Endometriumcarcinoom - Init behandeling - Spreiding en concentratie
Uitgangsvraag
Wat is de invloed van de behandeling van endometriumcarcinoom in een (niet) gespecialiseerd centrum op de (ziektevrije) overleving?
Wat is de invloed van de behandeling van endometriumcarcinoom in een (niet-)gespecialiseerd centrum op de kwaliteit van leven?
Aanbeveling
Het lijkt niet zinvol dat behandeling van alle patiënten met een primair endometriumcarcinoom plaatsvindt in een gespecialiseerd centrum.
Wel verdient het aanbeveling patiënten met een endometriumcarcinoom multidisciplinair te bespreken.
Specifiek wordt geadviseerd om patiënten met een prognostisch ongunstige factoren (differentiatiegraad III, sereuze of clearcell histologie, klinisch stadium II en hoger), waarbij een complexe behandelsituatie wordt vermoed, of bij recidief vooraf aan de behandeling binnen het regionaal samenwerkingsverband te bespreken of te verwijzen naar een tertiair centrum.
Indien besloten wordt tot uitgebreide stadiëring, zoals te doen gebruikelijk bij het ovariumcarcinoom, is het afhankelijk van expertise en regionale afspraken of patiënten verwezen wordt naar een tertiair centrum of op locatie met een gynaecologisch oncoloog geopereerd wordt.
Bij indicatie tot een radicale uterusextirpatie volgt verwijzing naar een tertiair centrum.
Overwegingen
Wanneer het model zonder de variabelen ‘FIGO-stadiëring gedocumenteerd' en ‘adjuvante radiotherapie ontvangen' werd geanalyseerd, bleek ‘behandeling in een multidisciplinaire kliniek' een significante prognostische factor (hazard ratio is 0,63 (95% CI: 0,42-0,94) te zijn. Behandeling in een multidisciplinair ziekenhuis met goede multidisciplinaire besprekingen lijken van invloed op de overleving. De suggestie wordt gewekt dat een deel van dit multidisciplinaire effect in bovengenoemde cohortstudie gerelateerd is aan de nauwkeurigheid van het stageren en het geven van radiotherapie aan ‘hoog risico' patiënten.
Dit betekent dat behandeling in een multidisciplinaire kliniek een bijdrage kan leveren aan de overleving van de patiënt doordat de werkwijze dusdanig is dat patiënten die adjuvante radiotherapie nodig hebben deze therapie ook daadwerkelijk ontvangen. Of dit verschil in de nauwkeurigheid van het stageren en het voorschrijven van adjuvante therapie en ook nog met andere variabelen samenhangt, is niet beschreven.
De rol en de uitgebreidheid van de lymfeklierdissectie bij het endometriumcarcinoom blijven onderwerp van discussie (zie hoofdstuk Lymfadenectomie).
Er zijn geen onderzoeken gevonden die de behandeling in een (niet) gespecialiseerd centrum en de invloed daarvan op de kwaliteit van leven beschrijven.
Onderbouwing
Conclusies
|
Er zijn onvoldoende aanwijzingen dat behandeling van patiënten met een primair endometriumcarcinoom in een gespecialiseerd centrum een gunstige invloed heeft op (ziektevrije) overleving. Wel lijken er aanwijzingen te zijn dat een goede multidisciplinaire samenwerking en bespreking van invloed zijn op de (ziektevrije) overleving. |
Samenvatting literatuur
Er is één artikel (categorie overig vergelijkend onderzoek) over de behandeling in verschillende centra gevonden dat enigszins antwoord op de vraag geeft. (1) Deze studie had andere hoofddoelen dan de relatie tussen een (niet-)gespecialiseerd centrum en overleving. Het doel van de studie was namelijk het verschil in overleving van vrouwen met endometriumcarcinoom in Schotland beter te leren begrijpen. Omdat er geen RCT's of andere prospectieve onderzoeken over de behandeling van endometriumcarcinoom in gespecialiseerde of niet gespecialiseerde centra gepubliceerd zijn, is dit artikel uit de categorie ‘overig vergelijkend onderzoek' toch geïncludeerd. De studie is van matige methodologische kwaliteit (retrospectief, soms kleine populaties omdat 119 overleden patiënten in verschillende categorieën ingedeeld werden om de overleving te analyseren) en heeft alleen data gebruikt uit 1996 en 1997 in Schotland. Vanwege het retrospectief verzamelen van gegevens uit 1996 en 1997 is het niet duidelijk in welke mate deze gegevens nog te vergelijken zijn met de huidige behandeling van endometriumcarcinoom en hoe betrouwbaar deze gegevens zijn.
Invloed van de behandeling in een (niet) gespecialiseerd centrum op de (ziektevrije) overleving
In de studie van Crawford et al. varieerde de duur van het follow-uptraject tussen 2,25 en 4,25 jaar. (1) Op de datum van censoring (datum waarop de observatietijd gestopt wordt wanneer er geen overlijdensdatum bekend was uit de Registrar General's death records) was 17% van de behandelde patiënten overleden. Uit een univariate survivalanalyse bleek dat in 1996-1997 het aantal patiënten dat in die periode in een ziekenhuis chirurgisch was behandeld significant geassocieerd was met de overleving van de patiënten (p=0,0013). Het ‘aantal behandelde patiënten per ziekenhuis' was hierbij verdeeld in de categorieën ‘laag' (< 20 patiënten in 1996/97), ‘gemiddeld' (21-39 patiënten in 1996/97) en ‘hoog' (> 40 patiënten in 1996/97). Opvallend was dat patiënten die waren behandeld in een ziekenhuis met een ‘gemiddeld aantal patiënten' de beste tweejaarsoverleving hadden, 89,5% van deze groep was twee jaar na de behandeling nog in leven. Voor de categorie ‘hoog aantal patiënten' was dit 86,9% en voor ‘laag aantal patiënten' 85,6%. In een multivariable Cox's proportional hazardsmodel, waar de variabelen ‘categorie van FIGO-stadiëring', ‘adjuvante radiotherapie ontvangen' en ‘FIGO-stadiëring gedocumenteerd' een significante invloed hadden, was de significante associatie van het ‘aantal behandelde patiënten per ziekenhuis' uit de univariate analyse verdwenen. (1)
Behandeling in een multidisciplinaire kliniek had geen significant effect op de overleving (p=0,80). In een multidisciplinaire kliniek was de tweejaarsoverleving 86,7%, tegenover 88,6% wanneer de behandeling niet plaatsvond in een multidisciplinaire kliniek. Verder had chirurgische behandeling door een ‘specialist' (gedefinieerd als een gynaecoloog die radicale hysterectomie uitvoerde bij cervicale carcinomen in 1996-1997) ook geen significant effect op de tweejaarsoverleving (p=0,69: 80,5% bij behandeling door ‘specialist' tegenover 88,6% wanneer niet behandeld door een ‘specialist' (algemeen gynaecoloog)). Daarnaast bleek het ‘aantal patiënten dat een chirurg per jaar behandelde' eveneens geen significant effect te hebben op de overleving (p=0,97). Bij de categorie ‘laag' (< 6 patiënten) was de tweejaarsoverleving 89,1%, bij ‘gemiddeld' (6-11 patiënten) 87,5% en bij de categorie ‘hoog' (> 12 patiënten) 84,7%.
Wanneer het model zonder de variabelen ‘FIGO-stadiëring gedocumenteerd' en ‘adjuvante radiotherapie ontvangen' werd geanalyseerd, bleek ‘behandeling in een multidisciplinaire kliniek' een significante prognostische factor (hazard ratio is 0,63 (95% CI: 0,42-0,94) te zijn. Volgens de auteurs suggereert dit dat in deze cohortstudie een deel van het ‘multidisciplinaire effect' gerelateerd is aan de nauwkeurigheid van het stageren en het geven van radiotherapie aan ‘hoog risico' patiënten. Dit betekent dat behandeling in een multidisciplinaire kliniek een bijdrage kan leveren aan de overleving van de patiënt doordat de werkwijze dusdanig is dat patiënten die adjuvante radiotherapie nodig hebben deze therapie ook daadwerkelijk ontvangen. Of dit verschil in de nauwkeurigheid van het stageren en het voorschrijven van adjuvante therapie en ook nog met andere variabelen samenhangt, is niet beschreven.
De auteurs concluderen dat het ontbreken van een onafhankelijk effect van behandeling door ‘specialisten' suggereert dat het belangrijker is wat er wordt gedaan dan welke gynaecoloog dat doet. Echter, de ‘specialisten' in deze studie opereerden maar een klein deel (12%) van het totaal aantal patiënten in de studie. Bovendien heeft de studie waarschijnlijk te weinig power om het daadwerkelijke effect van de relatie tussen type gynaecoloog en overleving vast te stellen. Daarnaast is het zo dat de definitie van ‘specialist' in deze studie niet volledig overeenkomt met de werkelijkheid, het is slechts een pragmatische definitie gebruikt met als doel die artsen te definiëren die een ‘verklaarde' interesse in gynaecologische carcinomen én de (operatie)kwaliteiten hadden om endometriumcarcinoom te behandelen.
Invloed van de behandeling in een (niet-)gespecialiseerd centrum op de kwaliteit van leven
Er zijn geen onderzoeken gevonden die de behandeling in een (niet-)gespecialiseerd centrum en de invloed daarvan op de kwaliteit van leven beschrijven.
Zoeken en selecteren
De aanbevelingen uit deze richtlijn zijn voor zover mogelijk gebaseerd op bewijs uit gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek. Relevante artikelen werden gezocht door het verrichten van systematische zoekacties in Pubmed/Medline. Hierbij werd de taal gelimiteerd tot Engels, Duits en Nederlands. Daarnaast werden handmatige zoekacties verricht. Er werd gezocht vanaf 1999 tot en met juni/juli/augustus 2009.
Als trefwoorden voor de patiëntenpopulatie werden gebruikt:
Endometrial neoplasms[mesh] |
|
|
|
|
|
Endometrium[mesh] |
AND |
Neoplasms[mesh] |
Endometri*[tiab] |
|
Neoplasms[tiab] |
|
|
Cancer[tiab] |
|
|
Carcinoma[tiab] |
|
|
Adenocarcinoma[tiab] |
|
|
Tumor*[tiab] |
|
|
Tumour*[tiab] |
|
|
Malignan*[tiab] |
Uterine cancer
Uterine Neoplasms[mesh] |
AND |
Carcinoma, Papillary[mesh] |
|
|
|
|
Adenocarcinoma, papillary[mesh] |
|
|
|
|
Serous[tiab] |
|
|
|
|
Adenocarcinoma, Clear cell[mesh] |
|
|
|
|
Clear cell[tiab] |
|
|
|
|
"Grade 3"[tiab] |
|
|
|
|
"Grade III"[tiab] |
|
|
|
|
G3[tiab] |
|
|
|
|
GIII[tiab] |
|
|
|
|
"Poorly differentiated"[tiab] |
|
|
|
|
Carcinoma, Large Cell[mesh] |
|
|
|
|
Undifferentiated[tiab] |
|
|
|
|
Anaplastic[tiab] |
|
|
|
|
|
|
|
Uterine[tiab] |
AND |
Neoplasms[mesh] |
AND |
Carcinoma, Papillary[mesh] |
Uterus[mesh] |
|
Neoplasms[tiab] |
|
Adenocarcinoma,papillary[mesh] |
Uterus[tiab] |
|
Cancer[tiab] |
|
Serous[tiab] |
|
|
Carcinoma[tiab] |
|
Adenocarcinoma, Clear cell[mesh] |
|
|
Adenocarcinoma[tiab] |
|
Clear cell[tiab] |
|
|
Tumor*[tiab] |
|
"Grade 3"[tiab] |
|
|
Tumour*[tiab] |
|
"Grade III"[tiab] |
|
|
Malignan*[tiab] |
|
G3[tiab] |
|
|
|
|
GIII[tiab] |
|
|
|
|
"Poorly differentiated"[tiab] |
|
|
|
|
Carcinoma, Large Cell[mesh] |
|
|
|
|
Undifferentiated[tiab |
|
|
|
|
Anaplastic[tiab] |
NOT breast cancer
Breast cancer[ti] |
Breast Neoplasms[mesh] |
Combineren met metastasen: (vraag 3)
Neoplasm Metastasis[mesh]
Metastas*[tiab]
Metastatic[tiab]
Populatie combineren met histologie: (vraag 4)
Carcinoma, Papillary[mesh]
Adenocarcinoma, Papillary[mesh]
Serous[tiab]
Adenocarcinoma, Clear Cell[mesh]
Clear cell[tiab]
"Grade 3"[tiab]
"Grade III"[tiab]
G3[tiab]
GIII[tiab]
"Poorly differentiated"[tiab]
Carcinoma, Large Cell[mesh]
Undifferentiated[tiab]
Anaplastic[tiab]
Combineren met: (vraag 5)
Cervical invasion[tiab] |
|
|
Endocervical invasion[tiab] |
|
|
Cervical infiltration[tiab] |
|
|
Endocervical extension[tiab] |
|
|
Cervical extension[tiab] |
|
|
Cervical involvement[tiab] |
|
|
Neoplasm Invasiveness |
AND |
Cervical[tiab] |
|
|
Cervix[tiab] |
|
|
Endocervical[tiab] |
|
|
Endocervix[tiab] |
Er is bewust voor gekozen om de limit humans niet te gebruiken, om te voorkomen dat er relevante artikelen wegvallen waarbij geen Mesh-term humans is bijgevoegd op Pubmed. Verder werd gezocht met vrije tekstwoorden specifiek voor de deelvraag. Dit waren de volgende termen:
Vraag 1.
Interventie:
Lymph node excision*[tiab]
Lymph node excision[mesh]
Lymphadenectomy[tiab]
Lymphadenectomies[tiab]
Lymph node dissection*[tiab]
Vraag 2.
Interventie:
Drug therapy[mesh]
Chemotherapy, Adjuvant[mesh]
Chemotherap*[tiab]
Chemo[tiab]
Cytotoxic*[tiab]
Antineoplastic agents[mesh]
Radiotherapy, Adjuvant[mesh]
Radiotherapy[mesh]
Radiotherapy[tiab]
Chemoradiation[tiab]
Chemo-radiation[tiab]
Combined Modality Therapy[mesh]
Radiation[mesh]
Radiation*[tiab]
Adjuvant[tiab]
"Hormone therapy" [tiab]
"Hormonal therapy" [tiab]
"Hormone treatment" [tiab]
"Hormonal treatment" [tiab]
Progestagen[tiab]
Progestagens[tiab]
Progestogen*[tiab]
*progesterone[tiab]
Progestinic therapy[tiab]
Progestins/therapeutic use*[mesh]
Medroxyprogesterone/therapeutic use[mesh]
Vraag 3.
Interventie
"Systemic therapy" [tiab]
"Systemic treatment" [tiab]
Drug therapy[mesh]
Chemotherap*[tiab]
Chemo[tiab]
Cytotoxic*[tiab]
"Anticancer agent*"[tiab]
"Anti-cancer agent*"[tiab]
"Hormone therapy" [tiab]
"Hormonal therapy" [tiab]
"Hormone treatment" [tiab]
"Hormonal treatment" [tiab]
"Antihormone therapy" [tiab]
"Antihormonal therapy" [tiab]
"Antihormone treatment" [tiab]
"Antihormonal treatment" [tiab]
Biological agent*[tiab]
Antineoplastic agents[mesh]
Angiogenesis inhibitors[mesh]
Angiogenesis inhibitor*[tiab]
Herceptin[tiab]
EGFR inhibitor*[tiab]
"Epidermal growth factor receptor inhibitor*"[tiab]
"Tyrosine kinase inhibitor*"[tiab]
Aromatase Inhibitors[mesh]
Aromatase Inhibitors[Pharmacological Action]
Aromatase inhibitor*[tiab]
Vraag 4.
Interventie:
Debulk*[tiab]
Cytoreducti*[tiab]
Neoplasm Staging[mesh]
"Surgical staging"[tiab]
"Surgically staged"[tiab]
"Staged surgically"[tiab]
"Staging surgery"[tiab]
Vraag 5.
Interventie:
Neoplasm Staging[mesh]
Preoperative[tiab]
Pre-operative[tiab]
Dilatation and Curettage[mesh]
Curettage[tiab]
Hysteroscopy[mesh]
Hysteroscop*[tiab]
Endoscop*[tiab]
Histopathologic evaluation[tiab]
Ultrasonography[mesh]
Ultrasonograph*[tiab]
Ultrasound[tiab]
"Tomography, X-Ray Computed"[Mesh]
Computed tomography[tiab]
CT[tiab]
CT-scan[tiab]
Magnetic resonance imaging[mesh]
Magnetic resonance imaging[tiab]
MRI[tiab]
MRI-scan[tiab]
MR imaging[tiab]
Positron-Emission Tomography[mesh]
Positron-Emission Tomography[tiab]
PET[tiab]
PET-scan[tiab]
PET/CT[tiab]
PET-CT[tiab]
PET&CT[tiab]
Oorspronkelijk was er ook een vraag 7, die tijdens het proces uit praktische overwegingen is samengenomen met vraag 5. Oorspronkelijke termen vraag 7:
Vraag 7
Interventie
Ultrasonography[mesh]
Ultrasonograph*[tiab]
Ultrasound[tiab]
"Tomography, X-Ray Computed"[Mesh]
Computed tomography[tiab]
CT[tiab]
CT-scan[tiab]
Magnetic resonance imaging[mesh]
Magnetic resonance imaging[tiab]
MRI[tiab]
MRI-scan[tiab]
MR imaging[tiab]
Positron-Emission Tomography[mesh]
Positron-Emission Tomography[tiab]
PET[tiab]
PET-scan[tiab]
PET/CT[tiab]
PET-CT[tiab]
PET&CT[tiab]
Vraag 6
Interventie:
Follow*[ti]
Surveillance[ti]
Routine[ti]
Strategy[ti]
Monitor*[ti]
Periodical*[ti]
Vraag 8.
Interventie:
* Gespecialiseerd centrum
Hospital type[tiab]
Care setting[tiab]
General hospital[tiab]
Specialised hospital[tiab]
Specialized hospital[tiab]
Specialised care[tiab]
Specialized care[tiab]
Specialty[tiab]
Specialist centre[tiab]
Specialist center[tiab]
Specialisation[tiab]
Specialization[tiab]
Oncology centre[tiab]
Oncology center[tiab]
Cancer care[tiab]
Cancer unit[tiab]
Treatment centre[tiab]
Treatment center[tiab]
University hospital[tiab]
University medical centre[tiab]
University medical center[tiab]
Teaching status[tiab]
Hospitals, Teaching[mesh]
Teaching hospital[tiab]
Tertiary care[tiab]
Gynecologic* oncologist[tiab]
Gynaecologic* oncologist[tiab]
* Volume
Volume[tiab]
High-volume[tiab]
Low-volume[tiab]
Volume-outcome[tiab]
Health facility size[mesh]
Case load[tiab]
Case-load[tiab]
Caseload[tiab]
Centralization[tiab]
Centralisation[tiab]
Regionalization[tiab]
Regionalisation[tiab]
Outcome:
Patient outcome[tiab]
Clinical outcome[tiab]
Care outcome[tiab]
Treatment outcome[mesh]
Survival rate[mesh]
Survival analysis[mesh]
Survival[tiab]
Mortality[tiab]
Quality of life[mesh]
Quality of life[tiab]
Quality of care[tiab]
Recurrenc*[tiab]
Belangrijke selectiecriteria hierbij waren: vergelijkend onderzoek met hoge bewijskracht zoals meta-analyses, systematische reviews, randomized controlled trials (RCT's) en controlled trials (CT's). Waar deze niet voorhanden waren werd verder gezocht naar vergelijkend cohort onderzoek, vergelijkende patiëntcontrole studies of niet vergelijkend onderzoek.
De kwaliteit van deze artikelen werd door Pallas Health Research beoordeeld aan de hand van ‘evidencebased richtlijnontwikkeling'. Artikelen van matige of slechte kwaliteit werden uitgesloten. Na deze selectie bleven de artikelen over die als onderbouwing bij de verschillende conclusies in de richtlijn staan vermeld in de evidencetabellen. De geselecteerde artikelen zijn vervolgens gegradeerd naar de mate van bewijs, waarbij onderstaande indeling is gebruikt. De mate van bewijskracht en niveau van bewijs zijn in de conclusies van de verschillende hoofdstukken weergegeven. De belangrijkste literatuur waarop de conclusies zijn gebaseerd is daarbij vermeld.
Indeling van methodologische kwaliteit van individuele studies
|
Interventie |
Diagnostisch accuratesse onderzoek |
Schade of bijwerkingen, etiologie, prognose* |
A1 |
Systematische review van tenminste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau |
||
A2 |
Gerandomiseerd dubbelblind vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit van voldoende omvang |
Onderzoek ten opzichte van een referentietest (een ‘gouden standaard') met tevoren gedefinieerde afkapwaarden en onafhankelijke beoordeling van de resultaten van test en gouden standaard, betreffende een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten die allen de index- en referentietest hebben gehad |
Prospectief cohort onderzoek van voldoende omvang en follow-up, waarbij adequaat gecontroleerd is voor ‘confounding' en selectieve follow-up voldoende is uitgesloten. |
B |
Vergelijkend onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 (hieronder valt ook patiëntcontrole onderzoek, cohort-onderzoek) |
Onderzoek ten opzichte van een referentietest, maar niet met alle kenmerken die onder A2 zijn genoemd |
Prospectief cohort onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 of retrospectief cohort onderzoek of patiëntcontrole onderzoek |
C |
Niet-vergelijkend onderzoek |
||
D |
Mening van deskundigen |
* Deze classificatie is alleen van toepassing in situaties waarin om ethische of andere redenen gecontroleerde trials niet mogelijk zijn. Zijn die wel mogelijk dan geldt de classificatie voor interventies.
Niveau van conclusies
|
Conclusie gebaseerd op |
1 |
Onderzoek van niveau A1 of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A2, met consistent resultaat |
2 |
1 onderzoek van niveau A2 of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B |
3 |
1 onderzoek van niveau B of C |
4 |
Mening van deskundigen |
Referenties
- 1 - Crawford SC, De Caestecker L, Gillis CR, Hole D, Davis JA, Penney G, Siddiqui NA; Staging quality is related to the survival of women with endometrial cancer: a Scottish population based study. Deficient surgical staging and mission of adjuvant radiotherapy is associated with poorer survival of women diagnosed with endometrial cancer in Scotland during 1996 and 1997. Br J Cancer. 2002 Jun 17;86(12):1837-42.
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 24-10-2011
Laatst geautoriseerd : 24-10-2011
Geplande herbeoordeling : 01-01-2017
Voorwaarden voor revisie en beoordelingsfrequentie zijn vastgelegd in de richtlijn. De geldigheidstermijn voor de richtlijn (maximaal vijf jaar na vaststelling) wordt vanuit de afdeling richtlijnen van het IKNL bewaakt. Om verscheidene redenen kan actualisatie eerder dan beoogd nodig zijn. Zo nodig zal de richtlijn tussentijds op onderdelen worden bijgesteld.
Juridische betekenis
De richtlijn bevat aanbevelingen van algemene aard. Het is mogelijk dat deze aanbevelingen in een individueel geval niet van toepassing zijn. Er kunnen zich feiten of omstandigheden voordoen waardoor het wenselijk is dat in het belang van de patiënt van de richtlijn wordt afgeweken. Wanneer van de richtlijn wordt afgeweken, dient dit beargumenteerd gedocumenteerd te worden. De toepasbaarheid en de toepassing van de richtlijnen in de praktijk is de verantwoordelijkheid van de behandelende arts.
Algemene gegevens
In 2004 zijn elf landelijke consensusbased richtlijnen voor gynaecologische (pre)maligniteiten via Oncoline beschikbaar gekomen. Deze richtlijnen zijn opgesteld door een multidisciplinaire Commissie Richtlijnen Gynaecologische Oncologie (CRGO), opgericht op initiatief van de Werkgroep Oncologische Gynaecologie (WOG) van de Nederlandse Vereniging van Obstetrie en Gynaecologie (NVOG). De CRGO is samengesteld uit vertegenwoordigers van de specialismen gynaecologie, medische oncologie, radiotherapie en pathologie, waarbij de leden afkomstig zijn uit de voormalige ikc-regio's Het was de uitdrukkelijke wens van de CRGO om de bestaande richtlijnen niet alleen actueel te houden, maar deze uiteindelijk ook om te zetten naar een evidencebased richtlijn.
Om diverse redenen (incidentie, multidisciplinaire therapeutische benadering) is gekozen om de richtlijn Endometriumcarcinoom als tweede te gaan vertalen naar een evidencebased structuur. Voor het opstellen van de richtlijn Endometriumcarcinoom werd een commissie samengesteld bestaande uit een aantal leden van de CRGO aangevuld met vertegenwoordigers vanuit de Nederlandse Federatie Kankerpatiëntenverenigingen (NFK) en Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland (V&VN) afdeling oncologie.
Doel en doelgroep
Doelstelling
Deze richtlijn is een document met aanbevelingen ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering. De richtlijn berust op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en aansluitende meningsvorming gericht op het vaststellen van goed medisch handelen. Er wordt aangegeven wat, volgens de huidige maatstaven en aansluitend bij de gangbare Nederlandse praktijk, over het algemeen de beste zorg is voor patiënten met een endometriumcarcinoom. De richtlijn geeft aanbevelingen over de signalering, diagnostiek, behandeling, voorlichting en begeleiding van volwassen patiënten met een endometriumcarcinoom. Er zijn kaders nodig waarbinnen de multidisciplinaire zorg van deze patiënten kan plaatsvinden. Deze richtlijn kan tevens bijdragen aan verbeterde communicatie tussen behandelaars onderling en tussen de patiënt en diens naasten.
Doelgroep
Deze richtlijn is bestemd voor alle professionals die betrokken zijn bij de diagnostiek, behandeling en begeleiding van patiënten met een endometriumcarcinoom. Tevens wordt deze richtlijn gebruikt voor het maken van patiënteninformatiemateriaal in samenwerking met KWF Kankerbestrijding.
Samenstelling werkgroep
Een groot gedeelte van de werkgroepleden is afgevaardigd namens wetenschappelijke verenigingen en heeft daarmee het mandaat voor hun inbreng. Bij de samenstelling van de werkgroep is rekening gehouden met landelijke spreiding en vertegenwoordiging van de verschillende verenigingen/ disciplines. Een afvaardiging van de V&VN (Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland) en Stichting Olijf (patiëntenorganisatie gynaecologische kanker) maakt ook deel uit van de werkgroep.
Samenstelling van de WOG richtlijnwerkgroep endometriumcarcinoom:
- C.L. Creutzberg, radiotherapeut-oncoloog (LPRGT)
- W.J. van Driel, gynaecologisch oncoloog (NVOG)
- C.J. Grimbergen, verpleegkundige (V&VN)
- H. Hollema, patholoog (NVVP)
- V.H.W.M. Jongen, gynaecoloog (NVOG)
- J.G.A.M. van der Knaap, procesbegeleider (VIKC)
- R.F.P.M. Kruitwagen, gynaecologisch oncoloog (NVOG)
- P.B. Ottevanger, internist-oncoloog (NVMO/ NIV)
- B.M. Pijlman, gynaecologisch oncoloog (NVOG)
- C. Postma-Vrieselaar, Stichting Olijf (NFK)
- E.M. van der Steen-Banasik, radiotherapeut-oncoloog (LPRGT)
- E.J.M. Stoffer-Brink, procesbegeleider (VIKC)
- A.M. Westermann, internist-oncoloog (NVMO/ NIV)
Samenstelling van de Commissie Richtlijnen Gynaecologische Oncologie (CRGO):
Voorzitter: W.J. van Driel, gynaecologisch oncoloog Leden:
- M.E.L. van der Burg, internist-oncoloog
- C.L. Creutzberg, radiotherapeut-oncoloog
- H. Hollema, patholoog
- I.M. Jürgenliemk-Schulz, radiotherapeut-oncoloog
- R.F.P.M. Kruitwagen, gynaecologisch oncoloog
- G.G. Kenter, gynaecologisch oncoloog
- L.C.H.W. Lutgens, radiotherapeut-oncoloog
- L.F.A.G. Massuger, gynaecologisch oncoloog
- M.J.E. Mourits, gynaecologisch oncoloog
- P.B. Ottevanger, internist-oncoloog
- E. Pras, radiotherapeut-oncoloog
- B.F.M. Slangen, gynaecologisch oncoloog
- E.M. van der Steen-Banasik, radiotherapeut-oncoloog
- B. van Triest, radiotherapeut-oncoloog
- J. van der Velden, gynaecologisch oncoloog
- P.O. Witteveen, internist-oncoloog
Belangenverklaringen
Alle leden van de richtlijnwerkgroep hebben verklaard onafhankelijk gehandeld te hebben bij het opstellen van de richtlijn.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
Implementatie
Bij het ontwikkelen van een richtlijn wordt rekening gehouden met de uitvoerbaarheid van de richtlijn. Daarbij wordt gelet op bevorderende of belemmerende factoren. Om het gebruik in de dagelijkse praktijk te bevorderen wordt in principe een samenvattingkaart gemaakt. Daarnaast wordt de richtlijn gepubliceerd op Oncoline en/of Pallialine (de ikc-richtlijnendatabases). Tevens wordt de richtlijn verspreid onder de professionals via de (wetenschappelijke) verenigingen en de integrale kankercentra.
Er zijn, waar mogelijk, tijdens het ontwikkelen van de richtlijn indicatoren voor de evaluatie van de aanbevelingen in de richtlijn opgesteld. In een documentatieproject kan met behulp van deze indicatoren worden vastgesteld in hoeverre de richtlijn wordt nageleefd. De informatie uit het documentatieproject vormt input bij de revisie van richtlijn.
Evaluatie
De gereviseerde versie van de richtlijn Endometriumcarcinoom is in 2011 gepubliceerd. Over het jaar 2012 is de naleving van de richtlijn geëvalueerd. Hieronder staan de bevindingen met het grootste verbeterpotentieel.
Adjuvante radiotherapie: te weinig brachytherapie
Van 168 geopereerde patiënten met laag stadium en hoog-intermediair risico kreeg 76% adjuvante radiotherapie. 24% van de patiënten kreeg geen adjuvante radiotherapie, terwijl ze daar wel een indicatie voor hadden. Binnen dezelfde groep kreeg 74% brachytherapie en 26% kreeg uitwendige radiotherapie, terwijl de richtlijn voor deze patiënten brachytherapie adviseert. In de leeftijdsgroep jonger dan 60 jaar is het percentage patiënten met adjuvante radiotherapie opmerkelijk laag.
Besproken in MDO: niet volgens normering
De richtlijn adviseert álle endometriumpatiënten te bespreken in een multidisciplinair overleg (MDO). Van alle geopereerde patiënten is 65% besproken in een MDO. Van de besproken patiënten kreeg 78% adjuvante brachytherapie en 67% adjuvante uitwendige radiotherapie. Vooral patiënten die geen adjuvante radiotherapie kregen waren niet besproken. Patiënten die geopereerd werden in een derdelijns ziekenhuis werden bijna allemaal besproken: 96%. In ziekenhuizen binnen de samenwerkende topklinische opleidingsziekenhuizen (STZ) werd 85% van de patiënten besproken en in de algemene ziekenhuizen slechts 41%. In de derdelijns ziekenhuizen was het MDO het vaakst multidisciplinair (≥ 2 disciplines): 88%. In de tweedelijns ziekenhuizen was 38% van de MDO's monodisciplinair.
Pathologieverslag: vaak incompleet
De richtlijn stelt voor verslaglegging van pathologieverslagen diverse items verplicht. Deze zijn per stadium gepresenteerd, aangezien er per stadium andere items relevant zijn. Het pathologieverslag is lang niet altijd compleet: bij 14% van patiënten met stadium I, 22% bij stadium II en 25% bij stadium III en IV. Met name de status van de resectievlakken wordt vaak gemist.
Link 1: Factsheet evaluatie richtlijn Endometriumcarcinoom
Link 2:Rapport evaluatie richtlijn Endometriumcarcinoom
Link 3: Overzicht indicatoren richtlijn Endometriumccarcinoom
Werkwijze
Uitgangsvragen
Deze richtlijn is gebaseerd op een eerder verschenen consensusbased richtlijn. Bij de ontwikkeling van de huidige richtlijn werden acht uitgangsvragen geformuleerd. Deze vragen volgden uit een knelpuntinventarisatie gehouden in het veld bij professionals en patiënten (vertegenwoordigers). Bij de aanverwante producten staan de geïnventariseerde knelpunten (zie bijlage 2) en uitgangsvragen (zie bijlage 3).
Werkwijze werkgroep
Voor iedere uitgangsvraag werd een subgroep geformeerd met vertegenwoordigers van relevante disciplines. Daarnaast zorgde een redactieteam, bestaande uit de voorzitter, de voorzitter van de CRGO, de procesbegeleider en projectsecretaresse van het VIKC, voor de coördinatie en onderlinge afstemming van de subgroepen. De werkgroep heeft gedurende een periode van ongeveer een jaar gewerkt aan de tekst voor de conceptrichtlijn. De literatuursearch is uitgevoerd door Pallas Health Research. Ook hebben zij de evidencetabellen opgesteld en samenvattingen geschreven. De werkgroepleden schreven conclusies, overige overwegingen en aanbevelingen (afzonderlijk of in de subgroepen) die tijdens plenaire vergaderingen werden besproken en na verwerking van de commentaren werden geaccordeerd. De voltallige werkgroep is zesmaal bijeen geweest om de resultaten van de subgroepen in onderling verband te bespreken. De teksten van de subgroepen zijn door de procesbegeleider samengevoegd en op elkaar afgestemd tot één document: de conceptrichtlijn.
Het concept werd naar alle binnen deze werkgroep vertegenwoordigde verenigingen en organisaties evenals naar alle regionale tumorwerkgroepen gestuurd voor commentaar. Na verwerking van het commentaar is de richtlijn door de voltallige werkgroep en de CRGO vastgesteld en ter autorisatie naar de relevante beroepsverenigingen gestuurd.
Selecteren en niveau van bewijs
De aanbevelingen uit deze richtlijn zijn voor zover mogelijk gebaseerd op bewijs
uit gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek. Relevante artikelen werden gezocht
door het verrichten van systematische zoekacties in Pubmed/Medline. Hierbij werd
de taal gelimiteerd tot Engels, Duits en Nederlands. Daarnaast werden handmatige
zoekacties verricht. Er werd gezocht vanaf 1999 tot en met juni/juli/augustus
2009.
Belangrijke selectiecriteria hierbij waren: vergelijkend onderzoek met hoge bewijskracht zoals meta-analyses, systematische reviews, randomized controlled trials (RCT's) en controlled trials (CT's). Waar deze niet voorhanden waren werd verder gezocht naar vergelijkend cohort onderzoek, vergelijkende patiëntcontrole studies of niet vergelijkend onderzoek.
De kwaliteit van deze artikelen werd door Pallas Health Research beoordeeld aan de hand van ‘evidencebased richtlijnontwikkeling'. Artikelen van matige of slechte kwaliteit werden uitgesloten. Na deze selectie bleven de artikelen over die als onderbouwing bij de verschillende conclusies in de richtlijn staan vermeld in de evidencetabellen. De geselecteerde artikelen zijn vervolgens gegradeerd naar de mate van bewijs, waarbij onderstaande indeling is gebruikt. De mate van bewijskracht en niveau van bewijs zijn in de conclusies van de verschillende hoofdstukken weergegeven. De belangrijkste literatuur waarop de conclusies zijn gebaseerd is daarbij vermeld.
Indeling van methodologische kwaliteit van individuele studies
Interventie |
Diagnostisch accuratesse onderzoek |
Schade of bijwerkingen, etiologie, prognose* |
|
A1 |
Systematische review van tenminste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau |
||
A2 |
Gerandomiseerd dubbelblind vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit van voldoende omvang |
Onderzoek ten opzichte van een referentietest (een ‘gouden standaard') met tevoren gedefinieerde afkapwaarden en onafhankelijke beoordeling van de resultaten van test en gouden standaard, betreffende een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten die allen de index- en referentietest hebben gehad |
Prospectief cohort onderzoek van voldoende omvang en follow-up, waarbij adequaat gecontroleerd is voor ‘confounding' en selectieve follow-up voldoende is uitgesloten. |
B |
Vergelijkend onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 (hieronder valt ook patiëntcontrole onderzoek, cohort-onderzoek) |
Onderzoek ten opzichte van een referentietest, maar niet met alle kenmerken die onder A2 zijn genoemd |
Prospectief cohort onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 of retrospectief cohort onderzoek of patiëntcontrole onderzoek |
C |
Niet-vergelijkend onderzoek |
||
D |
Mening van deskundigen |
* Deze classificatie is alleen van toepassing in situaties waarin om ethische of andere redenen gecontroleerde trials niet mogelijk zijn. Zijn die wel mogelijk dan geldt de classificatie voor interventies.
Niveau van conclusies
Conclusie gebaseerd op |
|
1 |
Onderzoek van niveau A1 of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A2, met consistent resultaat |
2 |
1 onderzoek van niveau A2 of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B |
3 |
1 onderzoek van niveau B of C |
4 |
Mening van deskundigen |
De leidraad voor de ontwikkeling van de richtlijnen voor oncologische en palliatieve zorg is het AGREE-instrument. Dit instrument is gemaakt voor de beoordeling van bestaande, nieuwe en herziene richtlijnen. Het AGREE-instrument beoordeelt zowel de kwaliteit van de verslaglegging als de kwaliteit van bepaalde aspecten van de aanbevelingen. Het beoordeelt de kans dat een richtlijn zijn gewenste doel zal behalen, maar niet de daadwerkelijke impact op patiëntuitkomsten.
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.