wazzan, 2016

Voldoet niet aan PICO (alleen patiënten met malignant cystic teratoma)

Alcazar, 2013

Voldoet niet aan PICO (geen van de uitkomstmaten geïncludeerd)

Alcazar, 2017

Voldoet niet aan PICO (vergelijkt niet timing van follow-up)

Brady, 2013

Geen systematische review (narrative review)

Garner Herman, 2016

Voldoet niet aan PICO (vergelijkt niet timing van follow-up)

Goh, 2014

Voldoet niet aan PICO (vergelijkt niet timing van follow-up)

Gomez, 2019

Voldoet niet aan PICO (vergelijkt niet timing van follow-up)

Guraslan, 2016

Voldoet niet aan PICO (alleen patiënten met malignant cystic teratoma)

Haggerty, 2014

Voldoet niet aan PICO (alleen patiënten met fertiliteitsproblemen)

Hidalgo, 2018

Voldoet niet aan PICO (alleen patiënten met fertiliteitsproblemen)

Keyhan, 2015

Geen systematisch review (narrative review)

Kim, 2014

Voldoet niet aan PICO (alleen zwangere vrouwen)

Kirkham, 2011

Voldoet niet aan PICO (vergelijkt niet timing van follow-up)

Lee, 2017

Voldoet niet aan PICO (louter jongeren (< 20 jaar) met endometrioma's)

Lokich, 2015

Geen systematisch review (narrative review)

Mukhopadhyay, 2016

Voldoet niet aan PICO (alle patiënten ondergingen XCSI/IVF)

Nasreen, 2016

Voldoet niet aan PICO (diagnostic performance study)

Nunes, 2017

Voldoet niet aan PICO (diagnostic performance study)

Nunes, 2018

Voldoet niet aan PICO (diagnostic performance study)

Pascual, 2017

Voldoet niet aan PICO (patiënten met endometrioma's)

Pinto, 2014

Voldoet niet aan PICO (alle patiënten hadden mature teratoma en ondergingen chirurgie)

Sarkar, 2012

Voldoet niet aan PICO (diagnostic performance study)

Somigliana, 2015

Geen systematische review (narrative review)

Stanković, 2017

Voldoet niet aan PICO (diagnostic performance study)

Surampudi, 2016

Voldoet niet aan PICO (alle patiënten hadden torsie en waren geopereerd)

Tokmak, 2016

Voldoet niet aan PICO (geen vergelijking van de timing)

Wang, 2012

Voldoet niet aan PICO (populatie met gerupteerde cystes)

Wang, 2014

Voldoet niet aan PICO (diagnostic performance study)

Surampudi, 2016

Voldoet niet aan PICO (alle patiënten hadden torsie en waren geopereerd)

Tokmak, 2016

Voldoet niet aan PICO (geen vergelijking van de timing)

Wang, 2012

Voldoet niet aan PICO (populatie met gerupteerde cystes)

Wang, 2014

Voldoet niet aan PICO (diagnostic performance study)

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 11-03-2021

Laatst geautoriseerd  : 11-03-2021

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2027

Bij het opstellen van de module heeft de werkgroep een inschatting gemaakt over de maximale termijn waarop herbeoordeling moet plaatsvinden en eventuele aandachtspunten geformuleerd die van belang zijn bij een toekomstige herziening (update). De geldigheid van de richtlijnmodule komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.

 

Module[1]

Regiehouder(s)[2]

Jaar van autorisatie

Eerstvolgende beoordeling actualiteit richtlijn[3]

Frequentie van beoordeling op actualiteit[4]

Wie houdt er toezicht op actualiteit[5]

Relevante factoren voor wijzigingen in aanbeveling[6]

Follow-up

NVOG

2020

2022

Elke 2 jaar

NVOG

Ontwikkelingen in het vakgebied, publicatie van nieuwe data.


[1] Naam van de module

[2] Regiehouder van de module (deze kan verschillen per module en kan ook verdeeld zijn over meerdere regiehouders)

[3] Maximaal na vijf jaar

[4] (half)Jaarlijks, eens in twee jaar, eens in vijf jaar

[5] regievoerende vereniging, gedeelde regievoerende verenigingen, of (multidisciplinaire) werkgroep die in stand blijft

[6] Lopend onderzoek, wijzigingen in vergoeding/organisatie, beschikbaarheid nieuwe middelen

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
  • Patiëntenfederatie Nederland
  • Stichting Bekkenbodem4All

Algemene gegevens

De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten en werd gefinancierd uit de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijn.

 

De richtlijnmodule is goedgekeurd door:

  • Stichting Bekkenbodem4All

Doel en doelgroep

Doel

Het doel is om gynaecologen te voorzien van een landelijk gedragen richtlijn voor het voorkomen en het behandelen van vrouwen met een (benigne) vergroot ovarium en die voldoet aan de eisen van een AGREE-instrument volgens de EBRO-methode. De te ontwikkelen richtlijn voorziet in de meest recente 'evidence based' informatie over het onderwerp (benigne) vergroot ovarium.

Met het opstellen van een dergelijke richtlijn wordt beoogd de onduidelijkheid en onzekerheid over het diagnosticeren en behandelen van een (benigne) ovariumcyste weg te nemen.

 

Doelgroep

Patiëntencategorie

De richtlijn geldt voor alle pre- en postmenopauzale vrouwen met een vergroot ovarium (vanaf de menarche), bij wie niet eerder een maligniteit (mamma, ovarium, GE) werd vastgesteld.

Richtlijngebruikers

Deze richtlijn is geschreven voor alle leden van de beroepsgroep van gynaecologen. Daarnaast kan deze richtlijn ingezien en gebruikt worden door alle zorgverleners die te maken krijgen met vrouwen met een vergroot ovarium.

Samenstelling werkgroep

Samenstelling werkgroep update 2018

  • Dr. P.M.A.J. Geomini, gynaecoloog, werkzaam in het Máxima Medisch Centrum te Eindhoven, NVOG, voorzitter richtlijncommissie
  • Dr. D. van den Broek, klinisch chemicus, werkzaam bij het NKI te Amsterdam, NVKC
  • Dr. J. Kaijser, gynaecoloog, werkzaam bij het Ikazia ziekenhuis te Rotterdam, NVOG
  • Dr. A.J. Krüse, gynaecoloog, werkzaam bij Isala te Zwolle, NVOG
  • Dr. C.A.R. Lok, gynaecoloog, werkzaam bij het NKI te Amsterdam, NVOG
  • Dr. A. Stiekema, AIOS gynaecologie, werkzaam bij het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam, NVOG
  • M. Bosch, belangenbehartiging en PR Stichting Bekkenbodem4All, Stichting Bekkenbodem4All

 

Met ondersteuning van

  • dr. E.J.M. den Breejen, senior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • dr. A. Bijlsma-Rutte, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • dr. W.J. Harmsen, adviseur Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

 

Oude samenstelling werkgroep

  • Mw. dr. P.M.A.J. Geomini, gynaecoloog, Maxima Medisch Centrum, Veldhoven (voorzitter)
  • Dhr. prof. dr. H.A.M. Brölmann, gynaecoloog, VU Medisch Centrum, Amsterdam
  • Dhr. dr. F.P.H.L.J. Dijkhuizen, gynaecoloog, ziekenhuis Rijnstate, Arnhem
  • Dhr. dr. T. Van Gorp, gynaecologisch oncoloog, Maastricht Universitair Medisch Centrum, Maastricht
  • Mw. dr. C.A.R. Lok, gynaecologisch oncoloog, Centrum Gynaecologische Oncologie, Amsterdam
  • Mw. drs. B.M. Pijlman, gynaecoloog, Jeroen Bosch Ziekenhuis, Den Bosch
  • Mw. Dr. F. Vernooij, AIOS Obstetrie & Gynaecologie, epidemioloog, Meander Medisch Centrum, Amersfoort
  • Mw. dr. Y.M. de Mooij, AIOS, VU Medisch Centrum, Amsterdam
  • Ir. T.A. van Barneveld, klinisch epidemioloog, Orde van Medisch Specialisten, Utrecht
  • Dhr. drs. K.Y. Heida, richtlijnondersteuner Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie, Utrecht
  • Mw. drs. M.E.P.F. Rückert, richtlijnondersteuner Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie, Utrecht
  • Mw. drs. C.A.L. van Rijn, richtlijnondersteuner Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie, Utrecht

 

Extern advies

  • Mw. drs. M. Wessels, informatiespecialist, Orde van Medisch Specialisten, Utrecht

Belangenverklaringen

De KNMG-code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Belangenverklaringen werkgroep update 2018

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

Geomini*

Gynaecoloog

Geen

mede organisator van Nederlandse IOTA cursus (gericht op implementeren IOTA regels voor echo beschrijving bij vergroot adnex)

1e auteur review: Geomini et al. The accuracy of risk scores in predicting ovarian malignancy: a systematic review. Obstet Gynecol. 2009 Feb;113:384-94.

Geen

Kruse

Gynaecoloog-oncoloog, Isala, Zwolle

Geen

Geen

Geen

Kaijser

gynaecoloog Ikazia Ziekenhuis Rotterdam

Cursusinstructeur: echografie van het vergrote ovarium: Nederlandse IOTA cursus. Specialistische echocursus voor afwijkingen in de adnexiele regio. Jaarlijkse eendaags cursus voor gynaecologen en AIOS mede georganiseerd door Biomedic-Samsung, Nederland. Locatie Almere. Medio Juni 2019 zal dit voor de 4e maal plaatsvinden. Sprekersvergoeding à 500 euro.

Klinisch werkzaam met Samsun WS80 echotoestel met geïntegreerd IOTA ADNEX model voor differentiatie van adnextumoren. Toestel wordt door Ikazia Ziekenhuis via officieel huurcontract afgenomen bij Biomedic Samsung, Nederland

Geen trekker (1e auteur) bij module over diagnostische modellen (UV4)

Lok

Gynaecologisch-oncoloog Antoni van Leeuwenhoek - Nederlands Kanker Instituut

Geen betaalde nevenfuncties

Begeleiding van promovendi

2 jaar geleden (kleine) subsidie (4x5000 euro) van Fujirebio gehad om een onderzoeker parttime HE4 te laten onderzoeken. Geen voorwaarden aan subsidie verbonden. Ging louter om het gebruiken van hun apparatuur voor analyse van samples. Huidig onderzoek wordt niet gefinancierd door Fujirebio.

 

Heeft eerder ook subsidies ontvangen voor onderzoek, waarbij de subsidies altijd aan het instituut werden uitbetaald om een onderzoeker van de betalen. Geen persoonlijk financieel gewin. Ging louter om het gebruik van technologieën van de betreffende industrie, geen voorwaarden verbonden aan de publicaties. Heeft zowel positieve als negatieve bevindingen over gepubliceerd.

 

Huidig onderzoek dat raakvlakken met de richtlijn heeft: onderzoek naar RMI en IOTA en het meten van markers, waarmee de selectie van patiënten zou kunnen worden verbeterd. Geen sponsoring van de industrie voor deze studie.

 

Heb wel over HE4 gepubliceerd, maar ook over CA-125 en RMI. Betreft louter wetenschappelijke publicaties van trial resultaten etc. Geen opiniestukken. Deze publicaties werden niet gesponsord door de industrie. Hier hangt m.i. geen intellectueel belang aan vast omdat zowel de voor- als nadelen van bv HE4 gewoon zijn gepubliceerd.

Geen trekker (1e auteur) bij module over tumormarkers (UV3).

Broek

Klinisch chemicus/afdelingshoofd Algemeen klinisch laboratorium (fulltime) Antoni van Leeuwenhoek, Amsterdam

Vakdeskundige Raad van Accreditatie ten behoeve van IS015189 (Detachering vanuit AVL, betaald) Lid commissie slimme en snelle diagnostiek (onbetaald) Lid flexpool ZonMW call vroege opsporing (vergoeding aan AVL, nu geen deelname aan ronde)

Lid METC (onbetaald) Voorzitter instituut review board (onbetaald)

Lid commissie moleculaire biologische diagnostiek NVKC (onbetaald)

Voor alle werkzaamheden waar een vergoeding tegenover staat komt deze ten goede aan de werkgever.

Geen

Ik ben betrokken bij onderzoek dat wordt gefinancierd door fondsen en/of industrie, echter de onderwerpen van deze studies richten zich op moleculaire analyses in bloed of andere lichaamsvloeistoffen. Er zijn geen projecten die aan het onderwerp van deze richtlijn raken.

Geen

Bosch

Vice Voorzitter en PR Stichting Bekkenbodem4All

Geen

Wij behartigen belangen van patiënten en geven voorlichting en ondersteuning aan mannen, vrouwen en kinderen met bekkenbodemproblemen in de breedste zin van het woord, zonder eigen belang of financieel belang.

Geen

Stiekema

AIOS Gynaecologie, Amsterdam UMC locatie AMC Meibergdreef

Geen

Afgerond promotieonderzoek februari 2016 naar de rol van biomarker van HE4 bij onder andere het vergrote ovarium. Financiering voor dit onderzoek voor een heel klein deel (kits om laboratorium bepalingen uit te voeren) via Fujirebio. Deze contacten zijn na 2016 beëindigd.

Geen trekker (1e auteur) bij module over tumormarkers (UV3).

*voorzitter richtlijncommissie

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door een afgevaardigde van de patiëntenvereniging Stichting Bekkenbodem4All in de werkgroep deel te laten nemen. De modules worden tevens voor commentaar voorgelegd aan de Patiëntenfederatie Nederland en aan de Stichting Bekkenbodem4All.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

In de verschillende fasen van het ontwikkelproces is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijnmodule en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de module in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. De implementatietabel is te vinden in de bijlagen. Er werden geen indicatoren ontwikkeld bij deze modules.

Werkwijze

AGREE

Deze module is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Voor een stap-voor-stap beschrijving hoe een evidence-based module tot stand komt wordt verwezen naar het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Knelpuntenanalyse

Uit de inventarisatie van de knelpunten door werkgroep bleek dat er een noodzaak was voor revisie en updaten van verschillende richtlijnmodules uit de richtlijn het Vergrote Ovarium (2013). Tijdens deze inventarisatie zijn er knelpunten aangedragen door relevante partijen via een schriftelijke Invitational conference. Een verslag hiervan is opgenomen in de bijlagen.

 

Uitgangsvraag en uitkomstmaten

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroepleden en de adviseur uitgangsvragen opgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet kritiek) en onbelangrijk. Indien mogelijk definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

Aan de hand van specifieke zoektermen werd gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De geselecteerde databases waarin is gezocht en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de module met desbetreffende uitgangsvraag. De zoekstrategie is opvraagbaar bij de Richtlijnendatabase, zie het tabblad ‘Zoekverantwoording’ voor verdere details.

 

Kwaliteitsbeoordeling individuele studies

Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) tabellen. De gebruikte RoB instrumenten zijn gevalideerde instrumenten die worden aanbevolen door de Cochrane Collaboration:

  • AMSTAR - voor systematische reviews.
  • Cochrane - voor gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek.
  • ACROBAT-NRS - voor observationeel onderzoek.
  • QUADAS II - voor diagnostisch onderzoek.

 

Samenvatten van de literatuur

De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

Voor interventievragen (vragen over therapie of screening)

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/).

 

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is mogelijk dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • er is een reële kans dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).

 

Voor vragen over diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode: GRADE-diagnostiek voor diagnostische vragen (Schünemann, 2008) en een generieke GRADE-methode voor vragen over schade of bijwerkingen, etiologie en prognose. In de gehanteerde generieke GRADE-methode werden de basisprincipes van de GRADE-methodiek toegepast: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van bewijskracht op basis van de vijf GRADE-criteria (startpunt hoog; downgraden voor risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias).

 

Formuleren van de conclusies

Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in een of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methodiek. De werkgroepleden maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen. De overall bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de kritieke uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overall conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje 'Overwegingen'.

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals de expertise van de werkgroepleden, de waarden en voorkeuren van de patiënt, kosten, beschikbaarheid van voorzieningen en organisatorische zaken. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.

 

Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)

Bij de ontwikkeling van de module is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag, randvoorwaarden die van invloed zijn op de implementatie van de aanbeveling zijn opgenomen in de implementatietabel.

 

Indicatorontwikkeling

Er werden geen indicatoren ontwikkeld bij deze modules.

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze module is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvraag. Er is nagegaan of (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Mocht dit bij deze module het geval zijn, dan is er een aanbeveling voor het doen van onderzoek opgenomen in de bijlage Kennislacunes.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De module worden aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen, instanties en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve module werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd. De commentaartabel is op te vragen bij het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten via secretariaat@kennisinstituut.nl

 

Literatuur

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, et al. AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348.

Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, et al. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184.

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. https://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/richtlijnontwikkeling.html.

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

Schünemann HJ, Oxman AD, Brozek J, et al. Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ. 2008;336(7653):1106-10. doi: 10.1136/bmj.39500.677199.AE. Erratum in: BMJ. 2008;336(7654). doi: 10.1136/bmj.a139. PubMed PMID: 18483053.

Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen: stappenplan. Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

Wessels M, Hielkema L, van der Weijden T. How to identify existing literature on patients' knowledge, views, and values: the development of a validated search filter. J Med Libr Assoc. 2016 Oct;104(4):320-324. PubMed PMID: 27822157; PubMed Central PMCID: PMC5079497.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Vergroot ovarium in de zwangerschap