Galsteenlijden

Initiatief: Cluster GE-chirurgie Aantal modules: 29

Diagnostiek bij cholecystolithiasis

Uitgangsvraag

Wat is de beste diagnostische modaliteit voor het aantonen/uitsluiten van cholecystolithiasis?

Aanbeveling

Verricht bij een patiënt met buikpijn en verdenking op cholecystolithiasis een transabdominale echo. Bij een negatieve echo en blijvende verdenking op galstenen kan de echo worden herhaald. Een MRCP of EUS kan worden overwogen bij twijfel over de diagnose van cholecystolithiasis en uitsluiten/aantonen van choledocholithiasis. 

Overwegingen

Voor- en nadelen van de interventie en de kwaliteit van het bewijs

Er is literatuuronderzoek verricht naar de beste diagnostische modaliteit voor het aantonen/uitsluiten van cholecystolithiasis. Diagnostische accuratesse (sensitiviteit, specificiteit, positief- en negatief voorspellende waarde) werd als cruciale uitkomstmaat gedefinieerd. Alle beschikbare diagnostische modaliteiten met betrekking tot het diagnosticeren van cholecystolithiasis zijn opgenomen in de literatuursearch, waardoor de module is opgebouwd uit tien verschillende PICO’s. Er werd echter alleen literatuur gevonden voor de vergelijking van een MRCP met een CT-scan. De bewijskracht voor de sensitiviteit van een MRCP in vergelijking met een CT-scan werd gegradeerd op een ‘zeer laag GRADE’. Geen van de studies rapporteerde informatie over de specificiteit, positief voorspellende waarde of negatief voorspellende waarde.

 

Een recent verschenen studie van Thunnissen (2023), welke net buiten de uiterste searchdatum voor deze richtlijn viel, werd in een prospectieve cohortstudie gekeken in hoeverre echografie galstenen kan aantonen bij patiënten met een verdenking op het hebben van galstenen. De primaire uitkomstmaat was de bevestiging van galstenen middels echografie. Daarnaast werd in een tweede onderzoeksvraag gekeken welke voorspellers kunnen wijzen op de aanwezigheid van galstenen. In totaal werden 177 patiënten verwezen voor het ondergaan van een echo vanwege een klinische verdenking op galstenen. In 64/177 (36.2%) van de patiënten werd de aanwezigheid van galstenen middels echografie bevestigd. ‘Sludge’ werd gevonden in 4.7% van de patiënten en 2.8% van de patiënten bleek een verdikte galblaas te hebben. De studie van Thunnissen (2023) laat zien dat bij 64% van de patiënten met een klinische verdenking op galstenen er geen galstenen werden gevonden. Oftewel, bij twee derde van de patiënten die worden doorverwezen voor echografie vanwege een verdenking op galstenen, kan de diagnose van symptomatisch galsteenlijden niet worden bevestigd.

 

Uit bovenstaande PICO’s en beschreven onderzoek blijkt dat er geen goede vergelijkende literatuur beschikbaar is om de vraag te beantwoorden: Wat is de beste diagnostische modaliteit voor het aantonen/uitsluiten van cholecystolithiasis? Daarom wordt in deze module de overweging per modaliteit gegeven.

 

Transabdominale echo

Echografie heeft een hoge sensitiviteit van circa 97% (95% betrouwbaarheidsinterval, 0,95 tot 0,99) en specificiteit van 95% (Shea, 1994; Cooperberg, 1980). De accuratesse neemt af bij een hoger BMI van de patiënt. De beschikbaarheid van een echo is zeer goed, het is niet invasief en de kosten zijn laag.

 

MRCP

De sensitiviteit van een MRCP bedraagt 99% (Saito, 2021) en deze vermindert niet door bijvoorbeeld het BMI van de patiënt. De beschikbaarheid van een MRCP varieert per instelling. De kosten van een MRCP bedragen ongeveer €330,- maar ook dit is variabel. Een MRCP is ongeveer half zo duur als een EUS. Belangrijk voordeel van MRCP is dat dit een niet-invasieve modaliteit is, met vrijwel geen risico op complicaties. Een MRCP kan niet worden verricht bij patiënten met een ICD of ander intra-metaal object in het lichaam. Ook is er een kleine maar relevante groep patiënten, die vanwege claustrofobie veel weerstand voelt tegen het ondergaan van een MRI-scan, en om deze reden EUS de voorkeur zal geven. Daarnaast kan bij kolieken of veel pijn het relatief lang stil liggen met ademinstructies als belastend worden ervaren.

 

EUS

EUS heeft een sensitiviteit van 92,6–100% en specificiteit van 55,6–91% voor het aantonen van galstenen en deze is hoger dan een echo voor het aantonen van microlithiasis. De beschikbaarheid van een EUS varieert per instelling. Een potentieel voordeel van EUS boven MRCP, is de mogelijkheid om, naast stenen, ook sludge of microlithiasis op te sporen. Er is echter een grote variatie tussen endoscopisten in de definitie van sludge en microlithiasis (Quispel, 2021).

 

CT

De accuratesse van een CT voor het aantonen van cholecystolithiasis is ongeveer 89% en de sensitiviteit is circa 95% (Saito, 2021) en blijft daarmee achter bij een echo of MRCP. Een CT is een goed beschikbaar en de kosten zijn ongeveer €200,-.

 

Laboratoriumonderzoek

Voor de diagnose cholecystolithiasis heeft laboratoriumonderzoek geen discriminerende waarde. Alleen bij een verdenking op choledocholithiasis kan het beeld van leverstuwing duiden op choledocholithiasis.

 

Waarden en voorkeuren van patiënten (en evt. hun verzorgers)

Voor patiënten geldt dat naast een betrouwbare uitslag, ook een zo min mogelijk belastend onderzoek van waarde is. Er is geen goede vergelijkende literatuur over de patiëntvoorkeur t.a.v. transabdominale echo versus andere modaliteiten. Belangrijk voordeel van een echo is dat dit een niet-invasieve modaliteit is, zonder risico op complicaties. Een echo is toegankelijk en kan eventueel ook in de eerste lijn worden toegepast. Indien er een sterke verdenking bestaat op cholecystolithiasis maar er is op de echo geen aanwijzing voor de aanwezigheid van stenen of sludge dan verdient het de aanbeveling de patiënt goed te informeren over de mogelijkheid van een gepasseerde steen en ook de verschillende andere oorzaken van buikklachten. Te snel besluiten tot aanvullende diagnostiek (EUS, MRCP, Gastroscopie) kan leiden tot opnieuw negatieve bevindingen, hogere (reis) kosten, en onjuiste verwachtingen van patiënten. 

 

Kosten (middelenbeslag)

Er zijn geen goede kosteneffectiviteitsstudies bekend waarin het verschil in kosten tussen transabdominale echo, EUS en MRCP is onderzocht. Maar ook zonder onderzoek is duidelijk dat een echo vele malen goedkoper is dan de andere modaliteiten. Een uitvraag binnen een STZ-ziekenhuis liet zien dat een MRCP (ong. €330,-) ongeveer half zo duur was als een EUS (ong. €850,-), met dus hierbij genoemde voorbehouden nadrukkelijk genoemd. Of dit verschil uiteindelijk een maatschappelijk relevante impact heeft lijkt onwaarschijnlijk.

 

Aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie

Naast de technische, financiële en persoonlijke factoren zijn er nog andere zaken die een rol spelen bij de keuze voor transabdominale echo of andere modaliteiten. In de eerste plaats is een transabdominale echo de best beschikbare modaliteit. Deze kan in ieder ziekenhuis op bijna alle momenten van de dag gemaakt worden.  EUS is niet in alle Nederlandse ziekenhuizen beschikbaar. Daarnaast is de beschikbaarheid van EUS en MRCP sterk wisselend buiten kantooruren in Nederland. Niet overal is een endo-echografist of MRI-laborant en radioloog beschikbaar buiten kantoortijden.

Er is een bezwaar aan de goede toegankelijkheid van een echo. Het toegenomen gebruik van een echo bij buikklachten heeft geleid tot snellere en betere diagnoses, maar mogelijk ook tot ondoelmatig gebruik. Het is voor de patiënt en behandeld arts namelijk lastig om de aanwezigheid van galstenen niet in verband te brengen met de buikklachten, die ook vele andere oorzaken kan hebben. Dit leidt vaker tot een verwijzing naar de chirurg, terwijl de indicatiestelling voor een galblaasoperatie ontbreekt. (Thunnissen 2023)  

 

Rationale van de aanbeveling: weging van argumenten voor en tegen de interventies

Samenvattend laat de analyse van de beschikbare literatuur zien dat een zowel een transabdominale echo als een EUS en MRCP een hoge diagnostische accuratesse hebben voor het vaststellen van cholecystolithiasis. Alle drie de modaliteiten kunnen ingezet worden voor deze vraagstelling. Een transabdominale echo heeft de voorkeur gezien de accuratesse, toegankelijkheid, het niet invasieve karakter van dit onderzoek en de lage kosten. Indien de transabdominale echo geen galstenen of sludge toont is het een overweging dit onderzoek te herhalen na enkele weken. Indien de transabdominale echo geen uitsluitsel geeft kunnen de twee alternatieven worden toegepast afhankelijk van de klinische context, comorbiditeit en beschikbare expertise.

Onderbouwing

Cholecystolithiasis vormt een aanzienlijk en groeiend gezondheidsprobleem in een bevolking met een stijgend BMI. Jaarlijks registreren Nederlandse ziekenhuisregistraties ruim 30.000 patiënten met de diagnose cholecystolithiasis (Thunnissen 2023, Unalp-Arida, 2023). Tien tot twintig procent van de galstenen wordt symptomatisch en leidt tot buikklachten of gecompliceerd galsteenlijden. (Lammert F, 2016). Een laparoscopische cholecystectomie is de voorkeursbehandeling voor galsteenziekte en resulteert in ruim 26.000 operaties per jaar in Nederland.(Latenstein 2020) De indicatie voor een operatie bij gecompliceerd galsteenlijden (cholecystitis, choledocholithiasis, of biliaire pancreatitis) is beter onderbouwd door de bestaande literatuur dan de indicatie voor een operatie bij patiënten met cholecystolithiasis en buikklachten. Optimale indicatiestelling voor chirurgie in deze groep patiënten begint met de juiste diagnostiek om galstenen aan te tonen en een verband te leggen met de gerapporteerde buikklachten. De literatuur is niet eenduidig over de positief voorspellende waarde van de verschillende buikklachten voor de aanwezigheid van galstenen (Thunnissen 2023, Ahmed 2000). Een transabdominale echo is in praktijk de eerste keuze bij patiënten met pijn in het bovenbuik en verdenking galstenen. Bij abdominale echografie verschijnen galstenen als echogene foci met een slagschaduw. Mobiliteit onderscheidt stenen van poliepen. De nauwkeurigheid voor het detecteren van galblaasstenen met een echo is hoog, het is een niet-invasief onderzoek en de kosten zijn laag (Shea, 1994; Cooperberg, 1980). Endoscopische echografie (EUS) heeft een hoge gevoeligheid voor de detectie van galstenen en sludge, maar dit betreft een invasief onderzoek. Een CT of MRCP zijn twee alternatieven voor beeldvormend onderzoek waarop (vaak bij toeval) galstenen worden vastgesteld. Tot slot wordt soms nog laboratoriumonderzoek ingezet naar leverwaarden en tekenen van galstuwing om galstenen aan te tonen. 

In deze module van de richtlijn wordt gekeken wat de beste modaliteit is voor het aantonen of uitsluiten van cholecystolithiasis. In de beschikbare literatuur wordt voor het vaststellen van de diagnostische eigenschappen van de verschillende modaliteiten veelal gebruik gemaakt van de aanwezigheid van stenen in de galblaas na cholecystectomie als gouden standaard.

1.     Diagnostic accuracy

1.1.    Sensitivity

Very low GRADE

The evidence is very uncertain about the diagnostic accuracy of MRCP in comparison with computed tomography in patients who are suspected of the presence of gallstones.

 

Source: Saito (2021).

 

For the diagnostic accuracy of the following diagnostic modalities, no GRADE-conclusions could be drawn as no studies reporting information were found.

  • PICO 1: Endoscopic ultrasound versus magnetic resonance cholangiopancreatography
  • PICO 2: Endoscopic ultrasound versus transabdominal ultrasound
  • PICO 3: Endoscopic ultrasound versus laboratory tests
  • PICO 4: Endoscopic ultrasound versus computed tomography
  • PICO 5: Magnetic resonance cholangiopancreatography versus transabdominal ultrasound
  • PICO 6: Magnetic resonance cholangiopancreatography versus laboratory tests
  • PICO 8: Transabdominal ultrasound versus laboratory tests
  • PICO 9: Transabdominal ultrasound versus computed tomography
  • PICO 10: Laboratory tests versus computed tomography

Description of studies

 

PICO 7: Magnetic resonance cholangiopancreatography versus computed tomography

Systematic review(s)

-

 

Randomized controlled trial(s)

-

 

Observational studies

The retrospective study of Saito (2021) investigated the diagnostic accuracy magnetic resonance cholangiopancreatography with dual-layer spectral detector tomography in patients with a confirmed diagnosis of biliary stones including gallstones, common bile duct stones, or spontaneously passing common bile duct stones. In total, 102 patients were included in the study. Sixty-six patients were diagnosed with gallstones and were included for the purpose of this guideline. Patients with common bile duct stones and spontaneously passing common bile duct stones were excluded from our analysis. Operative- and endoscopic retrograde cholangiopancreatography findings were used as the reference standard for the diagnosis of gallstones. Saito (2021) reported the diagnostic accuracy (sensitivity, specificity, positive- and negative predictive value).  

 

We searched the literature for all available diagnostic modalities for the detection/exclusion of cholecystolithiasis. However, no studies were identified regarding the following comparisons of diagnostic modalities for the detection/exclusion of cholecystolithiasis:

  • PICO 1: Endoscopic ultrasound versus magnetic resonance cholangiopancreatography
  • PICO 2: Endoscopic ultrasound versus transabdominal ultrasound
  • PICO 3: Endoscopic ultrasound versus laboratory tests
  • PICO 4: Endoscopic ultrasound versus computed tomography
  • PICO 5: Magnetic resonance cholangiopancreatography versus transabdominal ultrasound
  • PICO 6: Magnetic resonance cholangiopancreatography versus laboratory tests
  • PICO 8: Transabdominal ultrasound versus laboratory tests
  • PICO 9: Transabdominal ultrasound versus computed tomography
  • PICO 10: Laboratory tests versus computed tomography

Results

 

PICO 7: Magnetic resonance cholangiopancreatography versus computed tomography

1.     Diagnostic accuracy

1.1.    Sensitivity

Sensitivity of magnetic resonance cholangiopancreatography and computed tomography in relation to operative- and ERCP findings in patients with acute cholecystitis was reported in one study (Saito, 2021). The results are presented in table 1.

 

Table 1 – outcome sensitivity for CT versus MRCP

Author (year)

Prevalence

Sensitivity (95% CI) CT

Sensitivity (95% CI) MRCP

Clinically relevant difference?

Saito (2021)

100%

95.5% (95% CI 87.3 to 99.1)

98.5% (95% CI 91.8 to 100)

No

 

We did not find any studies comparing the following diagnostic modalities (see below). Therefore, we were unable to report results regarding the diagnostic accuracy of these diagnostic modalities for the detection/exclusion of cholecystolithiasis.

  • PICO 1: Endoscopic ultrasound versus magnetic resonance cholangiopancreatography
  • PICO 2: Endoscopic ultrasound versus transabdominal ultrasound
  • PICO 3: Endoscopic ultrasound versus laboratory tests
  • PICO 4: Endoscopic ultrasound versus computed tomography
  • PICO 5: Magnetic resonance cholangiopancreatography versus transabdominal ultrasound
  • PICO 6: Magnetic resonance cholangiopancreatography versus laboratory tests
  • PICO 8: Transabdominal ultrasound versus laboratory tests
  • PICO 9: Transabdominal ultrasound versus computed tomography
  • PICO 10: Laboratory tests versus computed tomography

Level of evidence of the literature

 

PICO 7: Magnetic resonance cholangiopancreatography versus computed tomography

1.     Diagnostic accuracy

1.1.    Sensitivity

The level of evidence regarding the outcome measure sensitivity started high. The level of evidence was downgraded by three levels because of the risk of a lack of blinding of the outcome assessors (risk of bias, -1), the wide confidence interval crossing the upper threshold of clinical relevance, and the small number of cases (both imprecision, -2). The level of evidence was considered as very low.

 

We did not find any studies comparing the following diagnostic modalities (see below). Therefore, we were unable to determine the level of evidence regarding the diagnostic accuracy of these diagnostic modalities for the detection/exclusion of cholecystolithiasis.

  • PICO 1: Endoscopic ultrasound versus magnetic resonance cholangiopancreatography
  • PICO 2: Endoscopic ultrasound versus transabdominal ultrasound
  • PICO 3: Endoscopic ultrasound versus laboratory tests
  • PICO 4: Endoscopic ultrasound versus computed tomography
  • PICO 5: Magnetic resonance cholangiopancreatography versus transabdominal ultrasound
  • PICO 6: Magnetic resonance cholangiopancreatography versus laboratory tests
  • PICO 8: Transabdominal ultrasound versus laboratory tests
  • PICO 9: Transabdominal ultrasound versus computed tomography
  • PICO 10: Laboratory tests versus computed tomography

A systematic review of the literature was performed to answer the following question: What is the best diagnostic modality for the detection/exclusion of cholecystolithiasis?

 

PICO 1: Endoscopic ultrasound versus magnetic resonance cholangiopancreatography

P: Patients with suspected cholecystolithiasis.

I: Endoscopic ultrasound (EUS).

C: Magnetic resonance cholangiopancreatography (MRCP).

R: Cholecystectomy specimen with gallstones.

O: Diagnostic accuracy (sensitivity, specificity, positive predictive value, negative predictive value).

Timing and setting: -

 

PICO 2: Endoscopic ultrasound versus transabdominal ultrasound

P: Patients with suspected cholecystolithiasis.

I: Endoscopic ultrasound (EUS).

C: Transabdominal ultrasound.

R: Cholecystectomy specimen with gallstones.

O: Diagnostic accuracy (sensitivity, specificity, positive predictive value, negative predictive value).

Timing and setting: -

 

PICO 3: Endoscopic ultrasound versus laboratory tests

P: Patients with suspected cholecystolithiasis.

I: Endoscopic ultrasound (EUS).

C: Laboratory tests.

R: Cholecystectomy specimen with gallstones.

O: Diagnostic accuracy (sensitivity, specificity, positive predictive value, negative predictive value).

Timing and setting: -

 

PICO 4: Endoscopic ultrasound versus computed tomography

P: Patients with suspected cholecystolithiasis.

I: Endoscopic ultrasound (EUS).

C: Computed tomography (CT). 

R: Cholecystectomy specimen with gallstones.

O: Diagnostic accuracy (sensitivity, specificity, positive predictive value, negative predictive value).

Timing and setting: -

 

PICO 5: Magnetic resonance cholangiopancreatography versus transabdominal ultrasound

P: Patients with suspected cholecystolithiasis.

I: Magnetic resonance cholangiopancreatography (MRCP).

C: Transabdominal ultrasound

R: Cholecystectomy specimen with gallstones.

O: Diagnostic accuracy (sensitivity, specificity, positive predictive value, negative predictive value).

Timing and setting: -

 

PICO 6: Magnetic resonance cholangiopancreatography versus laboratory tests

P: Patients with suspected cholecystolithiasis.

I: Magnetic resonance cholangiopancreatography (MRCP).

C: Laboratory tests.

R: Cholecystectomy specimen with gallstones.

O: Diagnostic accuracy (sensitivity, specificity, positive predictive value, negative predictive value).

Timing and setting: -

 

PICO 7: Magnetic resonance cholangiopancreatography versus computed tomography

P: Patients with suspected cholecystolithiasis.

I: Magnetic resonance cholangiopancreatography (MRCP).

C: Computed tomography (CT). 

R: Cholecystectomy specimen with gallstones.

O: Diagnostic accuracy (sensitivity, specificity, positive predictive value, negative predictive value).

Timing and setting: -

 

PICO 8: Transabdominal ultrasound versus laboratory tests

P: Patients with suspected cholecystolithiasis.

I: Transabdominal ultrasound.

C: Laboratory tests. 

R: Cholecystectomy specimen with gallstones.

O: Diagnostic accuracy (sensitivity, specificity, positive predictive value, negative predictive value).

Timing and setting: -

 

PICO 9: Transabdominal ultrasound versus computed tomography

P: Patients with suspected cholecystolithiasis.

I: Transabdominal ultrasound.

C: Computed tomography (CT).  

R: Cholecystectomy specimen with gallstones.

O: Diagnostic accuracy (sensitivity, specificity, positive predictive value, negative predictive value).

Timing and setting: -

 

PICO 10: Laboratory tests versus computed tomography

P: Patients with suspected cholecystolithiasis.

I: Laboratory tests.

C: Computed tomography (CT).  

R: Cholecystectomy specimen with gallstones.

O: Diagnostic accuracy (sensitivity, specificity, positive predictive value, negative predictive value).

Timing and setting: -

 

Relevant outcome measures

The guideline development group considered diagnostic accuracy (sensitivity, specificity, positive- and negative predictive value) as critical outcomes for decision making. A difference of 10% in diagnostic accuracy was considered as a minimal clinically (patient) important difference.

 

Search and select (Methods)

The databases Medline (via OVID) and Embase (via Embase.com) were searched with relevant search terms until the 13th of April 2023. The detailed search strategy is depicted under the tab Methods. The systematic literature search resulted in 1137 hits. Studies were selected based on the following criteria: systematic reviews, RCTs and observational studies on ultrasound as a diagnostic modality for the detection/exclusion of cholecystolithiasis. Eight studies were initially selected based on title and abstract screening. After reading the full text, six studies were excluded (see the table with reasons for exclusion under the tab Methods), and two studies were included.

 

Results

Two studies were included in the analysis of the literature. Important study characteristics and results are summarized in the evidence tables. The assessment of the risk of bias is summarized in the risk of bias tables.

  1. Cooperberg PL, Burhenne HJ. Real-time ultrasonography. Diagnostic technique of choice in calculous gallbladder disease. N Engl J Med. 1980 Jun 5;302(23):1277-9. doi: 10.1056/NEJM198006053022303. PMID: 7366693.
  2. Fagenholz PJ, Fuentes E, Kaafarani H, Cropano C, King D, de Moya M, Butler K, Velmahos G, Chang Y, Yeh DD. Computed Tomography Is More Sensitive than Ultrasound for the Diagnosis of Acute Cholecystitis. Surg Infect (Larchmt). 2015 Oct;16(5):509-12. doi: 10.1089/sur.2015.102. Epub 2015 Sep 16. PMID: 26375322.
  3. Saito H, Iwagoi Y, Noda K, Atsuji S, Takaoka H, Kajihara H, Shono T, Nasu J, Obara H, Kakuma T, Tada S, Morishita S, Matsushita I, Katahira K. Dual-layer spectral detector computed tomography versus magnetic resonance cholangiopancreatography for biliary stones. Eur J Gastroenterol Hepatol. 2021 Jan;33(1):32-39. doi: 10.1097/MEG.0000000000001832. PMID: 32639415.
  4. Shea JA, Berlin JA, Escarce JJ, Clarke JR, Kinosian BP, Cabana MD, Tsai WW, Horangic N, Malet PF, Schwartz JS, et al. Revised estimates of diagnostic test sensitivity and specificity in suspected biliary tract disease. Arch Intern Med. 1994 Nov 28;154(22):2573-81. PMID: 7979854.
  5. Thunnissen FM, Comes DJ, Geenen RWF, Riviere D, Latenstein CSS, Lantinga MA, Schers HJ, van Laarhoven CJHM, Drenth JPH, Atsma F, de Reuver PR. Patients with Clinically Suspected Gallstone Disease: A More Selective Ultrasound May Improve Treatment Related Outcomes. J Clin Med. 2023 Jun 20;12(12):4162. doi: 10.3390/jcm12124162. PMID: 37373855; PMCID: PMC10299283.
  6. Quispel R, Schutz HM, Hallensleben ND, Bhalla A, Timmer R, van Hooft JE, Venneman NG, Erler NS, Veldt BJ, van Driel LMJW, Bruno MJ. Do endosonographers agree on the presence of bile duct sludge and the subsequent need for intervention? Endosc Int Open. 2021 Jun;9(6):E911-E917. doi: 10.1055/a-1452-8919. Epub 2021 May 27. PMID: 34079877; PMCID: PMC8159618.

Evidence table

Study reference

Study characteristics

Patient characteristics

 

Index test

(test of interest)

Reference test

 

Follow-up

Outcome measures and effect size

Comments

Saito (2021)

Type of study:

Retrospective study.

 

Setting and country:

Hospital, Japan.

 

Funding

No information.

 

Conflicts of interest:

There are no conflicts of interest.

Inclusion criteria:

- confirmed biliary stones including gallstones and CBD stones treated by surgery or endoscopic retrograde cholangiopancrea- tography (ERCP) or of spontaneously passing CBD stones confirmed by follow-up over 6 months

 

Exclusion criteria:

-

 

N=66

 

Prevalence:

Overall prevalence of 100%

 

Mean age ± SD:

No information.

 

Sex: % M / % F

No information.

Index test:

Dual-layer spectral detector computed tomography.

 

Comparator test:

MRCP

Describe reference test:

Operative findings, endoscopic retrograde cholangiopancreatography or follow-up over 6 months.

 

 

Time between the index test and reference test:

No information.

 

For how many participants were no complete outcome data available?

N (%)

None.

 

Reasons for incomplete outcome data described?

Not applicable.

Sensitivity (95% CI)

DLCT: 95.5% (95% CI 87.3 to 99.1)

MRCP: 98.5% (95% CI 91.8 to 100)

 

 

Author’s conclusion:

The diagnostic ability of biliary stones in DLCT appears comparable to that of MRCP in overall cases. However, detecting noncalcified stones less than 9 mm in size is limited in DLCT.

 

Quality assessment

Diagnostic accuracy studies

Study reference

Patient selection

 

 

Index test

Reference standard

Flow and timing

Comments with respect to applicability

Saito (2021)

Was a consecutive or random sample of patients enrolled?

Yes

 

Was a case-control design avoided?

Yes

 

Did the study avoid inappropriate exclusions?

Unclear.

 

 

Were the index test results interpreted without knowledge of the results of the reference standard?

Yes

 

If a threshold was used, was it pre-specified?

Not applicable.

 

 

 

Is the reference standard likely to correctly classify the target condition?

Yes

 

Were the reference standard results interpreted without knowledge of the results of the index test?

No.

 

 

 

Was there an appropriate interval between index test(s) and reference standard?

Unclear

 

Did all patients receive a reference standard?

Yes

 

Did patients receive the same reference standard?

No

 

Were all patients included in the analysis?

Yes

Are there concerns that the included patients do not match the review question?

No

 

Are there concerns that the index test, its conduct, or interpretation differ from the review question?

No

 

Are there concerns that the target condition as defined by the reference standard does not match the review question?

No

 

CONCLUSION:

Could the selection of patients have introduced bias?

 

 

RISK: LOW

CONCLUSION:

Could the conduct or interpretation of the index test have introduced bias?

 

RISK: LOW

CONCLUSION:

Could the reference standard, its conduct, or its interpretation have introduced bias?

 

RISK: SOME CONCERNS

CONCLUSION

Could the patient flow have introduced bias?

 

 

RISK: LOW

 

 

Table of excluded studies

Author and year

Reason for exclusion

Ahmed (2011)

No comparison between ultrasound and histopathological analysis with laparoscopic cholecystectomy as reference standard.

Berger (2000)

No comparison between ultrasound and histopathological analysis with laparoscopic cholecystectomy as reference standard.

Berger (2004)

No comparison between ultrasound and histopathological analysis with laparoscopic cholecystectomy as reference standard and wrong study design (case serie)

Fagenholz (2015

Wrong patient population.

Rome (1988)

No comparison between ultrasound and histopathological analysis with laparoscopic cholecystectomy as reference standard and wrong study design (consensus-based guideline)

Shea (1994)

No comparison between ultrasound and histopathological analysis with laparoscopic cholecystectomy as reference standard.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 25-05-2024

Laatst geautoriseerd  : 25-05-2024

Geplande herbeoordeling  : 01-04-2025

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Cluster GE-chirurgie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging van Maag-Darm-Leverartsen
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
  • Nederlandse Vereniging voor Radiologie

Algemene gegevens

De ontwikkeling van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodule is in 2021 een multidisciplinaire cluster ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen (zie hiervoor de Samenstelling van het cluster) die betrokken zijn bij gastro-enterologische chirurgie.

Belangenverklaringen

De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle clusterleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.

Een overzicht van de belangen van de clusterleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Clusterstuurgroep

 

Tabel 1. Gemelde (neven)functies en belangen stuurgroep

Clusterlid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

Boermeester

Chirurg

  • Medisch Ethische Commissie, Amsterdam UMC, locatie AMC;
  • Antibiotica Commissie, Amsterdam UMC.

Persoonlijke financiële belangen:

Hieronder staan de beroepsmatige relaties met bedrijfsleven vermeld waarbij eventuele financiële belangen via de AMC Research B.V. lopen, dus institutionele en geen persoonlijke gelden zijn:

Skillslab instructeur en/of spreker (consultant) voor KCI/3M, Smith&Nephew, Johnson&Johnson, Gore, BD/Bard, TELABio, GDM.

 

Persoonlijke relaties:

Geen.

 

Extern gefinancierd onderzoek:

Institutionele grants van KCI/3M, Johnson&Johnson, en New Compliance.

 

Intellectuele belangen en reputatie:

Ik maak me sterk voor een 100% evidence-based benadering van maken van aanbevelingen, volledig transparant en reproduceerbaar. Dat is mijn enige belang in deze; geen persoonlijk gewin.

 

Overige belangen:

Geen.

 

Geen restricties.

Toorenvliet

 

Chirurg

  • Chirurg, Heelkunde instituut Nederland (betaald);
  • Chirurg reservist, Instituut samenwerking Defensie en Relatieziekenhuizen (betaald);
  • Faculty GE differentianten Colorectaleanatomie cursus (betaald);
  • Faculty Basis Laparoscopic Skills cursus (betaald);
  • NVvH, Richtlijn commissie Sinus Pilonidalis (onbetaald);
  • Werkgroep Spiegelinformatie Diverticulitis, Zorgevaluatie en Gepast Gebruik (betaald).

 

Persoonlijke financiële belangen:

Geen.

 

Persoonlijke relaties:

Geen.

 

Extern gefinancierd onderzoek:

Geen.

 

Intellectuele belangen en reputatie:

Geen.

 

Overige belangen:

Geen.

Geen restricties.

van Rossem

 

Chirurg

Geen.

Persoonlijke financiële belangen:

Geen.

 

Persoonlijke relaties:

Geen.

 

Extern gefinancierd onderzoek:

Geen.

 

Intellectuele belangen en reputatie:

Geen.

 

Overige belangen:

Geen.

 

Geen restricties.

Faneyte

 

Chirurg

Geen.

Persoonlijke financiële belangen:

Geen.

 

Persoonlijke relaties:

Geen.

 

Extern gefinancierd onderzoek:

Geen.

 

Intellectuele belangen en reputatie:

Geen.

 

Overige belangen:

Geen.

 

Geen restricties.

Hollmann

 

Anesthesioloog

  • Executive Section Editor Pharmacology Anesthesia & Analgesia;
  • Editor Anesthesiology, Journal of Clinical Medicine;
  • Editor Frontiers in Physiology.

Persoonlijke financiële belangen:

Geen.

 

Persoonlijke relaties:

Geen.

 

Extern gefinancierd onderzoek:

ZonMw Doelmatigheid.

 

Intellectuele belangen en reputatie:

Geen.

 

Overige belangen:

Geen.

 

Geen restricties.

Siersema

 

Maag-darm-leverarts

Geen.

 

Persoonlijke financiële belangen:

Geen.

 

Persoonlijke relaties:

Geen.

 

Extern gefinancierd onderzoek:

Geen.

 

Intellectuele belangen en reputatie:

Geen.

 

Overige belangen:

Geen.

 

Geen restricties.

Beets-Tan

 

Radioloog

Geen.

 

Persoonlijke financiële belangen:

Geen.

 

Persoonlijke relaties:

Geen.

 

Extern gefinancierd onderzoek:

Geen.

 

Intellectuele belangen en reputatie:

Geen.

 

Overige belangen:

Geen.

 

Geen restricties.

Doganer

 

Beleidsmedewerker Stichting Kind & Ziekenhuis

Geen.

 

Persoonlijke financiële belangen:

Geen.

 

Persoonlijke relaties:

Geen.

 

Extern gefinancierd onderzoek:

Geen.

 

Intellectuele belangen en reputatie:

Geen.

 

Overige belangen:

Geen.

 

Geen restricties.

                     

Clusterexpertisegroep

 

Tabel 2. Gemelde (neven)functies en belangen expertisegroep

Clusterlid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

Hermanides

 

Internist

  • Internist bij Medisch Keurings Instituut Nederland (MKIN);
  • Rijbewijs keuringen als internist in opdracht van CBR, betaald door MKIN.

 

Persoonlijke financiële belangen:

Geen.

 

Persoonlijke relaties:

Geen.

 

Extern gefinancierd onderzoek:

Geen.

 

Intellectuele belangen en reputatie:

Geen.

 

Overige belangen:

Geen.

 

Geen restricties.

Oosterhuis

 

Arts klinische chemie

  • Expamed: In het kader van de uitvoering van de nieuwe wet op medische hulpmiddelen cq in vitro diagnostiek IVDR heeft de EC verschillende expert panels ingesteld. Ondergetekende maakt deel uit van het expert panel in vitro diagnostiek. Dit betreft advies met betrekking tot medische hulpmiddelen in het kader van de procedure voor het verkrijgen van een CE markering. Dit is een betaalde functie.
  • Morgagni BV. Deze werkzaamheden betreffen uitsluitend gesubsidieerde projecten zoals richtlijnontwikkeling voor de SKMS. Voor deze werkzaamheden wordt een vergoeding uitgekeerd.

 

Persoonlijke financiële belangen:

Geen.

 

Persoonlijke relaties:

Geen.

 

Extern gefinancierd onderzoek:

Financiering van twee lopende projecten alleen door de SKMS. Er zijn geen belangen bij de uitkomst van de projecten.

 

Intellectuele belangen en reputatie:

Geen.

 

Overige belangen:

Geen.

 

Geen restricties.

Bruil

 

Maag-darm-leverarts

 

Geen.

 

Persoonlijke financiële belangen:

Geen.

 

Persoonlijke relaties:

Geen.

 

Extern gefinancierd onderzoek:

Geen.

 

Intellectuele belangen en reputatie:

Geen.

 

Overige belangen:

Geen.

 

Geen restricties.

Voermans

 

Maag-darm-leverarts

 

Geen.

 

Persoonlijke financiële belangen:

Geen.

 

Persoonlijke relaties:

Geen.

 

Extern gefinancierd onderzoek:

Onderzoeks financiering/ ondersteuning door:

- ZonMw

- Boston Scientific

- Zambon Nederland

 

Intellectuele belangen en reputatie:

Geen.

 

Overige belangen:

Geen.

 

Geen restricties.

Verdonk

 

Maag-darm-leverarts

 

Geen.

 

Persoonlijke financiële belangen:

Geen.

 

Persoonlijke relaties:

Geen.

 

Extern gefinancierd onderzoek:

COMBO studie.

 

Intellectuele belangen en reputatie:

Geen.

 

Overige belangen:

Geen.

 

Geen restricties.

Andriesse

 

Arts-microbioloog

 

  • Onderwijsdocent infectiepreventie UMCG (betaald)

Persoonlijke financiële belangen:

Geen.

 

Persoonlijke relaties:

Geen.

 

Extern gefinancierd onderzoek:

Geen.

 

Intellectuele belangen en reputatie:

Geen.

 

Overige belangen:

Geen.

 

Geen restricties.

van Mens

 

Medisch microbioloog

 

  • Lid werkgroep Richtlijnen NVMM, onbetaald. Inhoudelijk coördineren van bijdrage NVMM aan richtlijnen;
  • Lid Commissie Wetenschap NVMM, onbetaald. Organisatie van jaarlijks NVMM/KNVM symposium.

Persoonlijke financiële belangen:

Geen.

 

Persoonlijke relaties:

Geen.

 

Extern gefinancierd onderzoek:

Geen.

 

Intellectuele belangen en reputatie:

Geen.

 

Overige belangen:

Geen.

 

Geen restricties.

de Reuver

 

Chirurg

 

Geen.

 

Persoonlijke financiële belangen:

Geen.

 

Persoonlijke relaties:

Geen.

 

Extern gefinancierd onderzoek:

ZonMw.

 

Intellectuele belangen en reputatie:

Geen.

 

Overige belangen:

Geen.

 

Geen restricties.

van de Laar

 

Chirurg

 

Geen.

 

Persoonlijke financiële belangen:

Geen.

 

Persoonlijke relaties:

Geen.

 

Extern gefinancierd onderzoek:

Geen.

 

Intellectuele belangen en reputatie:

Geen.

 

Overige belangen:

Geen.

 

Geen restricties.

van den Boom

 

Chirurg

 

Geen.

 

Persoonlijke financiële belangen:

Geen.

 

Persoonlijke relaties:

Geen.

 

Extern gefinancierd onderzoek:

Geen.

 

Intellectuele belangen en reputatie:

Geen.

 

Overige belangen:

Geen.

 

Geen restricties.

Sloots

 

Kinderchirurg

 

Geen.

 

Persoonlijke financiële belangen:

Geen.

 

Persoonlijke relaties:

Geen.

 

Extern gefinancierd onderzoek:

Geen.

 

Intellectuele belangen en reputatie:

Geen.

 

Overige belangen:

Geen.

 

Geen restricties.

Knijn

 

Patholoog

 

Geen.

 

Persoonlijke financiële belangen:

Geen.

 

Persoonlijke relaties:

Geen.

 

Extern gefinancierd onderzoek:

Geen.

 

Intellectuele belangen en reputatie:

Geen.

 

Overige belangen:

Geen.

 

Geen restricties.

Cobben

 

Radioloog

 

Allen betaald:

  • Werkzaam als interventie radioloog in HMC, locatie Westeinde, Bronovo en Antoniushove;
  • Werkzaam als radioloog in HMC, locatie Westeinde, Bronovo en Antoniushove;
  • Werkzaam als radioloog in DC-klinieken Voorschoten, Den Haag, Rotterdam en Schiedam;
  • Werkzaam als radioloog op locatie bij huisartsen via Pluhz.

 

Persoonlijke financiële belangen:

Geen.

 

Persoonlijke relaties:

Geen.

 

Extern gefinancierd onderzoek:

Geen.

 

Intellectuele belangen en reputatie:

Geen.

 

Overige belangen:

Geen.

 

Geen restricties.

Maas

 

Radioloog

 

  • Zitting in richtlijncommissie Colorectaal carcinoom (onkostenvergoeding);
  • Redacteur radiologisch nascholingsblad 'Imago' (onkostenvergoeding en royalties)

Persoonlijke financiële belangen:

Geen.

 

Persoonlijke relaties:

Geen.

 

Extern gefinancierd onderzoek:

Geen.

 

Intellectuele belangen en reputatie:

Geen.

 

Overige belangen:

Geen.

 

Geen restricties.

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door de participatie van Stichting Kind & Ziekenhuis in de stuurgroep. De verkregen input is meegenomen bij het opstellen van de uitgangsvragen, de keuze voor de uitkomstmaten en bij het opstellen van de overwegingen. De conceptmodule is tevens te commentaar voorgelegd aan alle patiëntenorganisaties in de stuur- en expertisegroep. De eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt. 

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

Wkkgz & Kwalitatieve raming van mogelijke substantiële financiële gevolgen

Kwalitatieve raming van mogelijke financiële gevolgen in het kader van de Wkkgz

Bij de richtlijnmodule is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling is de richtlijnmodule op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema).

 

Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er waarschijnlijk geen substantiële financiële gevolgen zijn, zie onderstaande tabel.

 

Tabel 3. Uitkomsten kwalitatieve raming

Module

Uitkomst raming

Toelichting

Module 2.2.3 ‘Galsteenlijden bij gewichtsverlies’

 

Geen financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

 

Module 3.1 ‘Diagnostiek bij choledocholithiasis’

 

Geen financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

 

Module 4.1 ‘Diagnostiek bij cholecystolithiasis’

Module 7 ‘Behandeling van acute, biliaire pancreatitis’

 

Geen financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

 

Module 7 ‘Behandeling van acute, biliaire pancreatitis’

 

Geen financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).

 

Need-for-update, prioritering en uitgangsvragen

Tijdens de need-for-update fase (September, 2021) inventariseerde het cluster de geldigheid van de modules binnen het cluster. Naast de partijen die deelnemen aan de stuur- en expertisegroep zijn hier ook andere stakeholders voor benaderd, zie onderstaande tabel. 

Tabel 4. Partijen need-for-update

Partijen need-for-update

Nederlands Huisartsen Genootschap

Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd

Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra

Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen

Patiëntenfederatie Nederland

Samenwerkende Topklinische opleidingsZiekenhuizen

Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland

Nederlandse Associatie Physician Assistants

Zorginstituut Nederland

Zelfstandige Klinieken Nederland

Zorgverzekeraars Nederland

 

Per module is aangegeven of deze geldig is, kan worden samengevoegd met een andere module, obsoleet is en kan vervallen of niet meer geldig is en moet worden herzien. Ook was er de mogelijkheid om nieuwe onderwerpen voor modules aan te dragen die aansluiten bij één (of meerdere) richtlijn(en) behorend tot het cluster. De modules die uit de need-for-update naar voren kwamen zijn besproken en geprioriteerd door leden van de stuur- en expertisegroep. 

 

Voor de geprioriteerde modules zijn door de het cluster concept-uitgangsvragen herzien of opgesteld en definitief vastgesteld.

 

Uitkomstmaten

Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde het cluster welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. Het cluster waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde het cluster tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Methode literatuursamenvatting

Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. Indien mogelijk werd de data uit verschillende studies gepoold in een random-effects model. Review Manager 5.4 werd zo nodig gebruikt voor de statistische analyses. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).

 

Tabel 5. Gradaties voor de kwaliteit van wetenschappelijk bewijs

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is mogelijk dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • er is een reële kans dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE methodiek.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door het cluster wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. Het cluster heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.

 

In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.

 

Tabel 6. Sterkte van de aanbevelingen

Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers

 

Sterke aanbeveling

Zwakke (conditionele) aanbeveling

Voor patiënten

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet.

Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet. 

Voor behandelaars

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen.

Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren.

Voor beleidsmakers

De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid.

Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen. 

 

Organisatie van zorg

Bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijnmodule werd ter commentaar voorgelegd aan alle partijen die benaderd zijn voor de need-for-update fase. De commentaren werden verzameld en besproken met het cluster. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door het cluster. De definitieve richtlijnmodule werd voorgelegd ter autorisatie aan de partijen die beschreven staan onder het kopje geldigheid en onderhoud (zie verantwoording).

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Gecompliceerde symptomatische galstenen