Drugsmisbruik in het kader van rijgeschiktheidskeuringen

Initiatief: NVvP Aantal modules: 12

Achtergrond en juridische basis van vraagstelling CBR bij drugsmisbruik

Uitgangsvraag

Wat is de achtergrond en juridische basis van onderzoek naar drugsmisbruik in het kader van rijgeschiktheidskeuringen?

Aanbeveling

Stel u op de hoogte van de achtergrond en actuele juridische context rond onderzoek naar drugsmisbruik in het kader van rijgeschiktheid.

 

Beoordeel voorafgaand aan een onderzoek naar rijgeschiktheid in opdracht van het CBR of u voldoende onafhankelijk, onpartijdig en deskundig bent. Met onafhankelijk en onpartijdig wordt in dit kader bedoeld: 1) u bent niet de behandelend psychiater van betrokkene, 2) u bent niet in dienst van het CBR, 3) u bent niet onderworpen aan enige vorm van beïnvloeding of correctie van het oordeel vanuit het CBR en 4) u heeft geen andere relatie met de betrokkene.

 

Volg periodiek de relevante (geaccrediteerde) nascholing(en) om deskundigheid op het gebied van onderzoek in het kader van rijgeschiktheidskeuringen op peil te houden.

 

Verricht per jaar minimaal 20 onderzoeken naar drugsmisbruik in het kader van rijgeschiktheidskeuringen, waarvan minimaal een derde in het kader van de mededelingenprocedure, teneinde de vereiste vaardigheden op peil te houden.

Overwegingen

Inleiding

Bij een vermoeden van rijden onder invloed van drugs, zal de politie de betrokkene vorderen om zijn medewerking te verlenen aan een bloedonderzoek. Het bloed van de betrokkene zal dan naar het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) worden gestuurd voor onderzoek. Op basis van dit onderzoek kan worden vastgesteld of betrokkene drugs heeft gebruikt, en zo ja welke drugs betrokkene heeft gebruikt en wat de concentratie was in het (gehemolyseerd) (vol) bloed. Voor verschillende soorten drugs zijn grenswaarden bepaald voor de maximaal toegestane concentratie in het bloed bij verkeersdeelname.

 

Wegenverkeerswet

In Nederland stelt de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw) in artikel 111 dat een rijbewijs slechts wordt afgeven door de RDW (voorheen: Rijksdienst voor het Wegverkeer) als de aanvrager beschikt over voldoende rijvaardigheid en geschiktheid.[1] Het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) toetst zowel de rijvaardigheid (theorie- en rijexamen) als de lichamelijke en geestelijke geschiktheid (rijgeschiktheid). Het CBR is, net als de RDW, een zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) dat verantwoording aflegt aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat. Dit laat onverlet dat indien het CBR besluit een aanvrager geen rijbewijs te verlenen dan wel een reeds verleend rijbewijs te schorsen of ongeldig te verklaren, de betrokkene tegen zo’n besluit bezwaar kan maken bij het CBR en, vervolgens, in beroep en hoger beroep kan gaan (bij de bestuursrechter).

 

Maatregelen

Bestuurders die onder invloed van drugs worden aangehouden, kunnen door de politie bij het CBR worden gemeld. Het CBR kan de bestuurder verplichten een onderzoek te laten ondergaan door een psychiater (zie www.cbr.nl). Dit alles naast de mogelijke strafrechtelijke maatregelen die vanuit justitie kunnen worden opgelegd. Omdat de door het CBR opgelegde bestuursrechtelijke maatregelen volgens de rechter geen strafrechtelijke aanklacht (i.c. criminal charge) vormen, waardoor de betrokkene tweemaal voor hetzelfde feit zou worden bestraft, kunnen het CBR en justitie naast elkaar maatregelen opleggen bij rijden onder invloed van middelen. [2]

 

Personen van wie het CBR het rijbewijs ongeldig heeft verklaard na een onderzoek door een psychiater of door het weigeren mee te werken aan de opgelegde maatregel, worden, wanneer zij weer in het bezit willen komen van een geldig rijbewijs, ook door het CBR verwezen voor een onderzoek door een psychiater. Dit geldt eveneens voor diegenen die bij de aanvraag van een verklaring van geschiktheid hebben aangegeven de laatste vijf jaar een drugsprobleem te hebben gehad.

 

Sinds 1 juni 2011 bestaat ook de zogenoemde ‘recidiveregeling’ (art 123b Wvw), naast bovengenoemde bestuursrechtelijke maatregelen die het CBR kan opleggen, en de strafmaatregelen (boete, ontzegging, gevangenis) die de strafrechter kan opleggen. Op grond van deze regeling wordt het rijbewijs bij twee veroordelingen voor rijden onder invloed binnen vijf jaar bij de tweede veroordeling of het niet meewerken aan een speekselanalyse of bloedonderzoek van rechtswege volledig ongeldig. De betrokken persoon zal door middel van theorie- en praktijkexamen zijn rijbewijs opnieuw moeten zien te behalen. Daarbij dient hij ook een aanvraag voor een verklaring van geschiktheid in te dienen en kan het CBR de persoon naar een psychiater verwijzen.

 

Toetsing van rijgeschiktheid

Het CBR kent voor het toetsen van de rijgeschiktheid twee procedures:

  1. Mededelingenprocedure[3]: Voor personen met een geldig rijbewijs, die wegens een vermoeden van ongeschiktheid vanwege drugsgebruik door de politie bij het CBR zijn gemeld door middel van een mededeling op grond van artikel 130 Wvw. Criteria die tot zo’n vermoeden kunnen leiden, zijn neergelegd in de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011. Ontvangt het CBR een dergelijke mededeling dan zal het CBR de betrokkene voor onderzoek naar een psychiater verwijzen.  De psychiater screent op de stoffen die in de mededeling staan genoemd.
  2. Gezondheidsverklaringsprocedure (voorheen Eigen verklaringprocedure): Voor personen bij wie het rijbewijs in het verleden is gevorderd maar die het drugsmisbruik inmiddels gestaakt hebben en menen weer aanspraak te kunnen maken op dat rijbewijs. Deze procedure wordt ook gehanteerd bij personen die zelf aangeven dat ze een drugsprobleem hebben of hebben gehad en het rijbewijs willen gaan verwerven of verlengen. Omdat drugsmisbruik neigt tot recidiveren kunnen betrokkenen eerst nog een in tijd beperkt rijbewijs krijgen. Deze termijnbeperking kan één of drie jaar zijn. Betrokkenen sturen een zogenoemde gezondheidsverklaring (voorheen Eigen verklaring) in en worden dan door het CBR verwezen naar een psychiater.

 

Normen

In beide onderzoeken is de vraag of de persoon in kwestie rijgeschikt is voor het besturen van motorvoertuigen. De normen waaraan het CBR de rijgeschiktheid toetst zijn neergelegd in de bijlage bij de Regeling eisen geschiktheid 2000. De normen in deze regeling komen tot stand op basis van adviezen van de Gezondheidsraad, externe deskundigen en de minimumnormen in Annex III van de Richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende het rijbewijs (derde Europese richtlijn). Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) zijn de normen in de Regeling eisen geschiktheid 2000 bindend. [4] Het CBR kan en mag bij zijn besluiten daar niet van afwijken.

 

In hoofdstuk 8 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 staan de normen bij het gebruik van drugs. Deze norm is gebaseerd op een advies van de Gezondheidsraad uit 1994 (Gezondheidsraad, Medische Rijgeschiktheid. Herziening advies 1985, Den Haag: Gezondheidsraad, 1994). Paragraaf 8.8 van deze regeling (zie kader) stelt dat bij personen bij wie misbruik van psychoactieve middelen is vastgesteld, waaronder misbruik van drugs, ongeschikt zijn voor ieder rijbewijs totdat aannemelijk en aantoonbaar is dat zij het misbruik één jaar hebben gestaakt.

Dat betekent dat als er sprake is van drugsmisbruik, het rijbewijs door het CBR ongeldig wordt verklaard, dan wel er geen verklaring van geschiktheid wordt afgegeven en geen rijbewijs kan worden aangevraagd.

 

“Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist. Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt. Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring op basis van een specialistisch rapport geschikt kunnen worden geacht. Een strenge opstelling van de keurend specialist is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.”

 

Regeling eisen geschiktheid 2000, paragraaf 8.8

 

Achtergrond

De onderzoeken naar rijgeschiktheid in het kader van drugsmisbruik staan -door tussenkomst van het CBR- primair in dienst van de verkeersveiligheid en zijn onderworpen aan medische en juridische eisen:

  • Medisch: is er sprake van drugsmisbruik waardoor de persoon in kwestie een gevaar vormt voor de verkeersveiligheid?
  • Juridisch: komt het besluit met betrekking tot de rijgeschiktheid voor het rijbewijs van een bestuurder in relatie tot - al dan niet - drugsmisbruik zorgvuldig tot stand?

 

Deze context brengt bijzonderheden rondom doel en betrouwbaarheid met zich mee. Het doel van het onderzoek is de beoordeling van de rijgeschiktheid en daardoor anders dan bij een onderzoek ten dienste van een behandeling in de curatieve geestelijke gezondheidszorg. In dat laatste geval staat het belang van de patiënt centraal.[5] De gangbare diagnostische systemen daartoe zijn ontworpen vanuit behandeldoelen. Hierbij zijn etiologie, pathofysiologie, ernst van de ziekte, prognose en motivatie voor gedragsverandering van belang. Daarmee verschilt het onderzoek naar rijgeschiktheid van onderzoek in het kader van de curatieve psychiatrische en/of verslavings diagnostiek.

 

Voor een juiste procedure en adequaat medisch handelen is het belangrijk dat de psychiater die het onderzoek naar rijgeschiktheid verricht zich rekenschap geeft van de consequenties die deze verschillen met zich meebrengen. Een (forensische) beoordeling in het kader van een onderzoek naar de rijgeschiktheid in het kader van drugsmisbruik dient in eerste instantie geen behandeldoel, maar is primair gericht op het algemene belang van de verkeersveiligheid. Er wordt in deze context dan ook niet van patiënt gesproken maar van ‘de betrokkene’ of ‘de te keuren persoon’, in deze richtlijn verder ‘betrokkene’ genoemd.

 

Drugsmisbruik in de context van onderzoek naar rijgeschiktheid

In het onderzoek naar rijgeschiktheid wegens drugs gaat het om de vaststelling of er sprake is van misbruik. Het in de wet gehanteerde begrip drugsmisbruik wordt in de Regeling eisen geschiktheid niet nader gedefinieerd. De Regeling stelt dat ook het regelmatig gebruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs) in dusdanige hoeveelheden dat het rijgedrag daardoor ongunstig wordt beïnvloed valt onder het begrip misbruik van psychoactieve middelen.

 

Bij het vaststellen of er sprake is van drugsmisbruik in de zin der wet vereist de wetgever nadrukkelijk een strenge opstelling van de keurend specialist, in dit geval de psychiater, gegeven de gevaren die het gebruik van deze middelen opleveren voor de verkeersveiligheid.

 

Misbruik in ruime zin

De jurisprudentie van de afgelopen dertig jaar rondom onderzoek naar middelenmisbruik in het kader van rijgeschiktheidskeuringen leert dat het hier gaat om een ruim begrip van problematisch gebruik of misbruik (‘misbruik in ruime zin’), waarbij het niet uitsluitend gaat over wat de betrokkene zelf zegt over zijn gebruik of een toetsing aan ziekteclassificatie criteria.[6]

 

Onder ‘drugsmisbruik in de zin der wet’ wordt in deze richtlijn daarom verstaan: het drugsgebruik in hoeveelheden dat het rijgedrag daardoor ongunstig wordt beïnvloed en/of de (beschrijvende) psychiatrische diagnose, gebaseerd op alle klinisch relevante gegevens.

 

Ten aanzien van het onderzoek naar drugsmisbruik in het kader van rijgeschiktheids-keuringen betekent dit dat de psychiater nooit uitsluitend afgaat op de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-5) classificatie (APA, 2014) maar de beoordeling of sprake is van drugsmisbruik baseert op uitgebreid en nauwkeurig onderzoek, bestaande uit feiten, symptomen, gedragingen en gegevens (zie nadere opsomming hieronder) en het totaalbeeld dat daaruit naar voren komt.

 

Het betekent dat de resultaten van het onderzoek voor de psychiater aanleiding kunnen zijn om te concluderen dat sprake is van drugsmisbruik, zoals in de wet bedoeld wordt, ook al voldoet de betrokkene niet aan de DSM-5 criteria ‘stoornis in het gebruik van middelen’. In de praktijk van onderzoek naar rijgeschiktheid komt dit veelvuldig voor.[7]

 

Medicinaal gebruik

Drie drugs waarvoor grenswaarden gelden, worden tevens als geneesmiddel voorgeschreven. Het betreft dexamfetamine, medicinale cannabis en morfine. Medicinaal gebruik vereist dat het op voorschrift van een arts en via een apotheek wordt verstrekt. De Gezondheidsraad heeft het standpunt ingenomen dat het gebruik van deze geneesmiddelen iemand rijongeschikt maakt (Gezondheidsraad, 2016). Een uitzondering is mogelijk voor zover psychostimulantia in therapeutische dosering gebruikt worden voor de behandeling van ADHD bij volwassenen, narcolepsie of pathologische hypersomnolentie en indien er geen rijgevaarlijke bijwerkingen zijn (REG 2000, artikel 10.4).

 

Bij de parlementaire behandeling van de Wet drugs in het verkeer is over het gebruik van drugs als geneesmiddel gesproken.[8] De Kamer heeft toen ingestemd met de lijn om geen onderscheid te maken tussen medicinaal en recreatief gebruik van de stoffen, omdat de verkeersveiligheid in de Wegenverkeerswet 1994 centraal staat en niet de reden van gebruik. De huidige handhavingspraktijk wijst uit dat het aantal bestuurders dat op medisch voorschrift geneesmiddelen gebruikt en in het strafrecht komt, zeer klein is. De politie neemt in beginsel alleen een speeksel- of psychomotorische test af als een bestuurder verkeersonveilig gedrag of uiterlijke kenmerken vertoont die kunnen wijzen op drugsgebruik.[9]

 

De wet wijkt af van de aanbevelingen in de landelijke samenwerkingsafspraak (LESA) Geneesmiddelen en verkeersveiligheid van NHG en KNMP en de adviezen op rijveiligmetmedicijnen.nl. Daarin staat dat na twee weken gebruik van morfine of medicinale cannabis verkeersdeelname als veilig wordt beschouwd, tenzij er sprake is van bijwerkingen die de rijvaardigheid beïnvloeden. In 2017 pleitte de KNMP in een brief aan de Tweede Kamer voor een spoedwijziging van de Wegenverkeerswet. Er wordt op dit moment door betrokken organisaties en departementen gewerkt aan een (wettelijke) oplossing voor verkeersdeelnemers die op medisch voorschrift gebruiken. In een officiële bekendmaking uit 2018 schrijft de minister over medicinaal gebruik dat bestuurders die op medisch voorschrift en onder behandeling van een arts geneesmiddelen gebruiken en voldoen aan de geschiktheidseisen van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), moeten kunnen deelnemen aan het verkeer zonder daarbij strafbaar te zijn.[10] Uit bestaande jurisprudentie komt naar voren dat het CBR in voorkomende gevallen van medicinaal gebruik, rijgeschiktheid niet categorisch uitsluit. Een medicinale cannabisgebruiker kan rijgeschikt worden verklaard, mits het door een arts wordt voorgeschreven en via de apotheek wordt geleverd en geen rijgevaarlijke bijwerkingen worden ervaren.[11]

 

Aan te leveren stukken CBR

Voorafgaande aan een onderzoek levert het CBR aan de keurend psychiater relevante informatie (onder andere samenvatting aanhoudingsgegevens, bestaande medische informatie, voorgaande rapporten, eventueel gevolgde Educatie Maatregel Alcohol en verkeer (EMA-cursus), contactgegevens). De psychiater heeft deze stukken voorafgaand aan het onderzoek nodig om het onderzoek te plannen, kennis te nemen van de vraagstelling, eventuele voorgeschiedenis en de situatie ten tijde van de aanhouding.

 

Daarnaast is het voor de keurend psychiater vooraf kunnen inzien van het dossier en wetenschap hebben van de inhoud essentieel in verband met de persoonlijke veiligheid. Niet alle onderzoeken kunnen in een solopraktijk (doorgaans aan huis) worden verricht gezien de semi-forensische inhoud die de casus soms heeft of gezien het gedrag van betrokkene bij voorgaande aanhoudingen of onderzoeken of een reeds bekende - in dit verband relevante - psychiatrische diagnose.

 

Specialistisch rapport

De Regeling eisen geschiktheid 2000 stelt dat voor de beoordeling een ‘specialistisch rapport’ is vereist, dat wil zeggen een rapport van een ‘onafhankelijk specialist’. Hiermee wordt gedoeld op een rapport dat is opgesteld en ondertekend door een medisch specialist, waarbij het is toegestaan dat delen van het onderzoek onder supervisie en verantwoordelijkheid van de specialist zijn uitgevoerd door een derde. Aangezien in hoofdstuk 8 sprake is van ‘Psychiatrische stoornissen’ is een onafhankelijk psychiater de betreffende specialist, die door het CBR wordt aangewezen voor nader onderzoek.

 

Met onafhankelijk wordt in dit kader bedoeld:

  1. De psychiater is niet de behandelend psychiater van betrokkene.
  2. De psychiater is niet in dienst van het CBR.
  3. De psychiater is niet onderworpen aan enige vorm van beïnvloeding of correctie van het oordeel vanuit het CBR en
  4. De psychiater heeft geen andere relatie met de betrokkene.

 

Het CBR verzoekt de psychiater de persoon in kwestie te onderzoeken en zijn rijgeschiktheid te toetsen aan de normen in de bijlage bij de Regeling eisen geschiktheid 2000.

 

De door het CBR aangewezen psychiater moet voldoen aan de voorwaarden in de ‘Beleidsregel keuring medisch specialisten’ (Besluit Directie CBR) [12], die ook te vinden zijn op de website van het CBR. [13] Voor psychiaters die nooit eerder onderzoek naar rijgeschiktheid hebben verricht, verlangt het CBR deelname aan een introductiecursus, alvorens ze een begin maken met het doen van onderzoek. Volgens de werkgroep verdient het aanbeveling dat de psychiater daarnaast de (geaccrediteerde) nascholingscursussen volgt, die onder andere door het CBR of de NVvP worden georganiseerd en een minimumaantal onderzoeken uitvoert om de deskundigheid op peil te houden. De werkgroep adviseert hierbij een minimumaantal van 20 onderzoeken per jaar, waarvan minimaal eenderde onderzoeken in het kader van de mededelingenprocedure.

 

Als de keurend psychiater meent dat hij of zij niet ‘onafhankelijk’ is, dan wel indien niet wordt voldaan aan de eisen van onpartijdigheid en deskundigheid, dan wel indien er andere beletselen zijn voor het verrichten van een onderzoek, dient de psychiater zich niet beschikbaar te stellen. Het is aan de psychiater om zich van deze verantwoordelijkheid bewust te zijn en dit tijdig te melden, bij voorkeur uiteraard voordat het onderzoek bij betrokkene plaatsvindt.

 

De psychiater stelt op basis van het onderzoek een rapportage op en stuurt het rapport binnen de wettelijk vastgestelde termijn [14] aan het CBR. Vervolgens beslist het CBR - eveneens binnen een wettelijk vastgestelde termijn[15] - over het al dan niet ongeldig verklaren van het rijbewijs (in geval van een mededelingenprocedure) dan wel over het al dan niet registreren van een verklaring van geschiktheid (in geval van de gezondheidsverklaringsprocedure).

 

Bij de gezondheidsverklaringsprocedure wordt tevens een onderbouwd advies gegeven over een eventuele termijnbeperking. Het advies kan zijn:

  • Rij-ongeschikt.
  • Geschikt met een termijnbeperking van 1 of 3 jaar (dit gezien de recidiefkans na bewezen problemen met drugs).
  • Geschikt zonder termijnbeperking.

 

Het onderzoek dat aan een specialistische rapportage vooraf gaat vindt plaats in een juridische context. Dat impliceert dat er eisen gesteld worden aan het onderzoek, de rapportage en het naleven van de rechten van betrokkene (zie ook module 2).

 

Volgens vaste rechtspraak is het aan het CBR om te bewijzen dat betrokkene niet (meer) rijgeschikt is. [16] Het CBR zal aan een dergelijk besluit de conclusie van een onafhankelijk psychiater ten grondslag leggen, tenzij het CBR constateert dat het rapport van de psychiater niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet (art. 3:2 Algemene wet bestuursrecht). [17]

 

Het onderzoek van de psychiater in het kader van de mededelingenprocedure betreft het stellen van een deugdelijk onderbouwde conclusie over drugsmisbruik in het kader van de Regeling eisen geschiktheid 2000, Wegenverkeerswet. Het is aan het CBR om op basis van deze conclusie een besluit te nemen over de rijgeschiktheid.

 

Het oordeel en het advies van de psychiater in het kader van de gezondheidsverklaringsprocedure betreft het stellen van een deugdelijk onderbouwde conclusie over drugsmisbruik in het kader van de Regeling eisen geschiktheid 2000, Wegenverkeerswet en het geven van een advies over een eventuele termijnbeperking. Ook hier is het voorbehouden aan het CBR om op basis van dit oordeel en advies een besluit te nemen over de rijgeschiktheid en de termijnbeperking.

 

Het CBR dient zich, indien het een advies aan zijn besluitvorming ten grondslag wil leggen, ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), ervan te vergewissen dat dit advies - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. In het kader van deze vergewisplicht kan het CBR de keurend psychiater om verduidelijking van conclusie of onderdelen daarvan vragen. Het CBR mag hierbij de psychiater niet beïnvloeden, deze moet immers onafhankelijk kunnen blijven.


[1] Bij het brommerrijbewijs (AM) wordt alleen gesproken over voldoende rijvaardigheid.

[2] Zie bijvoorbeeld ABRvS 20 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2016, ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1711; ABRvS 20 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3525 en ABRvS 19 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4134.

[3] Het CBR hanteert hiervoor ook wel de term vorderingsprocedure

[4] Vergl. ABRvS 28 december 2011, ECLI:NL: RVS:2011:BU9476 en ABRvS 11 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:748

[5] Vergl. RTG Amsterdam 23 mei 2017, nr. 2016/101, ECLI:NL: TGZRAMS:2017:62 en ABRvS 20 februari 2019, ECLI:NL: RVS:2019:485.

[6] ECLI:NL:RVS:2009:BH4006; ECLI:NL:RVS:2009:BI9705; ECLI:NL:RVS:2015:1536 

[7] ECLI:NL:RVS:2009:BH4006; ECLI:NL:RVS:2009:BI9705; ECLI:NL:RVS:2015:1536

[11] ECLI:NL:RVS:2017:456;  ECLI:NL:RVS:2018:4265;  ECLI:NL:RBZWB:2021:217

[14] Op het moment van het uitbrengen van deze Richtlijn is dit acht weken.

[15] Op het moment van het uitbrengen van deze Richtlijn is dit vier weken.

[16] Zie bijvoorbeeld ABRvS 25 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:138 en ABRvS 19 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1078.

[17] Zie bijvoorbeeld ABRvS 8 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3050 en ABRvS 9 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1552,

Onderbouwing

  1. American Psychiatric Association (2014). Handboek voor de classificatie van psychische stoornissen (DSM-5). Boom uitgevers Amsterdam. ISBN 9789461059598.
  2. Regeling eisen geschiktheid (REG2000). Geraadpleegd op 10 februari 2021.
  3. Gezondheidsraad. Rijgeschiktheid bij off-label gebruik van psychostimulantia. 5 juli 2016.
  4. www.rijveiligmetmedicijnen.nl
  5. www.CBR.nl

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 01-02-2022

Laatst geautoriseerd  : 01-02-2022

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2027

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • Nederlandse Vereniging van Ziekenhuisapothekers
  • Nederlandse Vereniging voor Klinische Chemie en Laboratoriumgeneeskunde

Algemene gegevens

De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten en werd gefinancierd met gelden van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en uit de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financiers hebben geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijn.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodule is in 2019 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij het onderzoek naar drugsmisbruik in het kader van rijgeschiktheidskeuringen.

 

Werkgroep

  • Dr. D. de Boer, biochemicus, Maastricht Universitair Medisch Centrum
  • Dr. R. Kamal, psychiater, verslavingsarts. Afgevaardigd namens NVvP, (voorzitter)
  • Dr. A. Brantsma, freelance psychiater en mede-eigenaar Kruks. Afgevaardigd namens NVvP
  • M. Hanoeman, psychiater Dimence Groep, Transfore. Afgevaardigd namens NVvP
  • Prof. dr. D.J. Touw, Ziekenhuisapotheker - klinisch farmacoloog/toxicoloog, UMCG, hoogleraar Bioanalyse, Therapeutic Drug Monitoring en Klinische Toxicologie, Faculteiten Geneeskunde en Farmacie, Rijksuniversiteit Groningen. Afgevaardigd namens NVZA
  • Prof. dr. J. Ramaekers, hoogleraar psychofarmacologie, Universiteit Maastricht
  • L. P. van der Vorst, psychiater GGZ-Noord Holland Noord, IHT-team en kliniek De Kop. Afgevaardigd namens NVvP
  • Dr. S.J.W. Walvoort, tot 31-12-2020 klinisch neuropsycholoog en specialist manager, Topklinisch Korsakov Centrum voor alcohol gerelateerde cognitieve stoornissen, Vincent van Gogh te Venray en vanaf 01-01-2021, klinisch neuropsycholoog en hoofd dienst medische psychologie Kempenhaeghe, Heeze Afgevaardigd namens NIP

 

Adviseurs

  • R.A. Bredewoud, arts, hoofd medische zaken CBR
  • Mr. E. van Pernis-van de Wal, manager bezwaar en beroep divisie rijgeschiktheid CBR
  • Dr. D.P. Ravelli, psychiater en medisch directeur, werkzaam bij Max Ernst GGZ, voorzitter werkgroep richtlijn ‘onderzoek naar alcoholmisbruik in kader van rijgeschiktheid’
  • Prof. dr. R.J. Verkes, hoogleraar forensische psychiatrie, Radboud Universiteit Nijmegen
  • P. Vossenberg, verslavingsarts en voorzitter VVGN

 

Met ondersteuning van

  • Dr. M.L. Molag, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • Dr. L.M.T. Schouten, zelfstandig adviseur

Belangenverklaringen

De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.

 

Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Werkgroep

Lid werkgroep

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

Kamal

Psychiater en verslavingsarts KNMG, Qatar

Docent verslavingspsychiatrie opleiding psychiatrie

Bestuurslid/Penningmeester afdeling verslavingspsychiatrie NVvP

Geen

Geen

Brantsma

Freelance psychiater en mede-eigenaar Kruks.

Keurende psychiater, rijgeschiktheidskeuringen CBR bij Rijbewijsbelang (Psyon)

Geen

Geen actie. Gezien deze expertise gevraagd voor de werkgroep.

Hanoeman

Psychiater dimence groep, Transfore.

Keurend psychiater, rijgeschiktheidskeuringen CBR bij BRK

Geen

Geen actie. Gezien deze expertise gevraagd voor de werkgroep.

Ramaekers

Hoogleraar psychofarmacologie/toxicologie

President International Council on Alcohol, Drugs and Traffic Safety, Member of CINP, BAP

Geen

Geen actie. Gezien deze expertise gevraagd voor de werkgroep.

Touw

Ziekenhuisapotheker, hoogleraar Bioanalyse, Therapeutic Drug Monitoring en Klinische Toxicologie

Vice voorzitter Medische Adviesraad Sanquin, bespreken medisch beleid Sanquin op basis van vragen gesteld door de RvB - onbetaald

 

Lid Bestuur Stichting Werkgroep Antibioticabeleid (https://swab.nl/nl), in stand houden van een landelijk antibioticabeleid en het publiceren van richtlijnen ten aanzien van het voorschrijven ervan - onbetaald

 

Lid Regionaal Tuchtcollege Zwolle, oordelen over zaken aangemeld bij het tuchtcollege inzake beroepsgenoten waarover een klacht is ingediend - onbetaald

 

Lid Nederlandse Delegatie Europese Farmacopee, inhoudelijk meebeslissen over Europese wetgeving betreffende de kwaliteit van individuele geneesmiddelen - onbetaald

 

Lid Consilium toxicologicum Nederlandse Vereniging voor Toxicologie, beleid maken en kwaliteit bewaken van de postdoctorale opleiding tot toxicoloog - onbetaald

 

Lid Organisatiecommissie IUTOX 2022, het organiseren van het Internationaal congres over toxicologie in 2022 in Maastricht - onbetaald

 

Voorzitter Sectie Geneesmiddelen Toxicologie Nederlandse Vereniging voor Toxicologie, leidinggeven aan de sectie geneesmiddelen toxicologie van de NVT en het jaarlijks organiseren van een wetenschappelijke dag - onbetaald

 

Voorzitter Werkgroep geneesmiddelen en nierfunctie KNMP, leiding- geven aan het opstellen van doseeradviezen van geneesmiddelen die worden gegeven aan patiënten met nierfunctiestoornissen of dialysebehoeftig – onbetaald

Geen

Geen

Van der Vorst

Psychiater GGZ-Noord Holland Noord, IHT-team en kliniek De Kop

Geen

Geen

Geen

Walvoort

Klinisch neuropsycholoog en specialist manager, Topklinisch Korsakov Centrum voor alcohol-gerelateerde cognitieve stoornissen, Vincent van Gogh

Geen

Geen

Geen

Adviseur

 

 

 

 

 

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

Bredewoud

Hoofd medische zaken CBR

Waarnemer Gezondheidsraad (rijgeschiktheid) onbetaald, lid vervoersgeneeskundig samenwerkingsverband

Geen

Geen lid werkgroep, maar adviseur

De Boer

Biochemicus, Clusterhoofd ‘Speciële Eiwitchemie’, Centraal Diagnostisch Laboratorium (CDL), Maastricht Universitair Medisch Centrum (MUMC+)

Eigenaar en consulent van Fair Drugtesting, Adviesbureau (eenmanszaak) aangaande sportdoping gerelateerde zaken met het accent op een correcte uitvoering van doping controle-analyses

Geen

Geen

Van Pernis-van de Wal

Manager bezwaar en beroep divisie rijgeschiktheid

Geen

Geen

Geen lid werkgroep, maar adviseur

Ravelli

Psychiater, medisch directeur Max Ernst GGZ

Lector Academie Beleidspsychiatrie

Eigen praktijk voor psychiatrische expertises.

 

Voorzitter Richtlijn Onderzoek naar alcoholmisbruik in het kader van rijgeschiktheids-keuringen.

Geen actie. Gezien deze expertise gevraagd als adviseur

Verkes

Psychiater-klinisch farmacoloog, hoogleraar forensische psychiatrie

Voorzitter Adviescommissie gegevensverstrekking weigerende observandi; lid Regionaal Tuchtcollege Gezondheidszorg Zwolle

Geen

Geen

Vossenberg

Verslavingsarts KNMG, arts voor maatschappij en gezondheid, Tactus Verslavingszorg

Voorzitter vereniging voor verslavingsgeneeskunde VVGN

Geen

Geen

Inbreng patiëntenperspectief

Gegeven het specifieke karakter van de richtlijn zijn vanuit Patiëntenfederatie Nederland en MIND geen aandachtspunten aangeleverd.

De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan de Patiëntenfederatie Nederland en MIND en de eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).

 

Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen

Tijdens de voorbereidende fase zijn in een expertbijeenkomst knelpunten en punten van aandacht geïnventariseerd. Voorafgaand is via een schriftelijke invitatie gevraagd knelpunten en aandachtspunten voor de ontwikkeling aan te leveren. Daarnaast is een knelpunten vragenlijst uitgezet onder psychiaters die rijgeschiktheidskeuringen uitvoeren.

 

Uitgangsvragen

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de voorzitter en de adviseurs concept-uitgangsvragen opgesteld. Deze zijn met de werkgroep besproken waarna de werkgroep de definitieve uitgangsvragen heeft vastgesteld.

 

Expert opinion

Voor de modules achtergrond en juridische basis van de vraagstelling CBR, juridisch kader, anamnese, psychiatrisch onderzoek, lichamelijk onderzoek en afweging van de onderzoeksbevindingen heeft de commissie zich gebaseerd op vigerende richtlijnen en expert-opinion. Om deze uitgangsvragen te beantwoorden is kennisgenomen van bestaande richtlijnen en leerboeken op het terrein van de psychiatrie en verslavingszorg.

De commissie heeft daarnaast gebruik gemaakt van de eigen ervaring met rijgeschiktheidskeuringen, de daaruit voortvloeiende verslagen en bestaande jurisprudentie over het onderwerp. Voor deze uitgangsvragen is geen systematische literatuuranalyse verricht, omdat het karakter van deze vragen zich niet goed leent voor beantwoording door middel van een systematische review van origineel wetenschappelijk onderzoek. Gegeven de specifieke en met andere landen onvergelijkbare Nederlandse wet- en regelgeving ontbreekt het peer reviewed onderzoek in de internationale literatuur. Ook in Nederland is geen research voorhanden over het onderwerp, noch zijn internationale richtlijnen op dit gebied beschikbaar.

 

Systematisch literatuuronderzoek

Voor module 3b (vragenlijsten) en module 6 (laboratoriumonderzoek) is systematisch literatuuronderzoek verricht.

 

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

Aan de hand van specifieke zoektermen is gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroep leden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de module laboratoriumonderzoek. De zoekstrategie is opgenomen in de zoekverantwoording. De zoekresultaten werden beoordeeld door twee personen.

 

Kwaliteitsbeoordeling individuele studies

Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. De beoordeling van de literatuur vond plaats door de methodoloog met behulp van de GRADE methodologie en werd voorgelegd aan alle werkgroepleden. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) tabellen. De gebruikte RoB instrumenten zijn gevalideerde instrumenten die worden aanbevolen door de Cochrane Collaboration: AMSTAR - voor systematische reviews; Cochrane - voor gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek; Newcastle-Ottowa - voor observationeel onderzoek; QUADAS II - voor diagnostisch onderzoek.

 

Samenvatten van de literatuur

De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. De gevonden studies kwamen onvoldoende overeen voor een kwantitatieve meta-analyse.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

Aangezien dit een herziening betreft van een richtlijn die in grote mate is gebaseerd op expert-opinion werd de kracht van het wetenschappelijke bewijs bepaald volgens de EBRO-methode.

 

De kracht van het wetenschappelijk bewijs met betrekking tot laboratoriumonderzoek en biomarkers werd bepaald met de ‘GRADE-methode’. De biomarkers werden beoordeeld op diagnostische accuratesse en bruikbaarheid in de praktijk.

 

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is mogelijk dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • er is een reële kans dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Formuleren van de conclusies

Voor de screeningsvragenlijsten en het laboratoriumonderzoek werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in een of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methodiek. De werkgroep leden maakten de balans op van elke vragenlijsten en biomarker (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de cliënt afgewogen. De overall bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de cruciale uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overall conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje 'Overwegingen'.

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en meegewogen, zoals de expertise van de werkgroep leden, de waarden en voorkeuren van de cliënt (patiënt values and preferences), kosten, beschikbaarheid van voorzieningen, juridische aspecten en organisatorische zaken. Deze aspecten zijn, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’.

en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello, 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE-methodiek.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op expert opinion (module achtergrond en juridische basis van de vraagstelling CBR, juridisch kader, anamnese, psychiatrisch onderzoek, lichamelijk onderzoek en afweging van de onderzoeksbevindingen) dan wel het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen (module vragenlijsten en biomarkers). De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.

 

Randvoorwaarden (juridische aspecten van het onderzoek)

In de knelpuntenanalyse en bij het ontwikkelen van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de juridische aspecten van het onderzoek: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het uitvoeren van het onderzoek en het opstellen van het onderzoeksverslag.

 

Organisatie van zorg

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (cliënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.

Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. https://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/richtlijnontwikkeling.html

Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

Schünemann HJ, Oxman AD, Brozek J, Glasziou P, Jaeschke R, Vist GE, Williams JW Jr, Kunz R, Craig J, Montori VM, Bossuyt P, Guyatt GH; GRADE Working Group. Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ. 2008 May 17;336(7653):1106-10. doi: 10.1136/bmj.39500.677199.AE. Erratum in: BMJ. 2008 May 24;336(7654). doi: 10.1136/bmj.a139.

Schünemann, A Holger J (corrected to Schünemann, Holger J). PubMed PMID: 18483053; PubMed Central PMCID: PMC2386626.

Wessels M, Hielkema L, van der Weijden T. How to identify existing literature on patients' knowledge, views, and values: the development of a validated search filter. J Med Libr Assoc. 2016 Oct;104(4):320-324. PubMed PMID: 27822157; PubMed Central PMCID: PMC5079497.

Volgende:
Juridisch kader