Diabetes bij kinderen: insulinepompgebruik

Initiatief: NIV / NVK Aantal modules: 5

Competentieprofiel organisatie kinderen DM1

Uitgangsvraag

Aan welke voorwaarden moet een kinderdiabetesteam voldoen om insulinepomptherapie bij kinderen met DM1 te kunnen voorschrijven en begeleiden?

Aanbeveling

Een kinderdiabetesteam dat insulinepompbehandeling ondersteunt bestaat uit een kinderarts (kinderdiabetoloog/-endocrinoloog), een kinderdiabetesverpleegkundige, een kinderdiëtist, een kinderpsycholoog (minimaal GZ-psycholoog BIG) en een maatschappelijk werker.

 

Binnen het multidisciplinair overleg van het behandelteam vindt overeenstemming plaats over de start of continuering van Insulinepompbehandeling.

 

Het kinderdiabetesteam legt in het kader van zelfmanagement afspraken en individuele behandeldoelen jaarlijks vast in een afsprakenformat/ behandelovereenkomst.

 

Het team biedt multidisciplinaire zorg aan zodat het beste behandelingsresultaat verkregen kan worden.

 

Een kinderdiabetesteam legt werkafspraken vast in een (lokaal) protocol.

 

Een kinderdiabetesteam is 24 uur per dag rechtstreeks bereikbaar (zonder tussenkomst van een andere partij) en tijdens kantooruren is er continuïteit in kinderdiabetesverpleegkundige zorg.

 

Een kinderdiabetesteam is samen met de organisatie verantwoordelijk voor het kunnen bijhouden van deskundigheid van alle teamleden.

 

Het diabetesteam geeft (leeftijdsadequate) individuele en groepseducatie, voorlichting en instructie aan patiënten, ouders, leerkrachten en kinderthuiszorg.

 

Het kinderdiabetesteam geeft informatie aan scholen en leerkrachten over pomptherapie eventueel in samenwerking met kinderthuiszorg.

Overwegingen

De beschrijving van de samenstelling van een kinderdiabetesteam is gebaseerd op de (inter)nationale richtlijnen. De beschrijving van deskundigheid, werkwijze en taken van het diabetesteam is gebaseerd op het consensusdocument insulinepomptherapie van de NDF en op de expertise van de werkgroep.

 

Samenstelling

Op basis van de (inter)nationale richtlijnen is de werkgroep van mening dat een kinderdiabetesteam, om adequate insulinepomptherapie te leveren, minimaal dient te bestaan uit:

  • Een kinderarts met specialisatie in de endocrinologie of een kinderarts met aandachtsgebied diabetologie;
  • Een kinderdiabetesverpleegkundige;
  • Een kinderdiëtist met specifieke ervaring en opleiding in de kindergeneeskundige aspecten van voeding in relatie tot diabetes;
  • Een kinderpsycholoog (minimaal GZ-psycholoog BIG) met ervaring in diabeteszorg;
  • Maatschappelijk werk met ervaring in sociale aspecten rondom kinderdiabeteszorg.

Samenwerking is daarnaast wenselijk met:

  • Oogarts;
  • Internist;
  • Gespecialiseerde kinderthuiszorg voor coaching in de thuissituatie en op school.

 

De werkgroep is van mening dat er regelmatig multidisciplinair overleg moet zijn om de zorg evenwichtig op elkaar af te stemmen. Ieder teamlid dient te beschikken over een op kinderen gerichte opleiding om binnen de eigen professie adequaat te kunnen anticiperen op situaties die zich voordoen tijdens de diverse ontwikkelings- en opvoedingsfasen.

 

Deskundigheid

  • Er worden zowel individueel als multidisciplinair geaccrediteerde cursussen en congressen gevolgd met betrekking tot kinderdiabetes, gesprekstechnieken en insulinepomptherapie. De organisatie faciliteert hierin de individuele leden en stelt ze in de gelegenheid deze scholing te volgen.
  • Het kinderdiabetesteam is in staat tot gebruik van de therapiemanagementsoftware en is bereid tot het volgen van cursussen daarin.

 

Bereikbaarheid

  • Het diabetesteam is 24/7 direct bereikbaar zonder tussenkomst van andere zorgverleners;
  • Er is 24/7 een diabetes kinderarts met expertise in insuline(-pomp)therapie bereikbaar;
  • Er is alle werkdagen tijdens kantooruren een kinderdiabetesverpleegkundige beschikbaar;

 

Werkwijze

  • Er is een elektronisch diabetes patiëntendossier (EPD);
  • Het diabetesteam werkt volgens lokale protocollen en checklists voor CSII die gebaseerd zijn op landelijke en internationale richtlijnen en kwaliteitscriteria en die digitaal opgeslagen zijn. Hierin zijn tenminste opgenomen instructies bij ketoacidose, hypoglykemie, hyperglykemie, transitie, opname van het kind voor andere aandoening/operatie;
  • Er is een vastgelegde taakverdeling binnen het diabetesteam;
  • Er is een multidisciplinair overleg met de teamleden op structurele basis;
  • Het team vergewist zich ervan dat hulpmiddelenleveranciers/fabrikanten 24/7 technische ondersteuning en levering van materialen kunnen bieden;
  • Datamanagement en benodigde software zijn in een netwerkomgeving beschikbaar en voor alle teamleden toegankelijk;
  • Er is een transitiesamenwerking, -protocol en –overdracht die gedurende een afgesproken periode plaatsvindt;
  • Er vindt registratie plaats van proces- en prestatie-indicatoren in het landelijke registratiesyteem;
  • Er wordt geparticipeerd in de op te zetten kwaliteitsvisitatie van de beroepsvereniging.

 

Taken van het diabetesteam bij insulinepomptherapie

  • Elke hulverlener uit het diabetesteam geeft leeftijdsadequate indivuele en groepseducatie, voorlichting en instructie aan de hand van het Consensusdocument Pomptherapie en de bijbehorende checklist. De verzorgers worden bij deze educatie betrokken;
  • In het kader van zelfmanagement worden afspraken en individuele behandeldoelen jaarlijks vastgelegd en geëvalueerd in een afsprakenformat/ behandelovereenkomst. Hierbij kan worden gesproken over voorwaarden rondom initiëren, continueren en stoppen van pomptherapie;
  • Het kinderdiabetesteam geeft informatie aan scholen en leerkrachten over pomptherapie eventueel i.s.m. kinderthuiszorg;
  • Het kinderdiabetesteam maakt gebruik van adequaat informatiemateriaal, organiseert voorlichtingsbijeenkomsten voor leerkrachten, ouders, kinderthuiszorg en betrekt zo nodig onderwijsondersteuning hierbij.

Onderbouwing

Het doel van diabeteszorg voor kinderen is de zorg zo in te richten dat een optimale glucoseregulatie en een goede kwaliteit van leven voorop staan, een normale groei en ontwikkeling worden nagestreefd en korte- en lange termijn complicaties worden voorkomen en/of uitgesteld.

Naar de mening van de werkgroep wordt deze zorg geleverd door een multidisciplinair diabetesteam voor kinderen, zoals ook in de NDF-zorgstandaard (2015) wordt geadviseerd.

Deze module geeft een opsomming van de voorwaarden waaraan een multidisciplinair team dient te voldoen om insulinepomptherapie bij kinderen met DM1 te mogen voorschrijven en begeleiden. Tevens worden algemene eisen aan een kinderdiabetesteam beschreven.

De vragen die aan de orde komen zijn: Waaraan dient een kinderdiabetesteam te voldoen en wat zijn de taken van een kinderdiabetesteam bij insulinepomptherapie?

NO GRADE

De internationale richtlijnen over diabetes mellitus en de Diabetes Zorgstandaard geven aan dat een kinderdiabetesteam minimaal dient te bestaan uit:

een kinderarts(-diabetoloog/-endocrinoloog), een (kinder)diabetes­verpleegkundige, een (kinder)diëtist, een medisch (kinder)­psycholoog, een maatschappelijk werker.

 

NICE 2015, ADA 2015, ISPAD 2014, NDF 2015

Er is in internationale richtlijnen beschreven waar de samenstelling van een kinderdiabetesteam minimaal aan moet voldoen (NICE 2015; ADA 2015; ISPAD 2014; NDF 2015).

De NICE-richtlijn uit 2015 beveelt aan: bied kinderen en jongeren met diabetes continue en geïntegreerde zorg door een multidisciplinair kinderdiabetesteam. Voor een optimale effectiviteit van de zorg en een zo laag mogelijk risico op complicaties moet het diabetesteam bestaan uit leden met een adequate opleiding op het gebied van de volgende aspecten van diabetes bij kinderen en jongeren: klinische aspecten, educatie, voeding, leefstijl, geestelijke gezondheid en voetzorg (NICE, 2015).

De richtlijn van de ADA (2015) beschrijft niet zozeer de samenstelling van een multidisciplinair kinderdiabetesteam, als wel wat er gemonitord moet worden. Hieruit valt af te leiden dat in ieder geval betrokken moeten zijn een kinderarts/diabetoloog, en zorgverleners met expertise in educatie, gedrag, emotionele en psychosociale aspecten.

 

De ISPAD Clinical Practice Consensus Guidelines (2014) beschrijft in het hoofdstuk The delivery of ambulatory diabetes care to children and adolescents with diabetes wel de samenstelling van een diabetesteam:

  • Kinderarts-diabetoloog of –endocrinoloog, of een arts met speciale belangstelling voor en opleiding in diabetes bij kinderen en jongeren
  • Diabetesverpleegkundige
  • Diëtist (of voedingskundige)
  • Maatschappelijk werker met kennis van diabetes bij kinderen en chronische aandoeningen.
  • (Kinder)psycholoog met kennis van diabetes bij kinderen en chronische aandoeningen.

 

De aanbevelingen in de Nederlandse Zorgstandaard van de NDF (2015) volgen de aanbevelingen in genoemde literatuur. In het kinderdiabetesteam zijn de volgende bij de begeleiding betrokken disciplines vertegenwoordigd:

  • Kinderarts gespecialiseerd en geïnteresseerd in diabeteszorg
  • Kinderdiabetesverpleegkundige
  • Diëtist, gespecialiseerd in kinderen met diabetes
  • (Medisch) kinderpsycholoog of orthopedagoog met aantekening GZ
  • Polikliniek assistent

Het kinderdiabetesteam heeft indien nodig structurele werkafspraken met

  • Anesthesist
  • Apotheker
  • Fysiotherapeut
  • Gezinstherapeut
  • Huisarts
  • Internist
  • Maatschappelijk werker
  • Neuroloog
  • Oogarts
  • Pedagogisch medewerker
  • Podotherapeut/pedicure met aantekening diabetische voet
  • Psychiater
  • Sportarts

Voor deze uitgangsvraag is geen systematische literatuuranalyse uitgevoerd. De werkgroep heeft zich gebaseerd op (inter)nationale richtlijnen: NICE Guideline NG18: Diabetes (type 1 and type 2) in children and young people: diagnosis and management (NICE, 2015), het ADA Position Statement Children and Adolescents (ADA, 2015), ISPAD Clinical Practice Consensus Guidelines (ISPAD, 2014), het NDF-consensusdocument Kwaliteitscriteria voor optimale en doelmatige inzet insulinepomptherapie en hulpmiddelen (NDF, 2015) en de NDF-zorgstandaard Diabetes (NDF, 2015).

  1. American Diabetes Association. Standards of Medical Care in Diabetes, (11) Children and adolescents. Diabetes Care 2015 Jan;38 Suppl:S70-6. doi: 10.2337/dc15-S014. PMID: 25537712.
  2. International Society for Pediatric and Adolescent Diabetes (ISPAD). Clinical Practice Consensus Guidelines 2014. Chapter 7: Pihoker C, Forsander G, Fantahun B, et al. The delivery of ambulatory diabetes care to children and adolescents with diabetes. Pediatric Diabetes 2014: 15 (Suppl. 20): 86–101.
  3. Nederlandse Diabetes Federatie. Consensusdocument ‘Kwaliteitscriteria voor optimale en doelmatige inzet insulinepomptherapie en hulpmiddelen’. Amersfoort. April 2015.
  4. Nederlandse Diabetes Federatie. Zorgstandaard Diabetes. 2015.
  5. NICE Guideline NG18: Diabetes (type 1 and type 2) in children and young people: diagnosis and management. NICE, 2015.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 12-04-2018

Laatst geautoriseerd  : 12-04-2018

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2022

Uiterlijk in 2021 bepalen de besturen van de Nederlandse Internisten Vereniging (NIV) en de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK) of deze richtlijnmodules nog actueel zijn. Bij het opstellen van de richtlijn heeft de werkgroep per module een inschatting gemaakt over de maximale termijn waarop herbeoordeling moet plaatsvinden en eventuele aandachtspunten geformuleerd die van belang zijn bij een toekomstige herziening (update). De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.

 

De NIV en de NVK zijn regiehouder van deze richtlijn en eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Nederlandse Vereniging van Diëtisten
  • Nederlands Instituut van Psychologen

Algemene gegevens

De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door het Kennisinstituut van Medisch Specialisten (www.kennisinstituut.nl) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).

Doel en doelgroep

Doel

Het doel van deze richtlijn is de betrokken zorgprofessional, patiënten en ouders handvatten te bieden bij de keuze voor de optimale therapie voor diabetes bij kinderen, waar het gaat om de keuze voor pomptherapie en de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om pomptherapie te kunnen starten.

 

Doelgroep

Deze richtlijn is geschreven voor alle leden van de beroepsgroepen die betrokken zijn bij de zorg voor kinderen met diabetes. Deze beroepsgroepen bestaan onder andere uit kinderartsen, kinderdiëtisten, kinderdiabetesverpleegkundigen, kinderpsychologen en maatschappelijk werkers.

Samenstelling werkgroep

De richtlijn Diabetes bij kinderen - insulinepompgebruik is onderdeel van de Netwerkrichtlijn diabetes mellitus ontwikkeld onder overkoepelend voorzitterschap van Dr. P.H.L.M. (Nel) Geelhoed, internist-endocrinoloog, Haaglanden Medisch Centrum, Den Haag (Nederlandse Internisten Vereniging).

 

Voor het ontwikkelen van de richtlijn Diabetes bij kinderen - insulinepompgebruik is in 2014 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor kinderen met diabetes.

 

De werkgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname.

 

De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.

  • Drs. P. Stouthart, kinderarts, Zuyderland Medisch Centrum, Sittard-Geleen (voorzitter), Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Dr. C. Westerlaken, kinderarts, Canisius Wilhelmina Ziekenhuis, Nijmegen, Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Drs. W.H. Stokvis-Brantsma, kinderarts, Diabeter, Rotterdam, Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Dr. W.J. de Waal, kinderarts, Diakonessenhuis Utrecht, Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • T. Lappenschaar, diëtist, Diabeter, Deventer, Nederlandse Vereniging van Diëtisten (vanaf september 2015)
  • A. de Boer, diëtist, Medisch Centrum Leeuwarden, Nederlandse Vereniging van Diëtisten (tot september 2015)
  • Drs. B.G. Werrij, kinderarts, Antonius Ziekenhuis Sneek, Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • A. Dijkhuizen, kinderdiabetesverpleegkundige, Alrijne Ziekenhuis, Leiden, EADV/EKDV
  • Y. Krol, klinisch psycholoog, Deventer Ziekenhuis, Deventer, Nederlands Instituut van Psychologen

 

Met ondersteuning van:

  • Drs. S.B. Muller-Ploeger, adviseur, Kennisinstituut van Medisch Specialisten
  • Dr. M.A. Pols, senior adviseur, Kennisinstituut van Medisch Specialisten
  • Drs. A.J.P. Ranke, junior adviseur, Kennisinstituut van Medisch Specialisten (tot januari 2015)
  • C. Sloof, MSc, medisch informatiespecialist, St. Antonius Ziekenhuis, Nieuwegein
  • S.K. Josso, secretaresse, Kennisinstituut van Medisch Specialisten
  • N.F. Bullock, secretaresse, Kennisinstituut van Medisch Specialisten

Belangenverklaringen

De “KNMG-Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling” is gevolgd. Alle werkgroep leden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoek financiering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatie management, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroep leden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten.

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Persoonlijke financiële belangen

Persoonlijke relaties

Reputatie management

Extern gefinancierd onderzoek

Kennisvalorisatie

Overige belangen

Ondernomen actie

De Boer

Diëtist Medisch Centrum Leeuwarden

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Dijkhuizen

verpleegkundig consulent kinderdiabetes Alrijne Zorggroep Leiden

Geen

Geen

Geen

Oud-voorzitter van subspecialisme kinderdiabetes (EKDV) van de beroepsvereniging EADV

Geen

Combinatie van 25 jr professionele kennis en ervaring en 41 jaar persoonlijke ervaringsdeskundigheid

Geen

Geen

Krol

klinisch psycholoog Deventer Ziekenhuis

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Lappenschaar

Diëtist

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Stokvis-Brantsma

kinderarts-endocrinoloog in dienst van Diabeter. Diabeter is eigendom van Medtronic maar Medtronic heeft geen invloed op de klinische besluitvorming.

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Stouthart

kinderarts Zuyderland Medisch Centrum m.n. diabetes endocrinologie, kinderarts MUMC Maastricht obesitas

kinderarts Dia4you programma adelante

Voorzitter landelijke werkgroep kinderdiabetes NVK

 

Namens de NVK/NIV/ NHV bestuurlid NDF

Geen

Geen

Geen

G.A.D.-studie 2013 (internationale studie, gestaakt).

Preview studie

Geen

Geen

Geen

De Waal

kinderarts Diakonessenhuis Utrecht diabetologie

Tot 1-1-2017 lid van de richtlijncommissie van de NVK.

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Werrij

kinderarts Antonius Ziekenhuis Sneek

Instructeur neonatale reanimatie bij stichting spoedeisende hulp voor kinderen (SHK)

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Westerlaken

Kinderarts-endocrinoloog Canisius Wilhelmina Ziekenhuis

Landelijk forum beoordeling GH aanvragen, onkostenvergoeding.

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

 

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door een in een eerder stadium door de patiëntenvereniging uitgevoerde enquête onder haar leden (zie richtlijn Diabetes Mellitus; NIV, 2014). De Diabetesvereniging Nederland (DVN) en Kind&Ziekenhuis zijn betrokken bij de knelpuntenanalyse en hebben de conceptrichtlijn voor commentaar voorgelegd gekregen.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn (module) en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. Dit is opgenomen in de aanverwante producten bij de desbetreffende modules.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Voor een stap-voor-stap beschrijving hoe een evidence-based richtlijn tot stand komt wordt verwezen naar het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten.

 

Knelpuntenanalyse

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitter van de werkgroep en de adviseur de knelpunten. Tevens zijn er knelpunten aangedragen via een invitational conference (gezamenlijk voor zes richtlijnen die deel uitmaken van de netwerkrichtlijn diabetes, diabetische voet, diabetische retinopathie, diabetische neuropathie, kinderen, ouderen met comorbiditeit, diabetes en zwangerschap) door: de NIV, Diabetesvereniging Nederland (DVN), Eerste Associatie Van Diabetesverpleegkundigen (EADV), Inspectie voor de Gezondheidszorg, Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV), Menzis, Nefarma, Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG), Nederlands Oogheelkundig Gezelschap (NOG), Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie (NVA), Nederlandse Vereniging van Dietisten (NVD), Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK), Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie (NVKG), Nederlandse Vereniging voor Neurologie (NVN), Nederlandse Vereniging voor Obstetrie & Gynaecologie (NVOG), Nederlandse Vereniging van Diabetes Podotherapeuten (NVvDP), Optometristen Vereniging Nederland (OVN), Provoet (Brancheorganisatie voor de Pedicure), Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN), Verenso, WCS Kenniscentrum Wondzorg, Zorgverzekeraars Nederland (ZN), en Zorginstituut Nederland (ZIN). Een verslag van de invitational conference is opgenomen onder aanverwante producten.

 

Uitgangsvragen en uitkomstmaten

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep de definitieve uitgangsvragen vastgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als kritiek, belangrijk (maar niet kritiek) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de kritieke uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

Voor deze richtlijn is geen overkoepelende oriënterende zoekactie uitgevoerd. Voor de afzonderlijke uitgangsvragen is aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria.

Voor de modules over voorwaarden is gebruik gemaakt van het recente Consensusdocument Insulinepomptherapie (2015), aangevuld met recente internationale richtlijnen.

 

Kwaliteitsbeoordeling individuele studies

Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de evidencetabellen per module.

 

Samenvatten van de literatuur

De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden weergegeven in evidence tabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/).

 

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, matig, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Matig

  • er is matige zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is mogelijk dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • er is een reële kans dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Formuleren van de conclusies

Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methodiek.

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk om mee te wegen, zoals de expertise van de werkgroepleden, specifiek Nederlandse omstandigheden, de waarden en voorkeuren van de patiënt, kosten, beschikbaarheid van voorzieningen en organisatorische zaken. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.

 

Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die essentieel zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag.

 

Indicatorontwikkeling

Bij de richtlijn zijn geen nieuwe kwaliteitsindicatoren ontwikkeld omdat er voor diabetes al voldoende indicatoren bestaan, onder andere behorend bij de NDF Zorgstandaard Diabetes.

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Een overzicht van de onderwerpen waarvoor (aanvullend) wetenschappelijk van belang wordt geacht, is als aanbeveling in de Kennislacunes beschreven (onder aanverwante producten).

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisatie voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, et al. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010. Review. PubMed PMID: 20603348.

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0. Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. https://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site.html. 2012.

Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen: stappenplan. Kennisinstituut van Medisch Specialisten.

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group. 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.