Patiëntenvoorlichting bij ECT
Uitgangsvraag
Welke voorlichting over ECT dient een patiënt vooraf, tijdens en na de behandeling te ontvangen?
Aanbeveling
De werkgroep adviseert de informatie over ECT niet op een té technische manier over te brengen op de patiënt.
De werkgroep adviseert een verpleegkundige aanwezig te laten zijn tijdens de informatieoverdracht aan de patiënt naast betrokkene(n). Deze verpleegkundige kan vervolgens de informatie op een ander tijdstip herhalen, specificeren en meer patiëntgericht maken.
Het is wenselijk dat de volgende onderwerpen in een behandeladviesgesprek aan de orde komen:
De effectiviteit en de duur van een ECT-kuur;
- Mogelijke alternatieve behandelingen en het risico van het nalaten van ECT;
- De verwachte risico’s, bijwerkingen (en functionele beperkingen daardoor) mogelijk samenhangend met de ECT-kuur;
- De risico’s wat betreft autorijden, het gebruiken van gevaarlijke machines, het gebruik van alcohol en het signeren van documenten na een ECT-sessie onder narcose;
- De behandeling na beëindiging van de ECT-kuur;
- Een bevestiging dat de toestemming voor ECT vrijwillig is en ook kan worden ingetrokken;
- Een aanbod om verdere vragen (eventueel ook later) te beantwoorden.
Bij het voorlichten van de patiënt over ECT kan voorlichtingsmateriaal (folder, video, fotopresentatie) wordt gebruikt, aanvullend op een gesprek met de behandelend arts en verpleegkundige.
Voorlichtingsmateriaal zal ‘op maat’ moeten worden toegepast, omdat aangetoond is dat sommige patiënten angstiger worden door gebruik van bepaalde voorlichtingsmethoden.
‘Peer education’ en het inzetten van een ervaringsdeskundige kunnen worden overwogen bij het voorlichten van patiënten ten aanzien van ECT.
Informatie over ECT verkregen via het internet kan tegenstrijdige en onjuiste informatie bevatten. In voorkomende gevallen dient hiermee rekening te worden gehouden bij de voorlichting van de patiënt.
Er zal telkens juiste en objectieve informatie over ECT moeten worden gegeven aan individuele patiënten en betrokkenen, maar ook aan andere hulpverleners, media en overheden om de attitude ten aanzien van ECT te neutraliseren, en de stigmatisering en angst voor deze behandeling te verminderen.
De toestemming (‘ informed consent’) zal doorgaans worden gezien als bedoeld voor een volledige kuur, waarbij tussentijds deze toestemming wordt getoetst. Bij duidelijke wijzigingen in de behandeling (bijvoorbeeld verandering van BT-elektrodepositie, of inzetten van onderhoudsbehandeling) zal opnieuw om toestemming worden gevraagd.
Overwegingen
Kwaliteit van bewijs
Voor het beantwoorden van de uitgangsvraag zijn verschillende (internationale) richtlijnen en leerboeken gebruikt (Leerboek Elektroconvulsietherapie 2019, APA Task force on Electroconvulsive therapy, 1990; Handboek Elektroconvulsie therapie, Van den Broek e.a., 2005; Ectas Accreditation Service, 2006).
Balans tussen gewenste en ongewenste effecten
Patiënten die een behandeling ondergaan bevinden zich in een afhankelijke positie. Dit kan leiden tot onzekerheid, controleverlies, wat zelfs kan leiden tot angst. Door goede voorlichting, hoge kwaliteit van de informatie en goede voorbereiding op de behandeling ontstaat er meer controlegevoel bij de patiënt. Het is van belang om in de voorlichting vanuit de vraag en de behoefte van de patiënt te werken, en te realiseren dat de aanwezigheid van angst invloed heeft op het vermogen van de patiënt om de informatie te begrijpen en in zich op te nemen (Breemhaar, 1996).
Er is een samenhang tussen grotere informatiebehoefte en angstige en depressieve gevoelens van patiënten, goed geïnformeerde patiënten kunnen daardoor nog meer behoefte hebben aan informatie (Mesters e.a., 2001).
De interactie tussen behandelaren, hulpverleners, naasten en patiënt worden beïnvloed door hoop, geloof en vertrouwen. Het uitgaan van de behoeften van de patiënt, behoeftegestuurd en patiëntgerichte voorlichting is het uitgangspunt van verpleegkundige handelen. Voorlichting dient niet alleen vanuit de ziekte en de noodzakelijke behandeling ingezet te worden maar vooral vanuit het gedachtegoed van de patiënt, zijn of haar behoefte en doelen. Hiermee wordt er een holistische benadering van de patiënt en behandeling vormgegeven (Bensing e.a., 2000). Om gezamenlijk (Shared decision making) tot een behandelplan te komen welke de patiënt in staat stelt om vol te houden en de behandeling te volbrengen is van groot belang. Het vinden van concordantie is hierbij noodzakelijk (Elwyn e.a., 2003).
Patiëntenperspectief
Patiënten willen weten wat de effectiviteit van ECT is. Ze zien tijdens hun opname regelmatig patiënten terug bij wie ECT niet gewerkt heeft, de succesvol behandelde patiënten zien ze niet.
- Patiënten zijn vaak bang voor ECT, weten niet goed wat het is en hebben een verkeerd, door dramatische film- of documentairebeelden gekleurd idee van de behandeling.
- Voorlichting aan familie is erg belangrijk. Wat kan de omgeving verwachten, hoe moeten ze met de patiënt omgaan, wat kan wel en wat kan niet? Vooral voorafgaand aan de behandeling is het belangrijk de familie goed te informeren. Vaak is de patiënt in dit stadium te ziek om de informatie op te kunnen slaan.
- De informatiebehoefte verschilt per patiënt. Stem dit af op de behoefte van de patiënt.
- Geheugenproblemen zijn een breed ervaren bijwerking. Het is prettig om (van tevoren) praktische tips te krijgen hoe hiermee om te gaan. Daarnaast is informatie over het verloop van de geheugenproblemen gewenst.
- ECT is meer dan een technische handeling, de psychiater en verpleegkundigen moeten ook oog houden voor wat er bij de patiënt leeft.
- Het nut van een aanvullend gesprek met een medepatiënt die haar/zijn eigen ervaring wil delen met een kandidaat ECT-patiënt is niet wetenschappelijk onderbouwd. Matthew e.a. (2004) beschrijven positieve ervaringen met ‘peer education’. De werkgroep is van mening dat peer education een nuttige bijdrage kan leveren in de voorlichting over ECT, echter alleen in aanwezigheid van een behandelend arts en/of verpleegkundige om daarbij aanvullende informatie te kunnen geven.
Professioneel perspectief
In de meeste instellingen worden patiënten en de familie en/of naasten geïnformeerd in een gesprek met de behandelend arts en verpleegkundigen, vaak ondersteund door een voorlichtingsfolder, film en/of fotopresentatie van de ECT-procedure. De algemene informatie in de voorlichtingsfolder van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie is vooral over de cognitieve effecten niet volledig (Verschuer & Van der Broek, 2003). Op basis van wetenschappelijk onderzoek moet er rekening mee worden gehouden dat veel patiënten deze schriftelijke informatie niet goed begrijpen (Roth e.a., 1982).
Het nut van een aanvullend gesprek met een medepatiënt die haar/zijn eigen ervaring wil delen met een kandidaat ECT-patiënt is niet wetenschappelijk onderbouwd. Matthew e.a. (2004) beschrijven positieve ervaringen met ‘peer education’. De werkgroep is van mening dat peer education een nuttige bijdrage kan leveren in de voorlichting over ECT, echter alleen in aanwezigheid van een behandelend arts en/of verpleegkundige om daarbij aanvullende informatie te kunnen geven. In verschillende organisaties in Nederland wordt de mogelijkheid om in gesprek te zijn met een ervaringsdeskundige in de voorlichtingscyclus aangeboden. Patiënten maken hier veelvuldig gebruik van.
Het blijkt dat een ruime hoeveelheid informatie over ECT gemakkelijk te vinden is op het internet, waarbij het voor de leek moeilijk is om de verschillende soms tegenstrijdige informatie over ECT naar waarde te schatten (Degrave e.a., 2006). De werkgroep is van mening dat de patiënt en/of de betrokkenen over deze wisselende informatie op het internet geïnformeerd moeten worden, en zo nodig aanvullend moeten worden voorgelicht over de waarde van deze informatie.
Voorlichting is een doorlopend proces, zeker bij ECT. Het is van belang dat de patiënt en naasten de mogelijkheid geboden wordt om, wanneer gewenst informatie te verkrijgen, danwel herhaald te krijgen. Het is bekend dat het aanbieden van informatie op verschillende wijzen meer of minder goed onthouden worden (zie figuur 1). Waar mogelijk wordt er naast verbale uitleg ten aanzien van ECT ook gebruik gemaakt van visuele informatie:
- Voorlichtingsfilm, het liefst meermaals toegankelijk voor patiënt en naastbetrokkenen;
- Foldermateriaal;
- Online: https://www.boompsychologie.nl/media/22/infographics-leerboek-elektroconvulsietherapie.pdf;
- Fotomateriaal;
- Bezoek aan behandellocatie.
Figuur 1 Mate van participatie (Sassen, 2004)
In een voorlichtingsgesprek worden tenminste onderstaande punten besproken, het liefst in aanwezigheid van naastbetrokkenen (NIC 5618) (Bulechek e.a., 2016):
- Wanneer vindt behandeling plaats, wat is de frequentie en duur.
- Waar wordt de behandeling uitgevoerd, waar mogelijk laat de behandelruimte zien.
- Geef uitleg over doel van de behandeling.
- Beschrijf de voorbereidende handelingen en activiteiten.
- Beschrijf wat er in de pre-operatieve fase gedaan wordt.
- Bespreek welke ervaringen/ sensaties patiënt kan hebben voor en na de behandeling ten gevolge van medische apparatuur of medicatie
- Beschrijf wat er tijdens de ECT-sessie gedaan wordt.
- Beschrijf wat er in de postoperatieve fase gedaan wordt.
- Beschrijf de bijwerkingen die op kunnen treden en welke (preventieve) interventies mogelijk zijn.
- Bespreek het risico op complicaties bij de behandeling.
- Bespreek hoe evaluaties tot stand komen en hoe monitoring zal plaatsvinden.
- Ga na wat de patiënt/ naastbetrokkene van de behandeling verwacht.
- Ga na wat patiënt en/ of naastbetrokkenen heeft onthouden van de voorlichting en vul evt. aan.
- Verstrek contactgegevens van de ECT-behandelteam.
Bij sommige organisaties is het mogelijk dat de naastbetrokkene gedurende de voorbereidingen, inleiding, behandeling en uitslapen aanwezig kan zijn (Coffey & Coffey, 2017). Deze “patient-family-centered care” kan bijdrage aan een herhaling van informatie, het bieden van een reëel beeld van de behandeling, verminderen stigma en minder angstige gevoelens ten aanzien van ECT. Bij andere medische ingrepen in Nederland en België is dit gangbare zorg. Het vinden van een intern gezamenlijk standpunt met alle disciplines ten aanzien van de mogelijkheid van patient-family-centered care is een overweging.
Middelenbeslag
Naast deze ‘lokale’ informatiebronnen is er een voorlichtingsfolder van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie beschikbaar. Veel ECT-centra hebben online beschikbare informatie. Op basis van wetenschappelijk onderzoek moet er rekening mee worden gehouden dat veel patiënten deze schriftelijke informatie toch niet goed begrijpen (Roth e.a., 1982).
Organisatie van zorg
Om de passende voorlichting te kunnen bieden die de werkgroep adviseert zullen de beschikbare middelen bereikbaar en beschikbaar moeten zijn. Het is voor te stellen dat kleinere aanbieders van ECT niet in de gelegenheid zijn om eigen voorlichtingsmateriaal te hebben, vanwege beperkte financiële middelen. Idealiter is herkenning van de locatie belangrijk in deze voorlichting en het vermogen tot onthouden van de informatie door de patiënt. Mocht het niet mogelijk zijn om eigen materiaal te organiseren is het raadzaam om, in samenspraak met de overkoepelende werkgroep, passende informatie voor alle aanbieders beschikbaar te stellen.
Voorlichting geven is een onderdeel van de behandeling die door zowel de psychiater als overige zorgverleners uitgevoerd moet worden. Het is goed om te beseffen dat voorlichting ook een groot onderdeel is van de competenties van de verpleegkundigen. Taakdifferentiatie, dat wil zeggen dat minder complexe taken gedelegeerd worden aan opgeleide professionals, anders dan specialisten, kan hierbij zeer nuttig zijn voor de patiënt en zijn naasten.
Maatschappelijk perspectief
Patiënten die beslissen over ECT overwegen niet alleen objectieve informatie. De besluitvorming kan beïnvloed worden door angst, vooroordelen en het stigma dat op deze behandeling rust (Wilkinson & Daoud, 1998).
Kerr e.a. (1982) stellen dat bij afwezigheid van eigen ervaringen een mening tot stand komt op basis van verschillende informatiebronnen, zoals televisie, kranten, internet, films, of ‘de verhalen van bekenden’. Het is onduidelijk of verkeerde veronderstellingen en negatieve associaties over ECT in de media tot meer angst voor deze behandeling bij patiënten leidt. Bird (1979) toonde aan dat patiënten die informatie over ECT uit de media haalden, meer kennis hadden en niet angstiger waren dan patiënten die de media minder raadpleegden. Kerr e.a. (1982) vonden echter wel dat blootstelling aan films en televisie leidde tot meer angst voor de behandeling.
Het blijkt dat een ruime hoeveelheid informatie over ECT gemakkelijk te vinden is op het internet, waarbij het voor de leek moeilijk is om de verschillende soms tegenstrijdige informatie over ECT naar waarde te schatten (Degrave e.a., 2006). De werkgroep is van mening dat de patiënt en/of de betrokkenen over deze wisselende informatie op het internet geïnformeerd moeten worden, en zo nodig aanvullend moeten worden voorgelicht over de waarde van deze informatie.
Omdat door sommigen ECT als irrationele en onnodige behandeling wordt gezien (Wilkinson & Daoud, 1998), is de werkgroep van mening dat telkens juiste en volledige voorlichting moet worden gegeven over ECT en de waarde van deze behandeling voor ernstig zieke patiënten. Dit geldt voor zowel de voorlichting aan individuele patiënten en betrokkenen, als voor de voorlichting aan andere hulpverleners, media en (lokale en landelijke) overheden. Uiteraard moet daarbij erkenning zijn voor de angsten van patiënten en hun ervaringen met verwardheid en geheugenklachten.
Onderbouwing
Achtergrond
Een goede voorlichting aan ECT-patiënten is belangrijk. De arts voert een behandeling uit met geïnformeerde toestemming van de patiënt, conform de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO). Afgewogen moet worden of er sprake is van wilsbekwaamheid bij de patiënt ten aanzien van zijn toestemming voor ECT. Dit proces van ‘informed consent’ houdt niet op wanneer de patiënt en/of diens familie toestemming heeft gegeven voor de behandeling, het is een voortdurend proces. Het geven van objectieve en op de patiënt afgestemde voorlichting kan de angst van de patiënt en stigmatisering verminderen. Dit is een samenspel tussen psychiater, overige behandelaren, verpleegkundigen, naasten en de patiënt.
In deze module worden achtereenvolgens besproken: de gewenste inhoud van de verstrekte informatie, het onthouden en begrijpen van de verstrekte informatie door de patiënt, te gebruiken hulpmiddelen en voorlichtingsmateriaal, en aspecten betreffende attitude, stigmatisering en angst voor ECT.
Conclusies
Herhaalde informatie leidt tot meer kennis over ECT. Het is niet duidelijk of meer kennis leidt tot een positiever beeld over de ECT.
Samenvatting literatuur
Er zijn wetenschappelijke onderzoeksresultaten beschikbaar over de verschillende manieren van voorlichten over ECT, maar niet over wat de meest geschikte inhoud van deze voorlichting is.
In enkele retrospectieve onderzoeken blijkt dat patiënten zich vaak niet herinneren dat zij over ECT geïnformeerd zijn (Freeman & Kendel, 1980; Kerr e.a., 1982). Ook blijkt dat patiënten de verstrekte informatie vaak niet goed begrijpen, hoewel dit niet betekent dat ze op het moment van de ‘informed consent’ niet in staat waren een overwogen beslissing te nemen (Roth e.a., 1982).
Het weigeren van toestemming bleek uit het onderzoek van Roth e.a. (1982) wel significant samen te hangen met een gebrek aan kennis over ECT, vaak verklaard door de mate van ziek zijn, de mentale status en de aanwezigheid van een psychose. Specifieke educatieve interventies en het herhaald aanbieden van informatie, afgestemd op de ontvankelijke leercapaciteit van de patiënt en naasten en rekening houdend met inprenting- en geheugenstoornissen, leidt wel tot een beter onthouden van de informatie, ook bij ouderen en psychotische patiënten (Roth e.a., 1982; Lapid e.a., 2003; Dunn e.a., 2002; Arkan & Üstün, 2008; Kellner, 2001).
Gecombineerd met een gesprek met de behandelend arts en/of verpleegkundige, blijkt het bekijken van een voorlichtingsfilm tot meer kennis over ECT te leiden bij patiënten en betrokkenen (Battersby e.a., 1993; Baxter e.a., 1986; Poster e.a., 1985; Westreich e.a., 1995). Onduidelijk is of patiënten daardoor juist minder of meer angst voor de behandeling krijgen, omdat de onderzoeken daarover elkaar tegenspreken (Baxter e.a., 1986; Battersby e.a., 1993; Obbels & et al., 2017; Coffey & Coffey, 2016; Hop Wo, Guyitt, & Owens, 2015).
Referenties
- American Psychiatric Association. Task Force on electroconvulsive therapy (1990). The practice of psychiatric electroconvulsive therapy: Recommendations for treatment, training, and privileging. Washington: American Press.
- Arkan, B., Üstün, B. (2008). Examination of the effect of education about electroconvulsive therapy on nursing practice and patient satisfaction. Journal of ECT, 24, 254-259.
- Battersby, M., Ben-Tovim, D., & Eden, J. (1993). Electroconvulsive therapy: a study of attitudes and attitude change after seeing an educational video. Australian and New Zealand Journal of Psychiatry, 27(4), 613-619.
- Baxter, L.R., Jr., Roy-Byrne, P., Liston, E.H., e.a. (1986). Informing patients about electroconvulsive therapy: effects of a videotape presentation. Convulsive Therapy, 2, 25-29.
- Bensing, J.M., Verhaak, P.F.M., Fulmen, A.M., van, & Visser, A.Ph. (2000). Communication: the royal pathway to patient-centered medicine. Patient education and counseling. 39:1-3.
- Bird, J.M. (1979). Effects of the media on attitudes to electric convulsion therapy. British Medical Journal, 2, 526-527.
- Breemhaar, B., van den Borne, H. W., & Mullen, P. D. (1996). Inadequacies of surgical patient education. Patient Education and Counseling, 28(1), 31-44.
- Broek, W.W. van den, Leentjens, A.F.G., van Vliet, I.M., e.a. (Red.). (2005). Handboek Elektroconvulsietherapie. Assen: Koninklijke Van Gorkum.
- Bulechek, G.M., Butcher,H.K., Dochterman, J.M., & Wagner, C.M. (2016). Nursing Intervention Classification, verpleegkundige interventies. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
- Coffey, M. J., & Coffey, C. E. (2016). Patient-Centered Electroconvulsive Therapy Care: A Call to Action. Journal of ECT, 32(2), 78-79.
- Degraeve, G., van Heeringen, C., & Audenaert, K. (2006). Informatie over elektroconvulsietherapie op internet. Tijdschrift voor Psychiatrie, 48, 797-802.
- Dunn, L.B., Lindamer, L.A., Palmer, B.W., e.a. (2002). Improving understanding of research consent in middle-aged and elderly patients with psychotic disorders. American Journal of Geriatric Psychiatry, 10, 142-150.
- Elwyn, G., Edwards, A. & Britten, N. (2003). Doing prescribing; how doctors can be more effective. British medical Journal. 327:864-867.
- Freeman, C.P. & Kendell, R.E. (1980). ECT: I. Patients' experiences and attitudes. British Journal of Psychiatry, 137:8-16.
- Hop Wo, N. K., Guyitt, B., Owen, R. (2015). Cognitive behavioral therapy as a treatment for electroconvulsive therapy phobia, Journal of ECT, 31 (4).
- Kellner, C. H. (2001). ECT education. Journal of ECT, 17(3), 157. doi:10.1097/00124509-200109000-00001
- Kerr, R.A., McGrath, J.J., O’Kearney, R.T., e.a. (1982). ECT: misconceptions and attitudes. Australian and New Zealand Journal of Psychiatry, 16, 43-49.
- Lapid, M.I., Rummans, T.A., Poole, K.L., Pankratz, V.S., Maurer, M.S., Rasmussen, K.G., Philbrick, K.L., Appelbaum, P.S. (2003). Decisional capacity of severely depressed patients requiring electroconvulsive therapy. Journal of ECT, 19:67-72.
- Mesters, I., Borne, B. van den, Boer, M. de & Pruyn, J. (2001). Measuring information needs among cancer patients. Patient Education and counseling. 43:3, 255-264.
- Obbels, J., Verwijk, E., Bouckaert, F., & Sienaert, P. (2017). ECT-Related Anxiety: A Systematic Review. Journal of ECT, 33(4), 229-236.
- Parvin, M.M., Swartz, C., & LaMontagne, B. (2004). Patient education by electroconvulsive therapy-experienced volunteer. Journal of ECT, 20, 127-129.
- Poster, E., Baxter, L.R. Jr, Hammon, C.L. (1985). Nursing Students' Perception of Electroconvulsive Therapy: Impact of Instruction with an Electroconvulsive Therapy Videotape. Convulsion Therapy, 1:277-282.
- Royal College of Psychiatrists. (2006). The ECT Accreditation Service (ECTAS) Standards for the administration of ECT. London.
- Roth, L.H., Lidz, C.W., Meisel, A., e.a. (1982). Competency to decide about treatment or research: an overview of some empirical data. International Journal of Law and Psychiatry, 5, 29-50.
- Sassen, B. (2004). Gezondheidsvoorlichting en preventie, Leidraad voor verpleegkundigen. Maarssen: Elsevier gezondheidszorg.
- Verwey, B., & Van Waarde, J. (2019). Leerboek elektroconvulsietherapie. Amsterdam: Boom.
- Verschuer & Van den Broek, (oorspronkelijke uitgave 1992, herziene versie 2003). In gesprek over: Elektroconvulsietherapie (ECT). Vleuten, Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP).
- Westreich, L., Levine, S., Ginsburg, P., e.a. (1995). Patient knowledge about electroconvulsive therapy: effect of an informational video. Convulsive Therapy, 11, 32-37.
- Wilkinson, D., & Daoud, J. (1998). The sigma and enigma of ECT. International Journal of Geriatric Psychiatry, 13, 833-835.
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 01-08-2021
Laatst geautoriseerd : 01-08-2021
Geplande herbeoordeling : 01-01-2027
Uiterlijk in 2026 bepaalt de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) in samenspraak met de betrokken partijen of deze richtlijn nog actueel is. Zo nodig wordt een nieuwe werkgroep geïnstalleerd om de richtlijn te herzien. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen wanneer nieuwe ontwikkelingen aanleiding geven een vervroegd herzieningstraject te starten. In beide gevallen is de huidige richtlijn geldig tot het daadwerkelijk verschijnen van de definitieve herziene versie.
Algemene gegevens
Op initiatief van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) is door de werkgroep Richtlijn Elektroconvulsietherapie (ECT) een update ontwikkeld van de multidisciplinaire richtlijn uit 2010. De ontwikkeling van de module werd methodologisch en organisatorisch ondersteund door het Trimbos-instituut.
Doel en doelgroep
De module is ontwikkeld als hulpmiddel. De Richtlijn ECT geeft aanbevelingen en handelingsinstructies voor de indicaties van ECT, technische aspecten, anesthesiologische zorg, vervolgbehandeling na ECT en organisatie van zorg.
De module geeft aanbevelingen ter ondersteuning van de praktijkvoering van alle professionals die betrokken zijn bij het bieden van ECT aan de groepen patiënten die deze nodig hebben. Op basis van de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en overige overwegingen geeft de module een overzicht van goed (‘optimaal’) handelen als waarborg voor kwalitatief hoogwaardige zorg. De module kan tevens richting geven aan de onderzoeksagenda voor wetenschappelijk onderzoek op het gebied van ECT.
Vanuit de multidisciplinaire ontwikkelprocedure poogt de richtlijn een positief effect te hebben op de multidisciplinaire samenwerking in de dagelijkse praktijk. Daarnaast moet de richtlijn gezien worden als een leidende tekst, waarvan een vertaling kan plaatsvinden naar lokale zorgprogramma’s en protocollen. Het opstellen van lokale zorgprogramma’s en protocollen op basis van deze module wordt door de werkgroep aangemoedigd, omdat het voor de implementatie van de in de richtlijn beschreven optimale zorg bevorderlijk is.
Indien de aanbevelingen uit deze richtlijn in de concrete situatie niet aansluiten bij de wensen of behoeften van de patiënt voor wie ECT wordt overwogen of overwogen zou moeten worden, dan moet het mogelijk zijn beredeneerd af te wijken van de richtlijn, tenzij de wensen of behoeften van de patiënt naar de mening van de psychiater hem/haar kunnen schaden dan wel geen toegevoegde waarde hebben.
Afbakening
Deze module betreft indicaties, technische aspecten, anesthesiologische zorg, vervolgbehandeling en zorgorganisatie rond het aanbieden van ECT aan patiënten met een depressieve-, een suïcidale-, een manische-, een katatone-, of een psychotische episode, een episode met bewustzijnsdaling, of een motorisch ontregelde episode.
Met uitzondering van de module over ECT bij adolescenten, zijn studies over personen vanaf 18 jaar meegenomen. In de module is gezocht systematische reviews en meta-analyses met een publicatiedatum van 2008 tot en met 1 maart 2019. Nog niet gepubliceerde onderzoeken zijn niet meegenomen (wel onderzoeken 'in press'). Zie voor meer informatie over de afbakening van de module in de bijlagen. Per module is een bijlage opgenomen met toelichting over de gebruikte reviewstrategie (reviewprotocollen per uitgangsvraag).
Samenstelling werkgroep
De Multidisciplinaire Richtlijn ECT is ontwikkeld door de werkgroep ECT, in opdracht van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie.
De werkgroep, onder voorzitterschap van prof. dr. Walter van den Broek, psychiater en opleider psychiatrie bij het Erasmus Medisch Centrum in Rotterdam, bestond uit: psychiaters, verpleegkundigen, verpleegkundig specialisten GGZ, anesthesiologen, een klinisch neuropsycholoog en een ervaringsdeskundige, die door de beroepsverenigingen en patiëntenvereniging werden afgevaardigd.
Voorafgaande aan het ontwikkeltraject werden kennismakingsgesprekken gevoerd met verscheidene kandidaatleden voor de werkgroep. Uit deze groep belangstellenden werden de huidige werkgroep leden geselecteerd. Naast de werkgroep is een groep van adviseurs samengesteld, die werd gevraagd voorafgaand aan de commentaarfase schriftelijk en telefonisch te reageren op onderdelen van de concepttekst. De werkgroep werd methodologisch en organisatorisch ondersteund door het technisch team van het Trimbos-instituut. Dit technisch team bestond uit een projectleider, literatuur reviewers, een gezondheidseconoom, een notulist en een projectassistente. Onderstaande schema's geven een overzicht van de samenstelling van de werkgroep, de adviesgroep en het ondersteunend technisch team.
Leden werkgroep
|
Naam |
Organisatie |
Beroepsvereniging |
1. |
Walter van den Broek |
Erasmus MC |
Psychiater, NVvP |
2. |
Jeroen van Waarde |
Rijnstate |
Psychiater, NVvP |
3. |
Martijn van Noorden |
LUMC |
Psychiater, NVvP |
4. |
Harm Pieter Spaans |
Parnassia |
Psychiater, NVvP |
5. |
Pascal Sienaert |
Upcku Leuven |
Psychiater, VVP België |
5. |
Mark Koning |
Rijnstate |
Anesthesioloog-Intensivist, NVA |
6. |
Nick Koning |
Rijnstate |
Anesthesioloog, NVA |
7. |
Lianneke Egberink |
GGz InGeest |
Verpleegkundig specialist GGz, V&VN |
8. |
Franklin Dik |
GGz Rivierduinen |
Verpleegkundig specialist GGz, V&VN |
9. |
Esmée Verwijk |
AMC |
Klinisch neuropsycholoog, NIP |
10. |
Hector van den Boorn |
AMC |
Clientvertegenwoordiger, MIND |
Leden Adviesgroep
Module |
Naam |
Organisatie |
Beroep |
Indicatie voor ECT |
Eric van Exel |
GGzIngeest |
Psychiater, voorzitter WEN |
Technische aspecten |
Metten Somers |
UMCU |
Psychiater, voorzitter WEN |
Hans Warning |
UMCG |
Verpleegkundig specialist psychiatrie |
|
Anesthesiologische zorg |
Theo Groenland |
Park Medisch Centrum |
Anesthesioloog |
Zorgorganisatie |
Judith Godschalx |
Spaarne Gasthuis |
Psychiater |
Bijwerkingen (verschillende modules) |
Mike van Kessel |
Antes |
Psycholoog |
Methodologische ondersteuning
Naam
|
Ondersteuning |
Danielle van Duin |
Projectleider, Trimbos-instituut |
Matthijs Oud |
Reviewer, Trimbos-instituut |
Egbert Hartstra |
Reviewer, Trimbos-instituut |
Ben Wijnen |
Gezondheidseconoom, Trimbos-instituut |
Diana de Ruijter Korver |
Projectassistent, Trimbos-instituut |
In totaal kwam de werkgroep ECT voorafgaand aan de commentaarfase 7 keer bijeen in een periode van 13 maanden (januari 2019 – februari 2020). In deze periode werden de stappen van de methodiek voor evidence-based richtlijnontwikkeling (EBRO) doorlopen. Op systematische wijze werd literatuuronderzoek gedaan, waarna de reviewers een selectie maakten in de gevonden onderzoeken (zie voor informatie over de selectiecriteria: de per module bijgevoegde reviewprotocollen). De reviewers beoordeelden de kwaliteit en inhoud van de aldus verkregen literatuur en verwerkten deze in evidence tabellen, Risk of bias tabellen, forest plots, GRADE profielen en beschrijvingen van de wetenschappelijke onderbouwing en wetenschappelijke (gewogen) conclusies. Leden van de werkgroep gingen op basis van de gevonden literatuur met elkaar in discussie over praktijkoverwegingen en aanbevelingen. De werkgroepleden schreven samen met het technisch team van het Trimbos-instituut de concepttekst, die ter becommentariëring openbaar is gemaakt. De ontvangen commentaren zijn verzameld in een commentaartabel, die tijdens een werkgroepbijeenkomst is besproken. Na het verwerken van de op deze bijeenkomst voorgestelde wijzigingen is de definitieve richtlijn ter autorisatie aangeboden aan de betrokken beroepsverenigingen en patiëntorganisatie.
Inbreng patiëntenperspectief
Zie het verslag van de patiënt focusgroep bijeenkomst in de bijlagen.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
Recent onderzoek laat zien dat er bij trajecten rond kwaliteitsstandaarden voornamelijk aandacht is voor de ontwikkeling van de kwaliteitstandaard. Planmatige opgezette en onderbouwde invoering komt maar heel beperkt van de grond. Hierop dient gericht te worden aangestuurd door financiers, zodat hier al bij de start geld voor beschikbaar is. De Regieraad voor richtlijntrajecten onderschrijft dan ook een programmatische aanpak van de ontwikkeling, invoering én evaluatie van kwaliteitsstandaarden inclusief (financiële en organisatorische) middelen, om het gebruik van de standaarden te stimuleren, monitoren en evalueren[1]. TNO, CBO en het Trimbos-instituut besloten deze opdracht samen uit te voeren, met als doel de complementaire inzichten en expertise te vertalen in een gemeenschappelijke visie op richtlijnen en andere kwaliteitsstandaarden. Dit resulteerde in een praktisch instrument voor een analyse van richtlijntrajecten: Kwaliteit Richtlijnontwikkeling, Invoering en Evaluatie (KRIE).
Werkwijze
De multidisciplinaire richtlijn ECT is ontwikkeld volgens de methodiek van de evidence based richtlijnontwikkeling (EBRO).
Uitgangsvragen
De module is ontwikkeld op geleide van uitgangsvragen, die gebaseerd zijn op knelpunten die worden ervaren rondom indicaties, technische aspecten, anesthesiologische zorg, vervolgbehandeling, en organisatie van zorg bij ECT.
De module is geen leerboek waarin zoveel mogelijk beschikbare kennis over een onderwerp wordt opgenomen, maar een document met praktische aanbevelingen rondom knelpunten uit de praktijk. Dat betekent dat praktijkproblemen zoveel als mogelijk uitgangspunt zijn van de teksten in de module. Dat betekent ook dat méér aandacht gegeven wordt aan de wijze waarop die praktijkproblemen worden opgelost, dan aan degene door wie die problemen worden aangepakt of opgelost. De module is een document waarin staat hoe indicatiestelling, technische uitvoering, anesthesiologische begeleiding, vervolgbehandeling bij ECT er inhoudelijk uitziet. Daarnaast worden in een apart module aanbevelingen gedaan voor de organisatie van zorg bij ECT en over de kosteneffectiviteit en budget impact van het aanbieden van ECT. In deze module worden de hieronder beschreven ‘klinische uitgangsvragen’ behandeld in de verschillende modules.
Uitgangsvragen in de richtlijn ECT zijn:
Module |
Uitgangsvragen |
Indicaties voor ECT |
Stemmingsstoornissen
Primair psychotische stoornissen
Overige therapieresistente aandoeningen
|
Technische Aspecten van ECT |
|
Anesthe-siologische zorg |
|
Vervolg behandeling na ECT |
|
Organisatie van zorg |
|
Perspectief patiënten en naasten |
|
Economische analyse ECT |
volwassenen (18+) met een therapieresistente psychotische episode? |
Zoekstrategie
Om de klinische uitgangsvragen te beantwoorden is, in overleg met de werkgroepleden, op systematische wijze literatuuronderzoek verricht en is een selectie gemaakt binnen de gevonden onderzoeken volgens vooraf vastgestelde selectiecriteria. Er is gezocht naar bestaande (buitenlandse) evidence-based richtlijnen voor ECT, systematische reviews en meta-analyses. In de literatuur searches is gezocht naar literatuur in de Engelse, Nederlandse, Franse, en Duitse taalgebieden. Voor het zoeken naar publicaties is gebruik gemaakt van de volgende informatiebronnen:
- Psychological Information Database (PsycINFO)
- PubMed
- Cumulative Index to Nursing and Allied Health Literature (CINAHL)
- Excerpta Medica database (Embase)
Selectiestrategie
Bij de selectie van artikelen zijn de volgende criteria gehanteerd:
- Geeft het onderwerp van het gevonden onderzoek voldoende antwoord op de uitgangsvraag: worden de binnen GRADE vastgestelde kritische en belangrijke uitkomstmaten in het onderzoek geëvalueerd? (zie voor meer informatie over GRADE verderop in deze module);
- Sluit de doelgroep van het gevonden onderzoek voldoende aan bij de doelgroep van de module?;
- Is er sprake van een meta-analyse of systematic-review van randomised controlled trials (RCT), cohort onderzoeken, cross-sectioneel onderzoek, patiëntcontrole onderzoek of wetenschappelijke verantwoord kwalitatief onderzoek? Bij een longitudinaal onderzoek: Is er sprake van een voldoende lange follow-up periode?;
Zie voor meer informatie over de zoekstrategie de bijlagen per module en voor meer informatie over de selectiecriteria per uitgangsvraag de reviewprotocollen in de bijlagen per module.
Beoordeling van de kwaliteit van het bewijs
Studies werden indien mogelijk door twee personen beoordeeld op het risico op bias met behulp van de Cochrane Collaboration Risico van Bias Assessment Tool (Higgins 2008). Elke studie werd gewaardeerd op de wijze van randomisatie en toewijzing; blindering van de deelnemers, beoordelaars, en therapeuten; gehanteerde methode om met uitval van deelnemers om te gaan; en of alle uitkomsten zijn gerapporteerd. Risico op bias kon als hoog (serieuze kans op beïnvloeding van het resultaat), laag (waarschijnlijk geen invloed op het resultaat), of onduidelijk worden beoordeeld. Indien een geselecteerde studie al een risico op bias analyses had uitgevoerd is deze overgenomen.
Voor het bewijs rondom interventies is daarna het bewijs van de onderzoeken per uitkomstmaat gegradeerd met behulp van GRADE[1]. De kwaliteit van het bewijs kent daarbij vier niveaus, te weten; zeer laag, laag, matig en hoog. In deze module is gekozen om de GRADE niveaus weer te geven met behulp van de volgende neutrale en internationaal toepasbare weergave:
Hoog |
XXXX |
Matig |
XXXO |
Laag |
XXOO |
Zeer laag |
XOOO |
Het studiedesign bepaalt de uitgangspositie van de kwaliteit van bewijs. Gerandomiseerde, gecontroleerde studies (RCT's) hebben over het algemeen meer bewijskracht dan observationele studies. Daarom is hun uitgangspositie hoog, terwijl de uitgangspositie van observationele studies laag is. De kwaliteit van het bewijs per uitkomstmaat wordt, behalve door de methodologische kwaliteit van de individuele onderzoeken, ook bepaald door andere factoren, zoals de mate van consistentie van de gevonden resultaten uit de verschillende onderzoeken en de precisie van de gevonden uitkomst (zie tabel 1).
Tabel 1 GRADE Factoren voor downgraden en upgraden
Het niveau van de kwaliteit van het bewijs (zeer laag, laag, matig en hoog) verwijst naar de mate van vertrouwen dat men heeft in de schatting van het effect van een behandeling.
We downgraden het niveau van de kwaliteit van bewijs van studies met een hoge uitgangspositie (RCT’s), bij:
|
We upgraden het niveau van de kwaliteit van bewijs van observationele studies bij:
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Samenvatten van resultaten
Van elk artikel is een samenvatting gemaakt, waarin de belangrijkste kenmerken van het onderzoek zijn opgenomen (bij een RCT zijn dat bijvoorbeeld het doel van het onderzoek, het onderzoeksdesign, patiëntkenmerken, interventies, uitkomstmaten en de resultaten). Bij de uitgangsvragen over interventies is waar mogelijk voor elke kritische uitkomstmaat een meta-analyse uitgevoerd, om de omvang van het klinisch effect van de interventie samen te vatten. De data uit oorspronkelijke onderzoeken worden hiervoor verwerkt in een forest plot, welke een grafische weergave van de meta-analyse geeft (zie tabel 2 voor een voorbeeld van een forest plot). In het geval dat een geselecteerde studie een meta-analyses betrof, is gebruik gemaakt van de al uitgevoerde meta-analyses uit de desbetreffende publicatie.
Tabel 2 Voorbeeld van een forest plot met toelichting
De verticale lijn is de lijn van geen effect.
- Elke blokje geeft de puntschatting van het interventie effect van een onderzoek aan
- De grootte van het blokje correspondeert met het gewicht van het onderzoek binnen de meta-analyse
- De horizontale lijn is een weergave van het betrouwbaarheidsinterval (95% BI)
- De diamant is een weergave van het overall effect (gemiddeld gewogen effect)
- De significantie van het overall effect wordt onderaan de plot gegeven (z-score en p-waarde)
- De I2 geeft de mate van heterogeniteit van de studies aan (consistentie van de resultaten)
Wanneer er onvoldoende data beschikbaar waren om een meta-analyse uit te voeren, stelden de reviewers in enkele gevallen een narratieve (beschrijvende) review van het beschikbare bewijs op (zonder ‘gepoolde’ resultaten en berekening van mate van heterogeniteit, maar met een beschrijving van de kwaliteit). De kwaliteitsbeoordeling en een samenvattende beschrijving van de verschillende onderzoeken die zijn geselecteerd vanuit de systematische literatuur search worden voor elke uitgangsvraag beschreven onder het kopje ‘wetenschappelijke onderbouwing’.
Conclusies
De formulering van de conclusies, gebaseerd op de studies uit de systematische literatuur search, is afgestemd op het GRADE niveau (zie tabel 3). Deze formulering sluit ook aan bij de ‘levels of evidence’ welke indeling (niveau 1 t/m 4) voorheen werd gebruikt in onder andere de multidisciplinaire richtlijn Schizofrenie.
Tabel 3 Formulering conclusies n.a.v. GRADE niveau
GRADE |
Levels of evidence |
Formulering conclusies |
XXXX |
Niveau 1 |
“Het is aangetoond dat…” |
XXXO |
Niveau 2 |
“Het is aannemelijk dat…” |
XXOO |
Niveau 3 |
“Er zijn aanwijzingen dat…” |
XOOO |
Niveau 4 |
“Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat…” |
Conversie van levels of evidence naar GRADE
In de huidige richtlijn is er gekeken of de uitgangsvragen in de modules Indicaties, Technische en verpleegkundige aspecten en Anesthesiologische zorg beantwoord kunnen worden aan de hand van recent uitgevoerde systematische reviews en meta-analyses (en de losse randomized controlled trials daarbinnen). In het geval dat er geen recente systematische reviews en/of meta-analyses zijn gevonden zijn in de huidige richtlijn de conclusies uit de vorige richtlijn Elektroconvulsietherapie (2de herziene versie; NVvP, 2010) omgezet van ‘levels of evidence’ naar ‘GRADE’. Kort samengevat worden conclusies getrokken op basis van bewijs waarvan de sterkte wordt aangegeven doormiddel van niveau 1 (sterk) t/m niveau 4 (zwak) (zie tabel 4). Deze niveaus worden bepaald aan de hand van de methodologische kwaliteit van de individuele onderzoeken waar de conclusies op gebaseerd zijn (zie tabel 2). In de GRADE methode wordt kwaliteit van het bewijs gerangschikt in vier niveaus, te weten; zeer laag, laag, matig en hoog (zie tabel 5). Bij het omzetten van ‘levels of evidence’ naar ‘GRADE’ kwam deze rangschikking als volgt tot stand.
Conclusies met de niveaus 3 of 4 werden omgezet naar ‘zeer laag’. Wanneer een niveau 3 conclusie gebaseerd was op observationele studies (methodologische kwaliteitsniveau B), werd er gekeken of er stapsgewijs geüpgraded kon worden. Dit werd gedaan in het geval dat de observationele studie een groot effect liet zien, wanneer mogelijke confounders het ware effect verminderd hadden, en wanneer er bewijs is van een verband tussen de dosering en de respons.
Bij niveau 2 conclusies is er gekeken naar de methodologische kwaliteit van de individuele onderzoeken. In het geval dat dit een non-RCT/observationele studie betrof was het GRADE startpunt ‘zeer laag’ en werd er gekeken of er stapsgewijs geüpgraded kon worden. Wanneer het een RCT betrof was het GRADE startpunt ‘hoog’. Vervolgens werd op basis van de full tekst gedowngraded voor risk of bias (tekortkoming[en] in de studie), inconsistentie van de resultaten, indirect bewijs, onnauwkeurigheid van de resultaten en publicatie bias.
Bij niveau 1 conclusies werd er gekeken naar de methodologische kwaliteit van de individuele onderzoeken. Wanneer dit een RCT was (methodologische kwaliteitsniveau A2) was het GRADE startpunt ‘hoog’ en werd de full tekst gebruikt om GRADE uit te voeren. In het geval van een narratieve review werd er in de referentielijst van de review gezocht naar relevante RCTs, wanneer deze er niet waren was het GRADE startpunt ‘zeer laag’ en werd er gekeken of er geüpgraded kon worden op basis van individuele observationele studies. Wanneer er wel een relevante RCT was gebruikt was het GRADE startpunt ‘hoog’ en werd op basis van de full tekst GRADE uitgevoerd. Als de niveau 1 conclusie gebaseerd was op een systematische review/meta-analyse (methodologische kwaliteitsniveau A1) werd alle informatie van de relevante RCTs uit de full tekst gehaald en waar nodig aangevuld met informatie uit de originele artikelen. De GRADE score was in deze gevallen ‘hoog’ en de standaard GRADE methode werd uitgevoerd om het uiteindelijke kwaliteitsniveau van het bewijs te bepalen.
De conclusies afkomstig uit de vorige richtlijn Elektroconvulsietherapie waarvan de levels of evidence zijn omgezet naar GRADE worden in de modules aangeduid met een †.
Tabel 4 Levels of evidence zoals gebruikt in de vorige Richtlijn Elektroconvulsietherapie (2de herziene versie, NVvP, 2010)*
Level of evidence |
Conclusie gebaseerd op** |
Niveau 1 |
onderzoek van niveau A1 of ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A2 |
Niveau 2 |
één onderzoek van niveau A2 of ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B |
Niveau 3 |
één onderzoek van niveau B of C |
Niveau 4 |
mening van deskundigen |
*Tabel is een aangepaste versie zoals weergegeven in Richtlijn Elektroconvulsietherapie (2de herziene versie, NVvP 2010) ** Zie tabel 5 voor overzicht van bepaling methodologische kwaliteit van individuele onderzoeken.
Tabel 5 Bepaling van de methodologische kwaliteit van individuele onderzoeken zoals gebruikt in de Richtlijn Elektroconvulsietherapie (2de herziene versie, NVvP, 2010)*
Interventie |
Diagnostische accuratesse-onderzoek |
Schade of bijwerkingen, etiologie, prognose |
A1: Systematische review van ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau |
|
|
A2: Gerandomiseerd dubbelblind vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit van voldoende omvang |
Onderzoek ten opzichte van een referentietest (een ‘gouden standaard’) met tevoren gedefinieerde afkapwaarden en onafhankelijke beoordeling van de resultaten van test en gouden standaard, betreffende een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten die allen de index- en referentietest hebben gehad |
Prospectief cohort-onderzoek van voldoende omvang en follow-up, waarbij adequaat gecontroleerd is voor ‘confounding’ en selectieve follow-up voldoende is uitgesloten |
B: Vergelijkend onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 (hieronder valt ook patiëntcontrole-onderzoek, cohortonderzoek) |
Onderzoek ten opzichte van een referentietest, maar niet met alle kenmerken die onder A2 zijn genoemd |
Prospectief cohort-onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2, of retrospectief cohort-onderzoek of patiënt-controleonderzoek |
C: Niet-vergelijkend onderzoek |
|
|
D: Mening van deskundigen |
|
|
*Tabel is een aangepaste versie zoals weergegeven in Richtlijn Elektroconvulsietherapie (2de herziene versie, NVvP, 2010)
Praktijkoverwegingen
Naast de wetenschappelijke onderbouwing, waarin vanuit de systematische literatuursearch de conclusies zijn getrokken op basis van het best beschikbare bewijs, is voor elke uitgangsvraag expert kennis verzameld. Hiervoor hebben de leden van de werkgroep gebruik gemaakt van een GRADE checklist ‘Van bewijs naar aanbeveling’, waarmee systematisch wordt nagegaan of er relevante praktijkoverwegingen zijn voor een aantal vooraf bepaalde factoren, waaronder: balans tussen gewenste en ongewenste effecten, patientenperspectief, middelenbeslag en maatschappelijk perspectief. Deze overwegingen werden onderbouwd vanuit ‘grijze literatuur’ (studies, rapporten en andere teksten die niet vanuit de systematische literatuursearch en -selectie zijn verwerkt in de wetenschappelijke conclusies). De aanbevelingen werden gebaseerd op de combinatie van de wetenschappelijke conclusies en de praktijkoverwegingen.
Aanbevelingen
Aanbevelingen kunnen gegradeerd worden als ‘sterk’ (onvoorwaardelijk) of ‘zwak’ (voorwaardelijk). Wanneer de kwaliteit van het bewijs voor de positieve en negatieve effecten van een interventie hoog is, kan dit leiden tot een sterke aanbeveling, en omgekeerd, wanneer de bewijskracht laag tot zeer laag is, kan dit een zwakke aanbeveling opleveren. Een zwakke aanbeveling geeft meer ruimte om af te wijken en aandacht te schenken aan alternatieven die passen bij de behoeften van de patiënt, terwijl bij een sterke aanbeveling die ruimte beperkt is. Echter, de kracht van het wetenschappelijke bewijs is niet de enige factor die de sterkte van de aanbevelingen bepaalt. De aanbevelingen zijn gebaseerd op wetenschappelijk bewijs enerzijds, en overige overwegingen, zoals praktijkervaringen van de werkgroepleden, ervaringen en voorkeuren van patiënten, kosten, beschikbaarheid en organisatorische aspecten, anderzijds.
Voor de formulering van ‘sterke’ (onvoorwaardelijke) en ‘zwakke’ (voorwaardelijke) aanbevelingen is de volgende indeling aangehouden (zie tabel 6):
Tabel 6 GRADE Voorkeursformulering sterke / zwakke aanbevelingen
Gradering aanbeveling |
Betekenis |
Voorkeursformulering |
STERK VOOR |
De voordelen zijn groter dan de nadelen voor bijna alle patiënten. Alle of nagenoeg alle geïnformeerde patiënten zullen waarschijnlijk deze optie kiezen. |
We bevelen [interventie] aan. |
ZWAK VOOR |
De voordelen zijn groter dan de nadelen voor een meerderheid van de patiënten, maar niet voor iedereen. De meerderheid van geïnformeerde patiënten zal waarschijnlijk deze optie kiezen. |
Overweeg [interventie], bespreek de voor- en nadelen). |
ZWAK TEGEN |
De nadelen zijn groter dan de voordelen voor een meerderheid van de patiënten, maar niet voor iedereen. De meerderheid van geïnformeerde patiënten zal waarschijnlijk deze optie kiezen. |
Wees terughoudend met [interventie], bespreek de voor- en nadelen). |
STERK TEGEN |
De nadelen zijn groter dan de voordelen voor bijna alle patiënten. Alle of nagenoeg alle geïnformeerde patiënten zullen waarschijnlijk deze optie kiezen. |
We bevelen [interventie] niet aan. |
Methode: economische analyse
Het doel van de economische evaluatie was om bij te dragen aan de ontwikkeling van de richtlijn door het leveren van bewijs over de kosteneffectiviteit van ECT. Dit werd bereikt door het uitvoeren van een systematische literatuur search naar bestaand economisch bewijs. Systematische literatuur searches naar economisch bewijs zijn uitgevoerd voor ECT bij therapieresistente depressie.
Zoekstrategie
Er werd een systematische literatuur zoekstrategie uitgevoerd om al het relevante bewijs te identificeren. Zoekstrategieën werden beperkt tot economische onderzoeken en Health Technology Assessment Reports, en uitgevoerd in de volgende databases:
- Health Technology Assessment (HTA) database
- NHS Economic Evaluation Database (NHS EED)
- EMBASE
- PsychINFO
- CINAHL
- PubMed
- Cochrane Database of Systematic Reviews (CDSR)
Daarnaast werd Google en Google Scholar doorzocht op onderzoeken welke mogelijk ontbraken in de elektronische databases. Verder werd literatuur in eerdere richtlijnen gecheckt. Enig relevant bewijs vanuit de klinische literatuursearch werd in deze periode aan de Health Economist beschikbaar gesteld. De HTA en NHS EED databases zijn relatief beperkt in omvang, waardoor werd gekozen voor een brede zoekstrategie gebaseerd op een klinische Cochrane review van Peng et al. (2014) gecombineerd met een zoekstrategie van Wilczynski et al. (2004) die speciaal ontwikkeld is voor het identificeren van economische studie.
Selectiestrategie
De volgende selectiecriteria zijn toegepast om vanuit de resultaten van economische searches onderzoeken te selecteren voor nadere evaluatie:
- Richten op patiënten met depressie.
- Volledige economische evaluatie (d.w.z. dat tenminste twee behandelingen met elkaar vergeleken werden in termen van kosten en effecten) gebaseerd op een klinische studie of een modelleringsstudie.
- ECT als een van de armen in de studie.
- Selectiecriteria rond soorten klinische condities, gebruikers van zorg en interventies die worden beoordeeld waren identiek aan die in de klinische literatuur reviews.
- Een voorwaarde voor inclusie van onderzoeken was dat deze voldoende details beschreven over methoden en resultaten en dat de gegevens en de resultaten van het onderzoeken extraheerbaar waren. Dit om het mogelijk te maken om de methodologische kwaliteit van het onderzoeken te beoordelen. Poster presentaties en abstracts werden geëxcludeerd.
Beschrijving van de resultaten en conclusies
Het economisch bewijs dat is geselecteerd in deze module is apart weergegeven.
Literatuur
Gevers, J.K.M., & Aalst, A. van (1998). De rechter en het medisch handelen (3e druk). Deventer: Kluwer.
Higgins, J.P.T., Green, S., & Cochrane Collaboration (2008). Cochrane handbook for systematic Reviews of interventions. Chichester, England/Hoboken, NJ: Wiley-Blackwell.
[1] GRADE: Grading of Recommendations Assessment, Development and Evaluation
[2] Het blinderen van deelnemers en therapeuten is in deze richtlijn niet meegenomen in de beoordeling van studies rond psychosociale interventies, omdat blinderen van de deelnemers en therapeuten niet goed mogelijk is bij deze interventies.