Hartrevalidatie

Initiatief: NVVC Aantal modules: 22

Op afstand begeleid beweegprogramma (FIT-module met telesessies)

Uitgangsvraag

Op welke wijze dient vormgegeven te worden aan een op afstand begeleid beweegprogramma (FIT-module met telesessies) als vorm van hartrevalidatie bij patiënten met coronairlijden of hartfalen?

Aanbeveling

Bespreek de keuze voor een regulier of een op afstand begeleid beweegprogramma met de patiënt. De voorkeur, belastbaarheid en woonsituatie van de patiënt dient hierin als belangrijke afweging meegenomen te worden. Maak eveneens een inschatting of de patiënt voldoende gemotiveerd is voor één van beide opties.

Biedt het op afstand begeleide beweegprogramma niet aan voor patiënten met residuale myocardiale ischemie en/of potentieel levensbedreigende hartritmestoornissen (met name ventriculair) bij matig tot hoge intensieve belasting (Absolute intensiteit: MET-waarde 3-6). Er is momenteel te weinig bewijs om het op afstand begeleide beweegprogramma veilig aan te bieden bij deze groep patiënten.

 

Breng de wensen, belastbaarheid en SMART (Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden) geformuleerde doelen van de patiënt in kaart voorafgaand aan de eerste beweegsessies van de patiënt die onder begeleiding van het hartrevalidatiecentrum/ziekenhuis gevolgd moeten worden alvorens deze in de eigen omgeving voort te zetten. Stel hier ook de inhoud van het beweegprogramma samen, waarbij aanbevolen wordt een vorm en trainingsmodaliteit te kiezen die de voorkeur van de patiënt heeft, en evalueer eventuele klachten.

 

Leg in overleg met de patiënt de SMART (Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden) geformuleerde doelen van de patiënt vast, bijvoorbeeld in een daartoe ingericht online portaal. Overweeg daarnaast de hartslagzone vast te leggen die voor de patiënt als richtlijn voor de trainingsintensiteit geldt. Bepaal de trainingsintensiteit in overeenstemming met de KNGF-richtlijn Hartrevalidatie, de door de cardioloog opgestelde grenzen voor intensiteit en de door de patiënt geformuleerde doelen.

 

Maak tijdens de eerste beweegsessies onder begeleiding van het hartrevalidatiecentrum/ziekenhuis afspraken over de monitoring van intensiteit en duur van de bewegingssessies in de eigen omgeving en de manier van coaching. Monitoring dient bij voorkeur plaats te vinden via een hartslag- en of bewegingssensor. Coach de patiënt via een online platform waar een beveiligde communicatiefunctie (chat/mail) op zit (A), via videoconsult (B) of telefonisch consult (C).

 

Bied, binnen een op afstand begeleid beweegprogramma, bij voorkeur alleen continue training aan. Er is momenteel te weinig wetenschappelijk bewijs voor het veilig uitvoeren van hoog-intensieve intervaltraining (HIT) in de thuissituatie.

 

Maak duidelijk aan de patiënt dat het monitoren van de hartslag (m.b.v. een hartslagmeter) een sterke voorkeur heeft bij beweegsessies voor verbetering van het inspanningsvermogen. Voor andere doelen zoals verbeteren van de fysieke activiteit is monitoring van de hartslag niet strikt noodzakelijk. 

 

Maak duidelijk aan de patiënt dat deze zijn/haar dagelijkse fysieke activiteit meet bij beweegsessies gericht op het verminderen van inactiviteit. Zorg ervoor dat de dagelijkse fysieke activiteit geregistreerd wordt in een digitale omgeving, bij voorkeur objectief via een smartwatch, accelerometer of stappenteller, die zichtbaar is voor zowel de patiënt als de fysiotherapeut/zorgprofessional.

 

Biedt het op afstand begeleide beweegprogramma niet aan voor patiënten met residuale myocardiale ischemie en/of potentieel levensbedreigende hartritmestoornissen (met name ventriculair) bij matig tot hoge intensieve belasting (Absolute intensiteit: MET-waarde 3-6). Er is momenteel te weinig bewijs om het op afstand begeleide beweegprogramma veilig aan te bieden bij deze groep patiënten.

Overwegingen

Telerevalidatie is een geschikte vorm om gedurende een langere periode contact te hebben met een patient om daarmee gedragsmatig te werken aan het verbeteren van fitheid of het verminderen van risicogedrag zoals bijvoorbeeld inactiviteit. Het valt aan te raden om te starten in het hartrevalidatiecentrum om uitleg te geven over doelen, vorm en intensiteit van bewegen, om daarna de begeleiding verder op afstand te doen. In enkele gevallen kunnen de eerste beweegsessies ook op afstand, via video, plaatsvinden onder begeleiding van het revalidatiecentrum. Dit kan overwogen wanneer de patiënt vanwege gebrek aan mobiliteit niet naar het revalidatiecentrum kan komen of de belastbaarheid zo laag is dat het vervoer naar het revalidatiecentrum of een sessie langer dan 15 minuten te veel is. 

 

Bij de keuze voor een regulier of een op afstand begeleid beweegprogramma, is de voorkeur van de patiënt één van de belangrijkste afwegingen. Het blijft echter wel de verantwoordelijkheid van de zorgprofessional om te kijken of patiënt hiervoor wel in aanmerking komt; belastbaarheid, beweegdoel en de woonsituatie van de patiënt spelen hierbij een belangrijke rol. Bij hoog-risicogroepen zoals patiënten met ventriculaire ritmestoornissen, wordt een op afstand begeleid beweegprogramma afgeraden. Eveneens is het de taak van de zorgprofessional om een uitspraak te doen over de trainingsintensiteit. Hierbij dient er rekening gehouden te worden met de voorgeschiedenis, mogelijke aanwezigheid van comorbiditeiten en diagnose. Conform de KNGF-richtlijn Hartrevalidatie dient de fysiotherapeut te bepalen op welke intensiteit de patiënt zal gaan trainen. De door de behandelend cardioloog opgestelde grenzen hiervoor zijn leidend.

 

Een voordeel van monitoring van trainingsgegevens (en gezondheidsgegevens in het algemeen) door de patiënt zelf, is dat dit leidt tot hogere niveaus van zelfmanagement en zelfzorg en daarmee tot duurzamere verbetering van (gezondheids-)gedrag (Janssen, 2013; Reid, 2012; Riegel, 2017). Overdracht van trainingsgegevens in naar het online portaal of de mobiele applicatie hoeft niet synchroon met de bewegingssessie te verlopen; deze gegevens kunnen ook op een later tijdstip worden overgedragen.

 

Naast de door draagbare sensoren geregistreerde gegevens, dienen ook de trainings- of beweegmodaliteit, de ervaren intensiteit van de beweging of training, en eventueel ervaren (lichamelijke) klachten geregistreerd te worden. Het registreren van de ervaren intensiteit van de beweging of training heeft vooral als doel om deze subjectieve maat te vergelijken met de geobjectiveerde trainings- of beweegintensiteit. In Tabel 2 wordt een overzicht gegeven van de minimaal benodigde registraties voor monitoring van bewegingssessies in het kader van cardiale telerevalidatie. In aanvulling op deze instrumenten kan ook registratie van de/het bloeddruk(verloop) plaats vinden via een bloeddrukmeter. Het meten van de hartslag tijdens beweegsessies met als doel het verbeteren van het inspanningsvermogen wordt sterk aanbevolen. De belangrijkste redenen hiervoor zijn veiligheid (denk hierbij aan het overschrijden van bepaalde intensiteitsgrenzen die niet goed te bepalen zijn zonder hartfrequentieregistratie) en effectiviteit (nauwkeurig bepalen van de trainingsintensiteit om het inspanningsvermogen te verbeteren). Het trainen zonder hartfrequentie met bijvoorbeeld enkel een Borg score, is, met name aan het begin van een beweegprogramma, minder betrouwbaar in het voorspellen van de daadwerkelijke trainingsintensiteit (Aamot 2014). Mogelijke onrust bij foutmetingen van de hartslag kan ontstaan, maar wordt beperkt doordat de meest kwetsbare patiënten niet in aanmerking komen voor telerevalidatie. Bij stagnatie en/of gebrek aan verbetering van het inspanningsvermogen dient geëvalueerd te worden of de patiënt in de gewenste hartslagzone traint. Bij het monitoren van de hartslag met hartslagmeter is het van belang rekening te houden met het effect van medicatie wijzigingen (specifiek bètablokkers). Hierbij is te overwegen om op een andere maat (vermogen, volhoudtijd en/of Borg score) te trainen. Eventueel kan de inspanningstest herhaald worden. Voor andere doelen zoals het ontwikkelen van een actieve leefstijl, waarbij training vooral laag-matig intensief is, is het meten van de hartfrequentie tijdens de beweegsessie niet noodzakelijk. Hierbij kan een accelero- of pedometer volstaan, afhankelijk van het type training.

 

Tabel 2. Minimaal benodigde registratie en meetinstrumenten voor monitoring van telesessies als onderdeel van de FIT-module.

Registratie

(Meet)instrument

Te behalen doelen

SMART geformuleerde doelen

Trainingsintensiteit

Hartslagzone

Hartslag

Hartslagmeter (borstband/polshorloge)

Dagelijkse lichamelijke activiteit

Accelerometer/pedometer

Training- of beweegmodaliteit

Toelichting patiënt op soort training/beweging (bijv. tennis, wandelen)

Ervaren intensiteit

Subjectieve beleving (bijv. Borg-schaal)

Ervaren klachten

Subjectieve beleving klachten

Medicatie in- en bijstelling

Gemeten bovenstaande parameters en/of subjectieve beleving klachten/(bij)werking

 

Conclusies

Er is bewijs dat de FIT-module met telesessies kan leiden tot een hogere bewegingsactiviteit en een betere naleving van de beweegvoorschriften bij patiënten met coronairlijden. Tevens kan het beweegprogramma leiden tot een verbetering van cardiovasculaire risicofactoren. Een op afstand begeleid beweegprogramma is niet inferieur ten opzichte van reguliere hartrevalidatie ten aanzien van optimaliseren van het inspanningsvermogen.

Onderbouwing

De FIT-module, als onderdeel van hartrevalidatie, is een beweegprogramma waarbij verschillende trainingssessies gevolgd dienen te worden. Beweging is een belangrijk onderdeel van hartrevalidatie en verkleint de kans op een nieuwe ziekenhuisopname, verbetert de kwaliteit van leven en verlaagt de mortaliteit. De FIT-module kan ook op afstand via telesessies worden aangeboden. In deze submodule zal gekeken worden hoe er vormgegeven dient te worden aan de op afstand begeleide FIT-module als onderdeel van hartrevalidatie.

Toepassing van op beweging en training gerichte cardiale telerevalidatie (een op afstand begeleid beweegprogramma) is volgens een systematische review en meta-analyse van RCT’s (duur interventie 1.5-12 maanden) geassocieerd met een hogere bewegingsactiviteit, betere naleving van bewegingsvoorschriften en effectievere verlaging van diastolische bloeddruk en LDL-cholesterol dan reguliere hartrevalidatie (5 van de 11 geïncludeerde RCT’s) (Rawstorn, 2016). Verder werden er ten opzichte van reguliere revalidatie geen verschillen gevonden op het gebied van het maximale aerobe inspanningsvermogen en andere cardiovasculaire risicofactoren. Een andere systematische review en meta-analyse van RCT’s (follow-up 3 tot 72 maanden) liet ten opzichte van reguliere hartrevalidatie geen verschil zien in uitkomstmaten, waaronder mortaliteit, cardiovasculaire risicofactoren en kwaliteit van leven (Huang, 2014). Een recente in Nederland uitgevoerde RCT toonde na 12 maanden geen verschil van een op afstand begeleid beweegprogramma ten opzichte van reguliere hartrevalidatie op het gebied van fysieke activiteit, het aerobe inspanningsvermogen en gezondheid gerelateerde kwaliteit van leven (Kraal, 2017). Daarnaast bleek het op afstand begeleide beweegprogramma kosteneffectief, met name door een grotere afname van werkverzuim dan in de controlegroep (reguliere hartrevalidatie).

  1. Aamot IL, Forbord SH, Karlsen T, Støylen A. Does rating of perceived exertion result in target exercise intensity during interval training in cardiac rehabilitation? A study of the Borg scale versus a heart rate monitor. J Sci Med Sport. 2014 Sep;17(5):541-5. doi: 10.1016/j.jsams.2013.07.019. Epub 2013 Aug 8. PMID: 23988787.
  2. Beckers PJ, Denollet J, Possemiers NM, Wuyts K, Vrints CJ, Conraads VM. Maintaining physical fitness of patients with chronic heart failure: a randomized controlled trial. Eur J Cardiovasc Prev Rehabil. 2010 Dec;17(6):660-7. doi: 10.1097/HJR.0b013e328339ccac. PMID: 20389247.
  3. Huang K, Liu W, He D, Huang B, Xiao D, Peng Y, He Y, Hu H, Chen M, Huang D. Telehealth interventions versus center-based cardiac rehabilitation of coronary artery disease: A systematic review and meta-analysis. Eur J Prev Cardiol. 2015 Aug;22(8):959-71. doi: 10.1177/2047487314561168. Epub 2014 Dec 8. PMID: 25488550.
  4. Janssen V, De Gucht V, Dusseldorp E, Maes S. Lifestyle modification programmes for patients with coronary heart disease: a systematic review and meta-analysis of randomized controlled trials. Eur J Prev Cardiol. 2013 Aug;20(4):620-40. doi: 10.1177/2047487312462824. Epub 2012 Sep 28. PMID: 23022703.
  5. Kraal JJ, Van den Akker-Van Marle ME, Abu-Hanna A, Stut W, Peek N, Kemps HM. Clinical and cost-effectiveness of home-based cardiac rehabilitation compared to conventional, centre-based cardiac rehabilitation: Results of the FIT@Home study. Eur J Prev Cardiol. 2017 Aug;24(12):1260-1273. doi: 10.1177/2047487317710803. Epub 2017 May 23. PMID: 28534417; PMCID: PMC5518918.
  6. Rawstorn JC, Gant N, Direito A, Beckmann C, Maddison R. Telehealth exercise-based cardiac rehabilitation: a systematic review and meta-analysis. Heart. 2016 Aug 1;102(15):1183-92. doi: 10.1136/heartjnl-2015-308966. Epub 2016 Mar 2. PMID: 26936337.
  7. Reid RD, Morrin LI, Beaton LJ, Papadakis S, Kocourek J, McDonnell L, Slovinec D'Angelo ME, Tulloch H, Suskin N, Unsworth K, Blanchard C, Pipe AL. Randomized trial of an internet-based computer-tailored expert system for physical activity in patients with heart disease. Eur J Prev Cardiol. 2012 Dec;19(6):1357-64. doi: 10.1177/1741826711422988. Epub 2011 Sep 8. PMID: 21903744.
  8. Riegel B, Moser DK, Buck HG, Dickson VV, Dunbar SB, Lee CS, Lennie TA, Lindenfeld J, Mitchell JE, Treat-Jacobson DJ, Webber DE; American Heart Association Council on Cardiovascular and Stroke Nursing; Council on Peripheral Vascular Disease; and Council on Quality of Care and Outcomes Research. Self-Care for the Prevention and Management of Cardiovascular Disease and Stroke: A Scientific Statement for Healthcare Professionals From the American Heart Association. J Am Heart Assoc. 2017 Aug 31;6(9):e006997. doi: 10.1161/JAHA.117.006997. PMID: 28860232; PMCID: PMC5634314.

Beoordelingsdatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 17-09-2024

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Cardiologie
Geautoriseerd door:
  • Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie
  • Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen
  • Nederlandse Vereniging voor Cardiologie
  • Vereniging voor Sportgeneeskunde
  • Nederlands Instituut van Psychologen
  • Nederlandse Vereniging voor Hart- en Vaat Verpleegkundigen
  • Landelijke vereniging Medische Psychologie
  • Harteraad

Algemene gegevens

De ontwikkeling/herziening van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodule is in 2020 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen (zie hiervoor de Samenstelling van de werkgroep) die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met hart- en vaatziekten.

 

Werkgroep

  • Prof. dr. A.W.J. (Arnoud) van ‘t Hof, cardioloog, werkzaam in het Maastricht Universitair Medisch Centrum te Maastricht en Zuyderland MC te Heerlen [NVVC] (voorzitter)
  • Dr. T. (Tom) Vromen, cardioloog, werkzaam in het Máxima Medisch Centrum te Eindhoven [NVVC]
  • Dr. M. (Madoka) Sunamura, cardioloog, werkzaam in het Franciscus Gasthuis & Vlietland en Stichting Capri Hartrevalidatie te Rotterdam [NVVC]
  • Dr. V.M. (Victor) Niemeijer, sportarts, werkzaam in het Elkerliek ziekenhuis te Helmond [VSG]
  • Dr. J.A. (Aernout) Snoek, sportarts, werkzaam in het Isalaziekenhuis te Zwolle [VSG]
  • D.A.A.J.H. (Dafrann) Fonteijn, revalidatiearts, werkzaam in het Reade centrum voor revalidatie en reumatologie te Amsterdam [VRA]
  • Dr. H.J. (Erik) Hulzebos, klinisch inspanningsfysioloog-fysiotherapeut, werkzaam in het Universitair Medisch Centrum Utrecht te Utrecht [KNGF]
  • E.A. (Eline) de Jong, Gezondheidszorgpsycholoog, werkzaam in het VieCuri Medisch Centrum te Venlo en Venray [LVMP] (vanaf mei 2023)
  • Dr. N. (Nina) Kupper, associate professor, werkzaam in de Tilburg Universiteit te Tilburg [LVMP] (vanaf juli 2022)
  • S.C.J. (Simone) Traa, klinisch psycholoog, werkzaam in het VieCuri Medisch Centrum te Venlo [LVMP] (tot mei 2023)
  • Dr. V.R. (Veronica) Janssen, GZ-psycholoog in opleiding tot klinisch psycholoog, werkzaam in het Leids Universitair medisch centrum te Leiden [LVMP] (tot maart 2022)
  • I.G.J. (Ilse) Verstraaten MSc., beleidsadviseur, werkzaam bij Harteraad te Den Haag [Harteraad] (vanaf december 2021)
  • H. (Henk) Olk, ervaringsdeskundige [Harteraad] (vanaf juni 2022)
  • A. (Anja) de Bruin, beleidsadviseur, werkzaam bij Harteraad te Den Haag [Harteraad] (tot november 2021)
  • Y. (Yolanda) van der Waart, ervaringsdeskundige [Harteraad] (tot maart 2022)
  • K. (Karin) Verhoeven-Dobbelsteen, gedifferentieerde hart en vaat verpleegkundige werkzaam als hartrevalidatie verpleegkundige, werkzaam in het Bernhoven Ziekenhuis te Uden [NVHVV] (vanaf juni 2022)
  • R. (Regie) Loeffen, gedifferentieerde hart en vaat verpleegkundige werkzaam als hartrevalidatie verpleegkundige, werkzaam in het Canisius Wilhelmina Ziekenhuis te Nijmegen [NVHVV] (vanaf juni 2022)
  • M.J. (Mike) Kuyper, MSc, verpleegkundig specialist, werkzaam in de Ziekenhuisgroep Twente te Almelo [NVHVV] (tot juni 2022)
  • K.J.M. (Karin) Szabo-te Fruchte, gedifferentieerde hart en vaat verpleegkundige werkzaam als hartrevalidatie verpleegkundige, werkzaam in het Medisch Spectrum Twente te Enschede [NVHVV] (tot juni 2022)

Meelezers:

  • Drs. I.E. (Inge) van Zee, revalidatiearts, werkzaam in Revant te Goes [VRA]
  • T. (Tim) Boll, GZ-psycholoog, werkzaam in het St Antonius Ziekenhuis te Nieuwegein [LVMP]
  • K. (Karin) Keppel-den Hoedt, medisch maatschappelijk werker, werkzaam in de Noordwest Ziekenhuisgroep te Den Helder [BPSW] (vanaf mei 2023)
  • C. (Corrina) van Wijk, medisch maatschappelijk werker, werkzaam in het rode Kruis Ziekenhuis te Beverwijk [BPSW] (tot mei 2023)
  • D. Daniëlle Conijn, beleidsmedewerker en richtlijnadviseur Koninklijk Nederlands Genootschap Fysiotherapie [KNGF]

Meelezers bij de module Werkhervatting, vanuit de richtlijnwerkgroep Generieke module Arbeidsparticipatie:

  • Jeannette van Zee (senior adviseur patiëntbelang, PFNL)
  • Michiel Reneman (hoogleraar arbeidsrevalidatie UMCG)
  • Theo Senden (klinisch arbeidsgeneeskundige)
  • Asahi Oehlers (bedrijfsarts, namens NVAB)
  • Frederieke Schaafsma (bedrijfsarts en hoogleraar AmsterdamUMC)
  • Anil Tuladhar (neuroloog)
  • Ingrid Fakkert (arts in opleiding tot verzekeringsarts)

Met ondersteuning van

  • Dr. B.H. (Bernardine) Stegeman, senior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • Drs. J.M.H. (Harm-Jan) van der Hart, junior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

Belangenverklaringen

De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.

Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Mogelijke restrictie

Van 't Hof (voorzitter)

Hoogleraar Interventie Cardiologie Universiteit Maastricht
Hoofd afdeling Interventie Cardiologie MUMC+ en Zuyderland MC

  • PCI registratie commissie NHR
  • Bestuur Werkgroep ACS NVVC
  • Lid werkgroep Interventie Cardiologie NVVC (WIC)
  • Hoofdonderzoeker CELEBRATE-studie (Diagram BV Zwolle)
  • WP3 en WP4 leader EITH-subsidie Rehab+ (2021)
  • Dagelijks bestuur vakgroep Cardiologie Zuyderland MC
  • Voorzitter bestuur stichting Perfusie
  • Eigenaar Cardiovascular Health BV
  • Mede-eigenaar MijnLijfGezond BV
  • Lid werkgroep Geneesmiddelen NVVC
  • WP3 en WP 4 leader EITH subsidie Rehab+ (2021) (media ontwikkelen LIVA-App op het gebied van telerevalidatie

 

Geen

Fonteijn

Revalidatiearts

Geen

Geen

Geen

Hulzebos

Klinisch Inspanningsfysioloog - (sport)Fysiotherapeut

  • Bestuurslid Vereniging voor Hart, Vaat en Long Fysiotherapeuten (onbezoldigd)
  • Docent bij The Physiology Academy

Geen

Geen

Jong

GZ-psycholoog, betaald, (poli-)klinische behandelcontacten binnen het ziekenhuis.
VieCurie Medisch Centrum afdeling Medische Pyschologie

Geen

Geen

Geen

Kupper

Associate professor bij Tilburg University (betaald)

Associate editor bij Psychosomatic Medicine (betaald)

Geen

Geen

Loeffen

Hartrevalidatieverpleegkundige

werkgroep hartrevalidatie NVHVV

Geen

Geen

Niemeijer

Sportarts Elkerliek Ziekenhuis Helmond

Dopingcontrole official Dopingautoriteit 4u/mnd betaald (tot eind 2023)

Geen

Geen

Olker

Patiëntenvertegenwoordiger

Geen

Geen

Geen

Snoek

Sportarts

  • Bestuurslid Vereniging voor Sportgeneeskunde (VSG)
  • Penningmeester Federatie van Sport Medische Instellingen (FSMI)

Geen

Geen

Sunamura

Cardioloog

Cardioloog, verbonden aan Stichting Capri Hartrevalidatie

Geen

Geen

Verhoeven

Hartrevalidatieverpleegkundige

NVHVV voorzitter werkgroep Hartrevalidatie
betrokken bij KNGF richtlijn update

Geen

Geen

Verstraaten

Beleidsadviseur Harteraad

Geen

Geen

Geen

Vromen

Cardioloog

Commissie Preventie en Hartrevalidatie NVVC (Onbetaald)

Interdisciplinair Netwerk Hartrevalidatie (INH) (onbetaald) + Werkgroeplid KNGF Richtlijn hartrevalidatie 2024.

Werkzaamheden voor PROFIT-trial, onderzoek naar het effect van hartrevalidatie/leefstijl bij stabiele angina pectoris. Onderzoek (maar niet mijn eigen bijdrage) gefinancierd door ZonMW

Geen

Werkgroepleden die niet langer meer participeren

De Bruin

Beleidsadviseur

Geen

Geen

Geen

Janssen

LUMC: GZ-psycholoog (0,4 fte)
LUMC: Senior onderzoeker (0,2 fte)
Detachering Universiteit Leiden: Universitair docent (0,2 fte)

Docent NPi: cursus Hartrevalidatie
Docent Leefstijlopleiding

CVON2016-12 (gaat over eHealth voor hartrevalidatie, sponsor: ZonMw en de Hartstichting) gepubliceerd

Betrokken bij de ontwikkeling van een leidraad voor een online PEP-module Hartrevalidatie.
Betrokken bij het BENEFIT-programma.

 

Geen

Kuyper

Verpleegkundig specialist cardiologie, Ziekenhuisgroep Twente (betaald, vast in loondienst)

Werkgroeplid NVHVV (onbetaald)
Gastdocent lichamelijk onderzoek tractus circulatorius, opleiding MANP, Saxion Hogeschool (betaald, niet vast in loondienst)

Geen

Geen

Szabo-te Fruchte

Verpleegkundig coördinator hartrevalidatie

Nederlandse Vereniging voor Hart- en Vaatverpleegkundigen (NVHVV) werkgroeplid hartrevalidatie

Geen

Geen

Traa

Klinisch psycholoog - psychotherapeut bi VieCuri Medisch Centrum, afdeling Medische Psychologie

1 x per jaar docent RINO Zuid - GZ- & KP-opleiding
2 x per jaar docent master Radboud Universiteit, Gezondheidspsychologie

Geen

Geen

Inbreng patiëntenperspectief

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door afgevaardigde patiëntenvereniging en patiëntvertegenwoordiger in de werkgroep. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan Harteraad en de eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt.

 

Kwalitatieve raming van mogelijke financiële gevolgen in het kader van de Wkkgz

Bij de richtlijn is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema op de Richtlijnendatabase).

 

Module

Uitkomst raming

Toelichting

Module Op afstand begeleid beweegprogramma (FIT-module met telesessies)

geen financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet en het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).

 

Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerde de werkgroep de knelpunten in de zorg voor patiënten met hart- en vaatziekten. De werkgroep beoordeelde de aanbeveling(en) uit de eerdere richtlijnmodule (NVVC, 2011) op noodzaak tot revisie. Tevens zijn er knelpunten aangedragen tijdens een invitational conference. Een verslag hiervan is opgenomen onder aanverwante producten.

 

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep concept-uitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.

 

Uitkomstmaten

Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Methode literatuursamenvatting

Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. Indien mogelijk werd de data uit verschillende studies gepoold in een random-effects model. Review Manager 5.4 en R Studio werden gebruikt voor de statistische analyses. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is mogelijk dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • er is een reële kans dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE methodiek.

 

Voor de volgende modules is gebruik gemaakt van ChatGPT voor het schrijven van de overwegingen:

  • Module Diagnosegroepen;
  • Module Screening van fysieke capaciteit en activiteit.

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.

In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.

 

Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers

 

 

Sterke aanbeveling

Zwakke (conditionele) aanbeveling

Voor patiënten

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet.

Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet. 

Voor behandelaars

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen.

Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren.

Voor beleidsmakers

De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid.

Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen. 

 

Organisatie van zorg

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodule werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.

 

Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.

 

Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.

 

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.

 

Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.

 

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. http://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/over_richtlijnontwikkeling.html

 

Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.

 

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

Volgende:
Hartrevalidatie overgang nazorg