Detecteren behoefte psychosociale zorg

Initiatief: NVPO Aantal modules: 14

Detecteren behoefte psychosociale zorg - Wat is bekend?

Uitgangsvraag

Wat weten we over het detecteren van distress en zorgbehoefte in de 1e lijn?

Aanbeveling

Er is vanuit de literatuur weinig bekend over het systematisch signaleren van klachten/detecteren behoefte psychosociale zorg bij mensen met kanker in de 1e lijn. De werkgroep is van mening dat nader onderzoek hiernaar nodig is.

De werkgroep is van mening dat vanuit de spilfunctie van de huisarts het van belang is dat deze zich proactief opstelt ten aanzien van het systematisch signaleren van klachten/detecteren behoefte psychosociale/paramedische zorg bij mensen met kanker. De huisarts kan hierbij ondersteund worden door de verpleegkundige in de thuissituatie en de POH-GGZ.

De werkgroep is van mening dat er behoefte is aan meer kennis en vaardigheden voor huisartsen, POH-GGZ en verpleegkundigen in de thuissituatie op het gebied van signaleren van klachten/detecteren behoefte psychosociale/paramedische zorg bij mensen met kanker om het systematisch signaleren in de 1e lijn goed uit te kunnen voeren.

De werkgroep is van mening dat een goede samenwerking tussen behandelend medisch specialist/verpleegkundig specialist en de huisarts, POH-GGZ en verpleegkundigen kan bijdragen aan een betere afstemming bij het signaleren van behoefte psychosociale zorg bij mensen met kanker.

Overwegingen

Er is geen literatuur gevonden die de uitgangsvraag beantwoordt. Wel is er literatuur bekend over de rol van de huisarts bij de behandeling van kanker.
In Nederland is een kleinschalig kwalitatief onderzoek verricht onder 15 huisartsen, gerekruteerd via het netwerk van de Integrale Kankercentra en de websites van beroepsverenigingen [Geelen 2011] (1). Huisartsen werden in diepte-interviews en online focusgroepen bevraagd over hun visie op mensen met kanker in de stabiele, chronische fase, de problematiek van deze patiënten en de rol van de huisarts daarin. Uit de interviews kwam naar voren dat huisartsen patiënten die een behandeling voor kanker hebben ondergaan geen bijzondere positie toekennen. Ze bieden deze patiënten, net als veel andere (chronische) patiënten ´gewone´ zorg en zijn geneigd de ´eigen kracht´ van patiënten te benadrukken. Huisartsen werken ook voor deze groep patiënten vraag-gestuurd. Niet alle huisartsen vinden dat overigens een goede zaak. Ook vragen sommige huisartsen zich af of zij wel over voldoende kennis beschikken wat betreft de unieke problemen die bij de verschillende vormen van kanker horen en over de psychosociale aspecten van kanker in de chronische fase. Sommigen betwijfelen of de lichamelijke, maar ook psychische en sociale problemen, waarmee patiënten na behandeling van kanker vaak nog langdurig kampen, in de spreekkamer wel voldoende aan bod komen. De huisartsen zien wel alternatieven voor de inzet van de huisarts, zoals gespecialiseerde verpleegkundigen of verpleegkundig specialisten.

In Denemarken is een cohort van 534 mensen met kanker bevraagd over welke problemen zij met de huisarts bespraken [Mikkelsen 2009] (2). Patiënten werden ongeveer 15 maanden na het stellen van de diagnose kanker ondervraagd. Patiënten die genezen waren of een recidief hadden volgens de huisarts werden uitgesloten. Er werd gebruik gemaakt van generieke vragenlijsten en de respons was 66%. Het bleek dat 66,9% van de patiënten een lichamelijk probleem met de huisarts had besproken, met een grote variatie al naar gelang het type kanker (58,1 tot 78,6%). 48% had een psychisch probleem besproken met de huisarts wederom met een grote variatie naar kankertype (32,3 tot 57,1%). Sociale problemen werden meer met familie en vrienden besproken. Een goede fysieke en mentale conditie, en weinig vertrouwen in de huisarts waren gecorreleerd met het afzien van contact met de huisarts.

In een studie uitgevoerd in Canada zijn 1.000 huisartsen via een vragenlijst bevraagd over de mate waarin zij zich vertrouwd voelden om zorg te verlenen aan mensen met borstkanker [Smith 2011] (3). In de vragenlijst werd niet specifiek geïnformeerd naar (screening op) psychosociale problematiek. 59% van de huisartsen reageerde. De huisartsen achtten zichzelf meestal goed of voldoende bekwaam om te screenen op een recidief (99% van de huisartsen); en om te gaan met de angst voor een recidief (97%); om osteoporose ontstaan door de behandeling van borstkanker te behandelen (92%); om voedingsadvies en trainingsadvies te geven (89%); om menopauze t.g.v. de borstkanker behandeling te behandelen (88%); en om adjuvante hormoontherapie te geven (85%). Minder huisartsen achtten zichzelf goed of voldoende bekwaam om het gezin of de kinderen te counselen (76% van de huisartsen); of lymfoedeem te behandelen (76%); of om seksuele problemen en lichaamsbeleving te bespreken (74%).

In Australië is een dwarsdoorsnedeonderzoek uitgevoerd onder volwassen mensen bij wie 4 jaar tevoren de diagnose kanker was gesteld [Webber 2013] (4). De respondenten (51%, n=228) vulden zelf in welke niet-gedetecteerde behoeften aan zorg zij hadden en met wie zij het liefst bepaalde zorgbehoeften wilden bespreken. De meest niet-gedetecteerde behoeften lagen op het vlak van: informatie over late effecten van de behandeling (50%), omgaan met vermoeidheid (42%), erfelijkheidsrisico’s (35%), geruststelling en voeding (beide 32%). Gemiddeld werden 4 niet-gesignaleerde behoeften opgegeven. De huisarts was de zorgverlener van eerste keus voor de meeste patiënten wanneer het gezondheid in het algemeen betrof, of levensstijl of vermoeidheid, terwijl de oncoloog de eerste keus zorgverlener was voor kankerbehandeling, controles op recidieven, en late effecten van behandeling. Voor wat betreft financiën, opleiding en werk, psychologische ondersteuning, lichamelijke oefening en dieet was geen van beide de eerste keus zorgverlener.

Klinische relevantie
Systematisch signaleren van de psychosociale zorgbehoefte van mensen met kanker gebeurt tot op heden nauwelijks in de 1e lijn. Hierin ziet de richtlijnwerkgroep een rol weggelegd voor de huisarts in samenwerking met de, relatief nieuwe functie van POH-GGZ (praktijkondersteuner huisartsen ggz) en verpleegkundigen. Probleemverheldering en ingaan op distress en zorgbehoefte is een van de zorgactiviteiten van de POH-GGZ.
Voor mensen met kanker en psychosociale problematiek is continuïteit van zorg van eminent belang. In geval van huisbezoeken kan hiervoor naast de eigen huisarts ook de POH-GGZ en de verpleegkundige in de thuissituatie zorgen.

Professioneel perspectief
In het NHG Standpunt Oncologische zorg in de huisartsenpraktijk van januari 2014 staat:
“De huisarts heeft tijdens de behandelfase aandacht voor somatische, psychische en sociale aspecten en (terugkeer) naar werk.
Oncologische nazorg- gericht op revalidatie, psychosociale en existentiële vragen, detectie van late effecten en evaluatie van zorg- is een essentieel onderdeel van de huisartsenzorg.
Het kan helpen om de patiënt de Lastmeter te laten invullen als voorbereiding op een consult.
Huisartsen bieden geen gestructureerde en proactieve nazorg. Een reden is dat zij zichzelf hiervoor niet in alle opzichten capabel vinden; men heeft onvoldoende kennis over specifieke problemen die bij de verschillende soorten kanker horen, over psychosociale aspecten van kanker in de fase na behandeling en over algemene klachten als chronische moeheid en pijn.
Huisartsen gebruiken in de zorg voor mensen met kanker, specifieke richtlijnen, o.a. detecteren behoefte psychosociale zorg.”
Helaas lijkt er in de praktijk niet altijd de tijd en ruimte om de bestaande richtlijnen op een adequate manier uit te voeren. De versterking van de proactieve rol van de huisarts brengt extra werk met zich mee. Dit is een belangrijk aandachtspunt bij de afspraken over tarieven en financiering van de huisartsenzorg.

Patiëntenperspectief
Voor de patiënt met kanker en klachten op psychosociaal terrein kan de huisarts de eerst aangewezen vertrouwenspersoon zijn. De huisartsenzorg is laagdrempelig en biedt persoonsgerichte zorg in de eigen woonomgeving.

Organisatorisch perspectief
In het NHG standpunt Oncologische zorg wordt genoemd dat samenwerking en afstemming met behandelaars in het ziekenhuis - bijvoorbeeld door een individueel zorgplan- nodig is om doublures te voorkomen en continuïteit van zorg te waarborgen. Vanuit de huisartsenzorg vormen voldoende tijd en financiën een absolute randvoorwaarde om deze zorg goed te kunnen organiseren en implementeren in de dagelijkse praktijk.

Veiligheid
De werkgroep is van mening dat goede wederzijdse informatie uitwisseling van gegevens tussen 1e en 2e lijn, met betrekking tot het detecteren behoefte psychosociale zorg, in de verschillende fasen van het oncologische proces moet plaatsvinden in een EPD, waartoe alleen de zorgverleners toegang hebben die bij de behandeling van de patiënt betrokken zijn. Dit alles uiteraard met toestemming van de patiënt.

Kosteneffectiviteit
Het is wenselijk dat de 1e lijn de signalering oppakt gezien de groeiende groep overlevenden met kanker, door vergrijzende bevolking, vroegtijdige opsporing, betere diagnostiek en behandeling. De verwachting is dat de zorg in de 1e lijn doelmatiger en doeltreffender is dan in de 2e lijn. Hier moet nader onderzoek naar verricht worden om dit te kunnen bevestigen.

Onderbouwing

Er is geen literatuur gevonden over het systematisch detecteren van distress en zorgbehoefte bij volwassen mensen met kanker in de 1e lijn.

Uit een brede search kwamen 1851 artikelen, waarvan er 17 aan de selectiecriteria leken te voldoen voor beoordeling op basis van full text review. Van deze 17 artikelen bleek er geen te voldoen aan de criteria om de uitgangsvraag te beantwoorden. Wel werden vier artikelen gebruikt voor de overwegingen bij de uitgangsvraag [Geelen 2011 (1), Mikkelsen 2009 (2), Smith 2011 (3), Webber 2013 (4)].

  1. 1 - Geelen E, Krumeich A, van der Boom H, et al. De huisarts: Spil in de nazorg voor patienten met kanker? Huisarts en Wetenschap. 2011;54(11):586-590. [link]
  2. 2 - Mikkelsen T, Sondergaard J, Sokolowski I, et al. Cancer survivors' rehabilitation needs in a primary health care context. Fam Pract. 2009;26:221-30. [link]
  3. 3 - Smith S, Wai E, Alexander C, Singh-Carlson S. Caring for survivors of breast cancer: perspective of the primary care physician. Curr Oncol Rep. 2011;18(5):e218-26. [link]
  4. 4 - Webber K, Girgis A, Bennett B, et al. The unmet needs of cancer survivors and their preferences for discussing them with oncologists and general practitioners (GPs). J Clin Oncol. 2013;31(suppl abstr 9602). [link]

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  :

Laatst geautoriseerd  : 01-05-2017

Geplande herbeoordeling  :

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Psychosociale Oncologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
  • Nederlandse Vereniging voor Radiotherapie en Oncologie
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Nederlandse Vereniging voor Psychosociale Oncologie
  • Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers

Algemene gegevens

Voor deze richtlijn is bekeken welk instrument het meest geschikt is bij het signaleren van distress en zorgbehoefte en hoe dit instrument dient te worden ingezet. Het instrument kan, naast de signalerende functie, gezien worden als hulpmiddel bij het gesprek, het biedt structuur en handvatten om gezamenlijk met de patiënt de problemen te bespreken, de behoefte aan extra zorg na te gaan en te bepalen wie deze zorg het beste zou kunnen verlenen. Het instrument vervangt niet de essentie van het in gesprek blijven met de patiënt over ervaringen en behoeften, integendeel, zij kan daarvan juist een goede basis vormen.

De behoefte aan een gesprek hoeft overigens niet per definitie vanuit een probleemstelling of last onderkend te worden. Het kan ook belangrijk zijn voor de patiënt om gelukkige momenten en positieve ervaringen te delen.

De richtlijn behelst het traject van signalering van distress en zorgbehoefte tot en met verwijzing naar een relevante gespecialiseerde psychosociale/(para)medische zorgverlener. De richtlijn bevat naast aanbevelingen over het instrument dat het meest geschikt is om distress en zorgbehoefte vast te stellen, ook aanbevelingen over de meetmomenten, het gesprek met de patiënt, verwijzing en organisatorische randvoorwaarden. De aanbevelingen zijn gebaseerd op een zo hoog mogelijke graad van wetenschappelijk bewijs en de richtlijn biedt de gebruikers inzicht hierin.

Doel en doelgroep

Doelstelling
De richtlijnwerkgroep wil met de richtlijn ‘Detecteren behoefte psychosociale zorg' bewerkstelligen dat bij alle volwassenen met kanker in de gehele oncologische zorgketen (klinisch, poliklinisch en in de thuissituatie) op systematische wijze gesignaleerd wordt of er sprake is van (verhoogde) distress en/of zorgbehoefte en bevorderen dat indien gewenst passende psychosociale en/of (para)medische zorg wordt aangeboden. Het tijdig signaleren van distress en zorgbehoefte en indien nodig tijdig verlenen van (extra) zorg draagt bij aan het voorkómen van ernstigere problematiek en kan resulteren in een betere kwaliteit van leven voor de patiënt.

Doelgroep
Deze richtlijn is bestemd voor alle professionals die betrokken zijn bij de diagnostiek, behandeling en begeleiding van volwassen mensen met kanker in de 1e, 2e en 3e lijn. In het bijzonder betreft dit de basisbehandelaars en de gespecialiseerde psychosociale/(para)medische zorgverleners. Tot deze professionals behoren:

  • Basisbehandelaars (artsen -zoals medisch-oncoloog, hematoloog, chirurg-oncoloog, radiotherapeut-oncoloog, gynaecoloog-oncoloog, uroloog-oncoloog, MDL-arts, longarts-oncoloog, neurochirurg, dermatoloog, revalidatiearts, huisarts en bedrijfsarts), verpleegkundigen/verpleegkundig specialisten (in het ziekenhuis en in de thuissituatie) en de POH-GGZ);
  • Gespecialiseerde psychosociale zorgverleners (maatschappelijk werkers, psychologen, psychiaters en geestelijk verzorgers, gespecialiseerd in de oncologie);
  • (Para)medische zorgverleners (zoals (in de oncologie gespecialiseerde) fysiotherapeuten, ergotherapeuten, diëtisten, logopedisten, seksuologen, huid/oedeemtherapeuten, e.d.)

Samenstelling werkgroep

Deze werkgroepleden zijn afgevaardigd namens wetenschappelijke en beroepsverenigingen en hebben daarmee het mandaat voor hun inbreng.

Leden voorbereidingsgroep
dr. J. Hoekstra-Weebers, Medisch socioloog, namens de NVPO (co-voorzitter)
dr. M.H.M. van der Linden, Klinisch psycholoog, namens de NVPO (co-Voorzitter)
dr. M. Bannink, Psychiater, namens de NVvP
A.J. Berendsen, Huisarts, namens de NHG
drs. T. Brouwer, Ervaringsdeskundige, namens de Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties
de Jong, Ervaringsdeskundige, namens de Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties
J. Krol-Veraar, Verpleegkundig specialist, namens de V&VN verpleegkundig specialisten
prof.dr. J.A. Roukema, Oncologisch chirurg, namens de NVvH
mw.dr. L. Veerbeek, Adviseur richtlijnen, IKNL
mw.dr. M.J. Velthuis, Adviseur en procesbegeleider, IKNL
H. Hamelers-Paulus, Secretaresse, IKNL

Leden richtlijnwerkgroep
dr. J. Hoekstra-Weebers, Medisch socioloog, namens de NVPO (voorzitter)
prof.dr. N.K. Aaronson, Medisch socioloog, namens de NVPO
dr. M. Bannink, Psychiater, namens de NVvP
drs. T. Brouwer, Ervaringsdeskundige, namens de Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties
dr. W.V. Dolsma, Radiotherapeut-oncoloog n.p., namens de NVRO
F.J.M. Eskens, Maatschappelijk werker, namens de NVMW (tot 15/04/2015)
N. Golsteijn, Verpleegkundig specialist, namens de V&VN Oncologie
C. Janssen, verpleegkundige in de thuissituatie, namens de V&VN Maatschappij & Gezondheid
K. de Jong, Ervaringsdeskundige, namens de Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties (tot 18/08/2015)
J. Koopman, POH-GGZ, namens de LVPOHGGZ
J. Krol-Veraar, Verpleegkundig specialist, namens de V&VN verpleegkundig specialisten
dr. A. Kuin, Geestelijk verzorger, namens de VGVZ
drs. A.M. Mathot, Huisarts en Hospice-arts, UMC Utrecht, namens de NHG
prof.dr. J. Prins, Medisch psycholoog, namens de NVPO
prof.dr. J.A. Roukema, Oncologisch chirurg, namens de NVvH
M.H. van der Veldt, Medisch maatschappelijk werker, namens de NVMW (vanaf 15/04/2015)
drs. Y. Smit, Onafhankelijk onderzoeker/epidemioloog
dr. M.J. Velthuis, Adviseur en procesbegeleider, IKNL
mw. H. Hamelers-Paulus, Secretaresse, IKNL

Belangenverklaringen

Om de beïnvloeding van de richtlijnontwikkeling of formulering van de aanbevelingen door conflicterende belangen te minimaliseren zijn de leden van de werkgroep gemandateerd door de wetenschappelijke verenigingen.

Alle werkgroepleden hebben bij aanvang en bij de afronding van het richtlijn traject een belangenverklaring ingevuld. Hiermee geven de werkgroepleden aan onafhankelijk gehandeld te hebben bij het opstellen van de richtlijn.

Inbreng patiƫntenperspectief

De richtlijnwerkgroep bestaat uit zorgverleners van verschillende psychosociale en (para)medische disciplines en patiëntvertegenwoordigers van de Nederlandse Federatie van Kankerpatientenorganisaties.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Werkwijze

De voorbereidingsgroep heeft zich van juni 2014 t/m maart 2015 bezig gehouden met het schrijven van een plan van aanpak, ontwikkelen van een enquête voor de knelpunteninventarisatie, het op basis van de knelpuntenanalyse bepalen van de belangrijkste knelpunten, formuleren van uitgangsvragen en formeren van de richtlijnwerkgroep. De voorbereidingsgroep is driemaal bijeen geweest.
In juli 2014 is een online enquête uitgezet onder professionals en patiënten(vertegenwoordigers) voor de knelpunteninventarisatie. Informatie over de enquête, verzendlijst en analyse van de knelpunteninventarisatie is weergegeven in de bijlagen 12 en 13. Op basis van de knelpunteninventarisatie heeft de voorbereidingsgroep zeven uitgangsvragen geformuleerd. Deze uitgangsvragen vormen de basis voor de evidence based modules van deze richtlijn die door de richtlijnwerkgroep zijn uitgewerkt.
De richtlijnwerkgroep bestaat uit zorgverleners van verschillende psychosociale en (para)medische disciplines en patiëntvertegenwoordigers van de Nederlandse Federatie van Kankerpatientenorganisaties.

Elke uitgangsvraag is toebedeeld aan meerdere werkgroepleden. Werkgroepleden hebben input geleverd aan de methodologisch expert voor het uitvoeren van systematische zoekacties naar relevante literatuur met betrekking tot zijn of haar uitgangsvraag. De literatuur is geselecteerd door de methodologisch expert in samenwerking met de werkgroepleden. De geselecteerde literatuur is samengevat en voorzien van niveau van bewijs door de methodologisch expert, de werkgroepleden hebben daaraan bijgedragen. De werkgroepleden hebben vervolgens de overwegingen en aanbevelingen geformuleerd. De werkgroep heeft gedurende een periode van ongeveer tien maanden gewerkt aan de tekst voor de conceptrichtlijn. De teksten zijn tijdens meerdere telefonische en vier plenaire vergaderingen besproken en na verwerking van de commentaren geaccordeerd. De afzonderlijke teksten zijn samengevoegd en op elkaar afgestemd tot één document: de conceptrichtlijn. Deze is ter commentaar aangeboden aan de relevante wetenschappelijke verenigingen en landelijke en regionale (tumor)werkgroepen.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Meest geschikte instrument