Dreigende vroeggeboorte

Initiatief: NVOG Aantal modules: 15

Profylactisch antibiotica bij preterm pre-labour rupture of membranes (PPROM)

Uitgangsvraag

Welke plaats heeft direct geven van profylactisch antibiotica bij preterm prelabour rupture of membranes (zonder klinische tekenen van infectie) vergeleken met behandeling met antibiotica bij tekenen van infectie?

 

Clinical question

What is the effect of giving prophylactic antibiotics immediately after preterm prelabour rupture of membranes (PPROM) (without clinical signs of an infection) compared to treatment with antibiotics in case of symptoms of infection?

Aanbeveling

Overweeg profylactisch antibiotica bij prematuur gebroken vliezen < 37 weken, aangezien er enig positief effect lijkt te zijn op enkele perinatale uitkomsten (met name lager risico op perinatale infectie en echoscopisch cerebrale afwijkingen), maar waarbij het voordeel op de lange termijn onzeker is.

 

Counsel de zwangere over de mogelijke voor- en nadelen voor moeder en neonaat op korte en lange termijn bij toediening van antibiotica.

Overwegingen

Voor- en nadelen van de interventie en de kwaliteit van het bewijs

Het effect van antibiotica op neonatale morbiditeit is onduidelijk. Bilaterale PVL, IVH graad III/IV en neonatale insulten zijn niet onderzocht. Neonatale encefalopathie kwam onder beide groepen met in totaal 60 neonaten niet voor. Perinatale mortaliteit wordt waarschijnlijk niet gereduceerd door antibioticagebruik onder moeders met PPROM. Het bewijs is van redelijke kwaliteit. Cerebrale parese leek onder de ORACLE-1 trial met 3298 kinderen niet vaker voor te komen bij twee soorten antibiotica (Kenyon 2008 I). De ORACLE-2 trial onder 3196 kinderen liet wel een verhoogd risico zien bij het gebruik van antibiotica op cerebrale parese bij vrouwen met een spontane vroeggeboorte (Kenyon 2008 II). De studiepopulatie kwam echter niet overeen met de populatie waarin de werkgroep geïnteresseerd was en het bewijs is van (zeer) lage kwaliteit.

 

Andere belangrijke uitkomsten lieten zien dat antibiotica waarschijnlijk wel het aantal perinatale infecties kan verlagen (RR 0.67 (95% CI 0.52 tot 0.85). Dit kan zeker een voordeel zijn voor zowel moeder als kind op de korte termijn. Hierdoor kan de opnameduur wellicht korter zijn indien het kind niet (vroeg) prematuur geboren wordt. Bij een premature geboorte zal vermoedelijk toch standaard antibiotica worden gegeven aan het kind (preventief).

 

Daarnaast blijkt het risico op echoscopisch cerebrale afwijkingen lager te zijn na profylactische toediening van antibiotica. Het is echter onzeker of deze uitkomst ook invloed heeft op de lange termijn ontwikkeling, maar op de korte termijn lijkt dit toediening van antibiotica wel een duidelijk voordeel te geven.   

 

Ook kan antibiotica de geboorte vanaf het moment van PPROM diagnose verlengen, waardoor minder baby’s binnen 48 uur en binnen 7 dagen na PPROM werden geboren. Het bewijs is voor beide uitkomsten van redelijke kwaliteit. Het aantal geboortes onder 37 weken werd echter niet gereduceerd. De verlenging van de termijn tussen breken van de vliezen en geboorte lijkt echter niet klinisch relevant, omdat dit alleen belangrijk zou zijn als dit ook zou leiden tot een reductie van neonatale mortaliteit of neonatale morbiditeit. Hoogstens is een verlenging van 48 uur zinvol om in die tijd de corticosteroïden voor de foetale longrijping in te kunnen laten werken.

 

Hoewel er geen statistisch significante afname lijkt te zijn van BPD, lijkt de noodzaak tot toediening van zuurstof en surfactant wel lager te zijn in de groep waarbij de moeders werden behandeld met profylactische antibiotica (respectievelijk RR 0.88 (0.81,0.96) en RR 0.83(0.72,0.96)).

 

Ook lijkt antibiotica het risico op chorioamnionitis te verlagen, maar dit bewijs is van lage kwaliteit.

 

Naast perinatale mortaliteit resulteert antibioticagebruik waarschijnlijk niet in een reductie van NICU opnames en minder keizersneden. Het bewijs is van redelijke kwaliteit. De Apgar score, allergie, anafylaxie, sepsis, endometritis, en post partum bloedverlies zijn niet onderzocht. Maternale mortaliteit gerapporteerd in drie studies met 763 deelnemers niet voor.

 

Het positieve effect van antibiotica op het verlengen van de zwangerschapsduur lijkt niet relevant, aangezien dit alleen belangrijk zou zijn als de neonatale uitkomst er ook beter door zou worden. Dit lijkt niet het geval. Hoogstens is de verlenging van de zwangerschapsduur met 48 uur nog zinvol bij een zwangerschapsduur < 34 weken, om de corticosteroïden voor de foetale longrijping in te laten werken. Mogelijk is er om deze reden een trend te zien naar iets minder frequent voorkomen van BPD bij de neonaat bij antibiotica toediening.

 

Het zou nog mogelijk kunnen zijn dat het effect van de antibiotica groter (en gunstiger) is in een subgroep met lagere zwangerschapsduur ten tijde van het breken van de vliezen (zoals PPROM < 32 tot 34 weken), waarin het risico op neonatale morbiditeit (zoals BPD, infectie, et cetera) groter is. Deze subgroep is echter niet onderzocht in de Oracle studie, derhalve kan er geen uitspraak gedaan worden over een mogelijk effect in deze groep.

 

Wel is er nog onduidelijkheid over eventuele lange termijn effecten van antibiotica toediening op het kind (zoals bijvoorbeeld een effect op het microbioom).

 

Daarbij is er ook nog het (algemene) probleem van het ontwikkelen van resistentie van bacteriën tegen antibiotica. Dit kan zeker een negatief effect zijn van standaard (profylactisch) toediening van antibiotica in geval van PPROM.

 

Een grote studie naar de lange termijn effecten (op 7-jarige leeftijd) van profylactische toediening van antibiotica bij PPROM (Kenyon, 2008 II) liet geen voordeel zien van de antibiotica.

 

Waarden en voorkeuren van patiënten (en eventueel hun verzorgers)

Als het toedienen van antibiotica een bewezen gunstig effect heeft op de neonaat met betere uitkomsten, dan zal een overgrote meerderheid van de zwangere vrouwen wel positief tegenover de medicatie staan en deze accepteren. Zwangere vrouwen zullen uiteraard ook graag willen weten of er negatieve effecten te verwachten zijn. En zolang dit niet uit te sluiten is, zal er ook enige terughoudendheid zijn (uiteraard vooral afhankelijk van het positieve effect van de medicatie).

 

Het is te verwachten dat zowel de interventie (preventieve toediening van antibiotica aan de zwangere) als het niet toepassen van de interventie geen effect zullen hebben op de moeder-kind binding en op de kans van slagen van de borstvoeding.

 

Kosten (middelenbeslag)

Als er positieve effecten zouden zijn op de neonatale gezondheid, vooral op NICU opname (aantal opnames en duur van opname) dan zou het toedienen van profylactische antibiotica kosteneffectief kunnen zijn. De medicatie op zich is niet duur (44 euro voor een 10-daagse kuur erytromycine). Echter gezien het beperkte effect van deze medicatie, is het meest waarschijnlijk dat deze therapie niet kosteneffectief zal zijn.

 

Aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie

Het is wenselijk om zowel de aanbeveling, als ook de resultaten en conclusies van de studie(s), te bespreken binnen de vakgroepen om op basis hiervan een lokale afspraak te maken hoe om te gaan met het beleid bij prematuur gebroken vliezen. In elk geval is het wenselijk om een protocol te hebben over deze situatie (PPROM) en hierin vast te leggen wat de lokale afspraken zijn wat betreft diagnostiek en beleid.

 

Rationale van de aanbeveling: weging van argumenten voor en tegen de interventies

Het voordeel van profylactische toediening van antibiotica lijkt gering te zijn. Op de meest belangrijke neonatale uitkomsten (zoals mortaliteit en ernstige morbiditeit) wordt geen positief effect gezien. Er zijn desondanks wel enkele uitkomstmaten die positief lijken te worden beïnvloed door toediening van antibiotica. Dit zijn met name de kans op perinatale infectie en echoscopische afwijkingen van het cerebrum.

 

Op de lange termijn lijkt er geen voordeel te zijn van profylactische antibiotica toediening.

 

Het counselen van de zwangere vrouw over de potentiële voordelen op de korte termijn en eventuele nadelen van de antibiotica (met name de onzekerheid over dat nadelen op de lange termijn niet kunnen worden uitgesloten en resistentie ontwikkeling) en om de voorkeur van de zwangere vrouw mee te nemen in de besluitvorming, blijft dan ook in dit geval relevant.

 

Onderstaande tabel kan ondersteunen bij de counseling over antibiotica profylaxe bij PPROM:

 

Voordelen

Nadelen

Er lijkt iets minder risico te zijn op afwijkende bevinden bij echoscopie van de hersenen van de baby (19% minder kans) bij toediening van antibiotica

Er wordt geen gunstig effect gezien op enkele belangrijke uitkomsten zoals overlijden van de baby of ernstige ziekte (zoals longschade)

 

Tevens lijkt er iets minder risico te zijn op een infectie bij de baby (33% minder kans) bij toediening van antibiotica

Bij toediening van antibiotica is er een kans op resistentie (dit betekent dat bacteriën in de toekomst minder gevoelig kunnen zijn voor deze antibiotica)

 

Er is een zeer klein risico op een allergische reactie bij de zwangere (niet duidelijk hoe groot dit risico is, maar wordt niet vaak gemeld)

 

Er kunnen bijwerkingen zijn van de antibiotica

 

Mogelijk kunnen antibiotica de darmflora (de goede bacteriën in de darm) bij het kindje nadelig beïnvloeden. Het is op dit moment niet duidelijk of dit gevolgen voor de gezondheid in het latere leven kan hebben

Onderbouwing

Het is algemeen bekend dat PPROM een groot risico geeft op perinatale complicaties. In het geval van intra-uteriene en/of neonatale infectie (bij (subklinische) chorioamnionitis) neemt het risico op nadelige maternale en perinatale uitkomsten verder toe. Het is daarom van groot belang om een strategie te zoeken die deze risico’s reduceert.

 

Het beleid in Nederland wisselt; lokaal (per ziekenhuis) is afgesproken of er wel of niet standaard antibiotica worden toegediend bij PPROM. Er is onduidelijkheid over het gunstige effect, als ook over eventuele nadelige bijeffecten. Mogelijk zijn deze effecten ook nog afhankelijk van de zwangerschapsduur ten tijde van PPROM. De NVOG richtlijn Dreigende vroeggeboorte uit 2012 ziet geen rol voor profylactische toediening van antibiotica bij PPROM.

 

In de NICE guideline (2015) wordt geadviseerd om zwangeren met PPROM wel profylactisch te behandelen met antibiotica (erytromycine)(NICE, 2015).

Critical outcome measures

Neonatal outcomes

(1) Neonatal morbidity

No GRADE / Very low GRADE

The effect of antibiotic prophylaxis versus placebo in women with PPROM on neonatal morbidity is unclear.

 

Bilateral PVL, IVH gr III/IV and neonatal insult were not reported. The effect of antibiotic prophylaxis on neonatal encephalopathy is unclear, because no events occurred in one trial among 60 babies.

 

Sources: (Kenyon, 2013)

 

(1.a) Major cerebral abnormality on ultrasound before discharge

Moderate GRADE

Antibiotic prophylaxis for women with PPROM probably results in a slight reduction of major cerebral abnormality on ultrasound before discharge compared to placebo or no prophylaxis.

 

Sources: (Kenyon, 2013)

 

(2) Perinatal mortality

High

GRADE

Antibiotic prophylaxis for women with PPROM does not reduce or increase perinatal mortality compared to placebo or no prophylaxis.

 

Sources: (Kenyon, 2013)

 

(3) Long term effects on the child

(3.1) Cerebral Palsy, as reported by parents of children at age 7 years

Low

GRADE

Antibiotic prophylaxis for women with PPROM may not reduce or increase cerebral palsy compared to placebo or no prophylaxis.

 

Sources: (Kenyon, 2008)

 

(3) BPD

Moderate GRADE

Antibiotic prophylaxis for women with PPROM probably results in a slight reduction of BPD compared to placebo or no prophylaxis.

 

Sources: (Kenyon, 2013)

 

Important outcome measures

Neonatal outcomes

(4) Perinatal infections

Moderate GRADE

Antibiotic prophylaxis for women with PPROM probably results in a decrease of the rate of neonatal infections compared to placebo or no prophylaxis.

 

Sources: (Kenyon, 2013)

 

(5) Apgar score < 7 after 5 minutes

-

GRADE

Apgar score < 7 after 5 minutes was not reported.

 

Sources: (Kenyon, 2013)

 

(6) Neonatal Intensive Care Unit admission

Moderate GRADE

Antibiotic prophylaxis in women with PPROM probably does not reduce NICU admission compared to placebo or no prophylaxis.

 

Sources: (Kenyon, 2013)

  

(7) Prolonged latency/pregnancy duration until birth

(7.1) Birth within 48 hours of randomisation

Moderate GRADE

Antibiotic prophylaxis for women with PPROM probably results in a reduction of babies born within 48 hours of randomization compared to placebo or no prophylaxis.

 

Sources: (Kenyon, 2013)

 

(7.2) Birth within 7 days of randomisation

Moderate GRADE

Antibiotic prophylaxis for women with PPROM probably results in a reduction of babies born within 7 days of randomization compared to placebo or no prophylaxis.

 

Source: (Kenyon, 2013)

 

(7.3) Birth before 37 weeks of gestation

High

GRADE

Antibiotic prophylaxis for women with PPROM does not result in a reduction of babies born < 37 weeks of gestation compared to placebo or no prophylaxis.

 

Sources: (Kenyon, 2013)

 

Maternal outcomes

(8, 9, 10) Allergy, anaphylaxis and sepsis

-

GRADE

Maternal allergy, anaphylaxis and sepsis were not reported.

 

Sources: (Kenyon, 2013)

 

(11) Chorioamnionitis

Low

GRADE

The evidence suggests that antibiotic prophylaxis given to women with PPROM reduces the number of women diagnosed with infection of the womb compared to placebo or no prophylaxis.

 

Sources: (Kenyon, 2013)

 

(12) Endometritis

-

GRADE

Endometritis was not reported.

 

Sources: (Kenyon, 2013)

 

(13) Delivery mode

High

GRADE

Antibiotic prophylaxis given to women with PPROM does not reduce or increase the number of women that deliver with a caesarean section compared to placebo or no prophylaxis.

 

Sources: (Kenyon, 2013)

 

(14) Maternal death

Very low GRADE

The evidence is very uncertain about the effect of antibiotic prophylaxis for women with PPROM on maternal mortality compared to placebo or no prophylaxis.

 

Sources: (Kenyon, 2013)

 

(15) Postpartum haemorrhage

-

GRADE

Postpartum haemorrhage was not reported.

 

Sources: (Kenyon, 2013)

Description of study

The SR by Kenyon (2013) investigated the effect of immediate and long-term effects of administering antibiotics to women with PPROM < 37 weeks. The review included 14 RCTs comparing antibiotics with placebo, and 6 non-placebo controlled RCTs, which contributed data to the outcome perinatal death alone. In two included RCTs a comparison was made between various lengths of antibiotics prophylaxis. This summary is limited to the 20 trials comparing antibiotics with placebo or no treatment, in which 6740 women and their babies were included. Women were recruited between 20 and 37 weeks of gestation. Ten trials tested broad spectrum antibiotics, five tested macrolide antibiotics (erythromycin) and one tested clindamycin and gentamicin. The duration of treatment varied between two doses and 10 days, or until delivery. Both intravenous and oral antibiotics or a combination was prescribed. The primary outcomes were maternal death, serious maternal morbidity (composite of septicemia, need for intensive care, organ failure, need for hysterectomy), perinatal death and perinatal morbidity (defined as neonatal infection including pneumonia, enterocolitis, oxygen treatment until more than 36 weeks post conceptual age and major cerebral abnormality on ultrasound prior to discharge).

 

Results

Critical outcome measures

N.B. For the Critical outcome measures information was also extracted from the original RCTs.

 

(1) neonatal morbidity

Defined by the working group as a composite of (1.1) bilateral periventricular leukomalacia (PVL), (1.2) intraventricular haemorrhage (IVH) gr III/IV, (1.3) neonatal insult, (1.4) neonatal encephalopathy. None of the included studies reported this composite outcome. However, the outcome (1.a) Major cerebral abnormality on ultrasound before discharge was reported in 12 included RCTs. The pooled RR (95% CI) was 0.81 (0.68; 0.98) (Figure 1.1 12 trials, 6289 babies).

 

Figure 1.1 Outcome (1.a) Major cerebral abnormality on ultrasound before discharge; comparison any antibiotic versus placebo

Source: Kenyon (2013): Z: p-value of the pooled effect, df; degrees of freedom, I2: statistical heterogeneity, CI: confidence interval

 

(1.1) bilateral PVL

This outcome was not reported.

 

(1.2) IVH gr III/IV

This outcome was not reported.

 

(1.3) Neonatal insult

This outcome was not reported.

 

(1.4) Neonatal encephalopathy

This outcome was only reported by Garcia-Burguillo (1995) reporting 0/30 events in de antibiotic group and 0/30 in the placebo group. The risk ratio could therefore not be estimated.

(2) Perinatal mortality

Perinatal death or death before discharge was reported in 12 individual trials with data for 6301 babies. Perinatal death was comparable between the antibiotics (any type and dose) and placebo arms (Figure 1.2, 12 trials, 6301 babies, RR 0.93, 95% CI 0.76 to 1.14).

 

Figure 1.2 Outcome (2) Perinatal mortality: antibiotics versus placebo in women after PPROM

Source: Kenyon (2013); Z: p-value of the pooled effect, df; degrees of freedom, I2: statistical heterogeneity, CI: confidence interval

 

(3) Long term effects in the child

Long term effects in the child were defined by the working group as (3.1) cerebral palsy (CP) and (3.2) bronchopulmonary dysplasia (BPD). The only long term child outcome reported by Kenyon (2013) was Serious childhood disability at 7 years, reported by Kenyon (2008) (n=3171) in a follow-up study of the trial included in the Cochrane SR (Kenyon, 2013) as Kenyon (2001). The reported RR (95% CI) was 1.01 (0.91; 1.12) (Kenyon, 2013).

 

(3.1) CP

The outcome CP, as reported by parents of children at age 7 years was only reported by Kenyon (2008). The OR (95% CI) was 1.18 (0.77; 1.81) and 0.81 (0.53; 1.24) for erythromycin and co-amoxiclav, respectively.

 

(3.2) Bronchopulmonary dysplasia (BPD)

This outcome was not reported. However, Kenyon, 2013 did report the outcomes (3.2.1) Oxygen treatment > 36 weeks’ gestational age and (3.2.2) Neonatal oxygenation > 28 days. The first outcome was reported in one of the included studies (Kenyon, 2001), including 4809 babies. The RR (95% CI) was 0.91 (0.70;1.17). Neonatal oxygenation was reported in 3 trials (n=5487). The RR (95% CI) was 0.79 (0.61; 1.03).

 

Figure 1.3 Outcome (3.2.2) Neonatal oxygenation > 28 days: antibiotics versus placebo in women after PPROM

Source: Kenyon (2013); Z: p-value of the pooled effect, df; degrees of freedom, I2: statistical heterogeneity, CI: confidence interval

 

Important outcome measures

Neonatal outcomes

(4) Perinatal infections

Kenyon (2013) reported ‘neonatal infections including pneumonia’. A total of 12 trials, with 1680 babies, were included. The authors reported a significant reduction in children with a neonatal infection whose mothers had received antibiotics (Figure 1.4, 12 trials, 1680 children, RR 0.67, 95%CI 0.52 to 0.85). Heterogeneity was low (I2 = 0%).

 

Figure 2.4 Outcome (4) Perinatal infections: antibiotics versus placebo in women after PPROM

Source: Kenyon (2013); Z: p-value of the pooled effect, df; degrees of freedom, I2: statistical heterogeneity, CI: confidence interval

 

(5) Apgar score < 7 after 5 minutes

This outcome was not reported.

 

(6) Neonatal Intensive Care Unit (NICU) admission

4 trials, including 5023 children, reported on NICU admission. NICU admission was comparable between children whose mothers had or had not received antibiotics (Figure 1.5, 4 trials, 5023 children, RR 0.98, 95% CI 0.84 to 1.13). The heterogeneity among studies was high (I2 = 78%).

 

Figure 1.5 Outcome (6) NICU admission: antibiotics versus placebo in women after PPROM

Source: Kenyon (2013); Z: p-value of the pooled effect, df; degrees of freedom, I2: statistical heterogeneity, CI: confidence interval

 

(7) Prolonged latency/pregnancy duration until birth

The number of days from PPROM to birth was not compared, but the review did report on (7.1) ‘birth within 48 hours of randomisation’ and (7.2) ‘birth within 7 days of randomisation’ and (7.3) ‘birth before 37 weeks’ of gestation’.

(7.1) Birth within 48 hours of randomisation,

In 7 trials, with 5927 children, data were reported on birth within 48 hours of randomisation. A significant difference was found between children born within 48 hours favouring children whose mothers had received antibiotics (Figure 1.6, 7 trials, 5927 children, RR 0.71, 95% CI 0.58 to 0.87).

 

Figure 1.6 Outcome (7.1) birth within 48 hours of randomisation: antibiotics versus placebo in women after PPROM

Source: Kenyon (2013); Z: p-value of the pooled effect, df; degrees of freedom, I2: statistical heterogeneity, CI: confidence interval

 

(7.2) Birth within 7 days of randomisation

There were 7 trials (of which 6 also reported birth within 48 hours after randomisation), 5965 children, reporting on birth within 7 days (Figure 1.7, 7 trials, 5965 children, RR 0.79, 95% CI 0.71 to 0.89).

 

Figure 1.7 Outcome (7.2) birth within 7 days of randomisation: antibiotics versus placebo in women after PPROM

Source: Kenyon (2013); Z: p-value of the pooled effect, df; degrees of freedom, I2: statistical heterogeneity, CI: confidence interval

 

(7.3) Birth < 37 weeks of gestation

Trials, including 4931 children were found that reported birth < 37 weeks of gestation. The number of babies born before 37 weeks of gestation was comparable among groups (antibiotics versus placebo) (Figure 1.8, 3 trials, 4931 children, RR 1.00, 95%CI 0.98 to 1.03, I2=0%)

 

Figure 1.8 Outcome (7.3) birth < 37 weeks’ of gestation: antibiotics versus placebo in women after PPROM

Source: Kenyon (2013); Z: p-value of the pooled effect, df; degrees of freedom, I2: statistical heterogeneity, CI: confidence interval

 

Maternal outcomes

(8) Allergy

This outcome was not reported.

 

(9) Anaphylaxis

This outcome was not reported.

 

(10) Sepsis

This outcome was not reported.

 

(11) Chorioamnionitis (clinical and histological)

Chorioamnionitis was defined as ‘infection of the womb’. According to the study descriptions it was defined by most studies as ‘having clinical signs of chorioamnionitis’. Eleven trials, 1559 women, reported on chorioamnionitis. A statistically significant reduction in chorioamnionitis was seen with the use of antibiotics (Figure 1.9, 11 trials, 1559 women, RR 0.66, 95%CI 0.46 to 0.96, I2=45%).

 

Figure 1.9 Outcome (11) Chorioamnionitis: antibiotics versus placebo in women after PPROM

Source: Kenyon (2013); Z: p-value of the pooled effect, df; degrees of freedom, I2: statistical heterogeneity, CI: confidence interval

 

(12) Endometritis

This outcome was not reported.

 

(13) Delivery mode (spontaneous vaginal, instrumental or caesarean section)

The 11 studies (6317 women) only reported on the outcome ‘caesarean section’. The rate of caesarean section was comparable among groups (antibiotics versus placebo) (Figure 1.10, 11 trials, 6317 women, RR 0.96, 95% CI 0.88 to 1.05, I2=0%).

 

Figure 1.10 Outcome (13) Delivery mode: antibiotics versus placebo in women after PPROM

Source: Kenyon (2013); Z: p-value of the pooled effect, df; degrees of freedom, I2: statistical heterogeneity, CI: confidence interval

 

(14) Maternal mortality

The outcome ‘maternal death’ did not occur in both groups in 3 trials including 763 women in total.

 

(15) Postpartum haemorrhage

This outcome was not reported.

 

Level of evidence of the literature

The level of evidence regarding the outcome measure (1) neonatal morbidity, consisting of 1.1 bilateral PVL, 1.2 IVH gr III/IV, 1.3 neonatal insult and 1.4 neonatal encephalopathy, could not be assessed because outcomes 1.1, 1.2 and 1.3 were not reported by Kenyon (2013) and there were no events for outcome 1.4. For the outcome (1.a) Major cerebral abnormality on ultrasound before discharge the level of evidence started high and was downgraded with one level to a moderate GRADE because of imprecision, as the 95% CI overlapped with the minimal clinically important difference (MCID).

 

The level of evidence regarding the outcome measure (2) perinatal mortality started high and was not downgraded .

 

The level of evidence regarding the outcome measure (3) long term effects in the child, consisted of (3.1) cerebral palsy (CP) and (3.2) bronchopulmonary dysplasia (BPD). The level of evidence for outcome (3.1) cerebral palsy started high and was downgraded with two levels to a low GRADE because of imprecision (the lower and upper limits of clinical relevance RR<0.8 and RR> 1.25 were exceeded by the 95% CI), and because of possible attrition bias. The level of evidence for outcome (3.2) BPD started high and was downgraded with one level to a moderate GRADE because of imprecision, as the 95% CI overlapped with the MCID.

 

The level of evidence regarding the outcome measure (4) perinatal infections started high and was downgraded by one level to a moderate GRADE because of imprecision (the lower limit of clinical relevance RR< 0.8 was exceeded).

 

Outcome (5) 5 minutes’ Apgar score < 7 was not reported.

 

The level of evidence regarding the outcome measure (6) Neonatal Intensive Care Unit (NICU) admission started high and was downgraded by one level to a moderate GRADE because of inconsistency.

 

The level of evidence regarding the outcome measure (7) Prolonged latency/pregnancy duration until birth is divided in (7.1) birth within 48 hours of randomisation, (7.2) birth within 7 days of randomisation and (7.3) birth before 37 weeks of gestation. The level of evidence for outcome (7.1) birth within 48 hours of randomisation started high and was downgraded with one level to a moderate GRADE because of imprecision (the lower limit of clinical relevance RR< 0.8 was exceeded). The results of one small study deviated from the other studies, but because of the limited size of this study, it was decided not to downgrade for inconsistency. The level of evidence for outcome (7.2) birth within 7 days of randomisation started high and was downgraded with one level to a moderate GRADE as well because of imprecision (the lower limit of clinical relevance RR<0.8 was exceeded). The level of evidence for outcome (7.3) birth before 37 weeks of gestation started high and was not downgraded.

 

Outcome (8) Allergy was not reported.

 

Outcome (9) Anaphylaxis was not reported.

 

Outcome (10) Maternal sepsis was not reported.

 

The level of evidence regarding the outcome measure (11) chorioamnionitis started high and was downgraded by 2 levels to a low GRADE because of inconsistency, possibly due to an unclear definition of chorioamnionitis among studies (e.g. clinical signs or histological result) and because of imprecision (the lower limit of clinical relevance of RR<0.8 was exceeded).

 

Outcome (12) Endometritis was not reported.

 

The level of evidence regarding the outcome measure (13) delivery mode (caesarean section) started high and was not downgraded.

 

The level of evidence regarding the outcome measure (14) maternal mortality started high and was downgraded to a very low GRADE because no maternal deaths occurred in any of the three studies that reported maternal death as an outcome.

 

Outcome (15) Postpartum haemorrhage was not reported.

A systematic review of the literature was performed to answer the following question:

What are the beneficial/non beneficial effects of antibiotic prophylaxis compared to placebo or no treatment in pregnant women with preterm prelabour rupture of membranes (PPROM) between 20 and 37 weeks on neonatal and maternal outcomes?

 

P: Pregnant woman with PPROM between 20 and 37 weeks gestational age (without signs of a clinical infection).

I: Antibiotics prophylaxis (any regime).

C: No antibiotics/placebo.

O: Neonatal morbidity: respiratory distress syndrome, bronchopulmonary dysplasia (BPD), periventricular leukomalacia (PVL), IVH gr III/IV, neurologic problems (neonatal insult, cerebral palsy (CP), neonatal encephalopathy), perinatal mortality, long-term outcomes, perinatal infections, Apgar score < 7 after 5 minutes, Neonatal Intensive Care Unit (NICU) admission, prolonged latency/pregnancy duration until birth, maternal allergy, anaphylaxis, maternal sepsis, chorioamnionitis (clinical and histological), endometritis, delivery mode (spontaneous vaginal, instrumental or caesarean section), maternal mortality, postpartum haemorrhage.

 

Relevant outcome measures

The guideline development group considered the neonatal outcomes: (1) neonatal morbidity (respiratory distress syndrome (RDS), (1.1) bilateral periventricular leukomalacia (PVL), (1.2) IVH gr III/IV, (1.3) neonatal insult, (1.4) neonatal encephalopathy), (2) perinatal mortality, (3) long term outcomes (composite of (3.1) cerebral palsy (CP) and (3.2) bronchopulmonary dysplasia (BPD)) as critical outcome measures for decision making; and (4) perinatal infections, (5) Apgar score < 7 after 5 minutes, (6) Neonatal Intensive Care Unit (NICU) admission, and (7) prolonged latency/pregnancy duration until birth as important outcomes. The maternal outcomes: (8) allergy, (9) anaphylaxis, (10), sepsis, (11) chorioamnionitis (clinical and histological), (12) endometritis, (13) delivery mode (spontaneous vaginal, instrumental or caesarean section), (14) maternal mortality, (15) postpartum haemorrhage were all considered as important outcomes for decision making.

 

A priori, the working group did not define the outcome measures listed above but used the definitions used in the studies.

 

For the outcome measures perinatal and maternal mortality any clinical difference was considered as a clinically important difference between groups. For delivery mode and postpartum haemorrhage 10% clinical difference was considered clinically important. For all other outcome measures, the GRADE default - RR< 0.80 or RR>1.25 for dichotomous outcomes and 0.5 standard deviation for continuous outcomes - was taken as a minimal clinically important effect.

 

Search and select (Methods)

The databases Medline (via OVID) and Embase (via Embase.com) were searched using relevant search terms until July 28th, 2020. The detailed search strategy is depicted under the tab Methods. The systematic literature search resulted in 602 hits. Studies were selected based on the following criteria: (design) RCTs, (P) women with PPROM, (I) antibiotics (any type/dose), (C) placebo or no treatment. 36 studies were initially selected based on title and abstract screening. After reading the full text, one Cochrane systematic review from 2013 was included, which included 22 trials. No studies published after the systematic review were found that could be included.

 

Results

One systematic review (SR) by Kenyon (2013), including 22 trials, was included in the analysis of the literature. Only one of the included RCTs reported long term outcomes at age 7 years; since not all of the critical outcomes were reported in the SR, the relevant information was extracted from the original RCT (Kenyon, 2008). Important study characteristics and results are summarized in the evidence table. The assessment of the risk of bias is summarized in the risk of bias table.

  1. Kenyon S, Pike K, Jones DR, Brocklehurst P, Marlow N, Salt A, Taylor DJ. Childhood outcomes after prescription of antibiotics to pregnant women with preterm rupture of the membranes: 7-year follow-up of the ORACLE I trial. Lancet. 2008 Oct 11;372(9646):1310-8.
  2. Kenyon S, Pike K, Jones DR, Brocklehurst P, Marlow N, Salt A, Taylor DJ. Childhood outcomes after prescription of antibiotics to pregnant women with spontaneous preterm labour: 7-year follow-up of the ORACLE II trial. Lancet. 2008 Oct 11;372(9646):1319-27.
  3. Kenyon S, Boulvain M, Neilson J. Antibiotics for preterm rupture of membranes. Cochrane Database of Systematic Reviews 2013, Issue 12.
  4. Kim, H., Sitarik, A. R., Woodcroft, K., Johnson, C. C., & Zoratti, E. (2019). Birth mode, breastfeeding, pet exposure, and antibiotic use: associations with the gut microbiome and sensitization in children. Current allergy and asthma reports, 19(4), 1-9.
  5. Marlow N, Bower H, Jones D, Brocklehurst P, Kenyon S, Pike K, Taylor D, Salt A. The ORACLE Children Study: educational outcomes at 11?years of age following antenatal prescription of erythromycin or co-amoxiclav. Arch Dis Child Fetal Neonatal Ed. 2017 Mar;102(2):F131-F135.
  6. NICE guideline (NG25): Preterm labour and birth. 20 November 2015 Last updated: 02 August 2019. https://www.nice.org.uk/guidance/ng25.

Evidence table for systematic review of RCTs and observational studies (intervention studies)

Study reference

Study characteristics

Patient characteristics

Intervention (I)

Comparison / control (C)

Follow-up

Outcome measures and effect size

Comments

Kenyon, 2013

 

 

SR and meta-analysis of RCTs

 

Literature search up to September 30th, 2013

 

A: Amon 1988a

B: Camli 1997

C: Christmas 1992

D: Cox 1995

E: Ernest 1994

F: Fuhr, 2006

G: Garcia-Burguillo 1995

H: Grable 1996

I: Johnston 1990

J: Kenyon 2001*

K: Kurki 1992

L: Lewis 2003

M: Lockwood 1993a

N: Magwali 1999

O: McGregor 1991

P: Mercer 1992

Q: Mercer 1997

R: Morales 1989

S: Ovalle-Salas 1997

T: Owen 1993a

U: Segel 2003

V: Svare 1997a

 

 

Study design: RCT

 

Setting and Country:

A: 2 centers, USA

B: not reported

C: Dallas, Texas, USA

D: Dallas, Texas, USA

E: North Carolina, USA

F: 5 centres in Germany

G: Madrid, Spain

H:

I: Jacksonville Florida, USA

J: Multicentre trial (161 centres, 135 in the UK)

K: Helsinki, Finland

L: 3 study sites in Tennessee USA

M: 3 centres, USA

N:

O: University Hospital Denver, USA

P: Memphis, Tennessee, USA

Q: 11 centres - USA

R:

S: 3 sites: 2 Chile, 1 USA

T:

U: Pennsylvania USA

V: 6 centres around Copenhagen

 

Source of funding and conflicts of interest:

Sara Kenyon was the Co-ordinator of the ORACLE Trial and led the ORACLE Children Study, both of which are included in this review.

Inclusion criteria SR: all randomised controlled comparisons of antibiotic

administration versus placebo, given to women with preterm

rupture of membranes under 37 weeks’ of gestation.

 

Exclusion criteria SR: trials that used inappropriate methods of randomisation and studies where outcomes for over 20% of participants were not reported.

 

22 studies included

 

Important patient characteristics at baseline:

Number of patients; gestational age

 

N, gestational age, screening for infection or exclusion of women with clinical signs of infection (yes/not described)

A: 82 women, 20-34 weeks, not described

B: 31 women, 28-34 weeks, yes

C: 94 women, 20-34 weeks, yes

D: 62 women, 24 and 29 weeks, yes

E: 148 women, 21-37 weeks, not described

F: 105 women, 24+0 and 32+6 weeks, not described

G: 60 women, <36 weeks, yes

H: 60 women, <= 35 weeks, yes

I: 85 women, 20-34 weeks, yes

J: 4826 women, <37 weeks, yes

K: 101 women, 23-36 weeks, yes

L: 84 women, 24-34 weeks, yes

N: 171 women, 26-36 weeks, yes

O: 65 women, 23-34 weeks, yes

P: 220 women, 20-34/6 weeks, yes

Q: 614 women, 24-32 weeks, yes

R: 165 women, 26-34 weeks, not described

S: 8 women, 24-34 weeks, yes

T: 118 women, 24 to 34 weeks', yes

U: 48 women, 24-33 weeks, yes

V: 67 women, 26 + 0 - 33 + 6 weeks, not described

 

A: ampicillin IV 1 g; every 6h for 24h

B: ampicillin oral 1 g; 4 x daily

C: ampicillin IV 2; every 6 hours for 4 doses, 24h

or gentamicin 90 mg loading dose; 60 mg every 8 hours for 3 doses

then oral amoxicillin + clavulanic acid. 500 mg; 3 x day for 7 days

D: Co-amoxiclav 3 g; 6-hourly for 4 doses then co-amoxiclav 500 mg; 6-hourly for 5 days

E: benzylpenicillin 4-hourly IV 1 million units for 12-24 hours, then oral 250 mg penicillin twice daily before delivery

F: metzlocillin 2 g; 3 x day for 7 days or placebo

G: erythromycin 500 mg; 6-hourly orally until delivery

H: IV ampicillin 2 g; every 6 hours for 24 hours followed by 500 mg oral ampicillin until delivery or discharge.

I: mezlocillin IV for 48 hours followed by oral ampicillin until delivery

J: Co-amoxiclav 375 mg QDS or erythromycin 250 mg QDS orally for 10 days or until delivery

K:penicillin 2 doses of IV (5 mu)

L: Ampicillin-sulbactam 3 g; intravenously every six hours for 3 days

M: Piperacillin 3 g IV; 6-hourly 72 hours

N: Co-amoxiclav for 5 days. No mention of daily frequency or mg of drugs.

O: Erythromycin 333 mg 3 x daily 7 days or until active labour starts

P: Erythromycin oral 333 mg; 8-hourly from randomisation to delivery.

Q: Ampicillin 2 g 6-hourly and erythromycin 250 mg 6-hourly IV for 48 hours, then oral amoxacillin 250 mg every 8 hours and erythromycin 333 mg 8-hourly for 5 days.

R: 2 g IV ampicillin every 6 hours until results of cervical cultures negative

S: Clindamycin 600 mg IV every 6 hours for 48 hours + 4 mg/kg/day gentamicin IV for 48 hours followed by

Clindamycin 300 mg orally every 6 hours for 5 days + gentamicin 2 mg/kg/day IM every 12 hours for 5

Days

T: ampicillin IV 1 g; 6-hourly for 24 hours then 500 mg ampicillin orally; every 6 hours. If allergic to penicillin 500 mg erythromycin used 6-hourly. Treatment continued with delivery or diagnosis of chorioamnionitis

U: First 48 hours parenteral ampicillin, then oral ampicillin for 3 days, then placebo for 4 days

V: Ampicillin 2 g IV; 6-hourly. 24 hours - pivampicillin 500 g orally 8-hourly for 7 days plus IV metronidazole

500 mg every 8 hours for 24 hours, followed by metronidazole 400 mg orally every 8 hours for 7 days.

A: no treatment

B: no treatment

C: not placebo controlled

D: matching placebo

E: matching placebo

F: matching placebo

G: matching placebo

H: matching placebo

I: matching placebo

J: matching placebo

K: matching placebo

L: Ampicillin-sulbactam 3 g; intravenously every six hours for 7 days

M: matching placebo

N: no treatment

O: matching placebo

P: matching placebo

Q: matching placebo

R: no treatment

S: matching placebo

T: no treatment

U: first 48 hours parenteral ampicillin, then oral ampicillin for 7 days

V: matching placebo

End-point of follow-up:

 

A: end of pregnancy

B: end of pregnancy

C: end of pregnancy

D: end of pregnancy

E: end of hospital period

F: end of hospital period

G: end of hospital period

H: end of hospital period

I: end of hospital period

J: children at 7 years of age

K: children at 2 years of age

L: end of hospital period

M: end of hospital period

N: end of pregnancy

O: end of hospital period

P: end of hospital period

Q: end of hospital period

R: end of pregnancy

S: end of hospital period

T: end of pregnancy

U: end of hospital period

V: end of hospital period

 

For how many participants were no complete outcome data available?

(intervention/control)

A: data appear complete

B: data appear complete

C: data appear complete

D: data appear complete

E: data excluded for 4 women who were treated with antibiotics outside the protocol

F: data appear complete

G: data appear complete

H: data appear complete

I: data appear complete

J: 2 women lost to follow-up and 15 protocol violations

K: data appear complete

L: data appear complete

M: data appear complete

N: minimal loss to follow-up - 2 in the treatment and 1 in the no treatment group
O: data appear complete after 10 exclusions

P: data appear complete

Q: only 3 withdrawals (2 in placebo and 1 in treatment arm)

R: data appear complete

S: data appear complete with 1 loss to follow-up

T: data appear complete - 1 woman lost to follow-up in control group

U: data appear complete

V: data appear complete

 

 

Critical outcome measures

Neonatal outcome measures

(1) perinatal morbidity:

Defined as a composite of

* (1.1) bilateral PVL

* (1.2) grade III/IV IVH

* (1.3) neonatal insult

* (1.4) neonatal encephalopathy

 

(1.1) bilateral PVL

Not reported

 

(1.2) grade III/IV IVH

Not reported

 

(1.3) neonatal insult

Not reported

 

(1.4) neonatal encephalopathy

G: 0 events both groups/not estimable

 

(2) perinatal death

‘Perinatal death or death before discharge from hospital’:

D: 0.2 (0.02 to 1.61)

G: 0.4 ( 0.08 to 1.9)

H: 0.19 (0.01 to 3.75)

I: 0.84 (0.2 to 3.54)

J: 0.94 (0.74 to 1.2)

K: 1.02 (0.07 to 15.88)

M: 0.95 (0.2 to 4.38)

O: 12.55 (0.74 to 212.52)

P: 0.65 (0.24 to 1.71)

Q: 1.1 (0.59 to 2.06)

S: 1.19 (0.44 to 3.26)

V: 1.23(0.18 to 8.25)

Pooled effect (random effects model / fixed effects model):

0.93, 95% CI (0.76 to 1.14) favoring antibiotics

Heterogeneity (I2): 0%

 

(3) long term effects on the child

Defined as (3.1) cerebral palsy (CP)** or (3.2) bronchopulmonary dysplasia (BPD).

‘Serious childhood disability at 7 years’ reported by Kenyon 2013:

Serious childhood disability at 7 years

J: 1.01 (0.91 to 1.12)

Pooled effect (random effects model / fixed effects model):

1.01, 95% CI (0.91 to 1.12) favoring antibiotics

Heterogeneity (I2): NA

 

**(Cerebral palsy based on ORACLE 1+2 follow up at age 7

J**: 0.98 (0.72 to 1.32)

 

Important outcome measures

Neonatal outcome measures

(4) perinatal infections

Only ‘neonatal infection including pneumonia’ reported:

neonatal infection including pneumonia

Effect measure: RR, (95% CI):

D: 0.33 (0.01 to 7.88)

E: 0.17 (0.01 to 3.57)

F: 0.18 (0.02 to 1.38)

G: 0.8 (0.24 to 2.69)

I: 0.31 (0.09 to 1.02)

K: 0.34 (0.01 to 8.15)

M: 0.47 (0.09 to 2.42)

O: 1.13 (0.07 to 17.02)

P: 0.77 (0.41 to 1.46)

Q: 0.72 (0.51 to 1.01)

S: 1.02 (0.39 to 2.67)

V: 0.54 (0.26 to 1.14)

Pooled effect (random effects model / fixed effects model):

0.67, 95% CI (0.52 to 0.85) favouring antibiotics

Heterogeneity (I2): 0%

 

(5) Apgar score <7 after 5 minutes

Not reported

 

(6) Neonatal intensive care unit (NICU)-admission

D: 1.11 (0.97 to 1.26)

J: 0.97(0.93 to 1.01)

S: 0.64 (0.47 to 0.86)

V: 1.11 (0.91 to 1.35)

Pooled effect (random effects model / fixed effects model):

0.98, 95% CI (0.84 to 1.13) favouring antibiotics

Heterogeneity (I2): 0%

 

(7) Prolonged latency/pregnancy duration until birth

Birth within 48 hours of randomisation

H: 0.23 (0.07 to 0.75)

I: 0.19 (0.02 to 1.49)

J: 0.79 (0.73 to 0.86)

M: 0.49 (0.29 to 0.82)

P: 0.7 (0.51 to 0.96)

Q: 0.75 (0.59 to 0.95)

V: 1.64 (0.64 to 4.22)

Pooled effect (random effects model / fixed effects model):

0.71, 95%CI (0.58 to 0.87) favouring antibiotics. Heterogeneity I2=50.47%

 

Birth within 7 days of randomisation

F: 0.66 (0.42 to 1.02)

H: 0.76 (0.51 to 1.12)

I: 0.67 (0.49 to 0.91)

J: 0.91 (0.87 to 0.96)

M: 0.65 (0.48 to 0.87)

P: 0.88 (0.76 to 1.02)

Q: 0.76 (0.67 to 0.85)

Pooled effect (random effects model / fixed effects model):

0.79 (0.71 to 0.89) favoring antibiotics

Heterogeneity (I2): 64.58%

 

Only ‘birth before 37 weeks’ gestation’ reported:

Birth before 37 weeks’ gestation

J: 1 (0.97 to 1.03)

O: 1 (0.93 to 1.07)

V: 0.98( 0.84 to 1.14)

Pooled effect (random effects model / fixed effects model):

1, 95% CI (0.98 to 1.03) favoring neither

Heterogeneity (I2): 0%

 

Maternal outcomes

(8) Allergy

Not reported

 

(9) Anaphylaxis

Not reported

 

(10) Sepsis (maternal)

Not reported

 

(11) Chorioamnionitis

E: 0.29(0.08,1.03)

G: 3(0.33,27.23)

H: 0.47(0.16,1.39)

I: 0.21(0.07,0.67)

K: 0.15(0.02,1.14)

M: 1.06 (0.5 to 2.23)

O: 1.13 (0.43 to 2.92)

P: 0.87 (0.5 to 1.53)

Q: 0.71 (0.55 to 0.93)

S: 0.19 (0.05 to 0.83)

V: 1.48 (0.5 to 4.38)

Pooled effect (random effects model / fixed effects model):

0.66, 95% CI (0.46 to 0.96) favoring antibiotics

Heterogeneity (I2): 45.34%

 

(12) Endometritis

Not reported

 

(13) Delivery mode

Only ‘caesarean section’ reported:

Caesarean section

E: 0.93 (0.5 to 1.73)

G: 0.83 (0.28 to 2.44)

H: 2.1 (0.73 to 6.1)

I: 1.69 (0.66 to 4.32)

J: 0.93 (0.84 to 1.03)

K: 0.89 (0.49 to 1.63)

M: 0.97 (0.48 to 1.97)

P: 1.54 (0.9 to 2.64)

Q: 0.97 (0.76 to 1.23)

S: 1.04 (0.67 to 1.63)

V: 0.85 (0.42 to 1.72)

Pooled effect (random effects model / fixed effects model):

0.96, 95% CI (0.88 to 1.05) favoring antibiotics

Heterogeneity (I2): 0%

 

(14) Maternal death

I: no events/not estimable

Q: no events/not estimable

V: no events/not estimable

 

(15) Postpartum haemorrhage

Not reported

Facultative:

 

Author’s conclusion: Routine prescription of antibiotics for women with preterm rupture of the membranes is associated with prolongation of pregnancy and improvements in a number of short-term neonatal morbidities, but no significant reduction in perinatal mortality. Despite lack of evidence of longer term benefit in childhood, the advantages on short-term morbidities are such that we would recommend antibiotics are routinely prescribed. The antibiotic of choice is not clear but co-amoxiclav should be avoided in women due to increased risk of neonatal necrotising enterocolitis.

 

Although a large number of studies could be included, most studies were of small size except for the ORACLE trials 1 and 2 which randomized 4148 and 4221 women. Study quality was high, as most studies used matching placebos and those who didn’t were only used for objective outcomes. Unfortunately the systematic review had defined different primary outcomes than the working group, resulting in limited results towards the Critical outcome measures.

 

No GRADE assessment was done.

 

Sensitivity analyses: risk of bias assessment towards the amount of incomplete outcome data was done. Because this was assessed ‘low risk’ for most studies, the authors considered the sensitivity analyses unlikely to change the results and decided therefore not to undertake it.

 

Heterogeneity: results were only combined if study designs were comparable and heterogeneity acceptable. For most analyses subgroup analysis towards antibiotics type are available.

 

*Kenyon (2001) consists of the ORACLE 1 and ORACLE 2 trials. The ORACLE trials have a follow up at age 7 which were included in the systematic review.

**Cerebral palsy was not reported as a separate outcome of the Kenyon systematic review, but was found in the individual ORACLE follow up trials (Kenyon, 2008a). Because of the importance of the outcome and the large size of the ORACLE-1 trial, the working group decided to add the study results separately to the results of the systematic review.

  

Table of quality assessment

Study

 

 

 

 

 

First author, year

Appropriate and clearly focused question?

 

 

 

 

Yes/no/unclear

Comprehensive and systematic literature search?

 

 

 

Yes/no/unclear

Description of included and excluded studies?

 

 

 

Yes/no/unclear

Description of relevant characteristics of included studies?

 

 

Yes/no/unclear

Appropriate adjustment for potential confounders in observational studies?

 

Yes/no/unclear/not applicable

Assessment of scientific quality of included studies?

 

 

 

Yes/no/unclear

Enough similarities between studies to make combining them reasonable?7

 

Yes/no/unclear

Potential risk of publication bias taken into account?

 

 

 

Yes/no/unclear

Potential conflicts of interest reported?

 

 

 

Yes/no/unclear

Kenyon, 2013

Yes

Yes

Yes

Yes

NA

Yes

Yes

Yes

Yes

 

Table of excluded studies

Author and year

Reason for exclusion

Khan, 2000

FT not available

Segel, 2003

Dosage study not predefined

Hutzal, 2008

More recent systematic review available

Cousens, 2010

More recent systematic review available

Ballinas, 2011

Erythromycin versus clindamycin not predefined

Kwak, 2013

Erythromycin + clarithromycin versus cefazolin alone not predefined

Kahramanoglu, 2016

Dosage study not predefined

Marlow, 2017

Educational outcome at age 11 not predefined

Siegel

β-lactam versus macrolide not predefined

Wolf

Ampicillin + roxithromycin versus cefuroxime + roxithromycin not predefined

Chatzakis

Network meta-analysis used for UV2

 

Literature search strategy

Algemene informatie

Richtlijn: Geboortezorg TOP50 – cluster 6

Uitgangsvraag:

1. Welke plaats heeft direct geven van antibiotica bij preterm pre-labour rupture of membranes (PPROM) (zonder klinische tekenen van infectie)

2. Welk AB heeft de voorkeur bij PPROM?

Database(s): Embase, Medline

Datum: 28-7-2020

Periode: 2000 – juli 2020

Talen: Engels

Literatuurspecialist: Miriam van der Maten

Toelichting en opmerkingen:

  • UV1 en UV2 kunnen in één search gevangen worden. Er is gezocht op de P (in het blauw) en de I (in het groen) van de PICOs.
  • In Embase is een uitgebreid blok van de verschillende ABs (inclusief scheikundige stofnamen en verschillende synoniemen) afgezet tegen een vereenvoudigd/verkort blok. Dit resulteerde in een verlies van negen artikelen met allemaal niet relevante titels/abstracts. Voor de leesbaarheid is daarom dit eenvoudige blok aangehouden. Het uitgebreide blok is te vinden onderaan deze zoekverantwoording
  • Alle sleutelartikelen worden gevonden met de zoekopdracht.

 

Zoekopbrengst

 

Embase

OVID/MEDLINE

Ontdubbeld

SRs

83

66

87

RCT

161

109

207

Observationele studies

216

207

308

Totaal

460

382

602

 

Critical outcome measures

Neonatal outcomes

(1) Neonatal morbidity

No GRADE / Very low GRADE

The effect of antibiotic prophylaxis versus placebo in women with PPROM on neonatal morbidity is unclear.

 

Bilateral PVL, IVH gr III/IV and neonatal insult were not reported. The effect of antibiotic prophylaxis on neonatal encephalopathy is unclear, because no events occurred in one trial among 60 babies.

 

Sources: (Kenyon, 2013)

 

(1.a) Major cerebral abnormality on ultrasound before discharge

Moderate GRADE

Antibiotic prophylaxis for women with PPROM probably results in a slight reduction of major cerebral abnormality on ultrasound before discharge compared to placebo or no prophylaxis.

 

Sources: (Kenyon, 2013)

 

(2) Perinatal mortality

High

GRADE

Antibiotic prophylaxis for women with PPROM does not reduce or increase perinatal mortality compared to placebo or no prophylaxis.

 

Sources: (Kenyon, 2013)

 

(3) Long term effects on the child

(3.1) Cerebral Palsy, as reported by parents of children at age 7 years

Low

GRADE

Antibiotic prophylaxis for women with PPROM may not reduce or increase cerebral palsy compared to placebo or no prophylaxis.

 

Sources: (Kenyon, 2008)

 

(3) BPD

Moderate GRADE

Antibiotic prophylaxis for women with PPROM probably results in a slight reduction of BPD compared to placebo or no prophylaxis.

 

Sources: (Kenyon, 2013)

 

Important outcome measures

Neonatal outcomes

(4) Perinatal infections

Moderate GRADE

Antibiotic prophylaxis for women with PPROM probably results in a decrease of the rate of neonatal infections compared to placebo or no prophylaxis.

 

Sources: (Kenyon, 2013)

 

(5) Apgar score < 7 after 5 minutes

-

GRADE

Apgar score < 7 after 5 minutes was not reported.

 

Sources: (Kenyon, 2013)

 

(6) Neonatal Intensive Care Unit admission

Moderate GRADE

Antibiotic prophylaxis in women with PPROM probably does not reduce NICU admission compared to placebo or no prophylaxis.

 

Sources: (Kenyon, 2013)

  

(7) Prolonged latency/pregnancy duration until birth

(7.1) Birth within 48 hours of randomisation

Moderate GRADE

Antibiotic prophylaxis for women with PPROM probably results in a reduction of babies born within 48 hours of randomization compared to placebo or no prophylaxis.

 

Sources: (Kenyon, 2013)

 

(7.2) Birth within 7 days of randomisation

Moderate GRADE

Antibiotic prophylaxis for women with PPROM probably results in a reduction of babies born within 7 days of randomization compared to placebo or no prophylaxis.

 

Source: (Kenyon, 2013)

 

(7.3) Birth before 37 weeks of gestation

High

GRADE

Antibiotic prophylaxis for women with PPROM does not result in a reduction of babies born < 37 weeks of gestation compared to placebo or no prophylaxis.

 

Sources: (Kenyon, 2013)

 

Maternal outcomes

(8, 9, 10) Allergy, anaphylaxis and sepsis

-

GRADE

Maternal allergy, anaphylaxis and sepsis were not reported.

 

Sources: (Kenyon, 2013)

 

(11) Chorioamnionitis

Low

GRADE

The evidence suggests that antibiotic prophylaxis given to women with PPROM reduces the number of women diagnosed with infection of the womb compared to placebo or no prophylaxis.

 

Sources: (Kenyon, 2013)

 

(12) Endometritis

-

GRADE

Endometritis was not reported.

 

Sources: (Kenyon, 2013)

 

(13) Delivery mode

High

GRADE

Antibiotic prophylaxis given to women with PPROM does not reduce or increase the number of women that deliver with a caesarean section compared to placebo or no prophylaxis.

 

Sources: (Kenyon, 2013)

 

(14) Maternal death

Very low GRADE

The evidence is very uncertain about the effect of antibiotic prophylaxis for women with PPROM on maternal mortality compared to placebo or no prophylaxis.

 

Sources: (Kenyon, 2013)

 

(15) Postpartum haemorrhage

-

GRADE

Postpartum haemorrhage was not reported.

 

Sources: (Kenyon, 2013)

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 12-05-2023

Laatst geautoriseerd  : 12-05-2023

Geplande herbeoordeling  :

Module

Regiehouder(s)

Jaar van autorisatie

Eerstvolgende beoordeling actualiteit richtlijn

Frequentie van beoordeling op actualiteit

Wie houdt er toezicht op actualiteit

Relevante factoren voor wijzigingen in aanbeveling

Antibiotica profylaxe bij PPROM

NVOG

2022

2027

5 jaar

NVOG

Nieuwe evidence

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
  • Patiëntenfederatie Nederland
  • Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen
  • Care4Neo (voorheen Vereniging van Ouders van Couveusekinderen - VOC)

Algemene gegevens

De ontwikkeling van deze richtlijnmodules werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodule is in 2020 een werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen (zie hiervoor de Samenstelling van de werkgroep) die betrokken zijn bij de zorg voor zwangere vrouwen.

 

Werkgroep

  • Dr. C.J. (Caroline) Bax, gynaecoloog-perinatoloog, werkzaam in het Amsterdam UMC te Amsterdam, NVOG (voorzitter)
  • Dr. J.L. (Jantien) van der Heyden, gynaecoloog, werkzaam in het Bernhoven ziekenhuis te Uden, NVOG
  • Dr. M.M. (Martina) Porath, gynaecoloog-perinatoloog, werkzaam in het Maxima Medisch Centrum te Veldhoven, NVOG
  • Dr. S.M.T.A. (Simone) Goossens, gynaecoloog-perinatoloog, werkzaam in het Maxima Medisch Centrum te Veldhoven, NVOG
  • Dr. I.H. (Ingeborg) Linskens, gynaecoloog-perinatoloog, werkzaam in het Amsterdam UMC te Amsterdam, NVOG
  • Dr. F. (Fatima) Hammiche, gynaecoloog, werkzaam in het Amsterdam UMC te Amsterdam, NVOG
  • Prof. dr. C.A.J. (Catherijne) Knibbe, ziekenhuisapotheker-klinisch farmacoloog, werkzaam in het St Antonius ziekenhuis Nieuwegein & Utrecht, en hoogleraar, werkzaam bij LACDR, Universiteit Leiden, NVKFB
  • Dr. R.C. (Rebecca) Painter, gynaecoloog, associate professor, werkzaam in het Amsterdam UMC te Amsterdam, NVOG
  • Drs. E.C.J. (Evelyn) Verheijen, gynaecoloog, werkzaam in het Annaziekenhuis te Geldrop, NVOG
  •  J. (Jolein) Vernooij, klinisch verloskundige, physician assistant in opleiding, werkzaam in het OLVG locatie Oost te Amsterdam, KNOV
  • J. (José) Hollander-Boer, verloskundige, werkzaam bij Academie Verloskunde Amsterdam Groningen, KNOV, clusterwerkgroep
  • J. (Jacobien) Wagemaker, projectleider, werkzaam in het Maasstadziekenhuis te Rotterdam, Care4Neo
  • I. (Ilse) van Ee, patiëntenvertegenwoordiger, werkzaam bij de Patiëntenfederatie te Utrecht, PFN
  • Dr. M.C. (Martine) Bouw-Schaapveld, kinderarts-neonatoloog, werkzaam in het Deventer ziekenhuis te Deventer, NVK
  • Dr. M. (Mireille) van Westreenen, arts-microbioloog, werkzaam in het Erasmus MC te Rotterdam, NVMM
  • Dr. M.L. (Mark) van Zuylen, anesthesioloog, werkzaam in het Amsterdam UMC te Amsterdam, NVA
  • Drs. I.C.M. (Ingrid) Beenakkers, anesthesioloog, werkzaam in het UMC Utrecht te Utrecht, NVA
  • Dr. S.V. (Steven) Koenen, gynaecoloog, werkzaam in het ETZ, locatie Elisabeth Ziekenhuis te Tilburg, NVOG, lid stuurgroep
  • Dr. J.J. (Hans) Duvekot, gynaecoloog, werkzaam in het Erasmus MC te Rotterdam, NVOG, lid stuurgroep

Meelezers

  • Leden van de Otterlo-werkgroep (2021)

Met ondersteuning van

  • Drs. Y. (Yvonne) Labeur, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • Dr. L. (Laura) Viester, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • Dr. J.H. (Hanneke) van der Lee, senior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

Belangenverklaringen

De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.

 

Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenwerkzaamheden

Gemelde belangen

Actie

Bax*

Gynaecoloog-perinatoloog Amsterdam UMC

Gastvrouw Hospice Xenia Leiden (onbetaald)

Lid NIPT consortium

Voorzitter WG Otterlo NVOG

Lid commissie kwaliteitsdocumenten NVOG

Lid pijlerbestuur FMG NVOG

Penningmeester WG Infectieziekten NVOG

Lid werkgroep voorlichting en deskundigheidsbevordering prenatale screening RIVM

Lid werkgroep implementatie scholing prenatale screening RIVM

Geen

Geen actie

Beenakkers

Anesthesioloog UMCU/WKZ

Geen

Geen

Geen actie

Bouw-Schaapveld

Kinderarts-neonatoloog, Deventer ziekenhuis

Geen

Geen

Geen actie

Duvekot

Gynaecoloog-perinatoloog, Erasmus MC

Directeur medisch advies en expertisebureau Duvekot, Ridderkerk, ZZP

Geen

Geen actie

Galjaard

Gynaecoloog-perinatoloog, Erasmus MC

Geen

Geen

Geen actie

Goossens

Gynaecoloog-perinatoloog, Maxima MC Veldhoven

Geen

Geen

Geen actie

Hammiche

Gynaecoloog, Amsterdam UMC

Geen

Geen

Geen actie

Hollander-Boer

Docent verloskunde Academie Verloskunde Amsterdam Groningen

Verloskundige -> oproepcontract Verloskundige stadspraktijk Groningen (zelden)

Geen

Geen

Geen actie

Knibbe

Ziekenhuisapotheker-klinisch farmacoloog, Sint Antonius ziekenhuis Nieuwegein & Utecht

Hoogleraar individualized Drug Treamtment, LACDR, Universiteit Leiden

Lid Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek, Den Haag (vacatiegelden)

Gastaanstelling onderzoeker, Erasmus MC, Sophia Kinderziekenhuis, afdeling NICU (onbetaald)

Geen

Geen actie

Koenen

Gynaecoloog-perinatoloog, ETZ, locatie Elisabeth Ziekenhuis

Incidenteel juridische expertise (betaald)

Geen

Geen actie

Linskens

Gynaecoloog-perinatoloog, Amsterdam UMC

Geen

Geen

Geen actie

Painter

Gynaecoloog, aandachtsgebied maternale ziekte, associate professor, Amsterdam UMC

Voorzitter Special Interest Group NVOG ‘Zwangerschap en diabetes en obesitas’ (onbetaald)

Lid Gezondheidsraad commissie ‘Voeding en zwangerschap’ (vacatiegelden naar werkgever)

Lid richtlijncommissie ‘Chirurgische behandeling van obesitas’ (NVvH) (onbetaald)

Lid namens NVOG bij RIVM commissie ‘Hielprikscreening’ (onbetaald)

Voorzitter organiserend comité Congres ICGH 2019 (onbetaald)

Clustercoördinator regio Noord-Holland NVOG Consortium 2.0 (onbetaald)

Lid wetenschapscommissie Pijler obstetrie NVOG (onbetaald)

Lid Koepel Wetenschap namens Pijler obstetrie

Wetenschappelijk adviseur bij patiëntenvereniging 2EHG (hyperemesis gravidarum)

Geen

Geen actie

Porath

Gynaecoloog-perinatoloog, Maxima Medisch Centrum

lid NVOG werkgroep Otterlo (onbetaald)

lid richtlijnwerkgroep extreme vroeggeboorte

Geen

Geen actie

van der Heyden

Gynaecoloog, Bernhoven ziekenhuis

Geen

Geen

Geen actie

van Ee

Adviseur patiëntenbelang, Patiëntenfederatie

Vrijwilliger Psoriasispatiënten Nederland, Coördinator patiëntenparticipatie en onderzoek en redactie lid centrale redactie (onbetaald)

Geen

Geen actie

van Westreenen

Arts-microbioloog, Erasmus MC

Geen

Geen

Geen actie

van Zuylen

Anesthesioloog in opleiding, Amsterdam UMC

Geen

Geen

Geen actie

Verheijen

Gynaecoloog Maasziekenhuis Pantein Boxmeer

Geen

Geen

Geen actie

Vernooij

Klinisch verloskundige, physician assistant in opleiding, OLVG locatie Oost

Geen

Geen

Geen actie

Wagemaker

Projectleider PATH Maasstadziekenhuis,

ZZP adviseur, trainer, onderzoeker Family Centered en Single Room Care

Vrijwilliger Care4Neo (soms vacatiegelden)

VrijwilligerV&VN kinderverpleegkunde (soms vacatiegelden)

Geen

Geen actie

Labeur

Junior adviseur, Kennisinstituut FMS

Geen

Geen

Geen actie

Viester

Adviseur, Kennisinstituut FMS

Geen

Geen

Geen actie

van der Lee

Senior adviseur, Kennisinstituut FMS

Onderzoeker, AmsterdamUMC

Geen

Geen actie

*Voorzitter werkgroep

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door vertegenwoordigers van de Patiëntenfederatie Nederland en Care4Neo af te vaardigen in de clusterwerkgroep. De conceptrichtlijn werd tevens ter commentaar voorgelegd aan de betrokken patiëntenverenigingen.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijnmodules zijn opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).

 

Knelpuntenanalyse

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitter van de werkgroep en de adviseur de knelpunten. Tevens is er een knelpunteninventarisatie gedaan in november 2018 middels een Invitational conference.

 

Uitgangsvragen en uitkomstmaten

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de voorzitter en de adviseur concept-uitgangsvragen opgesteld. Deze zijn met de werkgroep besproken waarna de werkgroep de definitieve uitgangsvragen heeft vastgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Methode literatuursamenvatting

Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur en de beoordeling van de risk-of-bias van de individuele studies is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie https://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).

 

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is mogelijk dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • er is een reële kans dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello, 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE-methodiek.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.

 

In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE-gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.

 

Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers

 

Sterke aanbeveling

Zwakke (conditionele) aanbeveling

Voor patiënten

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet.

Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet.

Voor behandelaars

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen.

Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren.

Voor beleidsmakers

De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid.

Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen.

 

Organisatie van zorg

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijnmodules worden aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren worden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren worden de conceptrichtlijnmodules aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodules worden aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

Agoritsas, T., Merglen, A., Heen, A. F., Kristiansen, A., Neumann, I., Brito, J. P., ... & Guyatt, G. H. (2017). UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ open, 7(11).

Alonso-Coello, P., Schünemann, H. J., Moberg, J., Brignardello-Petersen, R., Akl, E. A., Davoli, M., ... & Morelli, A. (2018). GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. Gaceta sanitaria, 32(2), 166-e1.

Brouwers, M. C., Kho, M. E., Browman, G. P., Burgers, J. S., Cluzeau, F., Feder, G., ... & Littlejohns, P. (2010). AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. Cmaj, 182(18), E839-E842.

Hultcrantz, M., Rind, D., Akl, E. A., Treweek, S., Mustafa, R. A., Iorio, A., ... & Katikireddi, S. V. (2017). The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. Journal of clinical epidemiology, 87, 4-13.

Richtlijnen, A., & Kwaliteit, R. (2012). Medisch specialistische richtlijnen 2.0. Utrecht: Orde van Medisch Specialisten.

http://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/over_richtlijnontwikkeling.html.

Neumann, I., Santesso, N., Akl, E. A., Rind, D. M., Vandvik, P. O., Alonso-Coello, P., ... & Guyatt, G. H. (2016). A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. Journal of clinical epidemiology, 72, 45-55.

Schünemann, H., Brożek, J., Guyatt, G., & Oxman, A. (2013). GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from guidelinedevelopment. org/handbook. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

Schünemann, H. J., Oxman, A. D., Brozek, J., Glasziou, P., Jaeschke, R., Vist, G. E., ... & Bossuyt, P. (2008). Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. Bmj, 336(7653), 1106-1110.

Wessels, M., Hielkema, L., & van der Weijden, T. (2016). How to identify existing literature on patients' knowledge, views, and values: the development of a validated search filter. Journal of the Medical Library Association: JMLA, 104(4), 320.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Welke antibiotica-profylaxe bij preterm pre-labour rupture of membranes (PPROM)