Algemene uitgangspunten bij indicatiestelling ECT
Uitgangsvraag
Wat zijn algemene uitgangspunten bij ECT en wat is de mortaliteit van deze behandeling?
Aanbeveling
ECT is het meest effectief en het snelst werkzaam bij de meest ernstig zieke patiënten die lijden aan psychiatrische stoornissen die gepaard gaan met depressieve-, suïcidale, manische-, katatone, psychotische episoden, en bij episoden met bewustzijnsdaling en/of motorische ontregeling die kunnen voorkomen in het kader van sommige ernstige somatische aandoeningen.
ECT dient uitsluitend toegepast te worden in het kader van een breder behandelplan, waarbij regelmatig ook psychotherapeutische interventies noodzakelijk zijn, als ook systemische interventies en/of praktische sociaal-maatschappelijke ondersteuning. Ook de behandel- en begeleidingsperiode na de ECT-kuur verdient aandacht.
ECT kan een gunstiger bijwerkingenprofiel hebben dan psychofarmaca bij patiëntengroepen die een verhoogd risico lopen op ernstige bijwerkingen en/of complicaties van psychofarmaca (zoals ouderen en patiënten met cardiale comorbiditeit). Hierdoor kan de indicatie voor ECT eerder aan de orde zijn in het beloop van de aandoening.
Het benoemen van ECT als ‘één van de behandelopties’ eerder in een behandeltraject kan patiënten helpen een betere afweging te maken en kan helpen het stigma op ECT te verminderen.
Het is ongewenst als patiënten die ‘van oudsher’ geïndiceerd zijn voor ECT (in casu therapieresistente depressieve patiënten) worden verdrongen door ‘nieuwe’ indicatiegebieden (zoals therapieresistente primaire psychotische episoden in het kader van schizofrenie) vanwege capaciteitsproblemen die zouden kunnen ontstaan bij het uitbreiden van het indicatiegebied.
Beperking van ECT-capaciteit moet geen reden zijn om ernstig zieke patiënten een ECT-kuur te onthouden.
De indicatiestelling en toepassing van ECT moet niet gehinderd worden door verschillende wet- en regelgeving met betrekking tot de financiering van deze zinnige zorg.
Onderzoeksaanbevelingen
De werkgroep adviseert verder wetenschappelijk onderzoek te doen naar het voorspellen van de effectiviteit en de bijwerkingen van ECT.
De werkgroep adviseert verder wetenschappelijk onderzoek naar de effecten van interventies gericht ten aanzien van het omgaan met, het tegengaan van, en/of het voorkomen van cognitieve bijwerkingen van ECT.
Overwegingen
Uit de samenvatting blijkt dat het merendeel van de klinische indicaties voor ECT niet gebaseerd is op wetenschappelijk bewijs van het hoogste niveau. De genoemde indicaties voor ECT zijn vooral gebaseerd op door de werkgroep vastgestelde praktijkoverwegingen. Deze praktijkoverwegingen zijn onderbouwd op basis van de volgende factoren, waarbij een weging is gemaakt tussen de kwaliteit van het bewijs, de balans tussen de gewenste en ongewenste effecten van ECT, het patiëntenperspectief, het professionele perspectief, het verwachte middelenbeslag, de organisatie van zorg en het maatschappelijk perspectief. Het is van groot belang op te merken dat het toepassen van ECT volgens de werkgroep altijd dient te gebeuren in het kader van een behandelplan dat breder is dan alleen de ECT-sessies. Bij iedere ECT-patiënt spelen naast de episode waarvoor ECT wordt geïndiceerd, meestal ook psychologische en sociale problemen een rol, waarvoor psychotherapeutische interventies en/of systemische interventies dan wel praktische sociaal-maatschappelijke ondersteuning nodig zijn. De ECT-sessies zullen dus moeten worden toegepast in een totaalpakket aan medische behandeling en ondersteuning.
Kwaliteit van het bewijs
De kwaliteit van de wetenschappelijke studies naar indicaties voor ECT is in het algemeen laag. Dat is te verklaren doordat in de tijd dat effectstudies naar ECT werden verricht, al vanaf de eerste toepassing in 1938, andere wetenschappelijke normen werden gehanteerd dan in het heden. Vaak werden heterogene groepen onderzocht, werd een andere terminologie van stoornissen met verschillende diagnostische criteria toegepast, veranderden de gebruikte meetinstrumenten in de loop van de tijd, werden uitkomstcriteria aangepast, en wisselden de gebruikte technieken van ECT (‘sinus-’ versus ‘blokpulsstroom’, elektrodenplaatsing, pulsbreedte, et cetera). Daarbij komt dat de wetenschappelijke literatuur vaak is gevormd rond de vastgestelde diagnostische criteria voor klinische syndromen (bv. ‘depressieve stoornis’, ‘bipolaire stoornis’, ‘schizofrenie’, ‘schizoaffectieve stoornis’), en niet specifiek gericht op de afzonderlijke klinische ‘toestanden’ (bv. ‘depressieve episode’, ‘manische episode’, ‘katatone episode’, ‘suïcidale episode’). Dat belemmert soms de interpretatie van het wetenschappelijk bewijs voor de dagelijkse ECT-praktijk.
Dat neemt niet weg dat in de dagelijkse ECT-praktijk de effectiviteit en de bijwerkingen van ECT goed bekend zijn. De mortaliteit door de ECT zelf is verwaarloosbaar (Duma 2019, Torring 2017). Patiënten kunnen veel baat hebben van een ECT-kuur bij psychiatrische stoornissen die gepaard gaan met depressieve-, suïcidale, manische-, katatone, psychotische episoden, en bij episoden met bewustzijnsdaling en/of motorische ontregeling die gezien kunnen worden in het kader van sommige somatische aandoeningen. Niet zelden is ECT een noodzakelijke en levensreddende therapie, zoals bij maligne katatonie of een ernstige depressieve episode met psychotische kenmerken.
Balans tussen gewenste en ongewenste effecten
Van oudsher blijkt in de klinische praktijk ECT het meest en het snelst effectief bij de meest ernstig zieke patiënten (in casu patiënten met depressieve, psychotische, katatone, suïcidale en/of somatisch ontregelde episoden). Het hoge risico op ernstige complicaties (met een sterk verhoogde kans op overlijden) bij deze ziekste groep weegt meestal sterk op tegen: 1) het risico van niet-behandelen met ECT en 2) het risico op (vooral cognitieve) bijwerkingen door ECT. De thans beschikbare wetenschappelijke literatuur ondersteunt dat ECT krachtig en snel de depressieve symptomatologie vermindert. Dit is in de praktijk regelmatig noodzakelijk om aanhoudend ernstig lijden en ernstige gevolgen voor patiënten te voorkomen. Daarbij is ECT effectiever dan farmacotherapie in het reduceren van depressieve symptomen.
Patiëntenperspectief
Bij bepaalde patiëntengroepen die een verhoogd risico lopen op ernstige bijwerkingen en/of complicaties van psychofarmaca (zoals ouderen en patiënten met cardiale comorbiditeit) kan ECT een gunstiger bijwerkingenprofiel hebben dan psychofarmaca, waardoor de indicatiestelling van ECT eerder aan de orde kan zijn. Uitgangspunt daarbij is, dat bij de meest ernstig zieke patiënten (en anders hun naasten) de mogelijkheid dat het lijden sneller en adequater wordt bestreden met ECT sterker weegt dan de risico’s op cognitieve bijwerkingen. Patiënten die eerder ECT ondergingen adviseerden (onderzocht in een kwalitatieve studie [Wells e.a., 2018]) dat ECT eerder in een behandeltraject als potentiele behandeloptie genoemd zou moeten worden; deze aanpak zou tevens kunnen helpen om het stigma op ECT te verminderen, juist als deze behandeling wordt gebracht als ‘één van de behandelopties’. Dit werd ook bevestigd in de focusgroep (zie het verslag hiervan in de bijlagen).
Professioneel perspectief
Psychiaters die ECT toepassen in Nederland zijn verenigd in de Werkgroep ECT Nederland (WEN) en bespreken sinds decennia de indicaties voor ECT, leidend tot onderbouwing van de praktijkoverwegingen in deze richtlijn. Door deze werkgroep bestaat er een adequate verspreiding van moderne kennis en ervaringen met ECT. Iedere psychiater die ECT toepast ervaart in de dagelijkse praktijk regelmatig dat patiënten snel en sterk opknappen na een ECT-kuur. Hierbij wordt duidelijk dat de inspanning die hiervoor nodig is (één ECT-sessie duurt ongeveer 15 minuten; patiënten hebben gemiddeld 10-20 sessies nodig) beperkt is in relatie tot de effectiviteit.
Middelenbeslag
Indien bij de ECT-indicatiestelling rekening gehouden zou worden met de kosten van het (niet-) behandelen van de patiënt, dan kan het volgende worden overwogen. De totale kosten van een ernstig zieke, langdurig opgenomen patiënt, waarbij diverse psychofarmacologische en psychotherapeutische interventies zijn geprobeerd met onvoldoende resultaat, zijn vaak hoog. De totale kosten van een effectieve, kortdurende ECT-kuur zijn beduidend lager, waardoor een ECT-kuur kosten-effectief zal zijn. De opnameduur wordt namelijk door ECT verkort, de patiënt heeft minder intensieve zorg nodig, en het lijden van de patiënt en de naasten vermindert substantieel. Indien een patiënt ECT in dagbehandeling kan krijgen, zijn de kosten lager dan een klinische behandeling met ECT.
Indien patiënten met een primaire psychotische stoornis eerder en vaker voor een ECT-kuur in aanmerking zouden kunnen komen dan nu het geval is, dan zal de benodigde ECT-capaciteit in Nederland moeten uitbreiden. In deze richtlijn wordt wetenschappelijk onderbouwd dat therapieresistente patiënten met schizofrenie waarschijnlijk baat kunnen hebben bij ECT. Tot op heden wordt ECT voor deze indicatie in Nederland nog weinig toegepast. Het middelenbeslag kan daardoor vanwege deze richtlijn toenemen, waarbij de werkgroep het ongewenst vindt dat de patiënten die ‘van oudsher’ geïndiceerd zijn voor ECT (in casu therapieresistente depressieve patiënten) vanwege capaciteitsproblemen zouden kunnen worden verdrongen door nieuwe indicatiegebieden (zoals therapieresistente primaire psychotische episoden in het kader van schizofrenie).
In Nederland bestaan verschillende wettelijke regelingen voor de financiering van de zorg. Meestal zal een ECT-kuur gefinancierd kunnen worden vanuit de Zorgverzekeringswet. Echter, zeker bij de meer chronische patiëntengroep, zal in sommige gevallen de financiering vanuit de Wet Langdurige Zorg moeten geschieden. Deze wettelijke regeling geeft in de praktijk regelmatig haperingen in de financiering van ECT. De werkgroep is van mening dat de wettelijke regeling voor de financiering van geïndiceerde (en daarmee zinnige) zorg, zoals een ECT-kuur conform deze richtlijn, zonder belemmeringen moet geschieden.
Organisatie van zorg
In Nederland wordt ECT verspreid over ongeveer 30 centra toegepast. De ECT-capaciteit in Nederland en België is onvoldoende, waardoor ernstig zieke patiënten soms (te) lang moeten wachten of ver van hun woonplaats behandeld kunnen worden met ECT. In de praktijk blijken patiënten (en hun naasten) toch te kiezen voor een behandeling ver van huis om een ECT-kuur te kunnen ondergaan. Naar mening van de werkgroep zou de beperking in ECT-capaciteit geen reden moeten zijn om ernstig zieke patiënten een ECT-kuur te onthouden.
Daar komt bij dat de ziekste patiënten (bijvoorbeeld met een suïcidale of katatone episode op een intensive care), die voor ECT in aanmerking komen, regelmatig verblijven in de setting van een ziekenhuis of UMC, waardoor psychiatrische expertise op het gebied van ECT-indicatiestelling soms niet optimaal voorhanden is. Dit kan belemmerend werken op een noodzakelijke ECT-indicatiestelling.
De patiënten die ECT ondergingen en hun naasten wezen in de focusgroep op het grote belang van begeleiding en behandeling voorafgaand, tijdens en na afloop van de ECT-kuur. Dit doet een beroep op de organisatie van zorg met inzet van de juiste professionals en voldoende tijd om een patiënt te blijven vervolgen.
Maatschappelijk perspectief
ECT wordt vergoed door de zorgverzekeraar en de verrichting is opgenomen in het basispakket. Daarnaast worden in Nederland alle psychiaters en verpleegkundig specialisten GGZ opgeleid in het indiceren (en daardoor het kunnen verwijzen) voor ECT. Een kleinere groep psychiaters is getraind in het toepassen van ECT en behouden hun competenties door zich aan de herregistratie eisen van de beroepsvereniging te houden en dit elke vijf jaar te laten toetsen middels een kwaliteitsvisitatie.
Onderbouwing
Achtergrond
ECT wordt toegepast ter behandeling van diverse klinische ‘toestanden’. Deze toestanden waarin patiënten zich dan bevinden ontstaan episodisch, gedurende het beloop van verschillende psychiatrische stoornissen en bij enkele somatische aandoeningen. Bijvoorbeeld, een ‘depressieve episode’ kan voorkomen bij zowel een depressieve stoornis, een bipolaire stoornis, een primair psychotische stoornis en ook tijdens een delier. Daarom heeft de werkgroep ervoor gekozen de indicaties voor ECT in te delen naar de verschillende te onderscheiden ‘episodes’ van een desbetreffende klinische toestand. Deze kunnen in het kader van verschillende diagnostische categorieën optreden. Om overzicht te creëren worden de episoden in de komende modules geordend naar de diagnostische hoofdcategorieën, die in de praktijk de belangrijkste indicaties zijn voor een ECT-kuur, te weten: stemmingsstoornissen, psychotische stoornissen en katatone episode en overige therapieresistente aandoeningen.
In de dagelijkse praktijk wordt een ECT-kuur vaak pas in de latere episoden van het beloop van de stoornis toegepast. In enkele uitzonderlijke situaties bestaat er een spoedindicatie voor het direct toepassen van ECT (zie het stroomschema in de module Organisatie van zorg). In deze module worden de bekende indicaties voor ECT beschreven, bij voorkeur ondersteund door de beschikbare wetenschappelijke bewijsvoering welke leidt tot de conclusies. Indien de wetenschappelijke bewijsvoering beperkt is, dan worden praktijkoverwegingen aangegeven die ervaren ECT-psychiaters hanteren in de dagelijkse praktijk. De werkgroep heeft vervolgens vanuit het wetenschappelijk bewijs en de praktijk-overwegingen aanbevelingen voor de praktijk geformuleerd.
Conclusies
XXXΟa |
Het is aannemelijk dat de mortaliteit door ECT zeer laag is. Tørring e.a. 2017 |
a Narratieve GRADE. Startpunt is XXΟΟ. Geüpgraded wegens sterk effect.
XΟΟΟ* |
Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat de mortaliteit van farmacologische behandeling en van ECT niet verschillen op de lange termijn. May e.a., 1968 |
* Zeer oude studie met weinig deelnemers
Samenvatting literatuur
In Tabel 1 worden de belangrijkste indicatiegebieden voor ECT kort samengevat, ingedeeld naar episodische klinische toestand, die in de navolgende modules met ‘evidence-based’ conclusies dan wel ‘practice-based’ praktijkoverwegingen verder worden onderbouwd.
Tabel 1 ECT-indicaties in de dagelijkse praktijk.
ECT-indicaties |
Stemmingsstoornissen / Primaire psychotische stoornissen |
Overige primair somatische aandoeningen |
|||||||
Delier |
Status epilepticus |
Ziekte van Parkinson |
|||||||
Episoden Klinische kenmerken |
Depressieve episode |
Suïcidale episode |
Manische episode |
Katatone episode |
Psychotische episode |
Episode met bewustzijnsdaling |
Motorisch ontregelde episode |
||
In het algemeen |
++ |
+ |
+ |
+ |
+ |
± |
± |
± |
|
Met farmacotherapieresistentie |
++ |
+ |
+ |
+ |
++ (clozapine resistentie) |
± |
± |
+ |
|
Patiënten > 70 jaar |
+ |
+ |
+ |
+ |
+ |
± |
± |
± |
|
Patiënten < 18 jaar |
+ |
+ |
+ |
+ |
+ |
± |
± |
± |
|
Met psychotische kenmerken |
+ |
+ |
+ |
+ |
+ |
± |
± |
± |
|
Met katatone remming of opwinding |
+ |
+ |
+ |
+ |
+ |
+ |
+ |
+ |
|
Met ernstige somatische comorbiditeit en/of vitaal bedreigde functies |
= |
+ |
+ |
+ |
+ |
+ |
± |
± |
|
Met rapid-cycling en/of ‘mixed-state’ |
+ |
+ |
+ |
+ |
- |
- |
- |
- |
|
Tijdens zwangerschap of postpartum |
+ |
+ |
+ |
+ |
+ |
± |
± |
± |
|
Met persoonlijkheidsstoornis |
± |
+ |
+ |
+ |
+ |
± |
± |
± |
|
Met obsessieve-compulsieve stoornis |
+ |
+ |
+ |
+ |
- |
± |
± |
± |
|
Met posttraumatische stressstoornis |
+ |
+ |
+ |
+ |
- |
± |
± |
± |
|
Met dementie |
+ |
+ |
+ |
+ |
+ |
± |
± |
± |
|
Met eetstoornis (anorexia nervosa) |
+ |
+ |
+ |
+ |
- |
± |
± |
± |
|
Met pijn of andere somatische-symptoomstoornis |
+ |
+ |
+ |
+ |
- |
± |
± |
± |
|
Met autisme spectrum stoornis |
+ |
+ |
+ |
+ |
+ |
± |
± |
± |
|
Met verstandelijke beperking |
+ |
+ |
+ |
+ |
+ |
± |
± |
± |
Legenda
++ :conclusie indicatie onderbouwd met voldoende wetenschappelijke evidentie en met voldoende klinische ervaring van ervaren ECT-psychiaters;
+ :praktijkoverweging dat indicatie onderbouwd met voldoende sterke klinische ervaring van ervaren ECT-psychiaters;
± :discutabele praktijkoverweging dat indicatie vanwege beperkte wetenschappelijke evidentie en/of geringe klinische ervaring;
- :praktijkoverweging dat er geen indicatie is in deze situatie vanwege een geheel gebrek aan wetenschappelijke evidentie of negatieve klinische ervaring;
-- :conclusie geen-indicatie onderbouwd met voldoende wetenschappelijke evidentie en met voldoende klinische ervaring van ervaren ECT-psychiaters.
Beantwoording algemene uitgangsvraag naar mortaliteit bij ECT
In een meta-analyse uitgevoerd door Tørring e.a. (2017) werd op basis van 15 studies (aantal ECT-sessies= 766180) geconcludeerd dat het door ECT geïnduceerde sterftecijfer 2.1 per 100.000 ECT-sessies bedraagt (95% BI: 1.2 tot 3.4). Vergeleken met andere vormen van behandeling is deze mortaliteit zeer laag.
Referenties
- Andersen, L., LaRosa, C., Gih, D.E. (2017). Reexamining the Role of Electroconvulsive Therapy in Anorexia Nervosa in Adolescents. J ECT, 33, 294–296.
- Anderson, E.L., Reti, I.M. (2009). ECT in pregnancy: a review of the literature from 1941 to 2007. Psychosom Med, 71, 235–242.
- Bailine, S.H., Petraviciute, S.D.O. (2007). Catatonia in Autistic Twins: Role of Electroconvulsive Therapy. J ECT, 23, 21-22.
- Bloomstein, J. R., Rummans, T.A., Maruta, T., Lin, S-C., Pileggi, T.S. (1996). The Use of Electroconvulsive Therapy in Pain Patients. Psychosomatics, 37, 374 – 379.
- Borisovskaya, A., Augsburger, J.A. (2017). Somatic symptom disorder treated with electroconvulsive therapy. Pain Manag., 7, 167–170.
- Ciapparelli, A., Dell'Osso, L., Tundo, A., Pini, S., Chiavacci, M.C., Di Sacco, I., Cassano, G.B. (2001). Electroconvulsive therapy in medication-nonresponsive patients with mixedmania and bipolar depression. J Clin Psychiatry, 62, 552-5.
- Devanand, D.P., Polanco, P., Cruz, R., Shah, S., Paykina, N., Singh, K., Majors, L. (2000). The efficacy of ECT in mixed affective states. J ECT, 16, 32-7.
- Dhossche, D.M., Stanfill, S. (2004). Could ECT be effective in autism? Med Hypotheses, 63, 371-376.
- Diermen, L. van, Ameele, S. van den, Kamperman, A.M. et al. (2018). Prediction of electroconvulsive therapy response and remission in major depression: meta-analysis. Br J Psychiatry, 212, 71–80.
- Ferguson, J.M. (1993). The use of electroconvulsive therapy in patients with intractable anorexia nervosa. International Journal of Eating Disorders, 13, 195-201.
- Fontenelle, L.F., Coutinho, E.S., Lins-Martins, N.M., Fitzgerald, P.B., Fujiwara, H., Yücel, M. (2015). Electroconvulsive therapy for obsessive-compulsive disorder: a systematic review. J Clin Psychiatry, 76, 949-957.
- Gressier, F., Rotenberg, S., Cazas, O., Hardy, P. (2015). Postpartum electroconvulsive therapy: a systematic review and case report. General Hospital Psychiatry, 37, 310–314.
- Leong, K., Tham, J.C., Scamvougeras, A., Vila-Rodriguez, F. (2015). Electroconvulsive therapy treatment in patients with somatic symptom and related disorders. Neuropsychiatr Dis Treat, 11, 2565-72.
- Husain, M.M., Rush, A.J., Fink, M., Knapp, R., Petrides, G., Rummans, T., Biggs, M.M., O'Connor, K., Rasmussen, K., Litle, M., Zhao, W., Bernstein, H.J., Smith, G., Mueller, M., McClintock, S.M., Bailine, S.H., Kellner, C.H. (2004). Speed of response and remission in major depressive disorder with acute electroconvulsive therapy (ECT): a Consortium for Research in ECT (CORE) report. J Clin Psychiatry, 65, 485.
- Kellner, C. H., Knapp, R., Husain, M. M., Rasmussen, K., Sampson, S., Cullum, M., et al. (2010). Bifrontal, bitemporal, and right unilateral electrode placement in ECT: a randomized trial. Br J Psychiatry, 196, 226-234.
- Minnai, G.P., Salis, P.G., Oppo, R., Loche, A.P., Scano, F., Tondo, L. (2011). Effectiveness of maintenance electroconvulsive therapy in rapid-cycling bipolar disorder. J. ECT, 27,123-126.
- Mukherjee, S., Sackeim, H.A., Schnur, D.B. (1994). Electroconvulsive therapy of acute manic episodes: a review of 50 years' experience. American Journal of Psychiatry, 151, 169-76.
- Oudman, E. (2012). Is electroconvulsive therapy (ECT) effective and safe for treatment of depression in dementia? A short review. J ECT, 28, 34-8.
- Perugi, G., Medda, P., Toni, C., Mariani, M.G., Socci, C., Mauri, M. (2017). The Role of Electroconvulsive Therapy (ECT) in Bipolar Disorder: Effectiveness in 522 Patients with Bipolar Depression, Mixed-state, Mania and Catatonic Features Giulio. Current Neuropharmacology, 15, 359-371.
- Rasmussen, K.G. (2015). Do patients with personality disorders respond differentially to electroconvulsive therapy? A review of the literature and consideration of conceptual issues. J ECT, 31, 6–12.
- Schnur, D.B., Mukherjee, S., Sackeim, H.A., Lee, C., Roth, S.D. (1992). Symptomatic predictors of ECT response in medication-nonresponsive manic patients. J Clin Psychiatry, 53, 63-6.
- Small, J.G., Klapper, M.H., Kellams, J.J., Miller, M.J., Milstein, V., Sharpley, P.H., Small, I.F. (1988). Electroconvulsive treatment compared with lithium in the management of manic states. Archives of General Psychiatry, 45, 727-732.
- Spaans, H.P., Sienaert, P., Bouckaert, F., van den Berg J,F., Verwijk, E., Kho, K.H., Stek, M.L., Kok, R.M. (2015). Speed of remission in elderly patients with depression: electroconvulsive therapy versus medication. British Journal of Psychiatry, 206, 67-71.
- Waarde, J.A. van, Timmer, L.S.H., Eikelenboom, P., Stam, F., Perquin, L., Stek, M.L. (2000). Reactie op: Succesvolle behandeling na grimmig verzet van een bejaarde vrouw. Ned Tijdschr Geneeskunde, 144, 201-3.
- Waarde, J.A. van, Stolker, J.J., Mast, R.C. van der. (2001). ECT in Mental Retardation: A Review. J ECT, 17, 236-243.
- Wells K, Scanlan JN, Gomez L, Rutter S, Hancock N, Tuite A, Ho J, Jacek S, Jones A, Mehdi H, Still M, Halliday G. (2018). Decision making and support available to individuals considering and undertaking electroconvulsive therapy (ECT): a qualitative, consumer-led study. BMC Psychiatry, 18, 236.
- Youssef, N.A., McCall, W.V., Andrade, C. (2017). The role of ECT in posttraumatic stress disorder: A systematic review. Ann Clin Psychiatry, 29, 62-70.
Evidence tabellen
Tabel 1. Wat is de mortaliteit van ECT?
ECT geïnduceerde sterfte |
|||||
Uitkomst |
Absolute effecten* (95% CI) |
Relatief effect |
Aantal deelnemers |
Vertrouwen in het bewijs |
Opmerkingen |
ECT geïnduceerde sterfte (Sterftecijfer) |
- |
2.1 op 100.000 behandelingen |
(15 non-randomised studies) |
⨁⨁⨁◯* |
Het is aannemelijk dat het door ECT geïnduceerde sterftecijfer zeer laag is. |
*Narratieve GRADE. Geüpgraded wegens sterk effect
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 01-08-2021
Laatst geautoriseerd : 01-08-2021
Geplande herbeoordeling : 01-01-2027
Uiterlijk in 2026 bepaalt de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) in samenspraak met de betrokken partijen of deze richtlijn nog actueel is. Zo nodig wordt een nieuwe werkgroep geïnstalleerd om de richtlijn te herzien. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen wanneer nieuwe ontwikkelingen aanleiding geven een vervroegd herzieningstraject te starten. In beide gevallen is de huidige richtlijn geldig tot het daadwerkelijk verschijnen van de definitieve herziene versie.
Algemene gegevens
Op initiatief van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) is door de werkgroep Richtlijn Elektroconvulsietherapie (ECT) een update ontwikkeld van de multidisciplinaire richtlijn uit 2010. De ontwikkeling van de module werd methodologisch en organisatorisch ondersteund door het Trimbos-instituut.
Doel en doelgroep
De module is ontwikkeld als hulpmiddel. De Richtlijn ECT geeft aanbevelingen en handelingsinstructies voor de indicaties van ECT, technische aspecten, anesthesiologische zorg, vervolgbehandeling na ECT en organisatie van zorg.
De module geeft aanbevelingen ter ondersteuning van de praktijkvoering van alle professionals die betrokken zijn bij het bieden van ECT aan de groepen patiënten die deze nodig hebben. Op basis van de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en overige overwegingen geeft de module een overzicht van goed (‘optimaal’) handelen als waarborg voor kwalitatief hoogwaardige zorg. De module kan tevens richting geven aan de onderzoeksagenda voor wetenschappelijk onderzoek op het gebied van ECT.
Vanuit de multidisciplinaire ontwikkelprocedure poogt de richtlijn een positief effect te hebben op de multidisciplinaire samenwerking in de dagelijkse praktijk. Daarnaast moet de richtlijn gezien worden als een leidende tekst, waarvan een vertaling kan plaatsvinden naar lokale zorgprogramma’s en protocollen. Het opstellen van lokale zorgprogramma’s en protocollen op basis van deze module wordt door de werkgroep aangemoedigd, omdat het voor de implementatie van de in de richtlijn beschreven optimale zorg bevorderlijk is.
Indien de aanbevelingen uit deze richtlijn in de concrete situatie niet aansluiten bij de wensen of behoeften van de patiënt voor wie ECT wordt overwogen of overwogen zou moeten worden, dan moet het mogelijk zijn beredeneerd af te wijken van de richtlijn, tenzij de wensen of behoeften van de patiënt naar de mening van de psychiater hem/haar kunnen schaden dan wel geen toegevoegde waarde hebben.
Afbakening
Deze module betreft indicaties, technische aspecten, anesthesiologische zorg, vervolgbehandeling en zorgorganisatie rond het aanbieden van ECT aan patiënten met een depressieve-, een suïcidale-, een manische-, een katatone-, of een psychotische episode, een episode met bewustzijnsdaling, of een motorisch ontregelde episode.
Met uitzondering van de module over ECT bij adolescenten, zijn studies over personen vanaf 18 jaar meegenomen. In de module is gezocht systematische reviews en meta-analyses met een publicatiedatum van 2008 tot en met 1 maart 2019. Nog niet gepubliceerde onderzoeken zijn niet meegenomen (wel onderzoeken 'in press'). Zie voor meer informatie over de afbakening van de module in de bijlagen. Per module is een bijlage opgenomen met toelichting over de gebruikte reviewstrategie (reviewprotocollen per uitgangsvraag).
Samenstelling werkgroep
De Multidisciplinaire Richtlijn ECT is ontwikkeld door de werkgroep ECT, in opdracht van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie.
De werkgroep, onder voorzitterschap van prof. dr. Walter van den Broek, psychiater en opleider psychiatrie bij het Erasmus Medisch Centrum in Rotterdam, bestond uit: psychiaters, verpleegkundigen, verpleegkundig specialisten GGZ, anesthesiologen, een klinisch neuropsycholoog en een ervaringsdeskundige, die door de beroepsverenigingen en patiëntenvereniging werden afgevaardigd.
Voorafgaande aan het ontwikkeltraject werden kennismakingsgesprekken gevoerd met verscheidene kandidaatleden voor de werkgroep. Uit deze groep belangstellenden werden de huidige werkgroep leden geselecteerd. Naast de werkgroep is een groep van adviseurs samengesteld, die werd gevraagd voorafgaand aan de commentaarfase schriftelijk en telefonisch te reageren op onderdelen van de concepttekst. De werkgroep werd methodologisch en organisatorisch ondersteund door het technisch team van het Trimbos-instituut. Dit technisch team bestond uit een projectleider, literatuur reviewers, een gezondheidseconoom, een notulist en een projectassistente. Onderstaande schema's geven een overzicht van de samenstelling van de werkgroep, de adviesgroep en het ondersteunend technisch team.
Leden werkgroep
|
Naam |
Organisatie |
Beroepsvereniging |
1. |
Walter van den Broek |
Erasmus MC |
Psychiater, NVvP |
2. |
Jeroen van Waarde |
Rijnstate |
Psychiater, NVvP |
3. |
Martijn van Noorden |
LUMC |
Psychiater, NVvP |
4. |
Harm Pieter Spaans |
Parnassia |
Psychiater, NVvP |
5. |
Pascal Sienaert |
Upcku Leuven |
Psychiater, VVP België |
5. |
Mark Koning |
Rijnstate |
Anesthesioloog-Intensivist, NVA |
6. |
Nick Koning |
Rijnstate |
Anesthesioloog, NVA |
7. |
Lianneke Egberink |
GGz InGeest |
Verpleegkundig specialist GGz, V&VN |
8. |
Franklin Dik |
GGz Rivierduinen |
Verpleegkundig specialist GGz, V&VN |
9. |
Esmée Verwijk |
AMC |
Klinisch neuropsycholoog, NIP |
10. |
Hector van den Boorn |
AMC |
Clientvertegenwoordiger, MIND |
Leden Adviesgroep
Module |
Naam |
Organisatie |
Beroep |
Indicatie voor ECT |
Eric van Exel |
GGzIngeest |
Psychiater, voorzitter WEN |
Technische aspecten |
Metten Somers |
UMCU |
Psychiater, voorzitter WEN |
Hans Warning |
UMCG |
Verpleegkundig specialist psychiatrie |
|
Anesthesiologische zorg |
Theo Groenland |
Park Medisch Centrum |
Anesthesioloog |
Zorgorganisatie |
Judith Godschalx |
Spaarne Gasthuis |
Psychiater |
Bijwerkingen (verschillende modules) |
Mike van Kessel |
Antes |
Psycholoog |
Methodologische ondersteuning
Naam
|
Ondersteuning |
Danielle van Duin |
Projectleider, Trimbos-instituut |
Matthijs Oud |
Reviewer, Trimbos-instituut |
Egbert Hartstra |
Reviewer, Trimbos-instituut |
Ben Wijnen |
Gezondheidseconoom, Trimbos-instituut |
Diana de Ruijter Korver |
Projectassistent, Trimbos-instituut |
In totaal kwam de werkgroep ECT voorafgaand aan de commentaarfase 7 keer bijeen in een periode van 13 maanden (januari 2019 – februari 2020). In deze periode werden de stappen van de methodiek voor evidence-based richtlijnontwikkeling (EBRO) doorlopen. Op systematische wijze werd literatuuronderzoek gedaan, waarna de reviewers een selectie maakten in de gevonden onderzoeken (zie voor informatie over de selectiecriteria: de per module bijgevoegde reviewprotocollen). De reviewers beoordeelden de kwaliteit en inhoud van de aldus verkregen literatuur en verwerkten deze in evidence tabellen, Risk of bias tabellen, forest plots, GRADE profielen en beschrijvingen van de wetenschappelijke onderbouwing en wetenschappelijke (gewogen) conclusies. Leden van de werkgroep gingen op basis van de gevonden literatuur met elkaar in discussie over praktijkoverwegingen en aanbevelingen. De werkgroepleden schreven samen met het technisch team van het Trimbos-instituut de concepttekst, die ter becommentariëring openbaar is gemaakt. De ontvangen commentaren zijn verzameld in een commentaartabel, die tijdens een werkgroepbijeenkomst is besproken. Na het verwerken van de op deze bijeenkomst voorgestelde wijzigingen is de definitieve richtlijn ter autorisatie aangeboden aan de betrokken beroepsverenigingen en patiëntorganisatie.
Inbreng patiëntenperspectief
Zie het verslag van de patiënt focusgroep bijeenkomst in de bijlagen.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
Recent onderzoek laat zien dat er bij trajecten rond kwaliteitsstandaarden voornamelijk aandacht is voor de ontwikkeling van de kwaliteitstandaard. Planmatige opgezette en onderbouwde invoering komt maar heel beperkt van de grond. Hierop dient gericht te worden aangestuurd door financiers, zodat hier al bij de start geld voor beschikbaar is. De Regieraad voor richtlijntrajecten onderschrijft dan ook een programmatische aanpak van de ontwikkeling, invoering én evaluatie van kwaliteitsstandaarden inclusief (financiële en organisatorische) middelen, om het gebruik van de standaarden te stimuleren, monitoren en evalueren[1]. TNO, CBO en het Trimbos-instituut besloten deze opdracht samen uit te voeren, met als doel de complementaire inzichten en expertise te vertalen in een gemeenschappelijke visie op richtlijnen en andere kwaliteitsstandaarden. Dit resulteerde in een praktisch instrument voor een analyse van richtlijntrajecten: Kwaliteit Richtlijnontwikkeling, Invoering en Evaluatie (KRIE).
Werkwijze
De multidisciplinaire richtlijn ECT is ontwikkeld volgens de methodiek van de evidence based richtlijnontwikkeling (EBRO).
Uitgangsvragen
De module is ontwikkeld op geleide van uitgangsvragen, die gebaseerd zijn op knelpunten die worden ervaren rondom indicaties, technische aspecten, anesthesiologische zorg, vervolgbehandeling, en organisatie van zorg bij ECT.
De module is geen leerboek waarin zoveel mogelijk beschikbare kennis over een onderwerp wordt opgenomen, maar een document met praktische aanbevelingen rondom knelpunten uit de praktijk. Dat betekent dat praktijkproblemen zoveel als mogelijk uitgangspunt zijn van de teksten in de module. Dat betekent ook dat méér aandacht gegeven wordt aan de wijze waarop die praktijkproblemen worden opgelost, dan aan degene door wie die problemen worden aangepakt of opgelost. De module is een document waarin staat hoe indicatiestelling, technische uitvoering, anesthesiologische begeleiding, vervolgbehandeling bij ECT er inhoudelijk uitziet. Daarnaast worden in een apart module aanbevelingen gedaan voor de organisatie van zorg bij ECT en over de kosteneffectiviteit en budget impact van het aanbieden van ECT. In deze module worden de hieronder beschreven ‘klinische uitgangsvragen’ behandeld in de verschillende modules.
Uitgangsvragen in de richtlijn ECT zijn:
Module |
Uitgangsvragen |
Indicaties voor ECT |
Stemmingsstoornissen
Primair psychotische stoornissen
Overige therapieresistente aandoeningen
|
Technische Aspecten van ECT |
|
Anesthe-siologische zorg |
|
Vervolg behandeling na ECT |
|
Organisatie van zorg |
|
Perspectief patiënten en naasten |
|
Economische analyse ECT |
volwassenen (18+) met een therapieresistente psychotische episode? |
Zoekstrategie
Om de klinische uitgangsvragen te beantwoorden is, in overleg met de werkgroepleden, op systematische wijze literatuuronderzoek verricht en is een selectie gemaakt binnen de gevonden onderzoeken volgens vooraf vastgestelde selectiecriteria. Er is gezocht naar bestaande (buitenlandse) evidence-based richtlijnen voor ECT, systematische reviews en meta-analyses. In de literatuur searches is gezocht naar literatuur in de Engelse, Nederlandse, Franse, en Duitse taalgebieden. Voor het zoeken naar publicaties is gebruik gemaakt van de volgende informatiebronnen:
- Psychological Information Database (PsycINFO)
- PubMed
- Cumulative Index to Nursing and Allied Health Literature (CINAHL)
- Excerpta Medica database (Embase)
Selectiestrategie
Bij de selectie van artikelen zijn de volgende criteria gehanteerd:
- Geeft het onderwerp van het gevonden onderzoek voldoende antwoord op de uitgangsvraag: worden de binnen GRADE vastgestelde kritische en belangrijke uitkomstmaten in het onderzoek geëvalueerd? (zie voor meer informatie over GRADE verderop in deze module);
- Sluit de doelgroep van het gevonden onderzoek voldoende aan bij de doelgroep van de module?;
- Is er sprake van een meta-analyse of systematic-review van randomised controlled trials (RCT), cohort onderzoeken, cross-sectioneel onderzoek, patiëntcontrole onderzoek of wetenschappelijke verantwoord kwalitatief onderzoek? Bij een longitudinaal onderzoek: Is er sprake van een voldoende lange follow-up periode?;
Zie voor meer informatie over de zoekstrategie de bijlagen per module en voor meer informatie over de selectiecriteria per uitgangsvraag de reviewprotocollen in de bijlagen per module.
Beoordeling van de kwaliteit van het bewijs
Studies werden indien mogelijk door twee personen beoordeeld op het risico op bias met behulp van de Cochrane Collaboration Risico van Bias Assessment Tool (Higgins 2008). Elke studie werd gewaardeerd op de wijze van randomisatie en toewijzing; blindering van de deelnemers, beoordelaars, en therapeuten; gehanteerde methode om met uitval van deelnemers om te gaan; en of alle uitkomsten zijn gerapporteerd. Risico op bias kon als hoog (serieuze kans op beïnvloeding van het resultaat), laag (waarschijnlijk geen invloed op het resultaat), of onduidelijk worden beoordeeld. Indien een geselecteerde studie al een risico op bias analyses had uitgevoerd is deze overgenomen.
Voor het bewijs rondom interventies is daarna het bewijs van de onderzoeken per uitkomstmaat gegradeerd met behulp van GRADE[1]. De kwaliteit van het bewijs kent daarbij vier niveaus, te weten; zeer laag, laag, matig en hoog. In deze module is gekozen om de GRADE niveaus weer te geven met behulp van de volgende neutrale en internationaal toepasbare weergave:
Hoog |
XXXX |
Matig |
XXXO |
Laag |
XXOO |
Zeer laag |
XOOO |
Het studiedesign bepaalt de uitgangspositie van de kwaliteit van bewijs. Gerandomiseerde, gecontroleerde studies (RCT's) hebben over het algemeen meer bewijskracht dan observationele studies. Daarom is hun uitgangspositie hoog, terwijl de uitgangspositie van observationele studies laag is. De kwaliteit van het bewijs per uitkomstmaat wordt, behalve door de methodologische kwaliteit van de individuele onderzoeken, ook bepaald door andere factoren, zoals de mate van consistentie van de gevonden resultaten uit de verschillende onderzoeken en de precisie van de gevonden uitkomst (zie tabel 1).
Tabel 1 GRADE Factoren voor downgraden en upgraden
Het niveau van de kwaliteit van het bewijs (zeer laag, laag, matig en hoog) verwijst naar de mate van vertrouwen dat men heeft in de schatting van het effect van een behandeling.
We downgraden het niveau van de kwaliteit van bewijs van studies met een hoge uitgangspositie (RCT’s), bij:
|
We upgraden het niveau van de kwaliteit van bewijs van observationele studies bij:
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Samenvatten van resultaten
Van elk artikel is een samenvatting gemaakt, waarin de belangrijkste kenmerken van het onderzoek zijn opgenomen (bij een RCT zijn dat bijvoorbeeld het doel van het onderzoek, het onderzoeksdesign, patiëntkenmerken, interventies, uitkomstmaten en de resultaten). Bij de uitgangsvragen over interventies is waar mogelijk voor elke kritische uitkomstmaat een meta-analyse uitgevoerd, om de omvang van het klinisch effect van de interventie samen te vatten. De data uit oorspronkelijke onderzoeken worden hiervoor verwerkt in een forest plot, welke een grafische weergave van de meta-analyse geeft (zie tabel 2 voor een voorbeeld van een forest plot). In het geval dat een geselecteerde studie een meta-analyses betrof, is gebruik gemaakt van de al uitgevoerde meta-analyses uit de desbetreffende publicatie.
Tabel 2 Voorbeeld van een forest plot met toelichting
De verticale lijn is de lijn van geen effect.
- Elke blokje geeft de puntschatting van het interventie effect van een onderzoek aan
- De grootte van het blokje correspondeert met het gewicht van het onderzoek binnen de meta-analyse
- De horizontale lijn is een weergave van het betrouwbaarheidsinterval (95% BI)
- De diamant is een weergave van het overall effect (gemiddeld gewogen effect)
- De significantie van het overall effect wordt onderaan de plot gegeven (z-score en p-waarde)
- De I2 geeft de mate van heterogeniteit van de studies aan (consistentie van de resultaten)
Wanneer er onvoldoende data beschikbaar waren om een meta-analyse uit te voeren, stelden de reviewers in enkele gevallen een narratieve (beschrijvende) review van het beschikbare bewijs op (zonder ‘gepoolde’ resultaten en berekening van mate van heterogeniteit, maar met een beschrijving van de kwaliteit). De kwaliteitsbeoordeling en een samenvattende beschrijving van de verschillende onderzoeken die zijn geselecteerd vanuit de systematische literatuur search worden voor elke uitgangsvraag beschreven onder het kopje ‘wetenschappelijke onderbouwing’.
Conclusies
De formulering van de conclusies, gebaseerd op de studies uit de systematische literatuur search, is afgestemd op het GRADE niveau (zie tabel 3). Deze formulering sluit ook aan bij de ‘levels of evidence’ welke indeling (niveau 1 t/m 4) voorheen werd gebruikt in onder andere de multidisciplinaire richtlijn Schizofrenie.
Tabel 3 Formulering conclusies n.a.v. GRADE niveau
GRADE |
Levels of evidence |
Formulering conclusies |
XXXX |
Niveau 1 |
“Het is aangetoond dat…” |
XXXO |
Niveau 2 |
“Het is aannemelijk dat…” |
XXOO |
Niveau 3 |
“Er zijn aanwijzingen dat…” |
XOOO |
Niveau 4 |
“Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat…” |
Conversie van levels of evidence naar GRADE
In de huidige richtlijn is er gekeken of de uitgangsvragen in de modules Indicaties, Technische en verpleegkundige aspecten en Anesthesiologische zorg beantwoord kunnen worden aan de hand van recent uitgevoerde systematische reviews en meta-analyses (en de losse randomized controlled trials daarbinnen). In het geval dat er geen recente systematische reviews en/of meta-analyses zijn gevonden zijn in de huidige richtlijn de conclusies uit de vorige richtlijn Elektroconvulsietherapie (2de herziene versie; NVvP, 2010) omgezet van ‘levels of evidence’ naar ‘GRADE’. Kort samengevat worden conclusies getrokken op basis van bewijs waarvan de sterkte wordt aangegeven doormiddel van niveau 1 (sterk) t/m niveau 4 (zwak) (zie tabel 4). Deze niveaus worden bepaald aan de hand van de methodologische kwaliteit van de individuele onderzoeken waar de conclusies op gebaseerd zijn (zie tabel 2). In de GRADE methode wordt kwaliteit van het bewijs gerangschikt in vier niveaus, te weten; zeer laag, laag, matig en hoog (zie tabel 5). Bij het omzetten van ‘levels of evidence’ naar ‘GRADE’ kwam deze rangschikking als volgt tot stand.
Conclusies met de niveaus 3 of 4 werden omgezet naar ‘zeer laag’. Wanneer een niveau 3 conclusie gebaseerd was op observationele studies (methodologische kwaliteitsniveau B), werd er gekeken of er stapsgewijs geüpgraded kon worden. Dit werd gedaan in het geval dat de observationele studie een groot effect liet zien, wanneer mogelijke confounders het ware effect verminderd hadden, en wanneer er bewijs is van een verband tussen de dosering en de respons.
Bij niveau 2 conclusies is er gekeken naar de methodologische kwaliteit van de individuele onderzoeken. In het geval dat dit een non-RCT/observationele studie betrof was het GRADE startpunt ‘zeer laag’ en werd er gekeken of er stapsgewijs geüpgraded kon worden. Wanneer het een RCT betrof was het GRADE startpunt ‘hoog’. Vervolgens werd op basis van de full tekst gedowngraded voor risk of bias (tekortkoming[en] in de studie), inconsistentie van de resultaten, indirect bewijs, onnauwkeurigheid van de resultaten en publicatie bias.
Bij niveau 1 conclusies werd er gekeken naar de methodologische kwaliteit van de individuele onderzoeken. Wanneer dit een RCT was (methodologische kwaliteitsniveau A2) was het GRADE startpunt ‘hoog’ en werd de full tekst gebruikt om GRADE uit te voeren. In het geval van een narratieve review werd er in de referentielijst van de review gezocht naar relevante RCTs, wanneer deze er niet waren was het GRADE startpunt ‘zeer laag’ en werd er gekeken of er geüpgraded kon worden op basis van individuele observationele studies. Wanneer er wel een relevante RCT was gebruikt was het GRADE startpunt ‘hoog’ en werd op basis van de full tekst GRADE uitgevoerd. Als de niveau 1 conclusie gebaseerd was op een systematische review/meta-analyse (methodologische kwaliteitsniveau A1) werd alle informatie van de relevante RCTs uit de full tekst gehaald en waar nodig aangevuld met informatie uit de originele artikelen. De GRADE score was in deze gevallen ‘hoog’ en de standaard GRADE methode werd uitgevoerd om het uiteindelijke kwaliteitsniveau van het bewijs te bepalen.
De conclusies afkomstig uit de vorige richtlijn Elektroconvulsietherapie waarvan de levels of evidence zijn omgezet naar GRADE worden in de modules aangeduid met een †.
Tabel 4 Levels of evidence zoals gebruikt in de vorige Richtlijn Elektroconvulsietherapie (2de herziene versie, NVvP, 2010)*
Level of evidence |
Conclusie gebaseerd op** |
Niveau 1 |
onderzoek van niveau A1 of ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A2 |
Niveau 2 |
één onderzoek van niveau A2 of ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B |
Niveau 3 |
één onderzoek van niveau B of C |
Niveau 4 |
mening van deskundigen |
*Tabel is een aangepaste versie zoals weergegeven in Richtlijn Elektroconvulsietherapie (2de herziene versie, NVvP 2010) ** Zie tabel 5 voor overzicht van bepaling methodologische kwaliteit van individuele onderzoeken.
Tabel 5 Bepaling van de methodologische kwaliteit van individuele onderzoeken zoals gebruikt in de Richtlijn Elektroconvulsietherapie (2de herziene versie, NVvP, 2010)*
Interventie |
Diagnostische accuratesse-onderzoek |
Schade of bijwerkingen, etiologie, prognose |
A1: Systematische review van ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau |
|
|
A2: Gerandomiseerd dubbelblind vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit van voldoende omvang |
Onderzoek ten opzichte van een referentietest (een ‘gouden standaard’) met tevoren gedefinieerde afkapwaarden en onafhankelijke beoordeling van de resultaten van test en gouden standaard, betreffende een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten die allen de index- en referentietest hebben gehad |
Prospectief cohort-onderzoek van voldoende omvang en follow-up, waarbij adequaat gecontroleerd is voor ‘confounding’ en selectieve follow-up voldoende is uitgesloten |
B: Vergelijkend onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 (hieronder valt ook patiëntcontrole-onderzoek, cohortonderzoek) |
Onderzoek ten opzichte van een referentietest, maar niet met alle kenmerken die onder A2 zijn genoemd |
Prospectief cohort-onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2, of retrospectief cohort-onderzoek of patiënt-controleonderzoek |
C: Niet-vergelijkend onderzoek |
|
|
D: Mening van deskundigen |
|
|
*Tabel is een aangepaste versie zoals weergegeven in Richtlijn Elektroconvulsietherapie (2de herziene versie, NVvP, 2010)
Praktijkoverwegingen
Naast de wetenschappelijke onderbouwing, waarin vanuit de systematische literatuursearch de conclusies zijn getrokken op basis van het best beschikbare bewijs, is voor elke uitgangsvraag expert kennis verzameld. Hiervoor hebben de leden van de werkgroep gebruik gemaakt van een GRADE checklist ‘Van bewijs naar aanbeveling’, waarmee systematisch wordt nagegaan of er relevante praktijkoverwegingen zijn voor een aantal vooraf bepaalde factoren, waaronder: balans tussen gewenste en ongewenste effecten, patientenperspectief, middelenbeslag en maatschappelijk perspectief. Deze overwegingen werden onderbouwd vanuit ‘grijze literatuur’ (studies, rapporten en andere teksten die niet vanuit de systematische literatuursearch en -selectie zijn verwerkt in de wetenschappelijke conclusies). De aanbevelingen werden gebaseerd op de combinatie van de wetenschappelijke conclusies en de praktijkoverwegingen.
Aanbevelingen
Aanbevelingen kunnen gegradeerd worden als ‘sterk’ (onvoorwaardelijk) of ‘zwak’ (voorwaardelijk). Wanneer de kwaliteit van het bewijs voor de positieve en negatieve effecten van een interventie hoog is, kan dit leiden tot een sterke aanbeveling, en omgekeerd, wanneer de bewijskracht laag tot zeer laag is, kan dit een zwakke aanbeveling opleveren. Een zwakke aanbeveling geeft meer ruimte om af te wijken en aandacht te schenken aan alternatieven die passen bij de behoeften van de patiënt, terwijl bij een sterke aanbeveling die ruimte beperkt is. Echter, de kracht van het wetenschappelijke bewijs is niet de enige factor die de sterkte van de aanbevelingen bepaalt. De aanbevelingen zijn gebaseerd op wetenschappelijk bewijs enerzijds, en overige overwegingen, zoals praktijkervaringen van de werkgroepleden, ervaringen en voorkeuren van patiënten, kosten, beschikbaarheid en organisatorische aspecten, anderzijds.
Voor de formulering van ‘sterke’ (onvoorwaardelijke) en ‘zwakke’ (voorwaardelijke) aanbevelingen is de volgende indeling aangehouden (zie tabel 6):
Tabel 6 GRADE Voorkeursformulering sterke / zwakke aanbevelingen
Gradering aanbeveling |
Betekenis |
Voorkeursformulering |
STERK VOOR |
De voordelen zijn groter dan de nadelen voor bijna alle patiënten. Alle of nagenoeg alle geïnformeerde patiënten zullen waarschijnlijk deze optie kiezen. |
We bevelen [interventie] aan. |
ZWAK VOOR |
De voordelen zijn groter dan de nadelen voor een meerderheid van de patiënten, maar niet voor iedereen. De meerderheid van geïnformeerde patiënten zal waarschijnlijk deze optie kiezen. |
Overweeg [interventie], bespreek de voor- en nadelen). |
ZWAK TEGEN |
De nadelen zijn groter dan de voordelen voor een meerderheid van de patiënten, maar niet voor iedereen. De meerderheid van geïnformeerde patiënten zal waarschijnlijk deze optie kiezen. |
Wees terughoudend met [interventie], bespreek de voor- en nadelen). |
STERK TEGEN |
De nadelen zijn groter dan de voordelen voor bijna alle patiënten. Alle of nagenoeg alle geïnformeerde patiënten zullen waarschijnlijk deze optie kiezen. |
We bevelen [interventie] niet aan. |
Methode: economische analyse
Het doel van de economische evaluatie was om bij te dragen aan de ontwikkeling van de richtlijn door het leveren van bewijs over de kosteneffectiviteit van ECT. Dit werd bereikt door het uitvoeren van een systematische literatuur search naar bestaand economisch bewijs. Systematische literatuur searches naar economisch bewijs zijn uitgevoerd voor ECT bij therapieresistente depressie.
Zoekstrategie
Er werd een systematische literatuur zoekstrategie uitgevoerd om al het relevante bewijs te identificeren. Zoekstrategieën werden beperkt tot economische onderzoeken en Health Technology Assessment Reports, en uitgevoerd in de volgende databases:
- Health Technology Assessment (HTA) database
- NHS Economic Evaluation Database (NHS EED)
- EMBASE
- PsychINFO
- CINAHL
- PubMed
- Cochrane Database of Systematic Reviews (CDSR)
Daarnaast werd Google en Google Scholar doorzocht op onderzoeken welke mogelijk ontbraken in de elektronische databases. Verder werd literatuur in eerdere richtlijnen gecheckt. Enig relevant bewijs vanuit de klinische literatuursearch werd in deze periode aan de Health Economist beschikbaar gesteld. De HTA en NHS EED databases zijn relatief beperkt in omvang, waardoor werd gekozen voor een brede zoekstrategie gebaseerd op een klinische Cochrane review van Peng et al. (2014) gecombineerd met een zoekstrategie van Wilczynski et al. (2004) die speciaal ontwikkeld is voor het identificeren van economische studie.
Selectiestrategie
De volgende selectiecriteria zijn toegepast om vanuit de resultaten van economische searches onderzoeken te selecteren voor nadere evaluatie:
- Richten op patiënten met depressie.
- Volledige economische evaluatie (d.w.z. dat tenminste twee behandelingen met elkaar vergeleken werden in termen van kosten en effecten) gebaseerd op een klinische studie of een modelleringsstudie.
- ECT als een van de armen in de studie.
- Selectiecriteria rond soorten klinische condities, gebruikers van zorg en interventies die worden beoordeeld waren identiek aan die in de klinische literatuur reviews.
- Een voorwaarde voor inclusie van onderzoeken was dat deze voldoende details beschreven over methoden en resultaten en dat de gegevens en de resultaten van het onderzoeken extraheerbaar waren. Dit om het mogelijk te maken om de methodologische kwaliteit van het onderzoeken te beoordelen. Poster presentaties en abstracts werden geëxcludeerd.
Beschrijving van de resultaten en conclusies
Het economisch bewijs dat is geselecteerd in deze module is apart weergegeven.
Literatuur
Gevers, J.K.M., & Aalst, A. van (1998). De rechter en het medisch handelen (3e druk). Deventer: Kluwer.
Higgins, J.P.T., Green, S., & Cochrane Collaboration (2008). Cochrane handbook for systematic Reviews of interventions. Chichester, England/Hoboken, NJ: Wiley-Blackwell.
[1] GRADE: Grading of Recommendations Assessment, Development and Evaluation
[2] Het blinderen van deelnemers en therapeuten is in deze richtlijn niet meegenomen in de beoordeling van studies rond psychosociale interventies, omdat blinderen van de deelnemers en therapeuten niet goed mogelijk is bij deze interventies.