Erfelijke darmkanker - Adenomateuze polyposis verw
Aanbeveling
Diagnostiek van adenomateuze polyposis
In onderstaande figuur staan de kenmerken voor de diagnose FAP, AFAP en MAP. Bij de diagnostiek dient het patroon van overerving mede in overweging genomen te worden. Zo past een autosomaal dominant patroon bij FAP en AFAP, een recessief patroon bij MAP en solitair voorkomen het meest bij MAP of sporadische adenomen (er kan echter ook sprake zijn van een de novo mutatie in het APC-gen).
Diagnostiek en classificatie van adenomateuze polyposis
# indien geen APC-of MUTYH-mutaties worden gevonden wordt de diagnose gesteld op basis van de patiënt -en familiegegevens. Een klinisch beeld met 100 of meer adenomen maakt FAP door een niet gedetecteerde APC-mutatie waarschijnlijk. Deze diagnose is vrijwel zeker bij een stamboompatroon passend bij autosomaal dominante overerving.
Het AFAP fenotype kan ook binnen families met klassieke FAP voorkomen en andersom.
Verwijscriteria
Patiënten met adenomateuze polyposis dienen voor diagnostiek èn behandeling naar een klinisch genetisch centrum en MDL-arts (of kinderarts) in een gespecialiseerd centrum verwezen te worden.
De volgende groepen patiënten dienen in ieder geval verwezen te worden:
-
alle personen met adenomateuze polyposis en/of een pathogene mutatie in het APC-gen of pathogene mutaties in het MUTYH-gen (biallelisch)
-
eerstegraads familieleden van personen met adenomateuze polyposis en/of een pathogene mutatie in het APC-gen of pathogene mutaties in het MUTYH-gen (biallelisch)
-
alle personen met gelijktijdig of cumulatief > 10 adenomen onder de leeftijd van 60 jaar
-
aangezien de verdenking op een genetische afwijking toeneemt als de persoon jonger en/of het aantal adenomen groter is, dienen ook jonge patiënten met minder dan 10 en patiënten ≥ 60 jaar met veel adenomen voor diagnostiek verwezen te worden.
Mutatie-onderzoek
Algemeen: Indien mogelijk moet mutatieonderzoek binnen een familie altijd als eerste verricht worden bij een patiënt bij wie adenomateuze polyposis is vastgesteld (de indexpatiënt). Alleen in dat geval, indien bij de indexpatiënt een pathogene mutatie wordt gevonden, zal genetische diagnostiek bij de overige familieleden conclusief kunnen.
Mutatieonderzoek is aangewezen in de volgende gevallen:
- Eerstegraads familieleden van patiënten met klassieke adenomateuze polyposis en een pathogene APC-mutatie dienen bij voorkeur op 10- tot 12-jarige leeftijd voor genetische diagnostiek te worden verwezen. Indien er bij meerderde familieleden sprake is van een klinisch beeld passend bij AFAP kan dit later gebeuren (op jong-volwassen leeftijd). Als bij de indexpatiënt een pathogene APC-mutatie is gevonden kan genetische diagnostiek bij alle familieleden uitsluitsel geven over het risico op de aandoening. Kinderen van mutatiedragers hebben 50% kans op de genetische predispositie voor (A)FAP.
- In geval van een persoon met MAP (bi-allele MUTYH mutaties) dienen alle broers en zusters van deze persoon voor genetische analyse verwezen te worden aangezien deze 25% kans hebben genetisch belast te zijn. De a priori kans op MAP bij een kind van een patiënt met MAP is < 1%. aangezien de andere ouder een kleine kans heeft (± 2%) om ook drager van één MUTYH-mutatie te zijn Ter bepaling van het risico van eventuele kinderen van een patiënt met MAP wordt geadviseerd MUTYH-mutatieonderzoek bij de andere ouder te verrichten. Indien de andere ouder mutatiedrager blijkt te zijn hebben de kinderen 50% kans op bi-allele MUTYH-mutaties.
- Alle patiënten jonger dan 60 jaar met cumulatief > 10 adenomen dienen voor genetische analyse te worden verwezen. Tevens dient verwijzing voor genetische analyse overwogen te worden bij jongere personen met < 10 adenomen en personen ≥ 60 jaar met meer dan 10 adenomen.
Periodiek endoscopisch onderzoek
Periodiek endoscopisch onderzoek van patiënten met adenomateuze polyposis dient plaats te vinden in centra met gespecialiseerde, multidisciplinaire zorg voor deze patiënten.
Er bestaat een indicatie voor endoscopische surveillance bij de volgende patiënten (zie voor details de betreffende hoofdstukken):
-
Patiënten met een vorm van adenomateuze polyposis: FAP, AFAP, MAP of ‘adenomateuze polyposis e.c.i.'
-
Personen met een pathogene APC-mutatie
-
Personen met bi-allele MUTYH mutaties
-
Eerstegraads familieleden van patiënten met adenomateuze polyposis waarbij de aandoening door middel van mutatie-analyse niet kan worden uitgesloten omdat geen pathogene mutatie bij de indexpatiënt gevonden is
-
Eerstegraads familieleden van mutatiedragers, die zelf (nog) niet getest zijn.
Bij patiënten met FAP, AFAP en MAP dient periodiek endoscopisch onderzoek van zowel het colon en rectum als van het duodenum verricht te worden. Indien er nog geen zekerheid is of een persoon adenomateuze polyposis heeft, kan met uitsluitend endoscopische onderzoek van het colon en rectum volstaan worden, bij voorkeur met applicatie van kleurstof (chromo-endoscopie). Deze laatste techniek kan behulpzaam zijn bij het detecteren bij kleine en vlakke laesies.
Bij patiënten met ‘adenomateuze polyposis e.c.i.' kan het nuttig zijn ter diagnostiek tevens een gastroduodenoscopie te verrichten aangezien de aanwezigheid van duodenale poliepen of fundic gland poliepen de diagnose (A)FAP of MAP zeer waarschijnlijk maken. Ook kan aanwezigheid van retinapigmentaties of osteomen in de kaak de diagnose (A)FAP zeer waarschijnlijk maken.
Overwegingen
Diagnostiek bij familieleden
In principe worden alle eerstegraads familieleden van een patiënt met ‘adenomateuze polyposis e.c.i' als risicodrager beschouwd en wordt endoscopische surveillance geadviseerd. Op welke leeftijd deze dient aan te vangen en of surveillance middels sigmoïdoscopie of colonoscopie moet geschieden is afhankelijk van het fenotype bij de index-personen. Alle eerstegraads familieleden van patiënten met ≥ 100 adenomen zonder bekende pathogene mutatie moeten regelmatig ter diagnostiek een sigmoïdoscopie of colonoscopie ondergaan. Naarmate de leeftijd van deze personen hoger wordt en er nog geen multipele adenomen zijn aangetroffen wordt de kans dat deze persoon een predispositie heeft voor adenomateuze polyposis kleiner. Derhalve kan de frequentie van de diagnostische endoscopieën boven de leeftijd van 50 jaar, als arbitraire leeftijdsgrens, verlaagd of uiteindelijk zelfs gestaakt worden.
In de overweging dat alle eerstegraads familieleden van patiënten met >100 adenomen zonder bekende pathogene mutatie moeten worden onderzocht, moet tevens mee worden gewogen of de betreffende patiënt solitair in een familie voorkomt of dat de familiestamboom wijst op een klassieke polyposis met autosomaal dominante overerving. In het eerste geval zouden in ieder geval de kinderen in aanmerking komen voor regelmatige endoscopische controle maar de ouders, broers en zusters mogelijk voor endoscopie met een lagere frequentie of zelfs voor éénmalige endoscopie. Als op hogere leeftijd, (arbitrair) boven de 50 jaar, nog geen adenomen worden aangetroffen is predispositie voor adenomateuze polyposis zeer onwaarschijnlijk.
Extra-intestinale verschijnselen
Bij een patiënt met 10-100 adenomen is de diagnose AFAP of MAP waarschijnlijk, maar niet altijd met behulp van genetisch onderzoek vast te stellen. Indien er aanvullende fenotypische kenmerken aanwezig zijn, bijvoorbeeld duodenumadenomen of multipele zogenaamde ‘fundic gland' poliepen (cystische dilataties van het maagepitheel), maakt dit de diagnose AFAP of MAP waarschijnlijker.
Aantal adenomen
Het staat ter discussie of er een bovengrens aan leeftijd voor verwijzing van persoon met >10 adenomen gesteld moet worden. Dit lijkt reëel maar er is geen bewijs voor een dergelijke strategie. Arbitrair wordt in deze richtlijn voor een leeftijdsgrens van 60 jaar gekozen. Uiteraard is de verdenking op een erfelijk syndroom groter als de persoon jonger en/of het aantal adenomen groter is. Zo dienen een jonge patiënt (< 30 jaar) met < 10 adenomen of een oudere patiënt (> 60 jaar) met 30 adenomen zeker ook voor genetische diagnostiek verwezen te worden.
Er zijn geen gegevens te vinden of de diagnose adenomateuze polyposis het best kan worden vastgesteld aan de hand van het cumulatief aantal adenomen of van het aantal adenomen gevonden tijdens één colonoscopie. Aangezien verschillende intervallen tussen endoscopieën tot verschillende aantallen adenomen bij surveillance zal leiden, wordt in deze richtlijn arbitrair voor een cumulatief aantal adenomen gekozen.
Chromo-endoscopie (het via de endoscoop appliceren van kleurstof op de darmmucosa) zou de nauwkeurigheid van een screenings-endoscopie kunnen verhogen, doordat kleine en vlakke adenomen beter zichtbaar worden (29) (30).
MAP versus AFAP
Er worden door de verschillende experts verschillende adviezen voor de beginleeftijd en de frequentie van endoscopische surveillance bij MAP-patiënten gegeven. Ook al zijn er enige fenotypische verschillen tussen AFAP en MAP, dan nog lijkt het logisch en het meest praktisch om de surveillance-adviezen voor beide aandoeningen vooralsnog hetzelfde te houden.
Centralisatie
Een nationale registratie voor polyposis patiënten leidde tot een significante afname van voorkomen van CRC in deze patiëntengroep (31). Of gespecialiseerde, multidisciplinaire zorg tot een betere overleving van FAP-patiënten leidt is niet prospectief onderzocht maar is wel aannemelijk. Aangezien de counseling en behandeling van patiënten met adenomateuze polyposis complex is en hierbij diverse disciplines (o.a. MDL-arts, chirurg, kinderarts, klinisch geneticus en medisch oncoloog) betrokken zijn, is het van belang deze zorg in gespecialiseerde centra te laten plaatsvinden. Op deze wijze zal de beste klinische zorg kunnen worden geboden, verkregen expertise worden onderhouden en kan wetenschappelijk onderzoek in het belang van deze patiënten worden verricht.
Onderbouwing
Conclusies
Familiaire adenomateuze polyposis (FAP) is een autosomaal dominant erfelijk ziektebeeld waarbij op jonge leeftijd multipele (≥ 100) adenomen in het colon en rectum ontstaan. Deze patiënten hebben naast een vrijwel 100% risico op colorectaal carcinoom een verhoogd risico op duodenumcarcinoom, desmoïdtumoren en andere extra-intestinale aandoeningen. Bij 80-90% van deze patiënten is sprake van een aantoonbare pathogene mutatie in het APC-gen, bij 10-20% van de patiënten kan geen mutatie worden gevonden.
Niveau 4: D Cruz-Correa 2003 (5); Galliatsatos 2006 (6)
Attenuated FAP (AFAP) is een fenotypisch milde vorm van FAP waarbij zowel de leeftijd waarop adenomen ontstaan hoger en het aantal adenomen lager ligt (< 100) dan bij FAP.
Niveau 3: C Burt 2004 (7); Hernegger 2002 (21); Sieber 2006 (8)
MUTYH geassocieerde polyposis (MAP) is een autosomaal recessief erfelijk ziektebeeld dat fenotypisch lijkt op AFAP en dat wordt veroorzaak door bi-allele pathogene mutaties in het MUTYH-gen. Personen met een mono-allele mutatie (dat wil zeggen één gemuteerd MUTYH-gen) krijgen geen adenomateuze polyposis.
Niveau 4: D Chow 2004 (11)
Indien in een familie een pathogene mutatie in het APC-gen bekend is of bi-allele pathogene mutaties in het MUTYH-gen gevonden zijn, geeft mutatie-analyse bij de overige familieleden definitief uitsluitsel over het risico op de aandoening voor deze familieleden.
Niveau 4: D Giardiello 2001 (23); Chow 2004 (11)
Bij een patiënt met 10-100 colorectale adenomen is de diagnose AFAP of MAP waarschijnlijk, maar niet altijd met behulp van genetisch onderzoek vast te stellen.
Niveau 4: D Galliatsatos 2006 (6)
Indien er in een familie een persoon met ≥100 colorectale adenomen zonder pathogene mutatie in APC of MUTYH bekend is, worden alle eerstegraads familieleden als risicodrager beschouwd.
Niveau 4: D Giardiello 2001 (23)
Voor een persoon met 10-100 adenomen in het colon waarbij bij mutatieanalyse geen pathogene mutatie in het APC- of MUTYH-gen gevonden wordt (‘adenomateuze polyposis e.c.i'), zijn ten aanzien van surveillance en behandeling geen eenduidige adviezen in de literatuur aanwezig.
Niveau 4: D mening werkgroepleden
Indien bij een persoon een pathogene mutatie in het APC-gen is gevonden of bi-allele pathogene mutaties in het MUTYH-gen zijn vastgesteld, dient endoscopische surveillance verricht te worden zodat tijdig een behandeling kan worden gestart.
Niveau 4; D Giardiello 2001 (23); Chow 2004 (11)
Samenvatting literatuur
De term polyposis betekent de aanwezigheid van veel poliepen. Als deze poliepen adenomen zijn wordt gesproken van adenomateuze polyposis. Bij aanwezigheid van 10 of meer adenomen in de dikke darm wordt de diagnose colorectale adenomateuze polyposis gesteld; vaak gaat het om tientallen tot duizenden adenomen.
In Nederland wordt jaarlijks bij ongeveer 10.000 personen de diagnose colorectaal carcinoom gesteld. Bij een zeer klein percentage van deze patiënten (<1%) is er sprake van adenomateuze polyposis. De diagnose adenomateuze polyposis wordt soms gesteld als al darmkanker is opgetreden, vaker in het voorstadium van multipele adenomateuze poliepen.
Vormen van adenomateuze polyposis
Familiaire adenomateuze polyposis (FAP)
Familiaire adenomateuze polyposis (FAP) is een autosomaal dominant erfelijke aandoening. De aandoening komt voor bij 1 op de ongeveer 10.000 individuen en heeft een penetrantie van bijna 100% (1). FAP wordt veroorzaakt door een kiembaanmutatie in het adenomateuze polyposis coli (APC-) gen (2). In 1975 beschreef Bussey de aandoening FAP en hanteerde hierbij als klinisch criterium de aanwezigheid van meer dan 100 adenomen in het colon. De adenomen ontstaan geleidelijk en kunnen zich via de ‘adenoma-carcinoma pathway' tot carcinoom ontwikkelen. Bij veel patiënten zijn al op jonge leeftijd honderden tot duizenden adenomateuze poliepen (adenomen) in het colon en rectum aanwezig (3) (4). Indien de aandoening onbehandeld blijft leidt dit in bijna 100% van de gevallen tot colorectaal carcinoom, gemiddeld op een leeftijd tussen 35 en 45 jaar. Deze patiënten hebben tevens een verhoogd risico op tumoren in andere organen.
Bij deze autosomaal dominant erfelijke aandoening is de APC-mutatie in ongeveer 70% van de gevallen via één van beide ouders overgeërfd, in ongeveer 30% blijkt het om een ‘de novo' mutatie te gaan. Bij ongeveer 10-20% van alle patiënten met > 100 adenomen in het colon wordt bij mutatiediagnostiek geen mutatie in het APC-gen gevonden (5) (6).
Attenuated familiaire adenomateuze polyposis (AFAP)
Bij AFAP is er eveneens sprake van adenomateuze polyposis op basis van een kiembaanmutatie in het APC-gen, maar hierbij ontstaan minder adenomen (<100), en zij ontstaan op hogere leeftijd dan bij klassieke FAP (7). Bij deze patiënten bevindt de APC-mutatie zich veelal aan het 5' of 3' uiteinde van het gen. Overigens kan dit fenotype ook binnen families met klassieke FAP voorkomen en andersom.
MUTYH-geassocieerde polyposis (MAP)
MAP is een recent beschreven ziektebeeld waarvan het klinisch beeld op dat van AFAP lijkt (8) (9) (10). Bij ongeveer 10-20% van alle patiënten met multipele adenomen in het colon wordt bij mutatiediagnostiek geen mutatie in het APC-gen gevonden. Bij 5-30% van deze patiënten wordt een homozygote of compound heterozygote (bi-allele) MUTYH-mutatie gevonden en is er dus sprake van MUTYH-geassocieerde polyposis (MAP). Het MUTYH-gen is een ‘base-excisie reparatie gen' dat verantwoordelijk is voor de herkenning en reparatie van oxidatieschade in (onder andere) het APC-gen (11).
MAP erft autosomaal recessief over op basis van bi-allele mutaties in het MUTYH-gen. Individuen met een mono-allele MUTYH-mutatie (dat wil zeggen één gemuteerd MUTYH-gen, dit komt voor bij ongeveer 2% van de bevolking) krijgen geen adenomateuze polyposis. Deze patiënten lijken een licht verhoogd risico op colorectaal carcinoom (CRC) te hebben, maar de hoogte van dit risico is nog onduidelijk (12). Experts adviseren vooralsnog geen endoscopische surveillance voor deze personen.
Autosomaal dominante versus autosomaal recessieve overerving
In figuur 1 is een stamboom getekend van een familie met FAP, dat autosomaal dominant overerft. Figuur 2 toont een stamboom van een familie met MAP, dat autosomaal recessief overerft. Bij een patiënt met adenomateuze polyposis en een negatieve familie-anamnese kan het om FAP, AFAP of MAP gaan. DNA-diagnostiek kan hier uitsluitsel geven.
Ook bij familiair voorkomen van adenomateuze polyposis is echter DNA-diagnostiek nodig voor een definitieve diagnose (A)FAP versus MAP.
Klinische kenmerken
1. Familiaire adenomateuze polyposis (FAP)
Colorectale polyposis
Bij klassieke FAP ontstaan er vanaf jonge leeftijd multipele adenomen in het colon en rectum: 50% van de FAP-patiënten heeft multipele adenomen op 15-jarige leeftijd en 95% op 35-jarige leeftijd. Bij deze aandoening is er geen versnelde adenoom-carcinoom sequentie (in tegenstelling tot die bij het Lynch-syndroom). Als er geen preventieve maatregelen worden genomen neemt het aantal adenomen geleidelijk toe tot duizenden en ontstaat er op gemiddeld 35- tot 45-jarige leeftijd een colorectaal carcinoom, in 70-80% van de gevallen linkszijdig gelokaliseerd (3) (4). Er is echter een grote variatie in het aantal adenomen binnen families met dezelfde APC-mutatie. Deze variabele expressie geldt ook voor de andere manifestaties van FAP.
Duodenale polyposis
Bij FAP komen frequent duodenale adenomen voor, met name rond de papil van Vater maar ook elders in het duodenum en soms in het jejunum. De prevalentie van duodenumadenomen bij FAP varieert van 33-92%, met een cumulatief risico van bijna 100% (13) (14) (15). Het life-time cumulatief risico op duodenumcarcinoom is echter veel lager en wordt op ongeveer 5% geschat. De kans op duodenumcarcinoom wordt voorspeld door een aantal kenmerken van duodenale polyposis, zoals verkregen middels gastroduodenoscopie en uitgedrukt in de ‘Spigelman classificatie' (zie hoofdstuk duodenum) (16) (13) (14) (15).
Maagpoliepen
Veel FAP-patiënten (26-61%) hebben multipele ‘fundic gland' poliepen in de maag. Dit zijn eigenlijk geen poliepen maar cysteuze dilataties van klierbuizen (5). Het betreft een benigne aandoening; er zijn tot op heden slechts enkele FAP-patiënten met een proximaal maagcarcinoom beschreven. Daarentegen lijken de adenoom poliepen die FAP-patiënten ook frequenter krijgen dan de algemene bevolking en die meestal gelokaliseerd zijn in het maagantrum wel een verhoogde kans op maligne ontaarding te hebben (17) (18).
Extra-intestinale aandoeningen
Bij FAP komen ook verschillende extra-intestinale aandoeningen in verhoogde frequentie voor, waarvan de desmoïdtumoren het meest frequent en ernstig zijn. Naar schatting krijgt 15% van de FAP-patiënten één of meerdere desmoïdtumoren. Deze complicatie is momenteel naast het duodenumcarcinoom de belangrijkste doodsoorzaak bij FAP (19). Voorts komen osteomen, huidafwijkingen en tevens carcinomen van schildklier, pancreas, bijnier en galwegen voor en kan op kinderleeftijd (meestal <2.5 jaar) hepatoblastoom optreden.
Een onschuldige bevinding is congenitale hypertrofie van het retina pigment epitheel (CHRPE) die bij 60-90% van de patiënten met FAP wordt aangetroffen. Indien CHRPE bilateraal aanwezig is kan dit als een, overigens weinig sensitieve, maar zeer specifieke marker voor FAP gebruikt worden (95-100% specificiteit) (20). Sinds de ontdekking van het APC-gen is er in de diagnostiek van FAP voor deze manifestatie echter weinig plaats meer, mogelijk nog wel in de families met polyposis waarbij geen mutatie in het APC-gen wordt gevonden.
2. Attenuated familiaire adenomateuze polyposis (AFAP)
De term AFAP staat voor ‘Attenuated FAP'. De aandoening is een mild fenotype van FAP waarbij eveneens sprake is van adenomateuze polyposis, maar met uiteindelijk in totaal < 100 adenomen (7) (21) (22). Er is evenwel ook bij AFAP een hoge kans op colorectaal carcinoom. De gemiddelde leeftijd waarop de adenomen bij AFAP gediagnosticeerd worden is 44 jaar, voor colorectaal carcinoom is deze 56 jaar (21). In een cohort van 120 AFAP-patiënten met een aangetoonde APC-mutatie had bijna de helft (57 patiënten) minder dan 20 adenomen (7). De adenomen ontstaan op hogere leeftijd dan bij klassieke FAP (gemiddeld 10-15 jaar later) en zijn voornamelijk rechtszijdig gelokaliseerd; het rectum is relatief vaak gespaard. Niet bij alle patiënten ontstaat uiteindelijk een carcinoom: het cumulatieve risico op colorectaal carcinoom op 80-jarige leeftijd is geschat op ongeveer 70%. Ook komen duodenumpoliepen en -carcinomen en extraintestinale manifestaties voor, maar minder frequent en op hogere leeftijd dan bij klassieke FAP (7). Ook bij AFAP wordt niet altijd een APC-mutatie aangetoond.
3. MUTYH-geassocieerde polyposis (MAP)
Deze vorm van adenomateuze polyposis is fenotypisch moeilijk te onderscheiden van AFAP en FAP, maar lijkt klinisch het meest op AFAP. De diagnose polyposis wordt op gemiddeld ongeveer 50-jarige leeftijd gesteld. Colorectaal carcinoom is vaak op het moment van de diagnose MAP aangetroffen (8) (9) (10). Patiënten hebben meestal 10 tot een paar honderd adenomen in het colon, maar bijna nooit duizenden zoals bij klassieke FAP (11) (23) (7) (21) (22) (8) (24) (25) (26). Ook duodenale en extraintestinale manifestaties komen voor, beide in een lagere frequentie en op hogere leeftijd dan bij FAP. De prevalentie van duodenale polyposis lijkt tussen 4-25% te liggen. Tot op heden werden twee MAP-patiënten met een duodenumcarcinoom beschreven (27). Tevens werd in een Nederlands onderzoek in deze patiëntengroep een verhoogde incidentie van mammacarcinoom gerapporteerd (28), maar deze bevinding werd tot op heden niet bevestigd in andere series. MAP is een autosomaal recessief ziektebeeld. De aandoening uit zich derhalve meestal in een enkele generatie (bij broers en zusters) (bij uitzondering in opeenvolgende generaties, bij een mogelijkheid als de partner van de patiënt gezonde mutatiedrager is, zogenaamde pseudodominantie). Ook is de familie-anamnese vaak negatief voor colorectaal carcinoom en adenomen en lijkt de aandoening dus sporadisch voor te komen.
4. Patiënten met ≥ 10 colorectale adenomen zonder detecteerbare APC- of MUTYH-mutatie: adenomateuze polyposis e.c.i.
Patiënten met ≥ 10 colorectale adenomen zonder detecteerbare APC- of MUTYH-mutaties kunnen FAP, AFAP, MAP of multipele sporadische adenomen hebben. De variatie in aantallen adenomen en leeftijd van diagnose in deze patientengroep is groot. Er zijn geen gegevens in de literatuur over de diagnosestelling en/of behandeling van deze patiëntengroep. Intensievere follow-up is gewenst naarmate de leeftijd waarop de diagnose wordt gesteld lager is.
Indien er in een familie een persoon met ≥100 adenomen zonder pathogene mutatie in APC of MUTYH bekend is, worden alle eerstegraads familieleden als risicodrager beschouwd.
Bij 10-100 adenomen wordt het beleid voor deze familieleden mede bepaald door het aantal adenomen en de leeftijd waarop deze gediagnostiseerd zijn (23).
Samenvatting: diagnostische kenmerken van polyposis
De fenotypische presentaties van FAP, AFAP en MAP overlappen elkaar: patiënten hebben meestal > 10-20 adenomen. In geval van klassieke FAP ontstaan deze adenomen op jonge leeftijd en worden het er uiteindelijk duizenden, terwijl bij AFAP en MAP de leeftijd waarop deze adenomen ontstaan hoger ligt en het aantal vaak veel kleiner (< 100) blijft.
In onderstaande tabel worden typische kenmerken van adenomateuze polyposis in vergelijking met sporadische adenomen in het colon weergegeven.
Diagnostische kenmerken van verschillende vormen van adenomateuze polyposis in vergelijking met sporadische adenomen in het colon of rectum.
adenomen |
adenomen |
adenomen |
leeftijd |
mutatie |
|
FAP |
- |
± |
+ |
10-40 jr |
APC-gen |
AFAP |
- |
+ |
± |
20-50 jr |
APC-gen |
MAP |
± |
+ |
± |
20-60 jr |
MUTYH |
Sporadische |
+ |
± |
- |
> 50 jr |
- |
Verwijscriteria
Ten aanzien van verwijscriteria, leeftijd en frequentie van screening en surveillance is geen prospectief onderzoek verricht. Derhalve zijn adviezen hierover grotendeels afgeleid van bovenstaande diagnostische criteria en van internationale richtlijnen.
Referenties
- 1 - Wennstrom J, Pierce ER, McKusick VA. Hereditary benign and malignant lesions of the large bowel. Cancer 1974;34:850-7.
- 2 - Kinzler KW, Nilbert MC, Lu LK, Vogelstein B, Bryan TM, Levy DB et al. Identification of FAP locus genes from chromosome 5q21. Science 1991;253:661-5.
- 3 - Bussey HJR. Familial polyposis coli. Family studies, Histopathology, Differential diagnosis, and Results of Treatment. Baltimore: Johns Hopkins University Press; 1975.
- 4 - Bülow S. Familial polyposis coli. Dan Med Bull 1987;34:1-15.
- 5 - Cruz-Correa M, Giardiello FM. Familial adenomatous polyposis. Gastrointest Endosc 2003;58:885-94.
- 6 - Galiatsatos P, Foulkes WD. Familial adenomatous polyposis. Am J Gastroenterol 2006;101:385-98.
- 7 - Burt RW, Leppert MF, Slattery ML, Samowitz WS, Spirio LN, Kerber RA et al. Genetic testing and phenotype in a large kindred with attenuated familial adenomatous polyposis. Gastroenterology 2004;127:444-51.
- 8 - Sieber OM, Lipton L, Crabtree M, Heinimann K, Fidalgo P, Phillips RK et al. Multiple colorectal adenoma, classic adenomatous polyposis, and germ-line mutations in MYH. N Engl J Med 2003;348:791-9.
- 9 - Sampson JR, Dolwani S, Jones S, Eccles D, Ellis A, Evans DG et al. Autosomal recessive colorectal adenomatous polyposis due to inherited mutations of MYH. Lancet 2003;362:39-41.
- 10 - Gismondi V, Meta M, Bonelli O, Radice P, Sala P, Bertario L et al. Prevalence of the Y165C, G382D, and 1395delGGA germline mutations of the MYH gene in Italian patients with adenomatous polyposis coli and colorectal adenomas. Int J Cancer 2004;109:680-4.
- 11 - Chow E, Thirlwell C, MaCrae F, Lipton L. Colorectal cancer and inherited mutations in base-excision repair. Lancet Oncol 2004;5:600-6.
- 12 - Tenesa A, Campbell H, Barnetson R, Barnetson R, Porteous M, Dunlop M, Farrington SM. Association of MUTYH and colorectal cancer. Br J Cancer 2006;95:239-42.
- 13 - Björk J, Akerbrant H, Iselius L, Bergman A, Engwall Y, Wahlstrom J et al. Periampullary adenomas and adenocarcinomas in familial adenomatous polyposis: cumulative risks and APC gene mutations. Gastroenterology 2001;121:1127-35.
- 14 - Groves CJ, Saunders BP, Spigelman AD, Phillips RK. Duodenal cancer in patients with familial adenomatous polyposis (FAP): results of a 10 year prospective study. Gut 2002;50:636-41.
- 15 - Bülow S, Bjork J, Christensen IJ, Fausa O, Järvinen H, Moesgaard F et al. Duodenal adenomatosis in familial adenomatous polyposis. Gut 2004;53:381-6.
- 16 - Spigelman AD, Williams CB, Talbot IC, Domizio P, Phillips RKS. Upper gastrointestinal cancer in patients with familial adenomatous polyposis. Lancet 1989;2:783-5.
- 17 - Iida M, Yao T, Itoh H, Watanabe H, Matsui T, Iwashita A et al. Natural history of gastric adenomas in patients with familial adenomatous coli/ Gardner´s syndrome. Cancer 1988;61:605-11.
- 18 - Offerhaus GJA, Giardiello FM, Krush AJ, Booker SV, Tersmette AC, Kelley NC et al. The risk of upper gastrointestinal cancer in familial adenomatous polyposis. Gastroenterology 1992;102:1980-2.
- 19 - Arvanitis ML, Jagelman DG, Fazio VW, Lavery IC, McGannon E. Mortality in patients with familial adenomatous polyposis. Dis Colon Rectum 1990;33:639-42.
- 20 - Tourino R, Conde-Freire R, Cabezas-Agricola JM, Rodriguez-Aves T, Lopez-Valladares MJ, Otero-Cepeda JL et al. Value of the congenital hypertrophy of the retinal pigment epithelium in the diagnosis of familial adenomatous polyposis. Int Ophthalmol 2004;25:101-12.
- 21 - Hernegger GS, Moore HG, Guillem JG. Attenuated familial adenomatous polyposis. An evolving and poorly understood entity. Dis Colon Rectum 2002;45:27-36.
- 22 - Sieber OM, Segditsas S, Knudsen AL, Zhang J, Luz J, Rowan AJ et al. Disease severity and genetic pathways in attenuated familial adenomatous polyposis vary greatly but depend on the site of the germline mutation. Gut 2006 ;55:1440-8.
- 23 - Giardiello FM, Brensinger JD, Petersen GM. AGA technical review on hereditary colorectal cancer and genetic testing. Gastroenterology 2001;121:198-213.
- 24 - Aretz S, Uhlhaas S, Goergens H, Siberg K, Vogel M, Pagenstecher C et al. MUTYH associated polyposis: 70 of 71 patients with biallelic mutations present with an attenuated or atypical phenotype. Int J Cancer 2006;119:807-14.
- 25 - Wang L, Baudhuin LM, Boardman LA, Steenblock KJ, Petersen GM, Halling KC et al. MYH mutations in patients with attenuated and classic polyposis and with young-onset colorectal cancer without polyps. Gastroenterology 2004 Jul;127(1):9-16.
- 26 - Venesio T, Molatore S, Cattaneo F, Arrigoni A, Risio M, Ranzani GN. High frequency of MYH gene mutations in a subset of patients with familial adenomatous polyposis. Gastroenterology 2004;126:1681-5.
- 27 - Nielsen M, Poley JW, Verhoef S, van Puijenbroek M, Weiss MM, Burger GT et al. Duodenal carcinoma in MUTYH-associated polyposis. J Clin Pathol. 2006;59:1212-5.
- 28 - Nielsen M, Franken PF, Reinards THC, Weiss MM, Wagner A, van der Klift H et al. Multiplicity in polyp count and extracolonic manifestations in 40 Dutch patients with MYH associated polyposis coli (MAP). J Med Genet 2005;42:e54.
- 29 - Kiesslich R, von Bergh M, Hahn M, Hermann G, Jung M. Chromoendoscopy with indigocarmine improves the detection of adenomatous and nonadenomatous lesions in the colon. Endoscopy 2001;33:1001-6.
- 30 - Brooker JC, Saunders BP, Shah SG, Thapar CJ, Thomas HJ, Atikin WS et al. Total colonic dye-spray increases the detection of diminutive adenomas during routine colonoscopy: a randomized controlled trial. Gastrointest Endosc 2002;56:333-8.
- 31 - Bülow S. Results of national registration of familial adenomatous polyposis. Gut 2003;52:742-6.
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld :
Laatst geautoriseerd : 31-12-2015
Geplande herbeoordeling :
Methode ontwikkeling
Evidence based