Diagnostiek hematurie - urineonderzoek
Uitgangsvraag
Diagnostiek bij hematurie: urineonderzoek.
Aanbeveling
Herhaling van de urinescreening door middel van een urinetestrook is gewenst bij een negatieve uitslag en symptomatologie.
Het verdient aanbeveling een positieve (> 5-10 erytrocyten/ml, spoor) urineteststrook te bevestigen met een urinesediment (> 3 erytrocyten/gv).
Aanhoudende microscopische hematurie is als binnen enkele weken 2 van de 3 urinemonsters positief zijn.
Urinecytologie is niet zinvol in de primaire diagnostiek van patiënten met hematurie.
Overwegingen
Bij deze module zijn geen overwegingen geformuleerd.
Onderbouwing
Conclusies
Niveau 2 |
Een eenmalige negatieve urineteststrook bij symptomatische patiënten is geen reden om verdere diagnostiek achterwege te laten.
D Mening werkgroep |
Niveau 3 |
Urine voor zowel urineteststrook als urinesediment dient vers te worden afgenomen voor een betrouwbare bepaling.
C Immergut 1981[1]; Lipsky 1984[2]; B Mariani 1984[12] |
Niveau 3 |
Microscopische bevestiging van een positieve urineteststook verdient aanbeveling.
A2 Hiatt 1994[6]; B Cohen 2003[9] |
Niveau 3 |
Midstraal- of ochtendurine is voor de bepaling van (microscopische) hematurie niet noodzakelijk.
C Immergut 1981[1]; Lipsky 1984[2] |
Niveau 3 |
Negatieve urinecytologie bij hematurie sluit een blaastumor niet uit.
B Vishwanath 2008[14] |
Niveau 3 |
Het nut van urinecytologie in de primaire analyse van patiënten met hematurie bij wie toch nog een cystoscopisch onderzoek en beeldvorming van de hogere urinewegen zal volgen, is beperkt.
B Hovius 2008[13] |
Samenvatting literatuur
1 Verzameling van het urinemonster
Het urinemonster wordt meestal als eerste ochtendurine verzameld. Omdat dit monster geconcentreerd en zuur is, zijn de erytrocyten beter te behouden. Er is meer kans op achteruitgang van de erytrocyten indien het soortelijke gewicht laag (< 1,010) of de pH (> 7,0) hoog is. Maar het langdurige overnachtverblijf in de blaas vergroot de kans op lysis. De tweede ochtendurine (een verzameling van twee tot vier uur na lozing van de eerste ochtendurine) is gewoonlijk geconcentreerd en zuur, waardoor het in de Europese richtlijnen voor de vormelementen (bijvoorbeeld erytrocyten en cilinders) een aanbevolen monster is. Eerste ochtendurine is meer geschikt voor de (milde) eiwiturie.1 Verder worden in internationale richtlijnen gestandaardiseerde procedures voor centrifugeren en de daaropvolgende stappen van voorbereiding en urine onderzoek geadviseerd.1,2 Het wordt in het algemeen als midstraalurine opgevangen in een schoon (of steriel) urineverzamelpotje of flesje. De waarde van midstraalurine wordt door sommigen in twijfel getrokken als het gaat om een urinekweek.34 Zie hiervoor verder de richtlijnen voor urineweginfecties.5 Voor de detectie van hematurie is er geen bewezen reden om midstraalurine af te nemen.
De eerste ochtendurine (minimaal vier uur in de blaas en na acht uur liggen) kan worden gebruikt als een geconcentreerde urine wenselijk is (bijvoorbeeld de bacteriële groei in de blaas, de logfase hiervoor is vier tot acht uur). Om logistieke redenen leidt de eerste ochtendurine meestal tot een verouderd monster voor het urineonderzoek. Daarom heeft de tweede ochtendurine, mits deze voldoende lang in de blaas bewaard en snel geanalyseerd is, de voorkeur.
De tijd tussen lozing en analyseren dient zo kort mogelijk te worden gehouden. Om praktische redenen wordt vaak twee (soms tot vier) uur voor urinestripanalyse aangehouden. Omdat vier uur na lozing de vormelementen (cellen, cilinders) grotendeels gelyseerd en desintegreerd zijn, wordt voor urinesedimentanalyse vaak één uur aangehouden. De mogelijkheid om het urinemonster te fixeren voor een urinesedimentanalyse kan deze tijd verruimen. Gefixeerde monsters kunnen tot twee weken worden bewaard.6-8
2 Kwalitatief urineonderzoek (zie aanverwant product 'Kwalitatief en kwantitatief urineonderzoek')
2.1 Urinescreening door middel van urineteststroken (urinestrip, dipstick)
De analytische sensitiviteit en specificiteit van het erytrocytentestveld op een urine- teststrook in vergelijking met een urinesediment zijn afhankelijk van de afkapwaarde en van de fabrikant. Bij een afkapwaarde van > 3 erytrocyten/gv is de sensitiviteit voor erytrocyten of vrij hemoglobine 91,6%, terwijl de specificiteit 56,9% is.9 De specificiteit is veel lager omdat erytrocyten snel in de urine lyseren. Het erytrocytentestveld is dus goed om de aanwezigheid van hematurie uit te sluiten.
Het erytrocytentestveld dat wordt gebruikt in de meeste laboratoria, is gevoelig voor > 5-10 erytrocyten/ml (> 2 erytrocyten/gv). Bij > 3 erytrocyten/gv is er sprake van een microscopische hematurie.10 Dit is ongeveer 15 -20 erytrocyten/ml. In de meest gebruikte erytrocytentestvelden vormt dit aantal een zogenoemde tussencategorie (bijvoorbeeld spoor 5-10 erytrocyten/ml en zwak positief is 25 erytrocyten/ml), waardoor het als spoor of zwak-positief wordt gerapporteerd. Echter, bij 16% van de patiënten met een positieve dipstick kan het aantal erytrocyten < 3 per gv zijn.10 Een microscopische bevestiging van een positief erytrocytentestveld (> 5-10 erytrocyten/ml) in een vers verzameld urinemonster is dus aan te bevelen.11 Deze aanbeveling wordt ook gedaan in the AUA-richtlijnen.12 Er is sprake van een microscopische hematurie11 indien het volgende aantal erytrocyten wordt waargenomen:
- > 3 erytrocyten/gv, urinemonster is gecentrifugeerd (manuele microscopische urine- sedimentanalyse);
- > 5 erytrocyten/mm3, urinemonster is niet gecentrifugeerd (manuele microscopische urineanalyse met gebruik van een 0,9 mm3 telkamer);
- 15-20 erytrocyten/ml, urinemonster is niet gecentrifugeerd (automatische urine- sedimentanalyse.
Er is sprake van een aanhoudende microscopische hematurie als er binnen enkele weken in twee van de drie urinemonsters positieve urinescreening (gevolgd door een positief urinesediment) wordt gevonden.13-15 Praktische uitvoering zou kunnen zijn drie aanvraagformulieren aan de patiënt te geven met de vraag elke week het onderzoek te herhalen.
De kans op een urologische maligniteit bij asymptomatische microscopische hematurie is gering.1 Bij een positief erytrocytentestveld (> 5-10 erytrocyten/ml, spoor), gevolgd door een negatieve urinesedimentanalyse en twee keer een negatief erytrocytentestveld, lijkt verdere controle niet noodzakelijk.17 Hierbij dient het urinemonster vers te zijn en moet men alert zijn op de valkuilen (zie addendum I voor de valkuilen en hoofdstuk 9 over hematurie bij sport).
2.2 Urinesedimentanalyse
Urinesediment wordt voornamelijk om twee redenen ingezet:
- de bevestiging van een positief (> 5-10 erytrocyten/ml, spoor) uitgevallen screening van de urine met behulp van een urineteststrook;18
- het onderscheid tussen glomerulaire en niet-glomerulaire oorsprong van de hematurie: het onderscheid tussen een dysmorf en isomorf beeld ter bepaling van het percentage dysmorfe erytrocyten.19
Bij een urinesedimentonderzoek met een bevinding van < 5 erytrocyten/gv is de kans op ernstige urologische problematiek te verwaarlozen.20,21
3 Urinecytologie en markers
De gevoeligheid van urinecytologie voor de detectie van een urotheelcarcinoom is laag en een negatieve urinecytologie is onvoldoende om patiënten uit te sluiten van verder onderzoek.10 In twee onderzoeken wordt beschreven dat afname van urinecytologie in de primaire analyse geen bijdrage aan de diagnose levert. Bij alle patiënten met een maligni- teit werd de diagnose gesteld met cystoscopie en/of röntgendiagnostiek.22,23 In een derde onderzoek (1000 patiënten) wordt de toegevoegde waarde van urinecytologie bij vier patiënten beschreven. Deze patiënten hebben echter niet de volledige analyse doorlopen (geweigerd) of hebben een afwijking in de blaas waar een afname van urinecytologie op zijn plaats was geweest.24 Bij een positieve urinecytologietest is de kans op afwijkingen groot, met name als er sprake is van een hooggradige atypie. Urinecytologie dient alleen ter aanvulling van andere tests naar een eventuele maligniteit.25 De bruikbaarheid in de dagelijkse praktijk voor de analyse van patiënten met hematurie lijkt beperkt. Alternatieve tests (zoals de NMP22-, BARD-BTA- en FISH-analyse) zijn vooralsnog onvoldoende om cytologisch en cystoscopisch onderzoek te vervangen. Wel is bij de meeste tests de sensitiviteit voor een urotheelmaligniteit groter dan die van urinecytologie.2 27
4 Urinekweek
Asymptomatische (microscopische) hematurie kan een gevolg zijn van een infectie. De aanwezigheid van witte bloedcellen in het urinesediment kan worden gezien als een reden voor het inzetten van een urinekweek.2 29 Hierbij dient rekening te worden gehouden met het feit dat dit ook een asymptomatische infectie kan zijn.29 Niet-bacteriële blaasontstekingen kunnen ook een oorzaak zijn van hematurie. Interstitiële cystitis, bijvoorbeeld, gaat in 24% van de gevallen gepaard met microscopische hematurie.30
5 Symptomatische patiënt met hematurie
Onder ‘symptomatische patiënten’ wordt verstaan patiënten met mictieklachten of andere klachten van de urinewegen, zoals flank- of koliekpijn. Een eenmalige negatieve urinescreening door middel van een urineteststrook bij symptomatische patiënten is geen reden om verdere diagnostiek achterwege te laten. Herhaling van het screenend onderzoek is gewenst bij een negatieve uitslag en symptomatologie. Er is onvoldoende duidelijkheid voor een richtlijn over het aantal uit te voeren negatieve urineteststroken bij een symptomatische patiënt.
Referenties
- 1. Kouri T, Fogazzi CB, Cant H et al. European urinalysis guidelines. Scand j Clin Lab Med 2000; 60 (Suppl 23i):i-96.
- 2. NCCLS. urinalysis and collection, transportation and preservation of urine specimens. Approved guideline, second edition 200i;CPi6-A2:i-40.
- 3. Immergut MA, Cilbert EC, Frensilli Fj, et al. The myth of the clean catch urine specimen. Ürology i98i;i7:339-40.
- 4. Lipsky BA, Inui TS, Plorde jj, et al. Is the clean-catch midstream void procedure necessary for obtaining urine culture specimens from men? Am j Med ^8476:257-62.
- 5. Haarst E van., et al. Nederlandse Vereniging voor Urologie. NVU-Richtlijn Ürineweginfecties, 2009.
- 6. Snoek BE van der, Koene RA. Fixation of urinary sediment. Lancet i997;350:933-4.
- 7. Snoek BE van der, Hoitsma Aj, Weel C van, et al. Dysmorfe erythrocyten in het urinesediment bij het onder¬scheiden van urologische en nefrologische oorzaken van hematurie. Ned Tijdschr Ceneeskd i994;i38(i4):72i-6.
- 8. Huusen j, Koene RA, Hilbrands LB. The (fixed) urinary sediment, a simple and useful diagnostic tool in patients with haematurie. Neth j Med. 2004 jan;62(i):4-9.
- 9. Rodgers M, Nixon j, Hempel S, et al. Diagnostic tests and algorithms used in the investigation of haematuria: systematic reviews and economic evaluation. Health Technol Assessm 2006;i0(i8):iii-iv, xi-259.
- 10. Rodgers MA, Hempel S, Aho T, et al. Diagnostic tests used in the investigation of adult haematuria: A systematic review. BjÜ Int 2006;98:ii54-60.
- 11. Mariani Aj, Luangphinith S, Loo S, et al. Dipstick chemical urinalysis: an accurate cost-effective screening test. j Urol i984;i32:64-6.
- 12. Mariani Aj, Mariani MC, Macchioni C, et al. The significance of adult hematuria: i,000 hematuria evaluations including a risk-benefit and cost-effectiveness analysis. j Urol i989;i4i:350-5.
- 13. Fogazzi CB, Carigali C, Croci, MD, Verdesca S. The formed elements of the Urinary Sediment. In: The Urinary Sediment: An Integrated View, Chapter 2, p. 43, 3rd edition, Elsevier Srl, Milano, Italy, 20i0.
- 14. Meyers KEC. Evaluation of hematuria in children. Urol Clin N Am 2004;3i:559-73.
- 15. House AA, Cattran DC. Nephrology: 2. Evaluation of asymptomatic hematuria and proteinuria in adult primary care. Can Med Assoc j 2002^66:348-53.
- 16. Hiatt RA, Ordonez jD. Dipstick urinalysis screening, asymptomatic microhematuria, and subsequent urological cancers in a population-based sample. Cancer Epidemiol Biomarkers Prev i994;3:439-43.
- 17. Mishriki SF, Nabi C, Cohen NP. Diagnosis of urologie malignancies in patients with asymptomatic dipstick hematuria: prospective study with i3 years follow-up. Urology 2008;7i:i3-6.
- 18. Cohen RA, Brown RS. Clinical practice. Microscopic hematuria. N Engl j Med 2003;348:2330-8.
- 19. Hosking DH. Asymptomatic microscopic hematuria. Can j Urol i995;2:87-97.
- 20. El Calley R, Abo-Kamil R, Burns jR, et al. Practical use ofinvestigations in patients with hematuria. j Endourol 2008;22:5i-6.
- 21. Mariani Aj, Luangphinith S, Loo S, et al. Dipstick chemical urinalysis: an accurate cost-effective screening test. j Urol i984;i32:64-6.
- 22. Hovius C, Schreuders C, Wieringa E, et al. Urine cytology is of no added value in the primary evaluation of patients with hematuria. Eur Urol Suppl 20087^36.
- 23. Chahal R, Cogoi NK, Sundaram SK. Is it necessary to perform urine cytology in screening patients with hematuria? Eur Urol 200^39:283-6.
- 24. Hofland CA, Mariani Aj. Is cytology required for a hematuria evaluation? j Urol 2004;i7i(i):324-6.
- 25. Viswanath S, Zelhof B, Ho E, et al. Is routine urine cytology useful in the haematuria clinic? Ann R Coll Surg Engl 2008;90:153-5.
- 26. Ponsky LE, Sharma S, Pandrangi L, et al. Screening and monitoring for bladder cancer: refining the use of NMP22. j ürol 2001;166:75-8.
- 27. Budman LI, Kassouf W, Steinberg JR. Biomarkers for detection and surveillance of bladder cancer. Can ürol Assoc j 2008;2:212-21.
- 28. Schroder FH. Microscopic haematuria. BMJ 1994;309:70-2.
- 29. Connelly JE. Microscopic hematuria. In: Black ER, Bordley DR, Tape TG, et al (eds). Diagnostic strategies for common medical problems. 2nd ed. Philadelphia: American College of Physicians. Philadelphia, 1999, p. 518-26.
- 30. Stanford Ej, Mattox TF, Parsons JK, et al. Prevalence of benign microscopic hematuria among women with inter- stitial cystitis: implications for evaluation of genitourinary malignancy. ürology 2006;67:946-9.
- 31. Thaller TR, Wang LP. Evaluation of asymptomatic microscopic hematuria in adults. Am Fam Physician 1999;60:1143-52.
- 32. Guder WG, Hofmann W. Differentiation of proteinuria and haematuria by single protein analysis in urine. Clin Biochem 1993;26:277-82.
- 33. Ivandic M, Hofmann W, Guder WG. Development and evaluation of a urine protein expert system. Clin Chem 1996;42:1214-22.
- 34. Ahmed Z, Lee J. Asymptomatic urinary abnormalities. Hematuria and proteinuria. Med Clin North Am 1997;81:641-52.
- 35. Rensma PL, Hagen EC, Bommel EFH van, et al. Landelijke Transmurale Afspraak Chronische Nierschade 2009 (NHG/NIV/NfN richtlijn 2009). Huisarts Wet 2009;12:586-97.
- 36. Kavoussi LR, Clayman RV. Office flexible cystoscopy. ürol Clin North Am 1988;15:601-8.
- 37. Keoghane SR, Ritchie AW, Jones DJ. An audit of positive findings in flexible and rigid check cystoscopy. J R Army Med Corps 1999;145:143-4.
- 38. Yoshimura R, Wada S, Kishimoto T. Why the flexible cystoscope has not yet been widely introduced?: A question¬naire to Japanese urologists. Int J ürol 1999;6:549-59.
- 39. Reiniging en desinfectie van scopen te flexibel? Inspectie voor de Gezondheidszorg, 2000.
- 40. Vasanthakumar V, Bhan GL, Perera BS, et al. A study to assess the efficacy of chemoprophylaxis in the prevention of endoscopy-related bacteraemia in patients aged 60 and over. Q J Med 1990;75:647-53.
- 41. Murakami S, Igarashi T, Hara S, et al. Strategies for asymptomatic microscopic hematuria: a prospective study of 1,034 patients. J ürol 1990;144:99-101.
- 42. Bard RH. The significance of asymptomatic microhematuria in women and its economic implications. A ten-year study. Arch Intern Med 1988;148:2629-32.
- 43. Lang EK, Thomas R, Davis R, et al. Multiphasic helical computerized tomography for the assessment of micro- scopic hematuria: a prospective study. J ürol 2004;171:237-43.
- 44. Albani JM, Ciaschini MW, Streem SB, et al. The role of computerized tomographic urography in the initial evaluation of hematuria. J ürol 2007;177:644-8.
- 45. Turney BW, Willatt JM, Nixon D, et al. Computed tomography urography for diagnosing bladder cancer. BJU Int 2006;98:345-8.
- 46. Sadow CA, Silverman SG, OLeary MP, et al. Bladder cancer detection with CT urography in an Academic Medical Center. Radiology 2008;249:195-202.
- 47. Lee KS, Zeikus E, DeWolf WC, Rofsky NM, Pedrosa I. MR urography versus retrograde pyelography/ureteroscopy for the exclusion of upper urinary tract malignancy Clin Rad 2010;65:185-92.
- 48. Corrie D, Thompson IM. The value of retrograde pyelography for fractionally visualized upper tracts on excretory urography in the evaluation of hematuria. j urol 1987;138:554-6.
- 49. Armstrong PA, Pazona jF, Schaeffer Aj. Anaphylactoid reaction after retrograde pyelography despite preoperative steroid preparation. urology 2005;66 (4):880e1-e2.
- 50. Brito AH, Mazzucchi E, Vicentini Fc, et al. management of chronic unilateral hematuria by ureterorenoscopy. j Endourol 2009;23:1273-6.
- 51. Mugiya S, Ozono S, Nagata M, et al. ureteroscopic evaluation and laser treatment of chronic unilateral hematuria. j urol 2007;178:517-20.
- 52. Tawfiek ER, Bagley DH. ureteroscopic evaluation and treatment of chronic unilateral hematuria. j urol 1998;160:700-2.
- 53. Patterson DE, Segura jw, Benson Rc jr, et al. Endoscopic evaluation and treatment of patients with idiopathic gross hematuria. j urol 1984;132:1199-200.
- 54. Dooley RE, Pietrow PK. ureteroscopy for benign hematuria. urol clin North Am 2004;31:137-43.
- 55. Daneshmand S, Huffman JL. Endoscopic management of renal hemangioma. j urol 2002;167:488-9.
- 56. Nakada SY, Elashry OM, Picus D, et al. Long-term outcome offlexible ureterorenoscopy in the diagnosis and treatment of lateralizing essential hematuria. j urol 1997;157:776-9.
- 57. Matsumoto A, Tobe T, Kamijima S, et al. The usefulness of ureterorenoscopic examination in evaluation of upper tract disease. int j urol 2006;13:509-14.
- 58. Cogus c, Baltaci S, Sahinli S, et al. Value of selective upper tract cytology for recognition of upper tract tumors after treatment of superficial bladder cancer. int j urol 2003;10:243-6.
- 59. Ceavlete P, Ceorgescu D, Nita C, et al. complications of 2735 retrograde semirigid ureteroscopy procedures: a single- center experience. j Endourol 2006;20:179-85.
- 60. Cuy M, Newall R, Borzomato j, et al. use of a first-line urine protein-to-kreatinine ratio strip test on random urines to rule out proteinuria in patients with chronic kidney disease. Nephrol Dial Transplant 2009;24(4):1189-93.
- 61. Pekelharing JM, Hooijkaas, Punt JMHM, Smeets Lc, Souverijn JHM. Handboek Medische Laboratorium- diagnostiek, compendium Klinische Diagnostiek, Prelum uitgevers, Houten 2009.
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 01-10-2010
Laatst geautoriseerd : 01-10-2010
Algemene gegevens
Indeling van de richtlijn
Om de richtlijn overzichtelijk te maken is er gebruikgemaakt van een blok met daarin de conclusies met niveau van bewijs en een blok met aanbevelingen. Daarnaast zijn in de tekst de overwegingen en onderbouwing aangegeven.
Juridische betekenis van richtlijnen
Een richtlijn is geen wettelijk voorschrift, maar bevat wetenschappelijk onderbouwde en breed gedragen inzichten en aanbevelingen waaraan zorgverleners zouden moeten voldoen om kwalitatief goede zorg te verlenen. De richtlijn bevat aanbevelingen van algemene aard. Het is mogelijk dat deze aanbevelingen in een individueel geval of in een bepaalde regio niet van toepassing zijn. Er kunnen zich feiten of omstandigheden voordoen waardoor in het belang van de patiënt van de richtlijn wordt afgeweken. De toepassing van de richtlijn in de praktijk is de verantwoordelijkheid van de behandelend arts.
Financiering
De financiering kwam tot stand via de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten.
Doel en doelgroep
In 1998 werd de richtlijn Hematurie onder leiding van Henk van der Poel vastgesteld. Ondertussen zijn we ruim tien jaar verder en blijken er vooral op beeldvormend diagnostisch vlak nieuwe ontwikkelingen gaande te zijn.
Doelstelling
Een richtlijn is een document met aanbevelingen, adviezen en handelingsinstructies ter ondersteuning van de besluitvorming van professionals in de zorg en van patiënten. De aanbevelingen berusten op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek met daarop gebaseerde discussie en aansluitende meningsvorming.
Deze richtlijn beoogt een leidraad te geven voor het handelen in de dagelijkse praktijk en geeft aanbevelingen voor de diagnostiek van volwassenen en kinderen met hematurie.
Daarnaast biedt de richtlijn aanknopingspunten voor transmurale afspraken of lokale protocollen. Ook kan de richtlijn worden gebruikt bij het geven van adviezen en informatie aan patiënten.
Doelgroep
De doelgroep betreft patiënten met hematurie in de urologische praktijk. Omdat de differentiaaldiagnose bij kinderen afwijkt van volwassenen, heeft Goedele Beckers, namens de werkgroep Kinderurologie, plaatsgenomen in de werkgroep Richtlijn Hematurie.
Samenstelling werkgroep
Mw. drs. M.C. Hovius, uroloog, Onze Lieve Vrouwe Gasthuis, Amsterdam, voorzitter
Mw. dr. G.M.A. Beckers, kinderuroloog, VU medisch centrum, Amsterdam
Dr. A. Bex, uroloog, Anthonie van Leeuwenhoek Ziekenhuis, Amsterdam
Mw. dr. A.Y. Demir, klinisch chemicus, Meander Medisch Centrum, Amersfoort
Drs. A.J. van der Molen, radioloog, Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden
Dr. H. van der Poel, uroloog, Anthonie van Leeuwenhoek Ziekenhuis, Amsterdam
Dr. B.P.H. Schrier, uroloog, Jeroen Bosch Ziekenhuis, ’s-Hertogenbosch
Dr. Y.F.C. Smets, nefroloog, Onze Lieve Vrouwe Gasthuis, Amsterdam
Het concept is voorgelegd aan de leden van de Nederlandse Vereniging voor Urologie (NVU), de kwaliteitscommissie van de Nederlandse Federatie voor Nefrologie (NFN), de Nederlandse Vereniging voor Radiologie (NVvR) en de Nederlandse Vereniging voor Klinische Chemie (NVKC).
Werkwijze
Wetenschappelijke onderbouwing
In de voorliggende richtlijn is gebruikgemaakt van de criteria voor evidence-based medicine (EBM). Voor zover mogelijk zijn de levels of evidence aangegeven beschreven door het kwaliteitsinstituut voor gezondheidszorg CBO (Centraal BegeleidingsOrgaan).[1]
Tabel: Indeling van de onderbouwing naar de mate van bewijskracht
Voor artikelen betreffende diagnostiek |
|
A1 |
Onderzoek naar de effecten van diagnostiek op klinische uitkomsten bij een prospectief gevolgde goed gedefinieerde patiëntengroep met een tevoren gedefinieerd beleid op grond van de te onderzoeken testuitslagen, of besliskundig onderzoek naar de effecten van diagnostiek op klinische uitkomsten, waarbij resultaten van onderzoek van A2-niveau als basis worden gebruikt en voldoende rekening wordt gehouden met onderlinge afhankelijkheid van diagnostische tests |
A2 |
Onderzoek ten opzichte van een referentietest, waarbij van tevoren criteria zijn gedefinieerd voor de te onderzoeken test en voor een referentietest, met een goede beschrijving van de test en de onderzochte klinische populatie; het moet een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten betreffen, er moet gebruikgemaakt zijn van tevoren gedefinieerde afkapwaarden en de resultaten van de test en de ‘gouden standaard’ moeten onafhankelijk zijn beoordeeld; in situaties waarbij multipele, diagnostische tests een rol spelen, is er in principe een onderlinge afhankelijkheid en dient de analyse hierop te zijn aangepast, bijvoorbeeld met logistische regressie |
B |
Vergelijking met een referentietest, beschrijving van de onderzochte test en populatie, maar niet de kenmerken die verder onder niveau A staan genoemd |
C |
Niet-vergelijkend onderzoek |
D |
Mening van deskundigen, bijvoorbeeld de werkgroepleden |
Voor artikelen betreffende schade/bijwerkingen, etiologie, prognose |
|
A1 |
Systematische review van ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau |
A2 |
Prospectief cohortonderzoek van voldoende omvang en follow-up, waarbij adequaat gecontroleerd is voor confounding en selectieve follow-up voldoende is uitgesloten |
B |
Prospectief cohortonderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 of retrospectief cohortonderzoek of patiëntcontroleonderzoek |
C |
Niet-vergelijkend onderzoek |
D |
Mening van deskundigen |
Niveau van bewijs van de conclusies |
|
1 |
Eén systematische review (A1) of ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A1 of A2 |
2 |
Ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B |
3 |
Eén onderzoek van niveau A2 of B of onderzoek van niveau C |
4 |
Mening van deskundigen, bijvoorbeeld de werkgroepleden |
Het wetenschappelijk bewijs is samengevat in een ‘Conclusie’, waarbij het niveau van het meest relevante bewijs is weergegeven. Daarnaast wordt een aanbeveling gegeven. Deze is gebaseerd op het bewijs en de mening van de werkgroepleden.
Overige richtlijnen Hematurie
De European Association of Urology (EAU) heeft geen richtlijn Hematurie. De American Urological Association (AUA) heeft een best practice policy over asymptomatische microscopische hematurie uit 2001.[2,3] In de database van National Guideline Clearinghouse vonden we wel hematurierichtlijnen van de American College of Radiology, Primary Care British Colombia en Finnish Medical Society.[4-6] Recentelijk (2009) verscheen er van Kelly et al. een clinical review over microscopische hematurie in de eerste lijn.[7] Daarnaast is er een zeer uitgebreide systematic review van Rodgers et al. verschenen in 2006, Diagnostic tests and algorithms used in the investigation of haematuria: systematic reviews and economic evaluation.[8]
De literatuurzoekopdracht op ‘hematuria, haematuria, microhematuria, macrohematuria, microhaematuria, macrohaematuria, erythrocyturia’ werd uitgevoerd in Pubmed in de periode van 1 januari 1997 tot en met 8 september 2008, in het Engels, Frans en Duits. Daarnaast is in de Cochrane-database, de Trip-database, Sum-search, National Guideline Clearinghouse en Bandolier gezocht. Op basis van de abstracts is een selectie gemaakt. De referenties van de hematurierichtlijn uit 1998 zijn ook gebruikt.
Er werd regelmatig een up-to-date zoekopdracht verricht; de laatste in januari 2010.
Een aparte gerichte zoekopdracht werd uitgevoerd door de klinisch chemicus, de radioloog en de nefroloog.