Extracorporele membraanoxygenatie (ECMO)

Initiatief: NVIC Aantal modules: 11

Startpagina - Extracorporele membraanoxygenatie (ECMO)

Waar gaat deze richtlijn over?

Deze richtlijn beschrijft enkele belangrijke aspecten van de behandeling met extracorporele membraanoxygenatie (ECMO) van volwassen patiënten, waarin variatie kan bestaan, of die van belang kunnen zijn bij behandelbesluiten. Hiermee kan ECMO-zorg op de intensive care worden ondersteund. In de richtlijn komen de volgende onderwerpen aan de orde:

  • Indicatiestelling voor Veno-Arteriële en Veno-Veneuze ECMO en extracorporeal cardiopulmonary resuscitation
  • Antistolling
  • Unloading
  • Canulatietechnieken
  • Weaning van ECMO
  • Organisatie van zorg

Voor wie is deze richtlijn bedoeld?

Deze richtlijn is bestemd voor alle zorgverleners in de tweede (en derde) lijn die betrokken zijn bij de behandeling met ECMO. Dit zijn intensivisten, cardiologen, cardiothoracaal chirurgen, longartsen, anesthesiologen, technisch geneeskundigen, klinisch perfusionisten, verpleegkundigen en fysiotherapeuten in het bijzonder.

 

Voor patiënten

Deze richtlijn is bedoeld voor zorgprofessionals die patiënten behandelen met extracorporele membraanoxygenatie, afgekort ECMO. Een ECMO is een apparaat dat het bloed kan rondpompen en dat ook kan functioneren als een kunstlong. Met ECMO kunnen daarom patiënten behandeld worden die zeer ernstige problemen hebben met de bloedsomloop of met ademen, of beiden tegelijkertijd. Meestal gaat het om ernstige ziekten van het hart of van de longen. De behandeling met ECMO vindt altijd plaats op een intensive care. Vrijwel alle patiënten zijn tijdens de behandeling onder narcose.

 

Deze richtlijn beschrijft hoe de verschillende onderdelen van een ECMO behandeling het beste kunnen worden uitgevoerd. Dit baseren we op medisch wetenschappelijk onderzoek en op onze eigen ervaring met de behandeling met ECMO. We beschrijven welke ziektebeelden voor behandeling met ECMO in aanmerking komen en hoe die behandeling het beste kan worden uitgevoerd met betrekking tot het plaatsen van het apparaat, het ontlasten van het hart, en de bloedverdunners om het apparaat goed en veilig te laten werken. Ook beschrijven we hoe ECMO weer kan worden afgebouwd als een patiënt herstelt. In het laatste hoofdstuk wordt beschreven waaraan een ziekenhuis moet voldoen om deze behandeling goed te kunnen uitvoeren.

 

Hoe is de richtlijn tot stand gekomen?

Het initiatief voor deze richtlijn is afkomstig van Nederlandse Vereniging voor Intensive Care. De richtlijn is opgesteld door een multidisciplinaire commissie met vertegenwoordigers vanuit de Nederlandse Vereniging voor Intensive Care, Nederlandse Vereniging van Artsen voor Longziekten en Tuberculose, Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie, Nederlandse Vereniging voor Cardiologie. Nederlandse Vereniging voor Thoraxchirurgie, Nederlandse Societeit voor Extra-Corporale Circulatie, Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland, Nederlandse Vereniging voor Technische Geneeskunde*, Vereniging van Revalidatieartsen*, Koninklijk Genootschap voor Fysiotherapie* en Nederlandse Vereniging voor Ziekenhuisfysiotherapie* (*partijen participeerden in de klankbordgroep). Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door inbreng van de Patiëntenfederatie via Family and Patient Centered Intensive Care/IC Connect. Daarnaast is de richtlijn ter commentaar opgestuurd naar de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde, Nederlandse Vereniging voor Neurochirurgie, Nederlandse Vereniging voor Ziekenhuisapothekers, Nederlandse Vereniging voor Medisch Microbiologen, Longfonds, Harteraad en algemene stakeholders. 

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 07-11-2024

Laatst geautoriseerd  : 07-11-2024

Geplande herbeoordeling  : 07-11-2029

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Intensive Care
Volgende:
Veno-Arteriële ECMO bij cardiogene shock