Lichamelijk onderzoek bij duizeligheid
Uitgangsvraag
Welk lichamelijk onderzoek moet men minimaal uitvoeren alvorens over te gaan naar aanvullend diagnostisch onderzoek?
Aanbeveling
Verricht bij iedere patiënt met duizeligheid ouder dan 70 jaar:
- een Dix–Hallpikemanoeuvre en, indien negatief, een supine roll test;
- een orthostatische hypotensie meting (bloeddruk, polsfrequentie);
- oogbewegingsonderzoek;
- onderzoek van het looppatroon;
Verricht, bij verdenking op een perifeer vestibulaire uitval:
- een head impulse test en/of een head shake test;
- bij oorsymptomen: stemvorkproef volgens Weber en otoscopie;
Verricht bij verdenking op een neurologische aandoening:
- een uitgebreid klinisch neurologisch onderzoek (onderzoek van hersenzenuwen, motoriek sensibiliteit, coördinatie en reflexen), inclusief een head impulse test en/of een head shake test.
Verricht bij verdenking op een cardiovasculaire aandoening:
- uitgebreid lichamelijk onderzoek cor/pulmones (inclusief ritme-beoordeling en vullingsstatus).
Overwegingen
Hieronder volgt een uitleg waarom en wanneer bepaalde onderzoeken dienen te worden uitgevoerd. In de aanverwant 'Beschrijving van de uitvoering van lichamelijk onderzoek' is beschreven hoe de onderzoeken adequaat uitgevoerd kunnen worden (zie ook Goebel, 2001).
Dix–Hallpikemanoeuvre (kiepproef)
- Waarom: BPPD komt veel voor bij ouderen, maar bij ouderen is de anamnese niet altijd typisch (Oghalai et al, 2000).
- Wanneer: bij iedere oudere patiënt met duizeligheid.
Supine roll test
- Waarom: als er geen sprake is van posterieure kanaal BPPD (Dix-Hallpikemanoeuvre is negatief), is het mogelijk dat er sprake is van een horizontale kanaal BPPD. Hoewel dit laatste niet vaak voorkomt, is het zeer eenvoudig te testen met een supine roll test.
- Wanneer: bij iedere oudere patiënt met duizeligheid bij wie de Dix-Hallpikemanoeuvre negatief is.
Orthostatische hypotensie meting
- Waarom: orthostatische hypotensie komt veel voor bij ouderen (Low, 1997). Bovendien kunnen oudere patiënten orthostatische hypotensie hebben zonder typische klachten, zoals pre-syncope (Arbogast et al, 2009).
- Wanneer: bij iedere oudere patiënt met duizeligheid.
Oogbewegingsonderzoek
- Waarom: het voorkomen van een (spontane) nystagmus, het voorkomen van afwijkende gladde oogvolgbewegingen en afwijkingen bij de saccadische oogvolgbewegingen helpen bij het lokaliseren van afwijkingen. Dit is bij een differentiaaldiagnose van groot belang.
- Wanneer: bij iedere oudere patiënt die zich presenteert met duizeligheid.
Looppatroon
- Waarom: typische afwijkingen in het looppatroon geven aanwijzingen voor de aanwezigheid van of centrale (cerebraal en cerebellair) of perifeer neurologische afwijkingen. Daarnaast kan het looppatroon aanwijzingen geven voor (unilaterale) vestibulaire uitval.
- Wanneer: bij iedere oudere die zich presenteert met duizeligheidsklachten.
Eenvoudige coördinatietest (vingertop –neus, koorddansersgang)
- Waarom: coördinatieproeven geven aanwijzingen voor het al dan niet intact zijn van het cerebrale en cerebellaire motorische systeem, de positiezin en het vestibulair systeem. Lateralisatie geeft aanwijzingen over lokalisatie.
- Wanneer: bij de oudere patiënt met verdenking op een neurologische aandoening.
Head impulse test en head shake test
- Waarom: met de head impulse test (HIT) en de head shake test (HST) kan in de spreekkamer snel een inschatting worden gemaakt of vestibulaire uitval aanwezig is. Bij een evident positieve HIT is een perifeer vestibulaire uitval zeer waarschijnlijk, maar dit is ook mogelijk bij een klein percentage centraal vestibulaire uitval, zoals root entry zone pathologie (infarct) en kan overwogen worden de veelal belastende calorisatie achterwege te laten (Newman-Toker et al, 2008). Een negatieve HIT sluit een perifeer vestibulaire uitval niet uit. Bij de HST wordt door éénzijdige labyrintaire uitval (of door centrale pathologie) het vestibulair geheugen asymmetrisch geladen waardoor na het stoppen van de stimulus een nystagmus naar de aangedane zijde ontstaat, die vaak na enige tijd omkeert.
- Wanneer: bij verdenking op vestibulaire uitval. Omdat beide testen een grote leercurve hebben zijn ze niet altijd betrouwbaar in de poliklinische setting in handen van onervaren onderzoekers.
Een stemvorkproef volgens Weber
- Waarom: de stemvorkproef volgens Weber is een makkelijke methode om snel een inschatting te kunnen maken of er sprake is van éénzijdig gehoorverlies in het 512 Hz bereik. Dit kan richting geven aan de differentiaaldiagnose. Vervolgens dient bij lateralisatie in ervaren handen verder onderzoek in de vorm van de stemvorkproef volgens Rinne (ter differentiatie tussen perceptief en conductief gehoorverlies) en otoscopie plaats te vinden.
- Wanneer: bij iedere oudere patiënt met naast duizeligheid ook gehoorsymptomen.
Otoscopie bij oorsymptomen
- Waarom: otoscopie is bruikbaar ter evaluatie van eventuele middenoor- of gehoorgangspathologie.
- Wanneer: bij de oudere duizelige patiënt met oor- of gehoorsymptomen.
Proef van Romberg
- Waarom: deze test is bruikbaar voor het aantonen van achterstrengstoornissen en in het acute stadium van perifeer vestibulaire uitval. Het is geen test voor cerebellaire stoornissen of langdurige eenzijdige perifere uitval (Erb et al., 1998; Jacobson et al., 2011).
- Wanneer: niet bij de patiënt met chronische duizeligheid.
Visusonderzoek
- Waarom: men dient bedacht te zijn op de aanwezigheid van visusstoornissen. Visusstoornissen veroorzaken niet primair duizeligheidsklachten, maar kunnen met name balansstoornissen versterken.
- Wanneer: visusonderzoek wordt verricht op indicatie, met name bij (verdenking op) balansstoornissen.
Onderbouwing
Achtergrond
Het lichamelijk onderzoek varieert per specialisme. Over een aantal klinische testen bestaat consensus dat deze bijdragen aan het stellen van de juiste diagnose. Echter, niet al deze testen worden door alle specialismen gebruikt. Onder de overwegingen volgt een uitleg waarom en wanneer bepaalde onderzoeken dienen te worden uitgevoerd. In de aanverwant 'Beschrijving van de uitvoering van lichamelijk onderzoek' is beschreven hoe de onderzoeken adequaat uitgevoerd kunnen worden (zie ook Goebel, 2001).
Conclusies
Ad vergelijking head impulse test versus calorisatie
Zeer laag GRADE like |
Sensitiviteit
De sensitiviteit van de head impulse test lijkt ten opzichte van de calorisatie bij patiënten met duizeligheid en vermoeden op perifeer vestibulaire aandoening laag.
Bronnen (Perez et al, 2003; Beynon et al, 1998; Harvey et al, 1997). |
Zeer laag GRADE like |
Specificiteit
De specificiteit van de head impulse test lijkt ten opzichte van de calorisatie bij patiënten met duizeligheid en vermoeden op perifeer vestibulaire aandoening hoog.
Bronnen (Perez et al, 2003; Beynon et al, 1998; Harvey et al, 1997). |
Zeer laag GRADE like |
Positieve predictieve waarde
De positieve predictieve waarde van de head impulse test lijkt ten opzichte van de calorisatie bij patiënten met duizeligheid en vermoeden op perifeer vestibulaire aandoening laag tot redelijk.
Bronnen (Perez et al, 2003; Harvey et al, 1997). |
Ad vergelijking head shake test versus calorisatie
Zeer laag GRADE like |
Sensitiviteit
De sensitiviteit van de head shake test is ten opzichte van de calorisatie bij patiënten met duizeligheid en vermoeden op perifeer vestibulaire aandoening uiteenlopend.
Bronnen (Angeli et al, 2011; Iwasaki et al, 2004; Asawavichiangianda et al, 1999; Tseng et al, 1997). |
Zeer laag GRADE like |
Specificiteit
De specificiteit van de head shake test is ten opzichte van de calorisatie bij patiënten met duizeligheid en vermoeden op perifeer vestibulaire aandoening uiteenlopend.
Bronnen (Angeli et al, 2011; Iwasaki et al, 2004; Asawavichiangianda et al, 1999; Tseng et al, 1997). |
Zeer laag GRADE like |
Positieve predictieve waarde
De positieve predictieve waarde van de head shake test lijkt ten opzichte van de calorisatie bij patiënten met duizeligheid en vermoeden op perifeer vestibulaire aandoening hoog.
Bronnen Angeli et al, 2011 |
Samenvatting literatuur
Ad vergelijking head impulse test versus calorisatie
Drie prospectieve studies (Perez et al, 2003; Beynon et al, 1998; Harvey et al, 1997) onderzochten de waarde van de head impulse test (HIT) ten opzichte van calorisatie.
De volgende patiëntenpopulaties zijn onderzocht: 265 poliklinische patiënten met symptomen van vertigo (Perez et al, 2003), 150 opeenvolgende patiënten met een voorgeschiedenis van evenwichtsstoornis die waren doorverwezen naar de KNO–arts of neuroloog voor een evenwichtsbeoordeling (Beynon et al, 1998) en 105 opeenvolgende patiënten die zich poliklinisch presenteerden voor de evaluatie van hun duizeligheid (Harvey et al, 1997). De drempelwaarde (het verschil in prikkelbaarheid tussen het linker- en rechterkanalensysteem) was voor de calorisatie test respectievelijk 22% (Perez et al, 2003), 25% (Beynon et al, 1998) en 30% (Harvey et al, 1997).
De sensitiviteit van de HIT varieerde van 34% (Beynon et al, 1998) tot 56% (Perez et al, 2003). De specificiteit varieerde van 90% (Perez et al, 2003) tot 100% (Beynon et al, 1998).
De positieve predictieve waarde varieerde van 64% (Harvey et al, 1997) tot 86% (Perez et al, 2003).
Bewijskracht van de literatuur
De bewijskracht voor de uitkomstmaat sensitiviteit, specificiteit en predictieve waarde is met drie niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (bias ten gevolge van geen blindering van outcome assessor) en vanwege een gering aantal patiënten (imprecisie). Bovendien kent het uitvoeren van de HIT een grote leercurve. Omdat de onderzoeken zijn uitgevoerd door ervaren specialisten, is het de vraag of hun onderzoeksresultaten kunnen worden geëxtrapoleerd naar de Nederlandse situatie (indirectheid). De studies onderzochten patiënten met een gemiddelde leeftijd van 50 jaar, dus is het de vraag of de onderzoeksresultaten kunnen worden geëxtrapoleerd naar een populatie van 70+ (indirectheid). De werkgroep heeft besloten het niveau van bewijskracht niet te verlagen voor deze indirectheid.
Ad vergelijking head shake test versus calorisatie
Drie retrospectieve studies (Angeli et al, 2011; Iwasaki et al, 2004; Tseng et al, 1997) en één prospectieve studie (Asawavichiangianda et al, 1999) onderzochten de waarde van de head shake test (HST) ten opzichte van calorisatie.
De volgende patiëntenpopulaties zijn onderzocht: 53 volwassen patiënten met symptomen van vertigo of onbalans gedurende tenminste twee maanden voorafgaand aan presentatie met unilaterale perifere vestibulaire hypofunctie gediagnosticeerd met behulp van de calorisatie test (Angeli et al, 2011), 132 patiënten met balansproblemen (Iwasaki et al, 2004), 258 patiënten met de klacht van vertigo (Tseng et al, 1997) en 1364 opeenvolgende duizelige patiënten (Asawavichiangianda et al, 1999). De drempelwaarde (het verschil in prikkelbaarheid tussen linker en rechter kanalensysteem) was voor de calorisatie test in drie studies 20% (Iwasaki et al, 2004; Asawavichiangianda et al, 1999; Tseng et al, 1997) en in één studie 30% (Angeli et al, 2011).
De sensitiviteit van de HST varieerde van 31% (Angeli et al, 2011) tot 90% (Tseng et al, 1997). De specificiteit varieerde van 53% (Tseng et al, 1997) tot 96% (Angeli et al, 2011).
De positieve predictieve waarde is alleen gerapporteerd door Angeli et al, 2011 en was 97%.
Bewijskracht van de literatuur
De bewijskracht voor de uitkomstmaat sensitiviteit, specificiteit en predictieve waarde is met drie niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (bias ten gevolge van geen blindering van outcome assessor) en vanwege een gering aantal patiënten (imprecisie).
Zoeken en selecteren
Van veel klinische testen is de diagnostische waarde beperkt (Dros et al., 2010). Gezien de beschikbare tijd heeft de werkgroep een keuze moeten maken. Er is besloten om, gezien de meest recente ontwikkelingen en discussies omtrent HIT en HST, een uitgebreide literatuuranalyse hiernaar te verrichten.
Er is een systematische literatuuranalyse uitgevoerd met de volgende twee vraagstellingen:
- Wat is de diagnostische waarde van de head impulse test (HIT) in vergelijking met calorisatie bij patiënten ouder dan 70 jaar met duizeligheid en vermoeden op een perifeer vestibulaire aandoening?
- Wat is de diagnostische waarde van de head shake test (HST) in vergelijking met calorisatie bij patiënten ouder dan 70 jaar met duizeligheid en vermoeden op een perifeer vestibulaire aandoening?
De werkgroep beschouwt voor zowel de HIT en HST een positieve predictieve waarde van 90-100% als hoog, 75 tot 90% redelijk en onder de 75% als laag.
In de database Medline (OVID) is gezocht naar de head impulse test (HIT) en de head shake test (HST). De zoekverantwoordingen zijn weergegeven onder het tabblad verantwoording. De literatuurzoekactie voor de HIT leverde 165 treffers op en voor de HST 214 referenties. Studies die voldeden aan de volgende selectiecriteria zijn opgenomen in de samenvatting van de literatuur: origineel onderzoek; vergelijkend onderzoek, systematische review van vergelijkend onderzoek; vergelijking van de head impulse test of de head shake test versus calorisatie en met de volgende uitkomstmaten: sensitiviteit, specificiteit en positieve predictieve waarde.
Uit de 170 referenties van de HIT werden 17 studies geselecteerd op basis van titel en abstract. Na het lezen van de volledige artikelen werden hiervan uiteindelijk drie studies opgenomen in de literatuuranalyse (Perez et al, 2003; Beynon et al, 1998; Harvey et al, 1997).
Uit de 214 referenties van de HST werden 28 studies geselecteerd op basis van titel en abstract. Na het lezen van de volledige artikelen werden hiervan uiteindelijk vier studies opgenomen in de literatuuranalyse (Angeli et al, 2011; Iwasaki et al, 2004; Asawavichiangianda et al, 1999; Tseng et al, 1997).
Onder de kop evidence tabellen vindt u de redenen van exclusie van de overige studies en de evidencetabellen van de geïncludeerde studies.
Referenties
- Angeli SI, Velandia S, Snapp H. Head-shaking nystagmus predicts greater disability in unilateral peripheral vestibulopathy. American Journal of Otolaryngology Head and Neck Medicine and Surgery 2011;32:522-527.
- Arbogast SD, Alshekhlee A, Hussain Z, et al. Hypotension unawareness in profound orthostatic hypotension. Am J Med 2009;122(6):574-80.
- Asawavichiangianda S, Fujimoto M, Mai M, et al. Significance of Head-shaking Nystagmus in the Evaluation of the Dizzy Patient. Acta Otolaryngol 1999;540:2733.
- Beynon JG, Jani P, Baguley DM. A clinical evaluation of head impulse testing. Clin. Otolaryngol 1998;23:117-122.
- Dros J. Maarsingh OR. Van der Horst HE. Bindels PJ. Ter Riet G. van Weert HC. 2010. Tests used to evaluate dizziness in primary care. CMAJ. 182 (13): E621 E631.
- Edlow JA, Newman-Toker DE, Savitz SI. Diagnosis and initial management of cerebellar infarction. Lancet Neurol 2008;7:951964.
- Erb, DE, Tusa, RJ, Ruffing L, Venuto PJ, Yang SS, Blatt PJ, Pennell P, Herdman SJ. Sensitivity and specificity of simple balance tests in detecting vestibular deficits in dialysis patients who have received gentamicin. Neurology report 1998;22:164-165.
- Freeman R, Wieling W, Axelrod FB, Benditt DG, Benarroch E, Biaggioni I, Cheshire WP, Chelimsky T, et al. Consensus statement on the definition of orthostatic hypotension, neurally mediated syncope and the postural tachycardia syndrome. Clin Auton Res. 2011: 21(2):69-72.
- Goebel JA. The ten-minute examination of the dizzy patient. Seminars in Neurology 2001;21(4):391-398.
- Harvey SA, Wood DJ, Feroah TR. Relationship of the head impulse test and head shake nystagmus in reference to caloric testing. The American Journal of Otology 1997;18:207-213.
- Iwasaki S, Ito K, Abbey K, et al. Prediction of Canal Paresis Using Head-shaking Nystagmus Test. Acta Otolaryngol 2004;124:803-806.
- Jacobson GP, McCaslin DL, Piker EG, Gruenwald J, Grantham S, Tegel L. Insensitivity of the "Romberg test of standing balance on firm and compliant support surfaces" to the results of caloric and VEMP tests. Ear Hear. 2011;32:e1-5.
- Low P. The effect of aging on the autonomic nervous system. In: Low, P. ed. Clinical Autonomic Disorders. Philadelphia: Lippincot-Raven 1997;161-178.
- Newman-Toker DE, Kattah JC, Alvernia JE, et al. Normal head impulse test differentiates acute cerebellar strokes from vestibular neuritis. Neurology 2008;70:2378-2385.
- Oghalai JS, Manolidis S, Barth JL, et al. Unrecognized benign paroxysmal positional vertigo in elderly patients. Otolaryngol Head Neck Surg 2000;122(5):630-4.
- Perez N, Rama-Lopez J. Head- impulse and caloric tests in patients with dizziness. Otology & Neurotology 2003;24:913917.
- Tseng HZ, Chao WY. Head shaking nystagmus: a sensitive indicator of vestibular dysfunction. Clin. Otolaryngol 1997;22:549-552.
Evidence tabellen
Exclusietabel na het lezen van het volledige artikel
Head impulse test
Auteur, jaartal |
Reden van exclusie |
Rohrmeier, 2013 |
Gaat over triple test (spontaneous nystagmus, head-shaking nystagmus, and the head impulse test) |
Kim, 2011 |
Gaat over diagnostische criteria voor bilaterale vestibulopathie |
Batuecas- Caletrio, 2009 |
Geen vergelijkend onderzoek |
Macdougall, 2009 |
Andere vergelijking (video HIT versus search coil HIT) |
Weber, 2009 (review) |
Geen vergelijkend onderzoek |
Weber, 2009 |
Geen vergelijkend onderzoek |
Kessler, 2008 |
Andere vergelijking (SCT HHI versus clinical HHI en calorisatie) |
Mandala, 2008 |
Gaat over 4 bedside tests (head-impulse, head-heave, head-shake, and vibration tests) |
Weber, 2008 |
Geen vergelijkend onderzoek |
Jorns –Haderli, 2008 |
Andere vergelijking (bHIT versus qHIT) |
Ishiyama, 2006 |
Geen vergelijkend onderzoek |
Park, 2005 |
Geen juiste uitkomst: unilateral weakness and aVOR gain asymmetry |
Schubert, 2004 |
Andere vergelijking (diagnose unilaterale vestibulaire hypofunction versus bilaterale vestibulaire hypofunction met head thrust test) |
Schmid, 2001 |
Geen juiste uitkomst: gain of the horizontal vestibulo-ocular reflex and amount of canal paresis |
Head shake test
Auteur, jaartal |
Reden van exclusie |
Kim, 2013 |
Geen vergelijking met calorisatie |
Rohrmeier, 2013 |
Gaat over triple test (spontaneous nystagmus, head-shaking nystagmus, and the head impulse test) |
Kim, 2012 |
Geen vergelijking met calorisatie |
Lee, 2012 |
Geen vergelijking met calorisatie |
Koo, 2011 |
Gaat over vibration-induced nystagmus (VIN) |
Tuunainen, 2011 |
Geen vergelijkend onderzoek |
Dominquez, 2009 (review) |
Geen vergelijking met calorisatie |
Park, 2009 |
Geen juiste uitkomstmaat |
Kim, 2008 |
Geen juiste uitkomstmaat: wel of niet duizelig |
Park, 2008 |
Geen juiste uitkomstmaat: slow-phase eye velocities, SPVs |
Choi, 2007 |
Gaat over herstel van vestibulaire onbalans na vestibulaire neuritis tijdens follow-up tot 1 jaar. |
Gimeno – Vilar, 2007 |
Geen juiste uitkomstmaat |
Guidetti, 2006 |
Andere vergelijking: direct observation, Frenzel’s glasses and videonystagmoscopy |
Nuti, 2005 |
Andere vergelijking: mastoid vibration test versus calorisatie |
Perez, 2004 |
Andere vergelijking: monophasic versus biphasic HST |
Guidetti, 2002 |
Geen vergelijking met calorisatie |
Katsarkas, 2000 |
Geen vergelijking met calorisatie |
Asawavichianginda, 1997 |
Dezelfde studiepopulatie als 1999 en vergelijking met ‘normale controle groep’ |
Goebel, 1995 |
Andere vergelijking: head-shake and rotational chair testing |
Fujimoto, 1993 |
Dezelfde studiepopulatie als Asawavichiangianda, 1999 |
Hall, 1992 |
Geen juiste uitkomstmaat |
Burgio, 1991 |
Geen vergelijking met calorisatie |
Jacobsen, 1990 (review) |
Andere vergelijking: HSN met ENG (geen onderscheid in calorisatie) en/of rotary chair test |
Takahashi, 1990 |
Geen juiste uitkomstmaat |
Research question: head impulse test versus calorisatie
Study reference |
Study characteristics |
Patient characteristics |
Index test (test of interest) |
Reference test
|
Follow-up |
Outcome measures and effect size |
Comments |
Perez, 2003 |
Type of study: Open and prospective study
Setting: University of Navarra, tertiary centre
Country: Spain
Source of funding: Not reported |
Inclusion criteria: Outpatients referred to department with symptoms of vertigo. Caloric test and head impulse test on same day
Exclusion criteria: Not reported
N= 265
Mean age ± SD: 50.2 years (95% CI 47.75 – 53.37)
Sex: % M / % F 49.8% M / 50.2% F |
Describe index test: Head impulse test
Cut-off point(s): Positive (pathological) when refixation saccades were observed in at least two of three repetitions. |
Describe reference test: Bithermal caloric testing
Cut-off point(s): Normal when difference in canal paresis was less than 22% and directional preponderance less than 28%
|
Endpoint of follow-up: Both tests were performed on all patients the same day.
For how many participants were no complete outcome data available? None
|
Head impulse test: Sensitivity: 56%
Specificity: 90%
Positive predictive value: 86%
Negative predictive value: 65%
|
Authors conclusion: HIT and caloric test are redundant methods. |
Beynon, 1998 |
Type of study: Prospective, observational study
Setting: Addenbrooke’s hospital, Cambridge
Country: United Kingdom
Source of funding: Not reported |
Inclusion criteria: Series of patients with a history of balance disorder who were referred for balance assessment by otolaryngologist and series of patients in neuro –otology clinic referred for balance function testing
Exclusion criteria: Not reported
N= 150
Mean age ± SD: 50.9 years ± 13.7 (13 – 76)
Sex: % M / % F Not reported
Other important characteristics: Diagnostic categories: -unilateral vestibular schwannoma N=42 -vestibular neuronitis N=6 -Meniere disease N=18 -no clear diagnosis N=84 |
Describe index test: Head impulse test
Cut-off point(s): Positive when at least two out of three turns had to show a drift in direction of gaze followed by a saccadic recovery. |
Describe reference test:
Bithermal caloric testing
Cut-off point(s): Upper limit of normal asymmetries is 25%. |
Endpoint of follow-up: Not reported.
For how many participants were no complete outcome data available? None.
|
Head impulse test: Sensitivity: 34%
Specificity: 100%
Positive predictive value: NR
Negative predictive value: NR
|
Authors conclusion: the test does not detect mild or moderate vestibular weakness but is very sensitive to the presence of severe paresis. HIT will not replace caloric testing but is a very useful adjunct to it. |
Harvey, 1997 |
Type of study: Prospective
Setting: Outpatient academic tertiary referral center
Country: USA
Source of funding: Not reported |
Inclusion criteria: Outpatient presented for evaluation of dizziness between Jan 1 1993 and May 31 1994
Exclusion criteria: Bilateral vestibular weakness on caloric testing (reason: inability of HSN to detect bilateral vestibular weakness)
N= 105
Mean age ± SD: 52.1 years (13 – 87)
Sex: % M / % F 33% M / 67% F |
Describe index test: Head impulse test (HIT) and head shake nystagmus (HSN)
Cut-off point(s): HIT: abnormal when eyes drifted with the head off the stationary target and compensatory refixation saccades were necessary to reset visual fixation on examiner’s nose.
HST: abnormal with at least three beats of well –defined nystagmus. |
Describe reference test: Bithermal caloric testing
Cut-off point(s): Canal paresis (positive caloric result) was considered present if an asymmetry of > 30% was present (upper limit of normal is 30%). |
Endpoint of follow-up: Not reported.
For how many participants were no complete outcome data available? None.
|
Head impulse test / head shake nystagmus: Sensitivity: 35% / 35%
Specificity: 95% / 92%
Positive predictive value: 64% / 50% In combination:80%
Negative predictive value: 86% / 86% In combination: 88% |
Authors conclusion: low sensitivity renders both tests inadequate as screening tool for peripheral vestibular disease based on caloric results. |
Research question: head shake test versus calorisatie
Study reference |
Study characteristics |
Patient characteristics |
Index test (test of interest) |
Reference test
|
Follow-up |
Outcome measures and effect size |
Comments |
Angeli, 2011 |
Type of study: Retrospective case -control
Setting: Academic tertiary referral center
Country: USA
Source of funding: Not reported.
|
Inclusion criteria: 1)18 years or older 2) symptoms of vertigo or disequilibrium for at least 2 months before presentation 3) unilateral or asymmetric peripheral vestibular hypofunction defined by caloric test of the VNG between January 2006 and December 2008. 4) complete HSN and VNG tests
Exclusion criteria: Conditions that may impair or contribute to their disability beyond unilateral peripheral vestibular hypofunction such as BPPV, bilateral peripheral hypofunction, central nervous system disease, and musculoskeletal or visual impairment.
N= 53
Median age (range): 57 (24-85) years Sex: 21 men and 32 women |
Describe index test: Head shaking nystagmus.
All subjects were examined with Frenzel's lenses in partial darkness.
Cut-off point(s): A positive HSN test was defined as the presence of at least 3 beats of nystagmus after 30 cycles of passive head rotation at a rate of 1 to 2 Hz with head tilted 30° forward in the plane of the horizontal semicircular canal. The maximum slow phase velocity of nystagmus was calculated for each set of tests and then analyzed using the manufacturer's normative data. |
Describe reference test: Bithermal caloric test
Cut-off point(s): Abnormal caloric testing was considered diagnostic of unilateral canal paresis when the interaural difference in nystagmus response (degrees per second of the slow phase velocity) for the 2 temperatures was 30% or greater. |
Endpoint of follow-up: Not reported.
For how many participants were no complete outcome data available? None. |
Head shake test:
Sensitivity: 31%
Specificity: 96%
Positive predictive value: 97%
Negative predictive value: not reported.
|
Authors conclusion: The HSN has sufficient sensitivity to be used as screening test of uncompensated vestibulopathy in this series. However, a negative HSN alone does not rule out the diagnosis of peripheral vestibular dysfunction. |
Iwasaki, 2004 |
Type of study: Retrospective cohort
Setting: General hospital
Country: Japan
Source of funding: Not reported. |
Inclusion criteria: Patients with complaints of balance problems.
Exclusion criteria: Not reported.
N= 132
Median age ± SD: 56 ± 16 years
Sex: 49 men and 83 women |
Describe index test: Head shaking nystagmus using electrony-stagmography with Frenzel's glasses.
Cut-off point(s): HSN was present when (i) at least three beats of nystagmus within 5s; (ii) a latency from the end of head-shaking of no more than 5 s; and (iii) a slow-phase eye velocity of at least 2.5 degrees/s or more than 5 degrees per second in patients with a spontaneus nystagmus |
Describe reference test: Bithermal caloric test
Cut-off point(s): Normal limit of CP is 20%. |
Endpoint of follow-up: Not reported.
For how many participants were no complete outcome data available? None. |
Head shake test:
Sensitivity: 66%
Specificity: 77%
Positive predictive value: Not reported.
Negative predictive value: Not reported. |
Authors conclusion: the HSN test is not very sensitive but it is still acceptable as one of the screening tests available for detecting asymmetrical vestibular dysfunction. |
Asawavichiangianda, 1999 |
Type of study: Prospective cohort study
Setting: General hospital
Country: Canada
Source of funding: Supported by an educational grant from the Thailand Ministry of Health and by an educational grant from the Japan Ministry of Education. |
Inclusion criteria: Consecutive patients assessed for dizziness
Exclusion criteria: Not reported
N= 1364
Median age ± SD: Not reported
Sex: Not reported. |
Describe index test: Head shaking nystagmus during ENG testing (both active and passive)
Cut-off point(s): Present if an evoked horizontal nystagmus was identified that increased in frequency and/or attained a slow-phase velocity >5°/s above any preexistent spontaneous nystagmus in the upright position. |
Describe reference test: Bithermal caloric test
Cut-off point(s): R/L excitability difference > 20% |
Endpoint of follow-up: Not reported.
For how many participants were no complete outcome data available? Not reported. |
Head shake test:
Sensitivity: 50.2%
Specificity: 73.2%
Positive predictive value: Not reported.
Negative predictive value: Not reported. |
Authors conclusion: HSN is a simple bedside test that complements other aspects of the formal otoneurological examination. A positive test is highly suggestive for underlying vestibular pathology, although not diagnostic in itself. A negative head-shake test, however, does not necessarily exclude pathology. |
Tseng, 1997 |
Type of study: Cohort
Setting: University hospital
Country: Taiwan
Source of funding: Not reported. |
Inclusion criteria: Consecutive patients with the complaint of vertigo undergoing vestibular function tests between August 1992 and July 1994
Exclusion criteria: Not reported.
N= 258
Median age ± SD: 14-79 years (peak in 6th and 7th decade)
Sex: 97 men and 161 women |
Describe index test: Head shaking nystagmus (passive)
Cut-off point(s): Any nystagmus more than 6 degrees /s. 1. Deficiency: when post-shaking nystagmus immediately appears, lasting for 5-15s, then diminishes gradually. 2. Recovery: as post- shaking nystagmus does not appear until about 10s later and lasts for 20s or more. |
Describe reference test: Bithermal caloric test
Cut-off point(s): Normal limit of CP at 20% |
Endpoint of follow-up: Not reported.
For how many participants were no complete outcome data available? None. |
Head shake test:
Sensitivity: 90%
Specificity: 53%
Positive predictive value: Not reported.
Negative predictive value: Not reported. |
Authors conclusion: HSN could be used as a screening test for dizzy patients. |
Table of quality assessment
(The criteria used in this checklist are adapted from: Whiting P, Rutjes AW, Dinnes J et al. (2003). Development and validation of methods for assessing the quality of diagnostic accuracy studies. Health Technology Assessment 8: 1–234, following guidance from the Cochrane Collaboration only 11 items are included)
Research question: head impulse test versus calorisatie
Study reference
(first author, year of publication) |
Was the spectrum of patients representative of the patients who will receive the test in practice?
yes/ no/ unclear |
Is the reference standard likely to correctly classify the target condition?
yes/ no/ unclear |
Is the time period between reference standard and index test short enough to be reasonably sure that the target condition did not change between the two tests?
yes/ no/ unclear |
Did the whole sample or a random selection of the sample, receive verification using a reference standard?
yes/ no/ unclear |
Did patients receive the same reference standard irrespective of the index test result?
yes/ no/ unclear |
Was the reference standard independent of the index test (i.e. the index test did not form part of the reference standard)?
yes/ no/ unclear |
Were the index test results interpreted without knowledge of the results of the reference standard and vice versa?
yes/ no/ unclear |
Were the same clinical data available when test results were interpreted as would be available when the test is used in practice?
yes/ no/ unclear |
Were uninterpretable/ intermediate (unclear) test results reported?
yes/ no/ unclear |
Were withdrawals from the study explained?
yes/ no/ unclear |
Kessler, 2008 |
Yes |
Yes |
Yes |
Whole sample |
Yes |
Yes |
Unclear |
Yes |
Not applicable |
Not applicable |
Perez, 2003 |
Yes |
Yes |
Yes |
Whole sample |
Yes |
Yes |
No |
Yes |
Not applicable |
Not applicable |
Beynon, 1998 |
Yes |
Yes |
Yes |
Whole sample |
Yes |
Yes |
No |
Yes |
Not applicable |
Not applicable |
Harvey, 1997 |
Yes |
Yes |
Yes |
Whole sample |
Yes |
Yes |
Yes |
Yes |
Not applicable |
Not applicable |
Research question: head shake test versus calorisatie
(The criteria used in this checklist are adapted from: Whiting P, Rutjes AW, Dinnes J et al. (2003). Development and validation of methods for assessing the quality of diagnostic accuracy studies. Health Technology Assessment 8: 1–234, following guidance from the Cochrane Collaboration only 11 items are included)
Study reference
(first author, year of publication) |
Was the spectrum of patients representative of the patients who will receive the test in practice?
yes/ no/ unclear |
Is the reference standard likely to correctly classify the target condition?
yes/ no/ unclear |
Is the time period between reference standard and index test short enough to be reasonably sure that the target condition did not change between the two tests?
yes/ no/ unclear |
Did the whole sample or a random selection of the sample, receive verification using a reference standard?
yes/ no/ unclear |
Did patients receive the same reference standard irrespective of the index test result?
yes/ no/ unclear |
Was the reference standard independent of the index test (i.e. the index test did not form part of the reference standard)?
yes/ no/ unclear |
Were the index test results interpreted without knowledge of the results of the reference standard and vice versa?
yes/ no/ unclear |
Were the same clinical data available when test results were interpreted as would be available when the test is used in practice?
yes/ no/ unclear |
Were uninterpretable/ intermediate (unclear) test results reported?
yes/ no/ unclear |
Were withdrawals from the study explained?
yes/ no/ unclear |
Angeli, 2011 |
Yes |
Yes |
Yes |
Whole sample |
Yes |
Yes |
Yes |
Yes |
Not applicable |
Not applicable |
Iwasaki, 2004 |
Yes |
Yes |
Yes |
Whole sample |
Yes |
Yes |
Unclear |
Yes |
Not applicable |
Not applicable |
Asawavichiangianda, 1999 |
Yes |
Yes |
Yes |
Whole sample |
Yes |
Yes |
Unclear |
Yes |
Not applicable |
Not applicable |
Tseng, 1997 |
Yes |
Yes |
Yes |
Whole sample |
Yes |
Yes |
No |
Yes |
Not applicable |
Not applicable |
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 01-02-2021
Laatst geautoriseerd : 01-05-2015
Geplande herbeoordeling : 06-02-2025
Uiterlijk in 2019 bepaalt het bestuur van de NVNKO of deze richtlijn nog actueel is. Zo nodig wordt een nieuwe werkgroep geïnstalleerd om de richtlijn te herzien. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.
De NVNKO is als houder van deze richtlijn de eerstverantwoordelijke voor de actualiteit van deze richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijk verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de eerstverantwoordelijke over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.
Algemene gegevens
De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door het Kennisinstituut van Medisch Specialisten (www.kennisinstituut.nl) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).
Doel en doelgroep
Doel
Het doel van de richtlijn is duidelijkheid en uniformiteit te creëren voor behandelaars over de diagnostiek bij en de behandeling van de oudere patiënt met duizeligheidsklachten in de tweede lijn. De richtlijn beoogt ook patiënten te informeren over wat zij kunnen verwachten van de zorg bij duizeligheid.
Specifieke doelen zijn:
- het tijdig achterhalen van de oorzaak(en) van duizeligheid;
- het adequaat behandelen van duizeligheid;
- voorkomen van overbodige diagnostiek en medicatie;
- het bevorderen van gerichte verwijzing tussen de verschillende betrokken disciplines rondom de zorg aan de duizelige patiënten;
- het geven van adequate patiëntenvoorlichting.
Doelgroep
De richtlijn beoogt een praktisch handvat te bieden aan behandelaars in de tweede lijn van de oudere patiënt met duizeligheid, zoals KNO-artsen, neurologen, klinisch geriaters, internisten ouderengeneeskunde, cardiologen, radiologen, fysiotherapeuten en psychiaters.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2013 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met duizeligheid bij ouderen te maken hebben. De werkgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname. De werkgroep werkte gedurende anderhalf jaar aan de totstandkoming van de richtlijn.
De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.
-
Dr. Tj. D. Bruintjes, KNO -arts, Gelre Ziekenhuizen, Apeldoorn (voorzitter)
-
Drs. C.M. Aalten, klinisch geriater, Ziekenhuis St. Jansdal, Harderwijk
-
Dr. W.P.A. Kelders, KNO –arts, Havenziekenhuis en Erasmus MC, Rotterdam
-
Drs. S.L.E. Lambooij, internist ouderengeneeskunde, Maxima Medisch Centrum, Eindhoven
-
Dr. R.B. van Leeuwen, neuroloog, Gelre ziekenhuizen, Apeldoorn
-
Dr. W.I.M. Verhagen, neuroloog, Canisius -Wilhelmina Ziekenhuis, Nijmegen
Met ondersteuning van:
-
Drs. B.S. Niël–Weise, arts-microbioloog (n.p.), senior adviseur Kennisinstituut van Medisch Specialisten (tot augustus 2014)
-
Drs. D. Leereveld, junior adviseur Kennisinstituut van Medisch Specialisten
Met dank aan:
-
mw. B.C. Harmeling- van der Wel, fysiotherapeut, Erasmus MC, Rotterdam
-
mw. L. den Boeft, fysiotherapeut, Amaris Gooizicht, Hilversum
-
mw. N. Schutter, psychiater, Zorginstelling Mentrum, Ouderenkliniek, Amstelveen
-
dhr. J. Dorgelo, radioloog, Medisch Centrum Leeuwarden, Leeuwarden
-
mw. J. Dros, huisarts- onderzoeker, Academisch Medisch Centrum, Amsterdam
-
Mw. E.S. van der Scheer -Horst voor de vraagstelling ‘Het effect van fysiotherapie bij patiënten met duizeligheidsklachten ten gevolge van tweezijdige vestibulaire uitval’.
Belangenverklaringen
De werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste vijf jaar een (financieel ondersteunde) betrekking onderhielden met commerciële bedrijven, organisaties of instellingen die in verband staan met het onderwerp van de richtlijn. Tevens is navraag gedaan naar persoonlijke financiële belangen, belangen door persoonlijke relaties, belangen d.m.v. reputatiemanagement, belangen vanwege extern gefinancierd onderzoek, en belangen door kennisvalorisatie. De belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten, een overzicht vindt u hieronder:
Werkgroep-lid |
Functie |
Nevenfuncties |
Persoonlijke financiële belangen |
Persoonlijke relaties |
Reputatie -management |
Extern gefinancierd onderzoek |
Kennis -valorisatie |
Overige belangen |
Bruintjes |
KNO arts, Gelre Ziekenhuizen Apeldoorn |
Geen |
Geen |
Geen |
Duizeligheids-centrum Apeldoorn |
Geen |
Geen |
Geen |
Aalten |
Klinisch geriater Ziekenhuis St. Jansdal, 1 dag/week detachering GGZ Centraal Intramuraal Ouderenpsychiater |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Kelders |
KNO arts, Havenziekenhuis (0,8 fte) KNO arts, Erasmus MC (0,2 fte) |
Lid commissie Kwaliteit van zorg (vacatiegelden) Medisch adviseur Commissie Menière, Nederlandse Vereniging van Slechthorenden (onbetaald) |
Geen |
Geen |
Medisch adviseur Commissie Menière, Nederlandse Vereniging van Slechthorenden (onbetaald) |
Geen |
Geen |
Geen |
Van Leeuwen |
Neuroloog, Gelre Ziekenhuizen Apeldoorn |
Lid Medisch Tuchtcollege Zwolle (onkostenvergoeding) Waarnemend lid medisch Tuchtcollege Eindhoven (onkosten -vergoeding). Arbiter Scheidsgerecht gezondheidszorg (betaald) Organisator Raakvlakkensymposia (betaald) |
Geen |
Geen |
Duizeligheids-centrum Apeldoorn |
Geen |
Geen |
Geen |
Verhagen |
Neuroloog, CWZ (1,0 fte) |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Lambooij |
Internist ouderen geneeskunde, Maxima Medisch Centrum |
Richtlijncommissie Dementie (vacatiegelden) |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Inbreng patiëntenperspectief
Er werd geprobeerd aandacht te besteden aan het patiëntenperspectief door een focusgroep te organiseren. Helaas is het voor de oudere patiëntenpopulatie lastig om een bijeenkomst bij te wonen, waardoor het niet is gelukt om een focusgroep te organiseren. Door middel van een enquête die werd uitgedeeld op de verschillende poliklinieken van de werkgroepleden, is geprobeerd om het patiëntenperspectief alsnog mee te nemen in de richtlijn. Hierop zijn slechts enkele reacties binnengekomen en zonder relevante inbreng voor de richtlijn. Wanneer de richtlijn herzien gaat worden, is een uitgebreidere methode om een enquete af te nemen, bijvoorbeeld bij patiënten thuis of via de NPCF, een optie.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. Er is gekeken of de aanbevelingen zich lenen voor het opstellen van indicatoren, maar dit is in deze richtlijn niet mogelijk.
Werkwijze
Knelpuntenanalyse
Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitter van de werkgroep en de adviseur de knelpunten. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door Nederlandse Vereniging voor Fysiotherapie in de Geriatrie (NVFG), Nederlandse Internisten Vereniging (NIV)–sectie ouderengeneeskunde, Nederlandse Vereniging van Klinische Geriatrie (NVKG), Nederlandse Vereniging van Psychiatrie (NVvP), Nederlandse Vereniging van Radiologie (NVvR), Nederlandse Vereniging van Neurologie (NVN), Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG), Achmea, CZ en CSO ouderenorganisaties via een invitational conference georganiseerd door de NVKNO.
Uitgangsvragen en uitkomstmaten
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de voorzitter en de adviseur concept-uitgangsvragen opgesteld. Deze zijn met de werkgroep besproken waarna de werkgroep de definitieve uitgangsvragen heeft vastgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang als cruciaal, belangrijk en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep, voor zover mogelijk, wat zij voor een bepaalde uitkomstmaat een klinisch relevant verschil vond, dat wil zeggen wanneer de verbetering in uitkomst een verbetering voor de patiënt is.
Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur
Er werd eerst oriënterend gezocht naar bestaande buitenlandse richtlijnen via Medline (OVID), de databases van het Guidelines International Network (GIN), de Kwaliteitskoepel en Trip-database (32 referenties, vanaf 2000). Vervolgens werd voor de afzonderlijke uitgangsvragen aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekactie of gebruikte trefwoorden van de zoekactie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in het hoofdstuk van desbetreffende uitgangsvraag.
Kwaliteitsbeoordeling individuele studies
Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de methodologische checklijsten.
Samenvatten van de literatuur
De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs
A) Voor interventievragen
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADEmethode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/) (Atkins et al, 2004).
B) Voor vragen over waarde diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose
Bij dit type vraagstelling kan GRADE (nog) niet gebruikt worden. De bewijskracht van de conclusie is bepaald volgens de gebruikelijke EBRO-methode (van Everdingen et al, 2004).
Formuleren van de conclusies
Voor vragen over waarde diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose is het wetenschappelijke bewijs samengevat in een of meerdere conclusie, waarbij het niveau van het meest relevante bewijs is weergegeven.
Bij interventievragen verwijst de conclusie niet naar één of meer artikelen, maar wordt getrokken op basis van alle studies samen (body of evidence). Hierbij maakten de werkgroepleden de balans op van elke interventie. Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen.
Overwegingen
Voor een aanbeveling zijn naast het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk, zoals de expertise van de werkgroepleden, patiëntenvoorkeuren, kosten, beschikbaarheid van voorzieningen of organisatorische zaken. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld onder het kopje ‘Overwegingen’.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven een antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen.
Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag.
Indicatorontwikkeling
Gelijktijdig met het ontwikkelen van de conceptrichtlijn werden er interne kwaliteitsindicatoren ontwikkeld om het toepassen van de richtlijn in de praktijk te volgen en te versterken. Meer informatie over de methode van indicatorontwikkeling is op te vragen bij het Kennisinstituut van Medisch Specialisten (secretariaat@kennisinstituut.nl).
Kennislacunes
Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is. Een overzicht van aanbevelingen voor nader/vervolg onderzoek staat in de bijlage Kennislacunes.
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd.
Implementatie
In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren.
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.