Fertiliteitsbehoud bij vrouwen met kanker

Initiatief: NVOG Aantal modules: 93

Fertiliteitsbehoud bij vrouwen - AMH en ovariële reserve

Uitgangsvraag

Kan AMH gebruikt worden om verminderde ovariële reserve aan te tonen na beëindiging van de kankerbehandeling?

Aanbeveling

Er wordt geadviseerd een AMH-bepaling na potentieel gonadotoxische kankertherapie te doen omdat dit nuttig kan zijn ter inschatting van de ovariële reserve om patiënten te kunnen adviseren over verwachte fertiliteitsmogelijkheden.

Overwegingen

Of er mogelijkheden zijn na kankerbehandeling hangt vooral af of er nog een spontane menstruatiecyclus is of niet. Als deze er wel is kan aan de hand van de inschatting op ovariële reserve een afweging worden gemaakt of fertiliteitspreservatie nog haalbaar wordt geacht. Leeftijd, soort/schadelijkheid therapie, AFC, FSH en AMH kunnen in deze inschatting worden meegenomen.
Lijkt de voorraad ruim dan kan er nog een fertiliteitsbehandeling (zoals eicellen invriezen) worden gedaan. Anders vervalt deze optie en is er zolang er een cyclus is (en dus een ovulatie en dus een kans op zwangerschap) nog kans op spontane zwangerschap.

In de huidige klinische praktijk hebben jonge vrouwen behoefte aan informatie over hun resterende ovariële reserve om hun reproductieve toekomst in te kunnen schatten, te plannen en/of alsnog fertiliteitspreservatie toe te passen.

Onderbouwing

Het is aannemelijk dat AMH een informatieve plasmamarker is voor ovariële reserve na chemotherapie bij zowel kinderkanker, borstkanker als hematologische maligniteiten.
Bath 2003 (1), van Beek 2007 (9), Lie Fong 2009 (3), Lie Fong 2008 (4), Lutchman Singh 2007 (5), Partridge 2010 (6), Su 2010 (7), Anderson en Cameron 2011 (8)

Het is aannemelijk dat overlevenden van kanker die zijn behandeld met chemotherapie op de kinderleeftijd een lagere ovariële reserve hebben, op basis van lagere AMH-waarden in vergelijking met gezonde vrouwen.
Bath 2003 (1), van Beek 2007 (9), Lie Fong 2009 (3)

Het is aannemelijk dat overlevenden van borstkanker na chemotherapie een lagere ovariële reserve hebben, op basis van lagere AMH -waarden in vergelijking met gezonde vrouwen.
Lutchman Singh 2007 (5), Partridge 2010 (6), Su 2010 (7), Anderson en Cameron 2011 (8)
De bruikbaarheid van AMH-bepaling als test voor verminderde ovariële reserve ten gevolge van schade door chemotherapie is onderzocht bij jonge vrouwen na behandeling van kinderkanker en bij jonge overlevenden van hematologische en solide tumoren.

Overlevers van kinderkanker
Drie retrospectieve case-control studies onderzochten ovariële reserve bij volwassenen na behandeling wegens kinderkanker [Bath 2003 (1), van Beek 2007 (2), Lie Fong 2009 (3)]. Alle studies toonden aan dat overlevenden van kanker die waren behandeld met chemotherapie op de kinderleeftijd een significant lagere ovariële reserve hadden, op basis van lagere AMH-waarden, dan gezonde volwassen vrouwen.

Hematologische en solide tumoren
Lie Fong (2008 (4)) bepaalde serum AMH-spiegels bij 25 patiënten met hematologische maligniteiten voor en na kankerbehandelingen en vergeleek deze met normo-ovulatoire controles om subklinische ovariële schade bij patiënten behandeld met gonadotoxische geneesmiddelen te beoordelen. De AMH-concentraties waren bij alle patiënten voor behandeling lager dan bij de controlegroep. Na de behandeling met chemotherapie trad er bij de meeste patiënten cyclusherstel op, maar de mediane serum AMH-spiegels waren bij patiënten lager dan bij controle vrouwen. Twaalf patiënten die stamceltransplantatie met totale lichaamsbestraling ondergingen ontwikkelden allen prematuur ovarieel falen en de AMH-spiegels waren niet te detecteren.

Ook bij borstkankerpatiënten die behandelingen tegen kanker ondergaan zijn er data beschikbaar over het gebruik van AMH als een marker om ovariële reserve beter in te kunnen schatten, zelfs in de aanwezigheid van een regelmatige cyclus.
Lutchman Singh (2007 (5)) heeft in een case-control studie de ovariële functie bij 22 jonge vrouwen met borstkanker, behandeld met chemotherapie, en in 24-jarige leeftijd-gematchte controles geëvalueerd. De patiënten werden geïncludeerd voor en na voltooiing van de chemotherapie en serummonsters werden geanalyseerd op FSH, LH, E2, inhibine A en B, en AMH. Bij borstkankerpatiënten werden aanzienlijk hogere basale FSH-waarden (p<0,001) en lagere AMH (p<0,001) en inhibine B (p<0,001) aangetroffen dan in de controlegroep.
Partridge (2010 (6)) vergeleek markers van ovariële reserve van 20 overlevenden van borstkanker blootgesteld aan cytotoxische chemotherapie (50% kreeg tamoxifen) en 20 gematchte controles in een cross-sectionele studie. Deze studie toonde aan dat premenopauzale borstkanker overlevers een verminderde ovariële reserve hebben in vergelijking met de controlegroep.

Su (2010 (7)) analyseerde in een case-control studie 127 borstkankerpatiënten na chemotherapie die premenopauzaal waren bij diagnose. Het primaire eindpunt was chemokuur gerelateerde amenorroe (CRA). Vergeleken met leeftijd gematchte controles, waren AMH-spiegels significant lager (p<0,03) en FSH-niveaus significant hoger (p<0,04) in kankerpatiënten die CRA ontwikkelden.
Anderson en Cameron (2011 (8)) includeerden 56 premenopauzale vrouwen met een vroeg stadium van borstkanker in een 5-jarige prospectieve studie naar ovariële functie en botmassa, waarin 42 patiënten adjuvante chemotherapie kregen. Hormonale en biofysische markers van ovariële functie na 4-5 jaar follow-up werden geanalyseerd in relatie tot menstruele activiteit. Hogere spiegels van AMH, inhibine B, en E2 en lagere spiegels FSH werden waargenomen bij vrouwen met aanhoudende menstruatie versus vrouwen met amenorroe na chemotherapie.
  1. 1 - Bath LE, Wallace WHB, Shaw MP, et al. Depletion of ovarian reserve in young women after treatment for cancer in childhood: detection by anti?Müllerian hormone, inhibin B and ovarian ultrasound Hum. Reprod. (2003) 18 (11): 2368-2374. [link]
  2. 2 - Van Beek RD, van den Heuvel-Eibrink MM, Laven JS, et al. Anti-Müllerian Hormone Is a Sensitive Serum Marker for Gonadal Function in Women Treated for Hodgkin’s Lymphoma during Childhood. JCEM 2007;92:3869–74. [link]
  3. 3 - Lie Fong S, Laven JS, Hakvoort-Cammel FG, et al. Assessment of ovarian reserve in adult childhood cancer survivors using anti-Müllerian hormone. Hum. Reprod.(2009) ;24: 982–990. [link]
  4. 4 - Lie Fong S, Lugtenburg PJ, Schipper I, et al. Anti-Müllerian hormone as a marker of ovarian function in women after chemotherapy and radiotherapy for haematological malignancies. Hum Reprod. 2008 Mar;23(3):674-8. [link]
  5. 5 - Lutchman Singh K, Muttukrishna S, Stein RC, et al. Predictors of ovarian reserve in young women with breast cancer. Br J Cancer. 2007 Jun 18;96(12):1808-16. [link]
  6. 6 - Partridge A, Ruddy KJ, Gelber S, et al. Ovarian reserve in women who remain premenopausal after chemotherapy for early stage breast cancer. Fert. Steril. 2010; 94: 638–644. [link]
  7. 7 - Su HI, Sammel MD, Green J, et al. Anti-Müllerian hormone and inhibin B are hormone measures of ovarian function in late reproductive-aged breast cancer survivors. Cancer 2010; 116 :592-9. [link]
  8. 8 - Anderson R, Cameron DA. Pretreatment serum anti-Müllerian hormone predicts long-term ovarian function and bone mass after chemotherapy for early breast cancer. JCEM 2011; 96: 1336-43. [link]
  9. 9 - Van Beek RD, van den Heuvel-Eibrink MM, Laven JS, et al. Anti-Müllerian Hormone Is a Sensitive Serum Marker for Gonadal Function in Women Treated for Hodgkin’s Lymphoma during Childhood. JCEM. 2007; 92: 3869-74. [link]

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 10-06-2016

Laatst geautoriseerd  : 10-06-2016

Geplande herbeoordeling  :

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Vereniging voor Radiotherapie en Oncologie

Algemene gegevens

Aanleiding
Eind 2007 verscheen de evidence-based richtlijn ‘Cryopreservatie van ovariumweefsel’, ruim een jaar later gevolgd door de consensus-based richtlijn ‘Behoud ovariële functie na kankerbehandeling’. Zoals hun titels al doen vermoeden, hadden beide richtlijnen een behoorlijke overlap. De commissies van beide richtlijnen waren multidisciplinair van opzet. De eerste richtlijn was geïnitieerd door de NVOG op verzoek van het Ministerie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De tweede richtlijn was geïnitieerd door de Werkgroep Oncologische Gynaecologie. Ernstige tegenstrijdigheden zijn gelukkig uitgebleven door overleg tussen beide richtlijncommissies. De opzet van beide richtlijnen was duidelijk verschillend, waarbij de richtlijn ‘Cryopreservatie van ovariumweefsel’ meer de wetenschappelijke onderbouwing zocht voor de toepassing van cryopreservatie en autotransplantatie van ovariumweefsel. De richtlijn ‘Behoud ovariële functie’ was vooral gericht op de praktische toepassing van fertiliteitspreservatie per tumorsoort.

 

De ontwikkelingen op het gebied van fertiliteitspreservatie voor vrouwen en meisjes zijn de laatste jaren snel gegaan. Inmiddels zijn er meerdere mogelijkheden ontstaan, zoals spoed-IVF met invriezen van embryo’s, ovariumtranspositie, of invriezen van ovariumweefsel of eicellen. Wereldwijd zijn inmiddels tenminste 60 levend geborenen gerapporteerd na terugplaatsing van gecryopreserveerd (ingevroren) ovariumweefsel [Donnez 2015]. En van vele vrouwen en meisjes is ovariumweefsel gecryopreserveerd. In Nederland wordt ook op steeds grotere schaal ovariumweefsel gecryopreserveerd en is bij vijf vrouwen zesmaal ontdooid ovariumweefsel teruggeplaatst. Tot eind 2015 is bij twee vrouwen een zwangerschap ontstaan. De ene leidde tot een miskraam, de andere tot de geboorte van een kind. Het vitrificeren van eicellen is inmiddels gemeengoed, zowel op medische als op sociale gronden. Alle Nederlandse IVF-klinieken kunnen deze vorm van fertiliteitspreservatie bieden.

Nieuw

Gezien de huidige ontwikkelingen waarbij steeds meer mogelijkheden beschikbaar zijn voor fertiliteitspreservatie, zijn een aantal zaken toegevoegd aan de inhoud van de eerdere versies van de richtlijnen. Dit betreft vooral de aandacht voor de resterende ovariële functie na oncologische therapie en de mogelijkheden om in tweede instantie alsnog fertiliteitspreserverende opties in te zetten (bij een recidief of bij een hoog risico op premature ovariële insufficiëntie). De hormonale gevolgen en de eventuele behandeling van premature ovariële insufficiëntie veroorzaakt door een oncologische behandeling komen uitgebreider aan bod. Tevens wordt dieper ingegaan op de oncologische en technische aspecten van autotransplantatie van gecryopreserveerd ovariumweefsel. In de opzet van de richtlijn wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de chronologische volgorde van de gebeurtenissen.

Doel en doelgroep

Doel
De behoefte aan informatie bij patiënten over fertiliteit en het veilig stellen ervan is groot, wat zich reflecteert in de snelle toename van het aantal counselingsgesprekken over dit onderwerp. Patiënten pleiten voor directe doorverwijzing en counseling over alle opties rondom fertiliteit(spreservatie) door een ter zake kundig gynaecoloog voor alle vrouwen in de vruchtbare levensfase die een oncologische diagnose krijgen.

 

Ook vanuit de politiek wordt het belang van goede counseling over fertiliteit(spreservatie) bij kanker onderschreven, getuige de Kamervragen die zijn gesteld naar aanleiding van de publicatie van Bastings over de achterblijvende verwijscijfers [Bastings 2014].

 

Gezien alle ontwikkelingen waren de bovengenoemde richtlijnen aan een update toe. Wegens hun complementaire opzet en de overlap binnen de richtlijnen lag het voor de hand om beide richtlijnen dan ook direct samen te voegen. Hiervoor is opnieuw een multidisciplinaire richtlijncommissie samengesteld uit gemandateerde professionals van de verschillende betrokken wetenschappelijke verenigingen en een drietal patiëntvertegenwoordigers.

Doelgroep

De doelgroep voor deze richtlijn zijn alle zorgverleners die betrokken zijn bij de zorg en behandeling van kanker bij jonge vrouwen en de zorgverleners die betrokken zijn bij de counseling over en uitvoering van behandelingen die gericht zijn op fertiliteitsbehoud bij deze vrouwen. Voor patiënten komt een aangepaste uitgave.

Na overleg met de SKION (Stichting Kinderoncologie Nederland) is besloten de richtlijn te beperken tot volwassen vrouwen (vanaf 18 jaar). Vanuit de SKION-gelederen wordt namelijk geparticipeerd in PanCareLIFE, een Europees project voor de verbetering van de late effecten van kanker bij kinderen en jongvolwassenen, waarbinnen het initiatief is genomen om een internationale richtlijn fertiliteitspreservatie voor kinderen (jongens en meisjes) op te gaan stellen. Tevens is besloten de richtlijn te beperken tot de indicatie kanker. Benigne en sociale indicaties worden daarmee niet ontkend als potentiële redenen voor fertiliteitspreservatie, maar zijn beperkt qua aantal of werpen extra vragen op die hier buiten beschouwing worden gelaten.

Samenstelling werkgroep

Samenstelling Alle werkgroepleden zijn afgevaardigd namens wetenschappelijke verenigingen en hebben daarmee het mandaat voor hun inbreng. Bij de samenstelling van de werkgroep is geprobeerd rekening te houden met landelijke spreiding, inbreng van betrokkenen uit zowel academische als algemene ziekenhuizen/instellingen en vertegenwoordiging van de verschillende verenigingen/ disciplines. De patiëntenvereniging is eveneens vertegenwoordigd en voor het literatuuronderzoek is er een methodoloog of literatuuronderzoeker betrokken.
Werkgroep
dr. C.C.M. Beerendonk, gynaecoloog, Radboudumc , Nijmegen, voorzitter

dr. R.L.M. Bekkers, gynaecoloog, Radboudumc, Nijmegen, vice-voorzitter

dr. A.M.E. Bos, gynaecoloog, UMCU, Utrecht

E.B.L. van Dorst, gynaecoloog, UMCU, Utrecht

dr. J. van Echten-Arends, klinisch embryoloog, UMCG, Groningen

R. Jansen, verpleegkundig specialist, Radboudumc, Nijmegen

J. de Jong, ervarings/richtlijndeskundige, namens Levenmetkanker-beweging

L. Jongbloets, namens AYA-platform

dr. L.C.M. Kremer, kinderarts en klinisch onderzoeker, AMC, Amsterdam

dr. C.A.R. Lok, gynaecoloog, AVL, Amsterdam

dr. C. Verhaak, klinisch psycholoog/psychotherapeut, Radboudumc, Nijmegen

dr. G.H. Westerveld, radiotherapeut, AMC, Amsterdam

dr. H. Westphal, klinisch embryoloog, Radboudumc, Nijmegen

M. Witte, namens AYA-platform

prof. dr. P.O. Witteveen, internist-oncoloog, UMCU, Utrecht

dr. M.J. Wondergem, hematoloog, VUMC, Amsterdam

drs. A.C.M. van der Togt-van Leeuwen, adviseur oncologische zorg, IKNL, Rotterdam (tot januari 2016)

drs. T. van Vegchel, adviseur oncologische zorg, IKNL, Utrecht(vanaf januari 2016)

G. Verweij, secretaresse, IKNL, Utrecht

G. Bakker, secretaresse, IKNL, Utrecht

 

Adviseur/mede-auteur

dr. O. van der Hel, literatuuronderzoeker, IKNL, Utrecht

prof. dr. G. de Wert, ethicus, Universiteit Maastricht, vakgroep Metamedica

mr. C. Ploem, gezondheidsjurist, AMC, Amsterdam

E. Balkenende, arts-onderzoeker, AMC, Amsterdam

M.M.A. Brood-van Zanten, arts endocrinologische gynaecologie, VUmc/NKI-AVL/AMC, Amsterdam

dr. E. van Dulmen, gezondheidswetenschapper en epidemioloog, VUmc, Amsterdam

dr. M. Goddijn, gynaecoloog, AMC, Amsterdam

L. Louwé, gynaecoloog, LUMC, Leiden

Belangenverklaringen

Om de beïnvloeding van de richtlijnontwikkeling of formulering van de aanbevelingen door conflicterende belangen te minimaliseren zijn de leden van werkgroep gemandateerd door de wetenschappelijke verenigingen. Alle werkgroepleden hebben een belangenverklaring ingevuld. Hiermee geven de werkgroepleden aan onafhankelijk gehandeld te hebben bij het opstellen van de richtlijn. Potentiële conflicterende belangen zijn besproken. Waar nodig zijn werkgroepleden met belangenverstrengeling vervangen door een ander gemandateerd werkgroeplid. De bevindingen zijn schriftelijke vastgelegd in de belangenverklaring en opvraagbaar via info@iknl.nl.

Inbreng patiëntenperspectief

Bij de ontwikkeling van deze richtlijn is tijdens alle fasen gebruik gemaakt van de input van patiënten. Drie patiëntvertegenwoordigers namen zitting in de richtlijnwerkgroep. Deze input is nodig voor de ontwikkeling van kwalitatief goede richtlijnen. Goede zorg voldoet immers aan de wensen en eisen van zowel zorgverlener als patiënt.

Door middel van onderstaande werkwijze is informatie verkregen en zijn de belangen van de patiënt meegenomen:

  • Bij aanvang van het richtlijntraject hebben de patiëntvertegenwoordigers knelpunten aangeleverd.
  • (Een of meer van) de patiëntvertegenwoordigers was aanwezig bij alle vergaderingen van de richtlijnwerkgroep. Zij hebben de conceptteksten beoordeeld, teneinde het patiëntenperspectief in de formulering van de definitieve tekst te optimaliseren.
  • De Leven met kanker-beweging en het AYA-platform zijn geconsulteerd in de externe commentaarronde.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

Bevorderen van het toepassen van de richtlijn in de praktijk begint met een brede bekendmaking en verspreiding van de richtlijn. Bij verdere implementatie gaat het om gerichte interventies om te bevorderen dat professionals de nieuwe kennis en kunde opnemen in hun routines van de oncologische en palliatieve zorgpraktijk, inclusief borging daarvan. Als onderdeel van elke richtlijn worden implementatieacties bepaals. Activiteiten en interventies voor verspreiding en implementatie vinden zowel op landelijk als regionaal niveau plaats. Deze kunnen eventueel ook op maat gemaakt worden per instelling of specialisme. Informatie hierover is te vinden op www.iknl.nl/opleidingen.

Werkwijze

Financiering

De revisie en samenvoeging van beide richtlijnen is gefinancierd door IKNL. De inhoud van de richtlijn is niet beïnvloed door de financierende instantie.

 

Procesbegeleiding en verantwoording

IKNL (Integraal Kankercentrum Nederland) is het kennis- en kwaliteitsinstituut voor professionals en bestuurders in de oncologische en palliatieve zorg. IKNL draagt bij aan het verbeteren van de zorg rond kanker door het verzamelen van gegevens, het opstellen van richtlijnen, het bewaken van kwaliteit en het faciliteren van samenwerkingsverbanden. Ons doel is de beste zorg voor iedere patiënt.

 

IKNL werkt aan multidisciplinaire richtlijnontwikkeling voor de oncologische en palliatieve zorg. Naast het reviseren van richtlijnen faciliteert IKNL ook het onderhoud, het beheer, de implementatie en de evaluatie van deze richtlijnen. De kwaliteit van ontwikkelen, implementeren en evalueren van evidence en consensus based richtlijnen waarborgt IKNL door aan te sluiten bij de criteria opgesteld in de Richtlijn voor Richtlijnen (maart 2012), AGREE II en de Medisch specialistische richtlijnen 2.0.

 

Actualisatie

Deze richtlijn is goedgekeurd op 9 juni 2016. Betrokken verenigingen bewaken de houdbaarheid van deze en andere onderdelen van de richtlijn Zo nodig zal de richtlijn of een indivisuele module tussentijds op onderdelen worden bijgesteld.

 

Houderschap richtlijn

De houder van de richtlijn moet kunnen aantonen dat de richtlijn zorgvuldig en met de vereiste deskundigheid tot stand is gekomen. Onder houder wordt verstaan de verenigingen van beroepsbeoefenaren die de richtlijn autoriseren. IKNL draagt zorg voor het beheer en de ontsluiting van de richtlijn.

 

Juridische betekenis

De richtlijn bevat aanbevelingen van algemene aard. Het is mogelijk dat deze aanbevelingen in een individueel geval niet van toepassing zijn. Er kunnen zich feiten of omstandigheden voordoen waardoor het wenselijk is dat in het belang van de patiënt van de richtlijn wordt afgeweken. Wanneer van de richtlijn wordt afgeweken, dient dit beargumenteerd gedocumenteerd te worden. De toepasbaarheid en de toepassing van de richtlijnen in de praktijk is de verantwoordelijkheid van de behandelende arts. 

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Methode, organisatie en logistiek