Slechthorendheid op de kinderleeftijd

Initiatief: VKGN Aantal modules: 13

Lichamelijk en dysmorfologisch onderzoek

Uitgangsvraag

Welk lichamelijk onderzoek en dysmorfologisch onderzoek is binnen het etiologisch onderzoek bij een kind met slechthorendheid van belang?

Aanbeveling

Bij een kind met slechthorendheid is een gestructureerd lichamelijk onderzoek geïndiceerd, inclusief dysmorfologische evaluatie en inspectie van het KNO gebied.

 

Bij alle kinderen met slechthorendheid wordt dit onderzoek geheel uitgevoerd, zonder onderscheid naar het type gehoorverlies.

 

Het onderzoek moet de volgende onderdelen bevatten:

1. Algemeen lichamelijk onderzoek

    • meting van lengte, gewicht en schedelomtrek;
    • cardiovasculaire beoordeling (auscultatie, beoordeling pulsaties en doorbloeding);
    • algemeen neurologisch onderzoek, met specifieke aandacht voor het leeftijdsontwikkeld evenwicht en (wanneer van toepassing) het looppatroon

 

2. Dysmorfologische evaluatie

    • hoofd en gelaat, met specifieke aandacht voor frontal bossing en (a)symmetrie;
    • haar en wenkbrauwen, daarbij lettend op structuur en kleur, eventuele aanwezigheid van een witte lok haar en al dan niet  grove volle wenkbrauwen;
    • oren, met specifieke aandacht voor vorm, stand en grootte van de oorschelp, en lettend op preauriculaire afwijkingen;
    • ogen, met specifieke aandacht voor vorm en stand van de ogen, waaronder dystopia canthorum, en lettend op de kleur van de iris en de eventuele aanwezigheid van colobomen;
    • mond en palatum, daarbij lettend op de eventuele aanwezigheid van schisis;
    • nek en hals, met specifieke aandacht voor de vorm, en lettend op de eventuele aanwezigheid van fistels of schildklierafwijkingen;
    • romp daarbij lettend op de eventuele aanwezigheid van een navelbreuk;
    • liesbreuk;
    • extremiteiten, met specifieke aandacht voor vorm, al dan niet plomp, en grootte van de handen en voeten, vingers en tenen, het aspect van de nagels, en lettend op syndactylie en het aantal vingers en tenen;
    • rug, met specifieke aandacht voor de symmetrie, en lettend op de eventuele aanwezigheid van scoliose en kyfose;
    • huid, met specifieke aandacht voor pigmentafwijkingen.

 

3. Inspectie van het KNO gebied.

    • beoordeling van de oorschelp (stand, vorm), uitwendige gehoorgang en het trommelvlies (aanwijzingen ketenafwijking), earpits, pre-auriculaire skintags;
    • beoordeling van de neus: vorm, neusrug, septum, doorgankelijkheid (atresie);
    • inspectie mond-keelholte; dentitie, anatomie, (submuceuze) schisis, innervatie, halsfistels.

 

Het is sterk aan te bevelen bij het dysmorfologisch onderzoek ook de hierboven niet specifiek genoemde delen van het lichaam te inspecteren.

 

Overwegingen

Het dysmorfologisch onderzoek in de geraadpleegde literatuur is gericht op het vinden van afwijkingen, die passen bij een bekende syndromale vorm van gehoorverlies, en omvat daardoor niet een complete dysmorfologische evaluatie. Dit neemt niet weg dat beoordeling van lichaamsdelen die niet specifiek genoemd worden ook zinvol is.

 

De uitvoering van een juist en volledig lichamelijk onderzoek, waaronder dysmorfologische evaluatie, is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van kinderarts, klinisch geneticus en KNO-arts. De kinderarts zal zich daarbij meer richten op het algemene lichamelijk onderzoek, de klinisch geneticus op het dysmorfologisch onderzoek met als doel syndroomherkenning, en de KNO-arts op inspectie van het keel-, neus-,oorgebied.

 

Bij het beschrijven van de dysmorfe kenmerken wordt geadviseerd gebruik te maken van de terminologie zoals beschreven door verschillende auteurs in een speciale uitgave van de American Journal of Medical Genetics Part A (2009) ‘Elements of Morphology: Standard Terminology’.

Onderbouwing

De meerderheid van de kinderen met gehoorverlies heeft geen andere bijkomende lichamelijke problemen. Systematisch uitgevoerd lichamelijk onderzoek kan helpen bij het differentiëren tussen deze niet-syndromale groep en de kinderen met een andere vorm van gehoorverlies, zoals syndromale vormen of vormen veroorzaakt door een infectie. Bij syndromale oorzaken van gehoorverlies kunnen de dysmorfe kenmerken zeer subtiel of afwezig zijn.

Bevindingen bij lichamelijk onderzoek zijn van belang voor het stellen van een (klinische) diagnose, maar ook voor het richting geven aan het vervolgonderzoek.

 

Er zijn meer dan 400 syndromen bekend, waarbij gehoorverlies één van de symptomen is (Toriello et al. (2004)). Niet bij al deze syndromen komen dysmorfe kenmerken voor. De meest voorkomende syndromen met dysmorfe kenmerken, waarbij gehoorverlies een frequent kenmerk is, zijn: Down syndroom, deletie 22q11 (velocardiofaciaal syndroom), Waardenburg syndroom, branchio-oto-renaal (BOR) syndroom, Goldenhar syndroom (ofwel oculo-auriculo-vertebrale spectrum OAVS) en Stickler syndroom (Korver et al. (2011), Morzaria et al. (2004), Toriello et al. (2004)). Andere bekende syndromen met de dysmorfe kenmerken zijn CHARGE syndroom en Treacher Collins syndroom. Overigens moet opgemerkt worden dat Down syndroom en velocardiofaciaal syndroom geen typische “doofheids-syndromen” zijn, maar syndromen die vaak gepaard gaan met mild tot matig gehoorverlies.

De belangrijkste dysmorfe kenmerken bij de genoemde syndromen staan vermeld in tabel 1. Voor alle syndromen geldt overigens dat niet alle kenmerken altijd aanwezig zijn bij de patiënt en dat de ernst van de verschijnselen zeer variabel kan zijn (www.genereviews.org, www.utdol.com).

 

Tabel 1. Veel voorkomende syndromen met dysmorfe kenmerken, waarbij gehoorverlies een frequent kenmerk is.

syndroom

dysmorfe kenmerken

klinische kenmerken naast gehoorverlies

BOR

vormafwijkingen van de oorschelp en/of de uitwendige gehoorgang, preauriculaire pits, cyste of fistel in de hals

nierafwijking, vormafwijking van midden- en binnenoor

CHARGE

iriscoloboom, vormafwijkingen van de oorschelp en/of de uitwendige gehoorgang

choane atresie, retinacoloboom, hartafwijking, mentale retardatie, motore retardatie, groeiachterstand, genitale afwijkingen

Down

brachycephalie, vlak middengelaat, vormafwijkingen van de oorschelp, upslant van de ogen, epicanthusplooi, grote tong, korte handen met brachydactylie, doorlopende handlijn

kleine lengte, hypotonie, mentale retardatie, hartafwijking, gastrointestinale afwijking, schildklierfunctieafwijking, leukemie.

Goldenhar

asymmetrisch gelaat, vormafwijkingen van de oorschelp en/of de uitwendige gehoorgang (inclusief microtie), preauriculaire tags, macrostomie, asymmetrische hypoplasie mandibula, epibulbair dermoid

hartafwijking. wervelafwijkingen

Stickler

hypoplastisch middengelaat, ingezonken neusbrug, palatoschisis, micrognathie

ernstige myopie, cataract, ablatio retinae, milde spondylo-epifysaire dysplasie, vroege artritis

Treacher Collins

hypoplastisch middengelaat, downslant van ogen, retro-/micrognathie, vormafwijkingen van de oorschelp en/of de uitwendige gehoorgang, coloboom van het onderooglid, afwezige wimpers onderooglid

middenoorafwijkingen

Velocardiofaciaal

lang gelaat, soms “asymmetric crying face”, rechte neusbrug, vormafwijkingen van de oorschelp (oa. vierkante helixvorm) , palatoschisis, lange dunne vingers.

hartafwijking, mentale retardatie, immunodeficiëntie, hypocalciëmie, voedingsproblemen, nierafwijkingen

Waardenburg

pigmentafwijkingen van iris (heterochromie), haren en huid, dystopia canthorum

--

 

Selectie van literatuur is verricht door middel van een Medline search volgens een vooraf opgestelde zoekstrategie (zie zoekverantwoording). Van de 49 geselecteerde artikelen werden 41 na lezen van de titel en het abstract uitgesloten op grond van een afwijkend onderwerp of omdat het niet relevant bleek voor de vraagstelling. Na lezing van de overige artikelen werden vier hiervan alsnog uitgesloten op grond van het ontbreken van gespecificeerde informatie over lichamelijk onderzoek bij kinderen met gehoorverlies.

 

Niveau  4

De experts zijn van mening dat systematisch lichamelijk onderzoek moet worden verricht bij kinderen met gehoorverlies, ongeacht het type, met aandacht voor het volgende:

1.         meting van lengte, gewicht en hoofdomtrek.

2.         hoofd en gelaat: (a)symmetrie.

3.         haar: kleur, witte lok.

4.         oren: vorm, stand, grootte, preauriculaire pits of tags, uitwendige gehoorgang, trommelvlies.

5.         ogen: vorm, stand, dystopia canthorum, kleur van de iris, colobomen.

6.         mond en palatum: schisis.

7.         nek/hals: vorm, fistel, schildklier.

8.         cardiovasculair: souffle van het hart.

9.         extremiteiten: vorm en grootte van vingers/tenen, aantal vingers/tenen, syndactylie.

10.     wervelkolom: scoliose, symmetrie.

11.     huid: pigmentatie.

12.     neurologie: algemene indruk, evenwicht, looppatroon.

13.     dysmorfe kenmerken bij de ouders.

 

D             Ardle et al. (2010), Hone et al. (2002), Pickett et al. (1999), Tomaski et al.                 (1999)

Het doel van de geselecteerde artikelen (Ardle et al. (2010), Hone et al. (2002), Pickett et al. (1999), Tomaski et al. (1999)) is het geven van advies ten aanzien van uit te voeren onderzoek/ diagnostiek bij kinderen met gehoorverlies. Een onderdeel van het advies is het lichamelijk onderzoek, waarbij geen specifiek verschil gemaakt wordt tussen algemeen lichamelijk onderzoek en dysmorfologisch onderzoek. De meerderheid van de auteurs (Ardle et al. (2010), Pickett et al. (1999), Tomaski et al. (1999)) adviseert een gestructureerd lichamelijk onderzoek met aandacht voor specifieke kenmerken die van belang kunnen zijn voor het onderkennen van een syndromale vorm van gehoorverlies. Opvallend is dat er inhoudelijk vrij weinig verschil is in de adviezen voor lichamelijk onderzoek, ondanks de verschillende tijdstippen van publicatie.

 

Er wordt bij het advies geen rekening gehouden met unilateraal vs. bilateraal gehoorverlies, de aard van het gehoorverlies (perceptief versus conductief), de ernst van het gehoorverlies of het tijdstip van ontstaan van het gehoorverlies (Ardle et al. (2010), Hone et al. (2002), Pickett et al. (1999), Tomaski et al. (1999)).

De geselecteerde artikelen zijn gepubliceerd in tijdschriften die zich richten op kinderartsen en KNO-artsen, maar er wordt geen uitspraak gedaan in de adviezen over een specifiek specialisme dat het lichamelijk onderzoek en/of het dysmorfologisch onderzoek zou moeten uitvoeren.

 

Er is geen wetenschappelijke basis voor het advies ten aanzien de specificatie van het lichamelijk onderzoek. Het advies wordt gegeven op grond van de mening van experts. De geraadpleegde artikelen voldoen dan ook niet aan de kwaliteitseisen voor een systematische review. Er zijn echter geen betere artikelen op dit gebied.

  1. Ardle, B.M., Bitner-Glindzicz, M. (2010). Investigation of the child with permanent hearing impairment.Archives of disease in Childhood Education and Practice Edition 95, 14-23.
  2. Hone, S.W., Smith, R.J. (2002). Medical evaluation of pediatric hearing loss.Laboratory, radiographic, and genetic testing.Otolaryngol Clinical North America.35 (4), 751-64.
  3. Korver, A., Admiraal, R., Kant, S., Dekker, F., Wever, C., Kunst, H., Frijns, J., Oudesluys-Murphy A. (2011).Causes of Permanent Childhood Hearing Impairment.The Laryngoscope 121, 409-416.
  4. Morzaria, S., Westerberg, B., Kozak, F. (2004). Systematic review of the etiology of bilateral sensorineuralhearing loss in children. International Journal of Pediatric Otorhinolaryngology 68, 1193—1198.
  5. Pickett, B.P., Ahlstrom, K. (1999). Clinical evaluation of the hearing-impaired infant.Otolaryngol Clinical North America 32 (6), 1019-35.
  6. Special issue ‘Elements of Morphology: Standard Terminology’ (2009). American Journal Medicine Genetics A149A (1), 1-127.
  7. Tomaski, S.M., Grundfast, K.M. (1999). A stepwise approach to the diagnosis and treatment of hereditary hearing loss.Pediatr Clinical North America 46 (1), 35-48.
  8. Toriello, H.V., Reardon, W., Gorlin, R.J. (2004). Hereditary hearing loss and its syndromes. New York-Oxford: Oxford University Press.

Referentie

Mate van bewijs

 

Studie type

Aantal patiënten

Patiënten

kenmerken

Inclusie criteria

Interventie

Controle

Follow-up duur

Uitkomst-

maten

Resultaten

Overige

opmerkingen

Ardle 2010

D.

Mening van deskundigen

--

Kinderen met permanent gehoorverlies

--

--

--

--

--

Advies tav lichamelijk onderzoek wordt gegeven in 12 punten, nl:

1 algemene lichaamsmaten, 2 gelaat, 3 oren, 4 nek/hals, 5 handen, 6 ogen, 7 huid, 8 wervelkolom, 9 cardiovasculair, 10 neurologisch, 11 vestibulair, 12 ouders.

Auteurs geven zelf aan dat er geen evidence-based richtlijn is op dit moment.

Hone 2002

D.

Mening van deskundigen

--

Kinderen met perceptief gehoorverlies

--

--

--

--

--

Advies tav lichamelijk onderzoek wordt gegeven met aandacht voor het haar, de ogen, de oren, de nek/hals, vinger, huid, neurologie (inclusief evenwicht).

Advies is gebaseerd op lichamelijke afwijkingen die voor kunnen komen bij kinderen met gehoorverlies obv infecties of syndromen.

Pickett 1999

D.

Mening van deskundigen

--

Kinderen met gehoorverlies

--

--

--

--

--

Advies tav lichamelijk onderzoek wordt gegeven in 6 punten, nl:

1 algemene indruk, 2 oren, 3 ogen, 4 mond, 5 gelaat, 6 nek/hals en extremiteiten.

Auteurs geven aan dat het advies een ‘common-sense approach’ betreft.

Advies is gebaseerd op lichamelijke afwijkingen die voor kunnen komen bij kinderen met gehoorverlies obv een syndroom, met referenties uit 1977 en 1990.

Tomaski 1999

D.

Mening van deskundigen

--

Kinderen met hereditair gehoorverlies

--

--

--

--

--

Advies tav lichamelijk onderzoek wordt gegeven met aandacht voor gelaat en hoofd, ogen, oren, huid, haar, extremiteiten, nek/hals, evenwicht en looppatroon.

Auteurs geven aan dat het advies een eigen mening betreft.

 

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 01-01-2012

Laatst geautoriseerd  : 01-01-2012

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2017

Uiterlijk in 2016 bepaalt het bestuur van de VKGN of deze richtlijn nog actueel is. Zo nodig wordt een nieuwe werkgroep geïnstalleerd om de richtlijn te herzien. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.

De VKGN is als houder van deze richtlijn de eerstverantwoordelijke voor de actualiteit van deze richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijk verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de eerstverantwoordelijke over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Vereniging Klinische Genetica Nederland
Geautoriseerd door:
  • Nederlands Oogheelkundig Gezelschap
  • Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Keel-Neus-Oorheelkunde en Heelkunde van het Hoofd-Halsgebied
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie
  • Vereniging Klinische Genetica Nederland

Algemene gegevens

De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door het Kennisinstituut van Medisch Specialisten en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).

Doel en doelgroep

Doel

Een richtlijn bevat aanbevelingen ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering. In de conclusies wordt aangegeven wat de wetenschappelijke stand van zaken is. De aanbevelingen expliciteren optimaal professioneel handelen in de gezondheidszorg en zijn gebaseerd op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek, aansluitende meningsvorming en overige overwegingen. Deze richtlijn geeft een leidraad voor etiologisch onderzoek van neonatale vastgestelde slechthorendheid. Het is van belang dat het etiologisch onderzoek in relatie tot de leeftijd van het kind en de setting wordt beschouwd.

 

Door het vaststellen van de oorzaak kan een uitspraak gedaan worden over het mogelijk beloop van slechthorendheid en eventuele noodzaak tot een aangepaste leeromgeving om het kind optimale kansen te geven in de maatschappij. Afhankelijk van de oorzaak kunnen mogelijke bijkomende verschijnselen worden gecontroleerd en/of behandeld.

Tevens is het etiologisch onderzoek essentieel voor genetic counseling en het vaststellen van de kans op een volgend kind met slechthorendheid.

 

Doelgroep

Deze richtlijn richt zich op kinderen waarbij slechthorendheid is vastgesteld bij de neonatale gehoorsscreening en hun ouders. 

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2009 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met etiologisch onderzoek naar slechthorendheid op de kinderleeftijd te maken hebben (zie hiervoor de samenstelling van de werkgroep).

De werkgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname. De werkgroep werkte gedurende 2009-2012 aan de totstandkoming van de richtlijn.

De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.

 

  • Dr. R.J.C. Admiraal, vice voorzitter, KNO-arts, NVKNO
  • Drs. L.A. Bok, Kinderarts, NVK
  • Dr. E.H. Hoefsloot, staflid DNA-diagnostiek, VKGL
  • Dr. S.G. Kant, Klinisch Geneticus, VKGN
  • Dr. H.L.M. van Straaten, Neonatoloog, NVK
  • Dr. V. Topsakal, KNO-arts, NVKNO
  • Drs. N.N. Uilenburg, Manager Onderzoek en Ontwikkeling, NSDSK
  • Drs. M-J.H. van den Boogaard, voorzitter, Klinisch Geneticus, VKGN
  • Dr. M.F. van Dooren, Klinisch Geneticus, VKGN
  • Dr. G.A. van Zanten, Hoofd Audiologisch Centrum, NVA

 

Met ondersteuning van:

  • Drs. A. Hagemeijer, senior adviseur, afdeling Ondersteuning Professionele Kwaliteit, Orde van Medisch Specialisten
  • Drs. M. Wessels, literatuurspecialist, afdeling Ondersteuning Professionele Kwaliteit, Orde van Medisch Specialisten

 

In samenwerking met:

  • Nederlandse Stichting voor het Dove en Slechthorende Kind (NSDSK)
  • Nederlandse Federatie van ouders van slechthorende kinderen en van kinderen met spraak-taalmoeilijkheden (FOSS)
  • Nederlandse Vereniging voor Slechthorenden (NVVS)

Belangenverklaringen

Verklaring omtrent mogelijke belangenverstrengeling en embargo met betrekking tot de richtlijnEtiologisch onderzoek naar slechthorendheid op de kinderleeftijd.

Werkgroeplid in de laatste vijf jaar een (financieel ondersteunde) betrekking onderhield met commerciële bedrijven, organisaties of instellingen die in verband staan met het onderwerp

Naam

Belangenverklaring ingevuld

Belangen gemeld

Admiraal, R.

ja

nee

Boogaard, M.J. van den

ja

nee

Bok, L.

ja

nee

Dooren, M. van

ja

nee

Hoefsloot, L.

ja

nee

Kant, S.

ja

nee

Straaten, I. van

ja

nee

Topsakal, V.

ja

nee

Uilenburg, N.

ja

nee

Verduyn Lunel, F.

Ja

nee

Wit de-Fleer, H.

ja

nee

Zanten, B. van

ja

nee

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door de Nederlandse Stichting voor het Dove en Slechthorende Kind (NSDSK), de Nederlandse Federatie van ouders van slechthorende kinderen en van kinderen met spraak-taalmoeilijkheden (FOSS) en de Nederlandse Vereniging voor Slechthorenden (NVVS) te vragen om te participeren in het richtlijnproces. Dit is vormgegeven door één vertegenwoordiger in de werkgroep. De betreffende vertegenwoordiger heeft op afstand geparticipeerd en kon gevraagd en ongevraagd feedback geven op de voorliggende teksten. Daarnaast is via de websites van de betrokken patiëntenverenigingen een oproep gedaan aan ouders van slechthorende kinderen om zich te melden voor deelname aan een focusgroep. Helaas heeft dit geresulteerd in een minimaal aantal aanmeldingen en is besloten om geen focusgroep te organiseren, een klein aantal ouders is telefonisch gesproken over ervaren knelpunten.

 

De conceptrichtlijn is voor commentaar voorgelegd aan de betrokken patientenverenigingen en aan de ouders die zich hadden aangemeld voor deelname aan de focusgroep.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren.

De richtlijn is verspreid onder alle relevante beroepsgroepen en ziekenhuizen. Daarnaast wordt er een samenvatting van de richtlijn gepubliceerd in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde en in tijdschriften van de deelnemende wetenschappelijke verenigingen. Ook is de richtlijn te downloaden vanaf de website van de VKGN: [www.vkgn.org] en van de Kwaliteitskoepel: [www.kwaliteitskoepel.nl].

Werkwijze

Knelpuntenanalyse

In het kader van deze richtlijnontwikkeling werd allereerst een knelpunt analyse verricht die inzicht geeft in de behoeften van betrokkenen. Bij deze analyse werden vooral knelpunten geconstateerd op het gebied van de kennis en expertise van de etiologie van slechthorendheid, de indicatiestelling voor de verschillende mogelijkheden van etiologische diagnostiek en problemen in de afstemming en taakverdeling tussen medisch specialisten. De knelpuntanalyse heeft geresulteerd in een rapport waarin een vijftal aanbevelingen zijn geformuleerd (Uphoff, 2010). Deze aanbevelingen hebben gediend als aandachtspunten voor de werkgroep, bij het ontwikkelen van de richtlijn.

 

Uitgangsvragen en uitkomstmaten

Aan de hand van de knelpunten werden door de werkgroep uitgangsvragen geformuleerd. In deze richtlijn worden 12 uitgangsvragen besproken, die als basis dienen voor de geformuleerde aanbevelingen in de richtlijn. De uitgangsvragen zijn geformuleerd op basis van de literatuur en de eerdergenoemde knelpuntanalyse.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

Beoordeling van dit soort onderzoeken werd gedaan aan de hand van de EBRO methodiek. Individuele studies werden beschreven in evidence-tabellen. De studies werden individueel beoordeeld op onderzoeksopzet/design. Naar aanleiding van deze beoordeling werd het bewijsniveau van studies bepaald volgens de classificatie in tabel 2. Een samenvatting van de literatuur en het bewijsniveau van de relevante studies zijn in de richtlijntekst terug te vinden onder de kopjes ‘samenvatting van de literatuur’ en ‘conclusie’.

Tabel 2. EBRO indeling van de kwaliteit van individuele studies

 

Interventie

Diagnostische accuratesse onderzoek

Schade of bijwerkingen, etiologie, prognose*

A1

Systematische review van ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau

 

A2

Gerandomiseerd dubbelblind vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit van voldoende omvang

Onderzoek ten opzichte van een referentietest (een ‘gouden standaard’) met tevoren gedefinieerde afkapwaarden en onafhankelijke beoordeling van de resultaten van test en gouden standaard, betreffende een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten die allen de index- en referentietest hebben gehad

Prospectief cohortonderzoek van voldoende omvang en follow-up, waarbij adequaat gecontroleerd is voor ‘confounding’ en selectieve follow-up voldoende is uitgesloten

B

Vergelijkend onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 (hieronder valt ook patiënt-controleonderzoek, cohort-onderzoek)

Onderzoek ten opzichte van een referentietest, maar niet met alle kenmerken die onder A2 zijn genoemd

Prospectief cohortonderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 of retrospectief cohortonderzoek of patiënt-controleonderzoek

C

Niet-vergelijkend onderzoek

D

Mening van deskundigen

* Deze classificatie is alleen van toepassing in situaties waarin om ethische of andere redenen gecontroleerde trials niet mogelijk zijn. Zijn die wel mogelijk dan geldt de classificatie voor interventies.

 

Tabel 2: Niveau van bewijs van de conclusie

Conclusie gebaseerd op

1

Onderzoek van niveau A1 of ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A2

2

Eén onderzoek van niveau A2 of ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B

3

Eén onderzoek van niveau B of C

4

Mening van deskundigen

 

Overwegingen

Voor een aanbeveling zijn naast het wetenschappelijke bewijs nog andere aspecten van belang, zoals de expertise van de werkgroep leden, patiënten voorkeuren, kosten, beschikbaarheid van voorzieningen of organisatorische facetten. Deze aspecten worden, voor zover niet wetenschappelijk onderzocht, vermeld onder het kopje ‘overwegingen’.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven een antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op zowel het beschikbare wetenschappelijke bewijs als op de belangrijkste overwegingen.

 

Indicatorontwikkeling

Gelijktijdig met het ontwikkelen van de conceptrichtlijn werden indicatoren ontwikkeld. Een indicator is een meetbaar kenmerk van de gezondheidszorg met een signaalfunctie voor (een aspect van) de kwaliteit van zorg. Indicatoren maken het de zorgverleners mogelijk om te meten of zij de gewenste zorg leveren en om onderwerpen voor verbeteringen te identificeren.

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van de richtlijn ‘Etiologisch onderzoek naar slechthorendheid op de kinderleeftijd’ is systematisch gezocht naar onderzoeksbevindingen die nuttig konden zijn voor het beantwoorden van de uitgangsvragen. Een deel (of een onderdeel) van de uitgangsvragen is met het resultaat van deze zoekacties te beantwoorden, het overgrote deel echter niet. Door gebruik te maken van de Evidence Based Systematiek is duidelijk geworden, of liever gezegd bevestigd, dat er op het terrein van het etiologisch onderzoek naar slechthorendheid nog lacunes in de beschikbare kennis bestaan. De werkgroep is van mening dat (vervolg)onderzoek wenselijk is, om in de toekomst een duidelijker antwoord te kunnen verschaffen. Om deze reden heeft de werkgroep aangegeven op welke vlakken nader onderzoek gewenst is.

Daarbij dient men zich te realiseren dat de mogelijkheden en inzichten betreffende het etiologisch onderzoek bij slechthorendheid veranderen in de tijd. Met name de moleculaire diagnostiek is sterk in ontwikkeling, er lijken mogelijkheden voor behandeling van CMV op komst, de kennis betreffende het beoordelen van beeldvormende technieken neemt toe,  en  er zijn voortschrijdende ontwikkelingen met betrekking tot hoorapparatuur voor slechthorendheid en cochleaire implantatie voor doofheid. Hierdoor zijn verrichte studies niet meer toepasbaar voor dit moment, en is men op dit moment sterk afhankelijk van de meningen van experts.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de besturen van de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen verstuurd voor autorisatie. 

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Aanvullend onderzoek slechthorendheid