Monitoring lopen bij Dravetsyndroom
Uitgangsvraag
Welke monitoring is van belang om vroegtijdig problemen met betrekking tot statiek/houding, lopen, en daardoor mobiliteit te signaleren, en wat zijn dan de behandelinterventies?
Aanbeveling
Denk bij de leeftijd waarop het kind gaat lopen aan een verwijzing naar een (kinder)revalidatiearts voor loop- of statiekproblemen en het bespreken van een beweegprogramma. Indien nodig wordt bij orthopedische problematiek laagdrempelig een orthopedisch chirurg geconsulteerd.
Schrijf een valgus corrigerende voorziening (inlays, of supramalleolaire orthesen) voor op de leeftijd dat het kind gaat lopen bij pes planovalgus en hypotonie bij voorkeur onder supervisie van een kinderrevalidatiearts of orthopedisch chirurg.
Overweeg verwijzing naar een (kinder)fysiotherapeut voor specifieke training van spierkracht van been- en rompmusculatuur en ter stimulering van de motorische ontwikkeling.
Wijs ouders op het nut de motoriek gedurende het hele leven te blijven activeren door dagelijkse handelingen te oefenen. Mogelijk kan een (kinder)fysiotherapeut hierbij een instruerende rol spelen.
Overwegingen
Op grond van de tot nu toe bestaande literatuur is het van belang de voorwaarden voor het lopen zoveel mogelijk te optimaliseren. Dit houdt in dat al op een jonge leeftijd pes planovalgus gecorrigeerd zou moeten worden, middels het dragen van valgus corrigerende inlays om structurele voetdeformiteiten op latere leeftijd te voorkomen. Op jonge leeftijd kinderfysiotherapeutische behandeling starten om kinderen functionele en ontwikkelingsvaardigheden spelenderwijs te trainen en uit te lokken is aan te bevelen ter verbetering van motoriek en ondersteunen van de motorische ontwikkeling. Omdat spierzwakte (van onder andere de kuitspieren) een rol kan spelen in het ontstaan van een meer geflecteerde statiek en looppatroon zijn spierversterkende oefeningen van zowel de kuitspieren, maar ook van romp en bekkenmusculatuur (in eerste instantie begeleid door een kinderfysiotherapeut) te adviseren bij de kinderen die voldoende opdracht- en trainingsgericht zijn. Bij kinderen/jongvolwassenen die minder goed instrueerbaar zijn, is het van belang een beweegplan, eventueel onder begeleiding van een kinderfysiotherapeut, op te stellen. Door gedragsmatige aspecten wordt bij een deel van deze groep een rolstoel ook gebruikt in het kader van veiligheid, met als gevolg meer fysieke inactiviteit en kans op disuse en spierzwakte.
Bij een afname van loopfunctie kan geïnstrumenteerde gangbeeldanalyse overwogen worden met als doel te adviseren met betrekking tot orthesiologie of training.
Het voorschrijven van antiparkinson medicatie kan bij volwassen Dravetpatiënten effect hebben op mobiliteit, maar hier is nog weinig bewijs voor.
Gezien bovenstaande is het verstandig het voorschrijven van inlays onder supervisie van een (kinder)revalidatiearts plaats te laten vinden en hen ook jaarlijks de mobiliteit en loopvaardigheid te laten monitoren. Indien nodig kan laagdrempelig consultatie van orthopedisch chirurg plaatsvinden.
Onderbouwing
Achtergrond
Vermindering van loopvaardigheid en daardoor verlies van onafhankelijke mobiliteit bij kinderen en volwassenen met het Dravetsyndroom is een belangrijk probleem (Lagae, 2018; Villas, 2017; Gautallina, 2016). Tijdens de inventarisatiefase voor deze richtlijn werd door artsen en vertegenwoordigers van patiëntenorganisaties aangegeven dat er in de literatuur weinig bekend is over hoe het looppatroon zich ontwikkelt, welke terminologie daarvoor gebruikt wordt, welke factoren van invloed zijn op de vermindering van loopvaardigheid en hoe de vermindering in loopvaardigheid is te beïnvloeden.
Samenvatting literatuur
Bij aanvang van de ziekte is de neuromotorische ontwikkeling normaal. Het komen tot lopen wordt binnen een normale termijn, mogelijk licht vertraagd, bereikt. Met het ouder worden, worden er meer (neurologische) afwijkingen waargenomen: ataxie bij ongeveer 50% van de patiënten en piramidale verschijnselen bij ongeveer 20%. Daarnaast wordt algehele hypotonie beschreven, al dan niet gecombineerd met gewrichtshyperlaxiteit, met als gevolg het ontwikkelen van pes planovalgus (Dravet, 2011). Bij het verder vorderen van de leeftijd nemen de extrapiramidale verschijnselen toe, waarbij anticollis en Parkinson-achtige verschijnselen zijn beschreven bij volwassen patiënten (Fasano, 2014). Bij 50-90% van de adolescenten en volwassenen met het Dravetsyndroom kenmerkt het lopen zich door toename van flexie van heupen en knieën, maar ook door flexie van de romp (Rodda, 2012; Rilstone, 2012).
De oorzaak van het ontstaan van de toenemende geflecteerde houding in de onderste extremiteit en romp is niet bekend. Hypotonie en hyperlaxiteit, en een relatieve zwakte van de antizwaartekrachtspieren kan leiden tot het ontwikkelen van pes planovalgus en een abnormale biomechanische uitlijning (Rodda, 2012). Mogelijk is er sprake van motor neuron disfunctie (Gitiaux, 2016). Tevens lijkt het type SCN1A-mutatie een rol te spelen (Rilstone, 2012).
Referenties
- Dravet C, Bureau M, Dalla Bernardina B, Guerrini R. Severe myoclonic epilepsy in infancy (Dravet syndrome) 30 years later. Epilepsia. 2011 Apr;52 Suppl 2:1-2.
- Gataullina S, Dulac O. From genotype to phenotype in Dravet disease. Seizure. 2017; 44: 58-64.
- Gitiaux C, Chemaly N, Quijano-Roy S, Barnerias C, Desguerre I, Hully M, Chiron C, Dulac O, Nabbout R. Motor neuropathy contributes to crouching in patients with Dravet syndrome. Neurology. 2016 Jul 19;87(3):277-81.
- Lagae L, Brambilla I, Mingorance A, Gibson E, Battersby A. Quality of life and comorbidities associated with Dravet syndrome severity: a multinational cohort study. Developmental medicine & child neurology. 2018; 60: 63-72.
- Rilstone JJ, Coelho FM, Minassian BA, Andrade DM. Dravet syndrome: seizure control and gait in adults with different SCN1A mutations. Epilepsia. 2012 Aug;53(8):1421-8.
- Rodda JM, Scheffer IE, McMahon JM, Berkovic SF, Graham HK. Progressive gait deterioration in adolescents with Dravet syndrome. Arch Neurol. 2012 Jul;69(7):873-8.
- Villas N, Meskis MA, Goodliffe S. Dravet syndrome: Characteristics, comorbidities, and caregiver concerns. Epilepsy Behav. 2017 Sep;74:81-86.
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 22-08-2019
Laatst geautoriseerd : 22-08-2019
Geplande herbeoordeling : 01-01-2025
Voor het beoordelen van de actualiteit van deze richtlijn is de werkgroep niet in stand gehouden. Uiterlijk in 2024 bepaalt het bestuur van de Vereniging Klinische Genetica Nederland of de modules van deze richtlijn nog actueel zijn. Op modulair niveau is een onderhoudsplan beschreven. Bij het opstellen van de richtlijn heeft de werkgroep per module een inschatting gemaakt over de maximale termijn waarop herbeoordeling moet plaatsvinden en eventuele aandachtspunten geformuleerd die van belang zijn bij een toekomstige herziening. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten
Algemene gegevens
De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door het Kennisinstituut van Medisch Specialisten en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).
Doel en doelgroep
Doel
Het doel is om de (genetische) diagnostiek, behandeling en begeleiding van personen met het Dravetsyndroom te beschrijven en te optimaliseren.
Doelgroep
Deze richtlijn is geschreven voor alle leden van de beroepsgroepen van (kinder)neurologen, klinisch genetici, revalidatieartsen, kinderartsen en artsen voor verstandelijk gehandicapten die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met het Dravetsyndroom. Daarnaast is deze richtlijn bedoeld om zorgverleners die anderzijds betrokken zijn bij deze patiënten te informeren, waaronder huisartsen, (kinder)fysiotherapeuten, (kinder)ergotherapeuten, logopedisten, orthopedagogen en orthopeden.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2016 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met het Dravetsyndroom.
De werkgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname.
De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.
Werkgroep
- Em. prof. dr. O. (Onno) van Nieuwenhuizen, neuroloog, voorzitter
- Drs. G. (Getrude) Andreae, logopedist, werkzaam bij Sein Zwolle te Zwolle, NVLF
- J. (Jan) Bosmans, onderwijskundig begeleider, werkzaam bij LWOE te Heeze, LWOE
- Dr. E.H. (Eva) Brilstra, klinisch geneticus, werkzaam bij het Universitair Medisch Centrum Utrecht te Utrecht, VKGN, vicevoorzitter
- Dr. D.A.M. (Dederieke) Festen, arts voor verstandelijk gehandicapten, werkzaam bij Ipse de Bruggen te Nootdorp, NVAVG
- Drs. E.J.J.M. (Lisette) van Gemert, GZ-psycholoog, werkzaam bij Kempenhaeghe Heeze te Heeze, NVO
- Drs. N.M. (Nienke) Gosens, neuroloog, werkzaam bij Sein Zwolle te Zwolle, NVN
- M.E.G. (Myra) de Groot-Schokker, patiëntvertegenwoordiger, werkzaam bij de Stichting Dravetsyndroom, Stichting Dravetsyndroom Nederland/Vlaanderen
- Dr. W.B. (Boudewijn) Gunning, kinderneuroloog en -psychiater, werkzaam bij Sein Zwolle te Zwolle, NVN
- Dr. M. (Miriam) Kooijman, kinderrevalidatiearts, werkzaam bij Vogellanden te Zwolle, VRA
- Drs. A.M. (Annick) Laridon, kinderneuroloog, werkzaam bij Kempenhaeghe Oosterhout te Oosterhout, NVK
- Drs. F.J. (Fransje) van Oost, patiëntvertegenwoordiger, werkzaam bij de Stichting Dravetsyndroom, Stichting Dravetsyndroom Nederland/Vlaanderen
- Dr. N.E. (Nienke) Verbeek, klinisch geneticus, werkzaam bij het Universitair Medisch Centrum Utrecht te Utrecht, VKGN
- Dr. E. (Enrico) de Visser, orthopedisch chirurg, werkzaam bij Canisius-Wilhelmina ziekenhuis te Nijmegen, NOV
Met ondersteuning van
- Dr. B.H. (Bernardine) Stegeman, senior adviseur, Kennisinstituut van FMS
- N.F. (Natalia) Bullock, projectsecretaresse, Kennisinstituut van FMS tot januari 2018
- J. (Jill) Heij, junior projectsecretaresse, Kennisinstituut van FMS vanaf februari 2018
Belangenverklaringen
De KNMG-Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling” is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatie management, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventueel belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten.
Achternaam werkgroeplid |
Nevenfuncties |
Persoonlijke financiele belangen |
Persoonslijke relaties |
Reputatiemanagement |
Extern gefinancierd onderzoek |
Kennisvalorisatie |
Overige belangen |
Acties te ondernemen? |
|
Nieuwnhuizen, van |
Emeritus hoogleraar Kinderneurologie |
- |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Groot-Schokker, de |
communicatieadviseur JeroenBosch Ziekenhuis |
onbetaald: voorzitter Stichting Dravetsyndroom NL/Vlaanderen |
Geen |
zoon met het Dravetsyndroom |
zichtbare functie bij stichting Dravetsyndroom (voorzitter) en bij Dravet syndrome European Federation (vicevoorzitter) |
zoon neemt deel aan open label studie fenfluramine te Antwerpen |
Geen |
Geen |
Geen; Fenfluramine valt buiten de afbakening van de richtlijn |
onbetaald: vicevoorzitter Dravet Syndrome European Federation |
|||||||||
Oost, van |
informatieanalist bij Neos in Eindhoven (stichting voor maatschappelijke opvang en vrouwenopvang) |
Namens de stichting Dravetsyndroom NL/VL lid van de adviescommissie van het onderzoek ‘Brain on a dish’. |
Geen |
ik heb een dochter met het Dravetsyndroom |
ik ben vrijwilliger bij de stichting Dravetsyndroom |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Van 2013 tot en met 2017 auteur van de rubriek ‘Wetenschappelijk nieuws’ in de Dravetnieuwsbrief. |
|||||||||
Bovenstaande werkzaamheden zijn onbetaald. |
|||||||||
Brilstra |
Klinisch geneticus |
Lid van het Concilium en van de werkgroep Neurogenetica van de VKGN |
Geen |
Geen |
Geen |
Verricht gesubsidieerd wetenschappelijk onderzoek. Subsidieverstrekkers hebben geen financieel belang bij bepaalde resultaten van het onderzoek. |
Geen |
Geen |
Geen |
Lid richtlijn commissie ‘informeren van familieleden bij erfelijke aandoeningen |
|||||||||
Kooijman |
Revalidatiearts, Vogellanden, Zwolle |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Laridon |
kinderneuroloog, 8/10 werkzaam in Kempenhaeghe, epilepsiecentrum |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
PI bij de dubbelblind studie met CBD bij kinderen met Dravetesyndroom en zal ook deelnemen aan de Fenfluramine studie bij kinderen met het Dravetsyndroom. |
Geen |
Geen |
Geen. Fenfluramine valt buiten de afbakening van de richtlijn |
Roelfsema (ondersteunign/achtervang Laridon) |
kinderarts-kinderneuroloog |
lid richtlijn commissie epilepsie, onbetaald |
Geen |
Geen |
lid richtlijn commissie epilepsie, onbetaald |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Festen |
Arts voor verstandelijk Gehandicapten st. Ipse de Bruggen (0,44 fte) Senior onderzoeker Erasmus MC (0,44 fte) |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Verbeek |
Klinisch geneticus |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Bosmans |
Onderwijskundig begeleider LWOE |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Gunning |
kinderneuroloog en -psychiater SEIN Zwolle, 1.0 fte |
Als zzp 'er doe ik letselschade-expertises ongeveer 0,2 fte (in mijn vrije tijd, buiten mijn werk bij SEIN). Ik ben voorzitter van de werkgroep Artsen Advocaten (https://www.waa.nl/) en krijg daar een (vrijwilligers)onkostenvergoeding voor van € 1500, per jaar |
desgevraagd geef ik de stichting Dravetsyndroom NL/VL (onbetaald) advies en schrijf bijdrages voor de nieuwsbrief en voor brochues. |
Ik ben lid van adviesraden van GWPharmaceuticals (Epidiolex) en van Zogenix (fenfluramine). |
Geen |
Ik ben PI van RCT's met CBD bij kinderen met Dravet syndroom, respectievelijk Lennox-Gastaut syndroom en PI van RCT's met fenfluramine bij kinderen met Dravet syndroom en met Lennox-Gastaut syndroom. Ook ben ik PI van de LivaNova CORE study (Comprehensive Outcomes Registry) en de UCB fase 3 padsevonil trial bij volwassenen met een refractaire focale epilepsie. |
Geen |
Geen |
Geen. Fenfluramine valt buiten de afbakening van de richtlijn |
Andreae |
kinderlogopediste Sein Zwolle |
Ik neem deel aan kwaliteits bijeenkomsten Epilepsie waarin we logopedisch onderzoek en- behandeling professionaliseren.Geen betaalde nevenfuncties |
Geen |
Geen |
Geen |
NVT, de lopende onderzoeken binnen SEIN hebben geen belang in deze |
Geen |
Geen |
Geen |
Gemert, van |
Orthopedagoog/GZ-psycholoog. Werkzaam binnen de gedragswetenschappelijke dienst (GWD) van Kempenhaeghe, (16 uur) en De Berkenschutse (SO-School, 16 uur) |
Nevenwerkzaamheden: docent RIONZuid/GZ-oplediing (orthodidactisch onderzoek en epilepsie, leren en gedrag) 224 uur/jaar, betaald. |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Gosens |
neuroloog SEIN (Stichting Epilepsie Instellingen Nederland) |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Subinvestigator voor RCT's bij kinderen met Dravet of Lennox Gastaut syndroom (CBD trial GW Pharma). Tevens subinvestigator bij RCT kinderen met Dravet (Fenfluramine trial). De vergoeding voor deze trials gaat naar SEIN. |
Geen |
Geen |
Geen; fenfluramine valt buiten de afbakening van de richtlijn. |
Visser |
Orthopedisch chirurg |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Neuteboom |
kinderneuroloog 1.0 Fte |
Lid klinische adviesraad LAREB, waarvoor onkostenvergoeding |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Inbreng patiëntenperspectief
Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door afgevaardigde patiëntenorganisatie in de werkgroep en een enquête. Een verslag hiervan is besproken in de werkgroep en de belangrijkste knelpunten zijn verwerkt in de richtlijn. Tijdens de oriënterende zoekactie werd gezocht op literatuur naar patiëntenperspectief (zie Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur). De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan de patiëntenorganisatie.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn (module) en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. Het implementatieplan is te vinden bij de aanverwante producten. De werkgroep heeft tevens interne kwaliteitsindicatoren ontwikkeld om het toepassen van de richtlijn in de praktijk te volgen en te versterken (zie Indicatorontwikkeling).
Werkwijze
AGREE
Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Voor een stap-voor-stap beschrijving hoe een evidence-based richtlijn tot stand komt wordt verwezen naar het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten.
Knelpuntenanalyse
Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitter van de werkgroep en de adviseur de knelpunten. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door Artsen JGZ, KNGF (afgestemd met de NVFK), Stichting Dravetsyndroom, V&VN, VKGL, VRA, VSOP, NVN via een invitational conference. Een verslag hiervan is opgenomen onder aanverwante producten.
Uitgangsvragen en uitkomstmaten
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de voorzitter en de adviseur concept-uitgangsvragen opgesteld. Deze zijn met de werkgroep besproken waarna de werkgroep de definitieve uitgangsvragen heeft vastgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als kritiek, belangrijk (maar niet kritiek) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de kritieke uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.
Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur
Er werd eerst oriënterend gezocht naar bestaande buitenlandse richtlijnen (via Medline (OVID), GIN, Trip, NICE), systematische reviews (via Medline (OVID)), en literatuur over patiëntvoorkeuren en patiëntrelevante uitkomstmaten (patiëntenperspectief; Medline (OVID)). Vervolgens werd voor de afzonderlijke uitgangsvragen aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de module met desbetreffende uitgangsvraag. De zoekstrategie voor de oriënterende zoekactie en patiëntenperspectief zijn opgenomen onder aanverwante producten.
Kwaliteitsbeoordeling individuele studies
Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) tabellen. De gebruikte RoB instrumenten zijn gevalideerde instrumenten die worden aanbevolen door de Cochrane Collaboration: AMSTAR – voor systematische reviews; Cochrane – voor gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek; ROBINS-I – voor observationeel onderzoek; QUADAS II – voor diagnostisch onderzoek.
Samenvatten van de literatuur
De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij een voldoende aantal studies en overeenkomstigheid (homogeniteit) tussen de studies werden de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp van Review Manager 5.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs
A) Voor interventievragen (vragen over therapie of screening)
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/).
GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, matig, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013).
GRADE |
Definitie |
Hoog |
|
Matig |
|
Laag |
|
Zeer laag |
|
B) Voor vragen over diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd eveneens bepaald volgens de GRADE-methode: GRADE-diagnostiek voor diagnostische vragen (Schünemann, 2008), en een generieke GRADE-methode voor vragen over schade of bijwerkingen, etiologie en prognose. In de gehanteerde generieke GRADE-methode werden de basisprincipes van de GRADE methodiek toegepast: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van bewijskracht op basis van de vijf GRADE criteria (startpunt hoog; downgraden voor risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias).
Formuleren van de conclusies
Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in een of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE methodiek. De werkgroepleden maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen. De overall bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de kritieke uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overall conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje 'Overwegingen'.
Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)
Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals de expertise van de werkgroepleden, de waarden en voorkeuren van de patiënt (patient values and preferences), kosten, beschikbaarheid van voorzieningen en organisatorische zaken. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.
Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.
Indicatorontwikkeling
Gelijktijdig met het ontwikkelen van de conceptrichtlijn werden er interne kwaliteitsindicatoren ontwikkeld om het toepassen van de richtlijn in de praktijk te volgen en te versterken. Meer informatie over de methode van indicatorontwikkeling is op te vragen bij het Kennisinstituut van Medisch Specialisten (secretariaat@kennisinstituut.nl). Bij het beoordelen van de aanbevelingen bleek geen enkele aanbeveling in aanmerking te komen voor het opstellen van een indicator. De aanbeveling was zwak geformuleerd, niet-registreerbaar of droeg niet bij aan het verbeteren van de kwaliteit van zorg.
Kennislacunes
Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Een overzicht van de onderwerpen waarvoor (aanvullend) wetenschappelijk van belang wordt geacht, is als aanbeveling in de Kennislacunes beschreven (onder aanverwante producten).
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.
Literatuur
Brouwers, M. C., Kho, M. E., Browman, G. P., Burgers, J. S., Cluzeau, F., Feder, G., ... & Littlejohns, P. (2010). AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. Canadian Medical Association Journal, 182(18), E839-E842.
Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. https://www.demedischspecialist.nl/onderwerp/raad-kwaliteit
Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen: stappenplan. Kennisinstituut van Medisch Specialisten. Link: https://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/richtlijnontwikkeling.html
Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.
Schünemann, H. J., Oxman, A. D., Brozek, J., Glasziou, P., Jaeschke, R., Vist, G. E., ... & Bossuyt, P. (2008). Rating Quality of Evidence and Strength of Recommendations: GRADE: Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ: British Medical Journal, 336(7653), 1106.
Wessels, M., Hielkema, L., & van der Weijden, T. (2016). How to identify existing literature on patients' knowledge, views, and values: the development of a validated search filter. Journal of the Medical Library Association: JMLA, 104(4), 320.