Depressie

Initiatief: NVvP Aantal modules: 55

Psychomotorische therapie bij depressie

Uitgangsvraag

Wat is de effectiviteit van psychomotorische therapie vergeleken met een andere vorm van (vak)therapie/standaardzorg/wachtlijstconditie bij patiënten met een depressieve stoornis?

Aanbeveling

  • We bevelen fysieke activering door PMT aan voor het behandelen van een depressieve stoornis, met als aangrijpingspunten het bewegingsgedrag en de lichaamsbeleving van patiënten, waaronder running therapie. Bespreek met de patiënt de voor- en nadelen ervan.
  • We bevelen fysieke activering door PMT aan bij jongeren, volwassenen en ouderen.
  • Overweeg ontspanningstechnieken (relaxatie) door PMT voor volwassenen voor het behandelen van een depressieve stoornis. Bespreek met de patiënt de voor- en nadelen van.
  • We bevelen aan om fysieke activering, zoals runningtherapie, uit te laten voeren door een psychomotorisch therapeut, omwille van de professionele benadering van psychische en lichamelijke belastbaarheid, bevordering van therapietrouw en transfer naar een actieve levensstijl.
  • Overweeg de psychotherapeutische benadering van PMT gericht op het verminderen van klachten die zich uiten in het bewegen en de lichaamsbeleving, waarbij inzicht in sociaal-affectief functioneren van belang is en geoefend wordt met gedragsalternatieven in bewegingssituaties.

Overwegingen

Kwaliteit van het bewijs

De mate van vertrouwen in de wetenschappelijke evidentie van psychomotorische therapie (PMT) bij depressie ligt tussen zeer laag en redelijk. Wanneer er gekeken wordt naar de effecten op depressiesymptomen, zijn er beperkingen in het studiedesign en in de precisie van de resultaten. Veel studies zijn uitgevoerd op relatief kleine samples en er is een aanzienlijke spreiding van de verschillende type interventies en controlecondities die zijn meegenomen. Er is redelijk vertrouwen in het bewijs van het effect op depressiesymptomen wanneer er gekeken wordt naar de inzet van fysieke activering naast andere interventies in vergelijking met interventies zonder element van fysieke activering (Morres et al., 2019). Wanneer het effect van interventies gericht op fysieke activering vergeleken werd met ‘treatment as usual’,  met betrekking tot zowel de kans op remissie als de kans op vermindering van depressiesymptomen, was het vertrouwen in de wetenschappelijke evidentie zeer laag, waardoor we onzeker zijn over deze effecten (Krogh et al., 2017). Hetzelfde geldt voor het effect op kwaliteit van leven, zowel op globaal niveau als op specifieke dimensies, zoals lichamelijke, psychische, sociale en maatschappelijke betrokkenheid (Krogh et al., 2017; Schuch et al., 2016). Verder lijkt er geen verschil te zijn in de kans op het optreden van ernstige complicaties bij interventies gericht op fysieke activering in vergelijking met, onder andere, treatment as usual (Krogh et al., 2017). Het vertrouwen in de wetenschappelijke evidentie voor deze bevinding werd geschat op laag. Tenslotte is het vertrouwen in de evidentie van het effect van relaxatietechnieken op de reductie van depressiesymptomen in vergelijking met psychologische interventies ingeschat als zeer laag (Li et al., 2020). Dit kwam door beperkingen in het studiedesign van de studiesen imprecisie van de resultaten.

 

Overige aanwijzingen voor de werking van psychomotorische therapie bij depressieve stoornissen

Een specifieke activiteit die binnen PMT ingezet kan worden is runningtherapie. Runningtherapie bij depressie is in Nederland vanuit PMT als eerste geïntroduceerd, op basis van een gecontroleerde effectstudie (n=30), die wees op een vermindering van depressiviteit vergeleken met ‘steunende gesprekscontacten’ (Bosscher, 1991). Diverse overzichtsstudies wijzen op een stemmingsverbeterend effect van fysieke activering, waaronder Cooney et al. (2013), Kvam et al. (2016) en Singh et al. (2023).

Binnen de PMT worden ook methoden en technieken toegepast die overlap vertonen met danstherapie. In de internationale literatuur wordt gesproken van ‘dance movement therapy‘. Een multicenter trial naar de toepassing bij depressie levert aanwijzingen op voor een gunstig effect, namelijk een reductie van de depressie en van stressindicatoren (n=109; d = 0.60 - 0.72 afhankelijk van de uitkomstmaat) (Hyvönen et al., 2020).

 

Er zijn ook studies naar neurobiologische mechanismen van PMT die bij stemmingsregulatie een rol spelen Zo blijkt uit een analyse van vijf studies dat fysieke activering een reductie van het stresshomoon cortisol teweegbrengt (o.a. Beserra et al., 2018). In een Nederlandse studie zijn aanwijzingen gevonden voor een medium tot sterke associatie tussen depressie en lichaamsbeleving (Scheffers et al., 2019). Bij vermindering van de depressie verbeterden de attitude ten opzichte van het lichaam en de lichaamstevredenheid (Scheffers et al., 2019).

 

Er wordt in internationaal onderzoek niet enkel gefocust op het effect van behandeling. Er zijn op basis van 49 prospectieve studies aanwijzingen voor de beschermende werking van fysieke activering op het ontwikkelen van een depressie, ongeacht leeftijd en geografische regio (gecorrigeerde odds ratio = 0.83, 95% BI 0.79, 0.88) (Schuch et al., 2018). Uit een review bij ouderen blijkt dat een actieve leefstijl in combinatie met een uitgebalanceerd dieet een preventiestrategie kan zijn met lage kosten om depressie tegen te gaan (Farioli-Vecchioli et al., 2018).

 

Ook voor jongeren met een depressie kan fysieke inspanning van toegevoegde waarde zijn. Een analyse van negen studies (n=431) levert aanwijzingen op voor een antidepressief effect (Hedges' g = −0.47, 95% BI = −0.71, −0.24), al zijn studies met hogere methodologische kwalteit nodig om deze resulaten te bevestigen (Oberste et al., 2020).

Tenslotte vond een gerandomiseerde studie (n=31) bij patiënten met een chronische depressie naar het effect van lichaamsgerichte psychotherapie met een focus op lichaamsbeleving, een afname van depressiesymptomen in vergelijking met een wachtlijstgroep (MD 8.7, 95% BI 1.0, 16.7) (Röhricht et al., 2013).

 

Balans tussen gewenste en ongewenste effecten

Een mogelijk ongewenst effect van fysieke activering is met name de kans op een blessure als gevolg van een te hoge of verkeerde belasting van het bewegingsapparaat. Dit onderstreept het belang van een professionele benadering van de psychomotorische belastbaarheid van de patiënt, al blijft het risico op een blessure bij PMT aanwezig. In de praktijk wordt voor aanvang van de PMT een inschatting gemaakt van de fysieke belastbaarheid via een bewegingsanamnese en een gerichte somatische screening. Hierbij wordt ook in ogenschouw genomen of er sprake is van aandoeningen zoals diabetes, mogelijk hartfalen, e.d. In dat geval wordt overlegd met een arts over de maximale belastbaarheid en over monitoring van het behandelverloop. Patiënten houden een logboek bij met aandacht voor motivatie, frequentie, duur en intensiteit van het bewegingsprogramma.

 

Patiëntenperspectief

Veel patiënten met een depressie zijn geneigd om lichamelijk inactief te zijn, terwijl een passende vorm van activering juist een gunstig effect kan hebben op de symptomen van de depressie. Praktijkervaring wijst uit dat patiënten hierbij ondersteuning nodig hebben. Patiënten geven in het algemeen aan PMT als vaktherapeutische discipline hoog te waarderen. Met name het op een andere manier werken aan problemen (met beweging/activering) is een belangrijk motief in de keuze voor PMT, naast de specifieke plek waar de hulp wordt geboden. De patiënten geven aan dat de PMT van belang is voor het herstel doordat: het accent niet ligt op praten maar op ervaren; er op een andere manier wordt geleerd om met gevoelens om te gaan; deze andere manier van werken helpend is ten aanzien van het herstel. Voor patiënten lijkt de nadruk op het ervaringsgerichte werken een aspect te zijn van het leveren van zorg op maat (https://www.ggzstandaarden.nl/generieke-modules/vaktherapie ). Specifiek voor mensen met een depressie wijst een cliëntraadpleging door MIND (2019) uit dat aanpassing van leefstijl van belang wordt gevonden, waaronder bewegen, de natuur in, rust, creatieve bezigheden en aandacht voor de lichamelijke conditie (MIND, 2019).

 

Professioneel perspectief

Psychomotorisch therapeuten passen in de praktijk een breed scala van activiteiten toe gericht op lichaamsbeleving en bewegingsgedrag, waarbij lichamelijke ervaringen gekoppeld worden aan betekenisverlening in het kader van de problematiek. Deze ervaringsgerichte insteek wordt als een waardevolle, aanvullende en verdiepende benaderingswijze gezien, met aandacht voor onder meer een actieve leefstijl, relaxatie, lichaamsbewustzijn, zelfbeeld en emotieregulatie. Bij patiënten met een depressie zijn de fysieke trainingseffecten van secundaire waarde. De nadruk ligt op het verbeteren van het mentaal functioneren van de patiënten (Knapen et al., 2015; Probst 2017; Van de Vliet et al., 2004). PMT is de aangewezen discipline voor bewegingsactivering op maat en ondersteuning van de motivatie die nodig is om een bewegingsprogramma op te starten en vol te houden op langere termijn (Knapen et al., 2015). Met name het motiveren van deelnemers met een depressie om een bewegingprogramma vol te houden krijgt aandacht van PMT’ers. Uit een onderzoek van Stubbs et al. (2018) blijkt dat bij opgeleide therapeuten die de fysieke activiteit begeleiden de drop-out lager was.

 

Binnen PMT ligt de nadruk vaak op het opdoen van een succeservaring door realistische en individuele doelen op te stellen en op het inzetten van de kracht van groepsdynamica (bij groepssessies) om te komen tot adequate copingstrategieën. Voor de Federatie Vaktherapeutische Beroepen hebben experts een groepsaanbod PMT beschreven voor het verbeteren van emotieregulatie-vaardigheden bij mensen met een angststoornis dan wel een depressieve stoornis (Bosman et al., 2017).

 

Huisartsen en POH’s-GGZ hechten belang aan breed perspectief in de behandeling van depressie, waaronder aandacht voor leefstijl, ontspanningsoefeningen en een meer integrale benadering van lichaam en geest (MIND, 2019). Adviezen die zij geven aan mensen met beginnende depressieve klachten, een DSM-diagnose depressieve stoornis, of met terugkerende of chronische depressieklachten betreffen onder meer leefstijladviezen gericht op bewegen en onder andere PMT voor het onder controle krijgen van klachten (MIND, 2019).

 

Middelenbeslag

Voor zover bekend zijn er geen onderzoeksgegevens bekend over kostenefficiëntie. PMT kan in potentie gezien worden als een relatief goedkope therapie, omdat psychomotorisch therapeuten lager ingeschaald zijn dan andere behandelaren, zoals psychologen. De instellingen waar PMT onderdeel is van het behandelaanbod investeren in de inrichting en onderhoud van één of meer praktijkruimtes. Voor de meeste interventies gericht op fysieke activering en relaxatie zijn geen dure middelen nodig. Bovendien is de therapie thuis doorgaans makkelijk voort te zetten zonder extra kosten. Doordat PMT ‘al doende’ aan de problematiek werkt kunnen ervaringen en inzichten direct beklijven, wat een tijdbesparing kan opleveren.

 

Organisatie van zorg

PMT is in Nederland binnen de meeste GGZ-instellingen beschikbaar. Daarnaast is PMT steeds vaker beschikbaar in zelfstandige praktijken. Psychomotorisch therapeuten beschikken doorgaans over een goed geoutilleerde ruimte. Om de kwaliteit van de toegepaste interventie te waarborgen is het van belang dat een psychomotorisch therapeut een erkende opleiding heeft afgerond en geregistreerd blijft.

Vaak wordt gewerkt in multidisciplinaire teams, op basis van verwijzing en indicatie. In vrijgevestigde praktijken kunnen patiënten zichzelf aanmelden, vaak ook in samenspraak met andere professionals. Psychomotorisch therapeuten moeten toegang hebben tot elektronische patiëntendossiers om verzamelde gegevens over patiënten veilig te verzamelen en op te slaan. Ook investeert de PMT momenteel in toepassing van digitale meetprocedures om het behandelverloop te kunnen volgen, samen met de patiënt, en om de effecten van de behandeling te onderzoeken. De beschikbaarheid van voorlichtingsmateriaal helpt om patiënten, hun belangrijke naasten en andere professionals te informeren over PMT.

 

Maatschappelijk perspectief

Vanuit maatschappelijk perspectief sluit PMT naadloos aan bij campagnes voor een gezonde leefstijl ten behoeve van fysieke en mentale gezondheid, zowel vanuit de overheid als vanuit verzekeraars, waarbij voor mensen met een depressie professionele ondersteuning hard nodig is om passende vormen van bewegen en ontspanning op te zetten en vol te houden.

Onderbouwing

Huidige praktijk

Psychomotorische therapie (PMT) levert in de huidige praktijk een reguliere bijdrage aan observatie en behandeling van mensen met een depressieve stoornis, in de klinische en ambulante setting en, in toenemende mate, ook in vrijgevestigde praktijken.

 

Voor mensen met een depressieve stoornis ligt de focus met name op de volgende interventies:

  • fysieke activering, waaronder runningtherapie
  • ontspanningstechnieken
  • interventies gericht op lichaamsbeleving
  • interventies gericht op emotieregulatie

In de huidige praktijk wordt runningtherapie ook toegepast als eerste-stap interventie.

 

Vanuit PMT wordt in de praktijk gewerkt vanuit drie benaderingen:
1. Gezondheidgerelateerde benadering (bijvoorbeeld: leefstijlinterventies ter verbetering van de globale fysieke gezondheid)
2. Psychosociale benadering (bijvoorbeeld: het verkrijgen van mentale en fysieke vaardigheden in relatie tot het bewegende lichaam en in het kader van zich staande houden in de maatschappij)
3. Psychotherapeutische benadering (bijvoorbeeld: bewegen inzetten voor het verbeteren van sociaal-affectief functioneren, waarbij inzicht van belang is en geoefend wordt met gedragsalternatieven).
PMT richt zich ook op emotieregulatie waarin onderscheiden worden: assertiviteit, competentiebeleving, empatisch vermogen en regulatie van stress, adem en energie (Bluming, 2016; Probst, 2017).
Een uitwerking van de huidige praktijk en onderbouwing van PMT bij depressieve stoornissen is te vinden in het PMT handboek “Psychomotor interventions for mental health“ (Van Busschbach et al., 2019).

 

Definitie en doel van de interventie
Psychomotorische therapie is het gepersonaliseerd toepassen van combinaties van diverse methodieken gericht op lichaamsbeleving en bewegingsgedrag. Bij PMT worden patiënten behandeld met een hulpvraag op psychosociaal vlak door op methodische wijze gebruik te maken van interventies die gericht zijn op bewegingsgedrag en/of lichaamsbeleving. Deze interventies zijn gebaseerd op wetenschappelijke kennis en ervaringskennis en bieden de patiënt de mogelijkheid om nieuwe vaardigheden eigen te maken, betekenisvolle en inzicht gevende ervaringen op te doen of intrapsychische, interpersoonlijke of systemische conflicten te bewerken. Kenmerkend voor PMT als vaktherapeutische discipline is het ‘al doende ervaren’ (Boerhout & Glas, 2021, p.8). Voor een algemene introductie van PMT verwijzen we naar het eerste hoofdstuk van het PMT-handboek (Emck & Scheffers, 2019).

Effect op depressie en/of depressiesymptomen

⊕⊕⊕◯

Fysieke activering resulteert waarschijnlijk in een reductie van depressiesymptomen.

(Morres et al., 2019)

⊕⊕◯◯

Fysieke activering bestaande uit voorkeursoefeningen zou depressiesymptomen kunnen verminderen.

(Morres et al., 2019)

⊕◯◯◯

Het zou kunnen dat het inzetten van fysieke activering t.o.v. geen interventie, TAU of aandacht interventie resulteert in een vermindering van de depressie. We zijn echter onzeker over dit effect.

(Krogh et al., 2017)

⊕◯◯◯

Het zou kunnen dat het inzetten van fysieke activering t.o.v. geen interventie, TAU of aandacht interventie resulteert in een grotere kans op het optreden van een remissie. We zijn echter onzeker over dit effect.

(Krogh et al., 2017)

⊕◯◯◯

We zijn onzeker over het effect van relaxatietechnieken op de reductie van depressiesymptomen t.o.v. placebo, wachtlijstconditie of psychologische interventies en wat de rol van behandelingsduur (meer of minder dan 8 weken) hierin is.

We zijn onzeker over het effect van relaxatietechnieken op de reductie van depressiesymptomen in vergelijking met psychologische interventies.

(Li et al., 2020)

⊕◯◯◯

Het inzetten van yoga op de korte termijn t.o.v. care as usual lijkt niet te resulteren in een reductie van depressiesymptomen maar het wetenschappelijke bewijs is onzeker.

(Cramer et al., 2013)

⊕◯◯◯

Yoga lijkt t.o.v. relaxatie depressiesymptomen te verminderen maar het wetenschappelijk bewijs is onzeker.

(Cramer et al., 2013)

⊕⊕◯◯

Fysieke activering zou depressiesymptomen kunnen verminderen bij oudere mensen met een depressie.

(Bridle et al., 2012)

 

Effect op kwaliteit van leven

⊕◯◯◯

We zijn onzeker over het effect dat fysieke activering t.o.v. controlecondities resulteert in een verbetering van de kwaliteit van leven in het algemeen maar ook op het gebied van sociale en maatschappelijke betrokkenheid kwaliteit van leven dimensies.

(Krogh et al., 2017; Schuch et al., 2016)

Optreden van adverse events

⊕⊕◯◯

Het lijkt dat wanneer lichaamsbeweging vergeleken wordt met controlecondities er geen duidelijk verschil is in de kans van het optreden van een SAE. NB gebaseerd op een zeer klein aantal meldingen.

(Krogh et al., 2017)

Morres (2019)

In een goed uitgevoerde meta-analyse van Morres et al. (2019) werden de effecten van aerobe fysieke oefeningen op depressiesymptomen onderzocht bij volwassen mensen (18 tot 65 jaar) met de diagnose depressie. Geïncludeerde studies moesten een aerobe fysieke interventie aanbieden die in lijn was met de definitie zoals opgesteld door de ‘American College of Sports Medicine’; een activiteit die ritmisch is en aanhoudend uitgevoerd kan worden gebruikmakend van een groot aantal spiergroepen (Patel et al., 2017). Studies waarin een aerobe fysieke interventie, al dan niet in combinatie met een andere vorm van therapie, werd vergeleken met een controleconditie bestaande uit psychotherapie, farmacotherapie of een wachtlijstconditie werden in de meta-analyse meegenomen (11 RCT’s, n = 455). Het gemiddelde aantal aerobe interventiesessies was 3 sessies per week met een gemiddelde duur van 45 minuten voor een periode van 9.2 weken. In 10 van de 11 studies werden alle sessie begeleid, maar bij 1 studie was dit alleen bij de eerste sessie het geval.

 

Wanneer aerobe fysieke interventies vergeleken worden met interventies/wachtlijst-conditie zonder bewegingsinterventie, werd er een significante reductie in depressiesymptomen gevonden (11 RCT’s, n = 455, Hedges’ g = -0.79, 95% BI: -1.01; -0.57, P < .001). Dit effect werd niet beïnvloed wanneer studies die Morres en collega’s classificeerde met een verhoogde risk of bias, uit de analyse werden verwijderd (7 RCT’s, n = 321, Hedges’ g = -0.70, 95% BI: -0.94; -0.45, P < .001). Ook wanneer er gekeken werd naar kortdurende interventies (duur van maximaal 4 weken, (4 RCT’s, n =  174, Hedges’ g = -0.71, 95% BI: -1.09; -0.32, P < .001) en interventies waar men alleen bewegingsoefeningen uitvoerde die de voorkeur hadden van de deelnemers (4 RCT’s, n = 171, Hedges’ g = -0.84, 95% BI: -1.17; -0.51, P < .001) was er een significante reductie in depressiesymptomen.

 

Krogh (2017)

Doel van deze meta-analyse was het vaststellen van zowel voordelen als schadelijke effecten van fysieke activering (‘excercise’) bij mensen met een depressieve stoornis (MDD, gediagnosticeerd aan de hand van een erkend diagnostisch systeem zoals de ICD-10 of DSM). Fysieke activering betreft: een systematische fysieke interventie, met als doel het verbeteren van spierkracht en/of cardiovasculaire conditie. Als voorbeelden worden genoemd: hardlopen, zwemmen, oefeningen doen met gewichten (krachttraining).

 

Er is gekeken naar RCT’s met als controleconditie(s): geen interventie, TAU of een lichte quasi-interventie die alleen als doel had om aandacht te geven. Relevante uitkomstmaten: ernst van de depressie, ontbreken van remissie, kwaliteit van leven, het vóórkomen van ernstige ongewenste gebeurtenissen/bijwerkingen zoals suïcide.

 

Ernst van de depressie.

De fysieke activering bleek een gunstiger resultaat te hebben op de ernst van de depressie dan de controlecondities: er werd een significant resultaat gevonden (n=2498), SDM=-0.66 (BI: -0.86; -0.46; P<0.001; I2=81%).

 

Optreden van remissie

Fysieke activering bleek in vergelijking met de controlecondities een grotere kans op het optreden van een remissie te hebben, (n=1639), RR=1.38 (BI: 1.10; 1.73; P=0.0006; I2=59%).

 

Kwaliteit van leven

Fysieke activering had een gunstig maar niet significant effect op de kwaliteit van leven (n=827), SMD=0.40 (BI: -0.03; 0.83; P=0.07; I2=88%).

 

Vóórkomen van ernstige gebeurtenissen/bijwerkingen (serious adverse events)

Hiervan is uiteindelijk in drie studies melding gemaakt en in twee daarvan zijn ook daadwerkelijk incidenten geweest (1 suïcidepoging en 1 overleden persoon als gevolg van suïcide beide in de PMT groep). Er was geen duidelijk verhoogde kans op ernstige gebeurtenissen in de fysieke activering-groep, dit effect was niet significant (n=335), RR=2.21 (BI: 0.24; 20.21; P=0.75; I2=0%).

 

Schuch (2016)

In een meta-analyse van Schuch et al. (2016) werden de effecten van fysieke activering op de kwaliteit van leven (KvL) onderzocht bij volwassen mensen (18 jaar en ouder) met een depressieve stoornis of met depressiesymptomen. Onder lichaamsbeweging werd verstaan: een geplande, structurele, herhaaldelijk uitgevoerde doelgerichte fysieke activiteit, waarbij onderhoud of verbetering van (componenten van) de fysieke conditie het doel is (Caspersen et al., 1985). Studies waarbij yoga, tai chi of qigong als interventie werden onderzocht werden buiten beschouwing gelaten. Er werd naar vijf dimensies van KvL gekeken: 1) lichamelijk, 2) psychisch, 3) sociale contacten, 4) maatschappelijke participatie en 5) overall kwaliteit van leven.

 

In totaal werden 6 RCT’s opgenomen (n = 210) in de meta-analyse, waarvan er 3 RCT’s alleen mensen met een depressieve stoornis includeerden (uitkomst maat KvL sociale contacten en KvL maatschappelijke participatie). In de huidige richtlijn richten we ons alleen op de uitkomsten bij mensen met een depressieve stoornis. Voor de KvL-dimensies sociale contacten en maatschappelijke participatie werd geen significante verbetering in KvL gevonden. Tenslotte bleek dat nadat GRADING op de onderliggende studies was toegepast het vertrouwen in het bewijs als zeer laag ingeschaald werd (zie tabel 19.3). Dit kwam mede doordat Schuch et al. bij vrijwel alle geïncludeerde RCT’s aangaven dat er een verhoogde ‘risk of bias’ was, er vaak sprake was van indirect bewijs (verschillende populaties wat betreft de depressie; wisselende kenmerken van de onderzochte interventies) en de effectschatting onnauwkeurig was, omdat deze op een steekproef van minder dan 400 deelnemers is gebaseerd.

 

Li (2020)

In een goed uitgevoerde meta-analyse van Li et al. (2020) werden de effecten van relaxatie technieken op symptomatisch herstel onderzocht bij volwassen mensen (18 jaar en ouder) met een depressieve stoornis. Onder relaxatie technieken vielen: autogene training, Jacobson en Benson relaxatietechnieken, spierontspanningstechnieken en afgeleiden van deze technieken. Studies waarbij relaxatie technieken werden gecombineerd met andere vormen van therapieën werden niet meegenomen en ook technieken waaronder mind-body, spiritual healing, yoga, massage, muziektherapieën, qigong, ademhalingstrainingen en tai chi vielen buiten de scope van deze meta-analyse. In totaal werden 10 RCT’s meegenomen (n = 312) in de meta-analyse. Relaxatietechnieken, in vergelijking met psychologische interventies, wachtlijst of een placeboconditie, resulteerden in een significante afname van depressiesymptomen (9 RCT’s, n = 312, SMD = -0.42, 95% BI: - 0.72;-0.11, p = .008). Echter, als gevolg van GRADING werd het vertrouwen in het bewijs als zeer laag gekarakteriseerd. Dit kwam mede doordat Li et al. (2020) bij meerdere RCT’s aangaven dat er een verhoogde ‘risk of bias’ was (zie figuur 2), er inconsistente in de resultaten was tussen de afzonderlijke studies en de effectschatting onnauwkeurig was omdat deze op minder dan 400 events is gebaseerd. De auteurs voerde ook een sensitiviteitsanalyse uit waarbij steeds 1 studie werd weggelaten, maar dit resulteerde niet in een andere uitkomst. Wanneer er gekeken werd naar het effect van de duur van de interventie, korter dan of langer dan 8 weken, bleek dat alleen relaxatie interventies met een duur langer dan 8 weken resulteerde in een significante vermindering van depressiesymptomen (4 RCT’s, SMD = -0.39, 95% BI: - 0.77; -0.01, p = .04).

 

Cramer (2013)

In een meta-analyse uitgevoerd door Cramer et al. (2013) werd het effect van Yoga (verschillende soorten) op depressiesymptomen onderzocht bij mensen (18 jaar en ouder) met verhoogde depressie scores en bij mensen met een gediagnostiseerde depressie. De duur van de interventies had een mediaan van 8 weken (range 3 dagen tot 12 weken). Yoga interventies werden vergeleken met standaardzorg, wachtlijst conditie, een niet nader gespecificeerde controle conditie of relaxatie (progressieve spierontspanning, luisteren naar ontspannende muziek, rustig zitten of Sudarshan Kriya Yoga). Hier zullen we alleen op de bevindingen voor de subgroep met gediagnostiseerde depressie ingaan. Wanner Yoga vergeleken wordt met care as usual (2 RCTs, n = 79, SMD = 0.10, 95% BI: −0.34, 0.54) werd er geen significant verschil gerapporteerd op de korte termijn (aan het einde van het interventie traject). Yoga vergeleken met relaxatie (2 RCTS, n = 60, SMD = −0.70, 95% BI: −1.22, −0.18) resulteerde in een significante afname in depressiesymptomen op de korte termijn (aan het einde van het interventie traject).

 

Bridle (2012)

In een meta-analyse uitgevoerd door Bridle et al. (2012) is er gekeken naar het effect van fysieke activering op depressiesymptomen bij ouderen (gemiddelde leeftijd tussen 65 en 88 jaar). Van alle geïncludeerde RCTs keken er 3 RCTs naar het effect bij mensen met een gediagnostiseerde depressie en die bespreken we hieronder. Onder fysieke activering vielen interventies die elementen van kracht en conditie training bevatten. Interventies hadden een gemiddelde doorlooptijd van 3 tot 4 maanden (3 tot 5 sessies van 30-45 minuten per week). Controle condities bestonden uit een gezondheidseducatie programma, care as usual (niet nader gespecificeerd) of gezondheidsinformatie bijeenkomsten. Wanneer er gekeken werd naar depressiesymptomen bleek er een significante afname in symptomen te zijn voor fysieke activering ten opzichte van de controle condities (3 RCT’s, n = 195, SMD = -0.38, 95% BI: - 0.67, -0.10).

  1. Aalbers, S., Fusar-Poli, L., Freeman, R. E., Spreen, M., Ket, J. C., Vink, A. C., Maratos, A., Crawford, M., Chen, X.-J., & Gold, C. (2017a). Music therapy for depression. Cochrane Database of Systematic Reviews, 2017(11). https://doi.org/10.1002/14651858.CD004517.pub3
  2. Aalbers, S., Spreen, M., Bosveld-van Haandel, L., & Bogaerts, S. (2017b). Evaluation of client progress in music therapy: An illustration of an N-of-1 design in individual short-term improvisational music therapy with clients with depression. Nordic Journal of Music Therapy, 26(3), 256-271. https://doi.org/10.1080/08098131.2016.1205649
  3. Aalbers, S., Spreen, M., Pattiselanno, K., Verboon, P., Vink, A., & van Hooren, S. (2020). Efficacy of Emotion-regulating Improvisational Music Therapy to decrease depressive symptoms in young adult students: A multiple-case study design. The Arts in Psychotherapy, 71, Article 101720. https://doi.org/10.1016/j.aip.2020.101720
  4. Aalbers, S., Vink, A., de Witte, M., Pattiselanno, K., Spreen, M., & van Hooren, S. (2021). Feasibility of Emotion-regulating Improvisational Music Therapy for young adult students with depressive symptoms: A process evaluation. Nordic Journal of Music Therapy. https://doi.org/10.1080/08098131.2021.1934088
  5. Aalbers, S., Vink, A., Freeman, R. E., Pattiselanno, K., Spreen, M., & van Hooren, S. (2019). Development of an improvisational music therapy intervention for young adults with depressive symptoms: An intervention mapping study. The Arts in Psychotherapy, 65, Article 101584. https://doi.org/10.1016/j.aip.2019.101584
  6. Boerhout, C. & Glas, O. (2021) Beroepscompetentieprofiel Psychomotorisch Therapeut, Nederlandse Vereniging voor Psychomotorische Therapie.
  7. Beserra, A. H. N., Kameda, P., Deslandes, A. C., Schuch, F. B., Laks, J., & Moraes, H. S. D. (2018). Can physical exercise modulate cortisol level in subjects with depression? A systematic review and meta-analysis. Trends in psychiatry and psychotherapy, 40(4), 360-368.
  8. Bluming, M. (2016) In mijn kracht met de ander. Kickboksen en psychomotorische therapie in de praktijk. Tijdschrift voor vaktherapie, 2016, 1(12), 3-9.
  9. Bosman, M., Dijkhuis, E., Mosselman, W., Özen-van Vliet, A., & Sabel, W. (2017) Verbeteren van emotieregulatie vaardigheden bij volwassenen met een angststoornis en/of depressieve stoornis middels een groepsaanbod psychomotorische therapie. Product Federatie Vaktheraputische Beroepen.
  10. Bosscher, R. (1991). Runningtherapie bij depressie. Academisch proefschrift. Amsterdam: Vrije Universiteit.
  11. Bridle, C., Spanjers, K., Patel, S., Atherton, N. M., & Lamb, S. E. (2012). Effect of exercise on depression severity in older people: systematic review and meta-analysis of randomised controlled trials. British Journal of Psychiatry, 201(3), 180-185. https://doi.org/10.1192/bjp.bp.111.095174
  12. Caspersen, C.J., Powell, K.E., Christenson, G. M. (1985). Physical activity, exercise, and physical fitness: definitions and distinctions for health-related research. Public Health Reports, 100(2), 126.
  13. Chen, X. (1992). Active music therapy for senile depression. Zhonghua shen jing jing shen ke za zhi [Chinese Journal of Neurology and Psychiatry], 25(4), 208-210.
  14. Cooney, G. M., Dwan, K., Greig, C. A., Lawlor, D. A., Rimer, J., Waugh, F. R., ... & Mead, G. E. (2013). Exercise for depression. Cochrane database of systematic reviews, (9).
  15. Cramer, H., Lauche, R., Langhorst, J., & Dobos, G. (2013). Yoga for depression: A systematic review and meta-analysis. Depression and Anxiety, 30(11), 1068-1083. https://doi.org/10.1002/da.22166
  16. De Witte, M., Pinho, A. D. S., Stams, G. J., Moonen, X., Bos, A. E., & van Hooren, S. (2022). Music therapy for stress reduction: A systematic review and meta-analysis. Health Psychology Review, 16(1), 134-159. https://doi.org/10.1080/17437199.2020.1846580
  17. De Witte, M., Spruit, A., van Hooren, S., Moonen, X., & Stams, G. J. (2020). Effects of music interventions on stress-related outcomes: A systematic review and two meta-analyses. Health Psychology Review, 14(2), 294-324. https://doi.org/10.1080/17437199.2019.1627897
  18. Emck, C. & Scheffers, M. (2019) Psychomotor interventions for mental health: an introduction. In J. de Lange, O. Glas, J. van Busschbach, C. Emck, & T. Scheeuwe (Eds.), Psychomotor interventions for mental health - Adults: A movement- and body-oriented approach (pp. 17-51). Boom.
  19. Erkkilä, J., Punkanen, M., Fachner, J., Ala-Ruona, E., Pontio, I., Tervaniemi, M., & Gold, C. (2011). Individual music therapy for depression: Randomised controlled trial. The British Journal of Psychiatry, 199(2), 132-139. https://doi.org/10.1192/bjp.bp.110.085431
  20. Farioli-Vecchioli, S., Sacchetti, S., di Robilant, N. V., & Cutuli, D. (2018). The role of physical exercise and omega-3 fatty acids in depressive illness in the elderly. Current neuropharmacology, 16(3), 308-326.
  21. Gold, C., Solli, H. P., Krüger, V., & Lie, S. A. (2009). Dose-response relationship in music therapy for people with serious mental disorders: Systematic review and meta-analysis. Clinical psychology review, 29(3), 193-207. https://doi.org/10.1016/j.cpr.2009.01.001
  22. Hakvoort, L., Aalbers, S., Damen, O., Roefs, G., Tissen, J., & Zantopp, J. (2017). Beroepscompetentieprofiel Muziektherapeut. Nederlandse Vereniging voor muziektherapie.
  23. Hanser, S. B., & Thompson, L. W. (1994). Effects of music therapy strategy on depressed older adults. Journal of Gerontology, 49, 265-269. https://doi.org/10.1093/geronj/49.6.P265
  24. Hees, R. O. (1980). Muziektherapie en muziekwetenschap - naar een harmonie van sferen. Tijdschrift voor Psychiatrie, 22, 99-123. https://www.tijdschriftvoorpsychiatrie.nl/assets/articles/articles_1920pdf.pdf
  25. Hendricks, C. B. (2001). A study of the use of music therapy techniques in a group for the treatment of adolescent depression. [Doctoral dissertation, Texas Tech University]. Dissertation Abstracts International, 62(2-A), Article 472. University Microfilms.
  26. Hendricks, C. B., Robinson, B., Bradley, L. J., & Davis, K. (1999). Using music techniques to treat adolescent depression. The Journal of Humanistic Counseling, 38(1), 39. https://search.proquest.com/openview/2aedb1b91861863858cc8bd1788011fa/1?pq-origsite=gscholar&cbl=46224
  27. Hyvönen, K., Pylvänäinen, P., Muotka, J. S., & Lappalainen, R. (2020). The Effects of Dance Movement Therapy in the Treatment of Depression: A Multi-Centre, Randomised Controlled Trial in Finland. Frontiers in Psychology, 11, 1687.
  28. Juslin, P. N. (2019). Musical emotions explained: Unlocking the secrets of musical affect. Oxford University Press.
  29. Klineburger, P. C., & Harrison, D. W. (2015). The dynamic functional capacity theory: A neuropsychological model of intense emotions, Cogent Psychology, 2:1, 1029691, DOI: 10.1080/23311908.2015.1029691
  30. Knapen, J., Vancampfort, D., Moriën, Y., & Marchal, Y. (2015). Exercise therapy improves both mental and physical health in patients with major depression. Disability and rehabilitation, 37(16), 1490-1495.
  31. Koelsch, S. (2014). Brain correlates of music-evoked emotions. Nature Reviews Neuroscience, 15(3), 170-180. https://doi.org/10.1038/nrn3666
  32. Koelsch, S. (2015). Music-evoked emotions: Principles, brain correlates, and implications for therapy. Annals of the New York Academy of Sciences, 1337, 193-201. https://doi.org/10.1111/nyas.12684
  33. Koelsch, S. (2018). Investigating the neural encoding of emotion with music. Neuron, 98(6), 1075-1079. https://doi.org/10.1016/j.neuron.2018.04.029
  34. Krogh, J., Hjorthøj, C., Speyer, H., Gluud, C., & Nordentoft, M. (2017). Exercise for patients with major depression: a systematic review with meta-analysis and trial sequential analysis. BMJ Open, 7(9), e014820. https://doi.org/10.1136/bmjopen-2016-014820
  35. Kvam, S., Kleppe, C. L., Nordhus, I. H., & Hovland, A. (2016). Exercise as a treatment for depression: a meta-analysis. Journal of affective disorders, 202, 67-86.
  36. Laansma, M., & Haffmans, J. (2016). "Music for Affect Regulation": music listening in group receptive music therapy in the treatment of depression. Nordic Journal of Music Therapy, 25, 40. https://doi.org/10.1080/08098131.2016.11783620
  37. Laansma, M., & Riemke, C. (2006). Stemmingsstoornissen. In H. Smeijsters. (Red.), Handboek Muziektherapie: Evidence based practice voor de behandeling van psychische stoornissen, problemen en beperkingen (pp.165-181). Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
  38. Leubner, D., & Hinterberger, T. (2017). Reviewing the effectiveness of music interventions in treating depression. Frontiers in psychology, 8, 1109. https://doi.org/10.3389/fpsyg.2017.01109
  39. Li, M., Wang, L., Jiang, M., Wu, D., Tian, T., & Huang, W. (2020). Relaxation techniques for depressive disorders in adults: a systematic review and meta-analysis of randomised controlled trials. International Journal of Psychiatry in Clinical Practice, 24(3), 219-226. https://doi.org/10.1080/13651501.2020.1764587
  40. Lillpopp, S. F. (2020). Patëntenperspectief op muziektherapie: De patiënt als expert. Heerlen: Zuyd Hogeschool.
  41. Linnemann, A., Ditzen, B., Strahler, J., Doerr, J. M., & Nater, U. M. (2015). Music listening as a means of stress reduction in daily life. Psychoneuroendocrinology, 60, 82-90. https://doi.org/10.1016/j.psyneuen.2015.06.008
  42. MIND Landelijk Platform Psychische Gezondheid (2019). Wat helpt bij depressie en somberheidsklachten? Inventarisatie van preventieve interventies onder mensen met somberheidsklachten en depressie en hun naasten en onder huisartsen en praktijkondersteuners ggz
  43. Maratos, A., Crawford, M. J., & Procter, S. (2011). Music therapy for depression: it seems to work, but how?. The British Journal of Psychiatry, 199(2), 92-93. https://doi.org/10.1192/bjp.bp.110.087494
  44. Moore, K. S. (2013). A systematic review on the neural effects of music on emotion regulation: Implications for music therapy practice. Journal of Music Therapy, 60(3), 198-242. https://doi.org/10.1093/jmt/50.3.198
  45. Morres, I. D., Hatzigeorgiadis, A., Stathi, A., Comoutos, N., Arpin-Cribbie, C., Krommidas, C., & Theodorakis, Y. (2019). Aerobic exercise for adult patients with major depressive disorder in mental health services: A systematic review and meta-analysis. Depression and Anxiety, 36(1), 39-53. https://doi.org/10.1002/da.22842
  46. NVvMT. (2022,18 oktober). 
  47. Oberste, M., Medele, M., Javelle, F., Lioba Wunram, H., Walter, D., Bloch, W., ... & Zimmer, P. (2020). Physical activity for the treatment of adolescent depression: A systematic review and meta-analysis. Frontiers in physiology, 11, 185.
  48. Patel, H., Alkhawam, H., Madanieh, R., Shah, N., Kosmas, C. E., & Vittorio, T. J. (2017). Aerobic vs anaerobic exercise training effects on the cardiovascular system. World Journal of Cardiology, 9(2), 134. https://doi.org/10.4330/wjc.v9.i2.134
  49. Probst, M. (2017). Psychomotor Therapy for Patients with Severe Mental Health Disorders. Occupational Therapy - Occupation Focused Holistic Practice in Rehabilitation, Chapter two, 25-47.
  50. Röhricht, F., Papadopoulos, N., & Priebe, S. (2013). An exploratory randomized controlled trial of body psychotherapy for patients with chronic depression. Journal of affective disorders, 151(1), 85-91.
  51. Saarikallio, S., & Erkkilä, J. (2007). The role of music in adolescents' mood regulation. Psychology of Music, 35(1), 88-109. https://doi.org/10.1177/0305735607068889
  52. Scheffers, M., van Duijn, M. A. J., Beldman, M., Bosscher, R. J., van Busschbach, J. T., & Schoevers, R. A. (2019). Body attitude, body satisfaction and body awareness in a clinical group of depressed patients: an observational study on the associations with depression severity and the influence of treatment. Journal of affective disorders, 242, 22-28.
  53. Schuch, F. B., Vancampfort, D., Rosenbaum, S., Richards, J., Ward, P. B., & Stubbs, B. (2016). Exercise improves physical and psychological quality of life in people with depression: A meta-analysis including the evaluation of control group response. Psychiatry Research, 241, 47-54. https://doi.org/10.1016/j.psychres.2016.04.054
  54. Schuch, F. B., Vancampfort, D., Firth, J., Rosenbaum, S., Ward, P. B., Silva, E. S., ... & Stubbs, B. (2018). Physical activity and incident depression: a meta-analysis of prospective cohort studies. American Journal of Psychiatry, 175(7), 631-648. https://doi.org/10.1176/appi.ajp.2018.17111194
  55. Silverman, M. J. (2015). Music Therapy in mental health for illness management and recovery. Oxford University Press.
  56. Singh, B., Olds, T., Curtis, R., Dumuid, D., Virgara, R., Watson, A., Szeto, K., O'Connor, E., Ferguson, T., Eglitis, E., Miatke, A., Simpson, C. E., & Maher, C. (2023). Effectiveness of physical activity interventions for improving depression, anxiety and distress: an overview of systematic reviews. British journal of sports medicine, 57(18), 1203-1209. https://doi.org/10.1136/bjsports-2022-106195
  57. Stubbs, B., Vancampfort, D., Hallgren, M., Firth, J., Veronese, N., Solmi, M., Brand, S., Cordes, J., Malchow, B., Gerber, M., Schmitt, A., Correll, C. U., De Hert, M., Gaughran, F., Schneider, F., Kinnafick, F., Falkai, P., Moller, H.-J., & Kahl, K. G. (2018). EPA guidance on physical activity as a treatment for severe mental illness: a meta-review of the evidence and Position Statement from the European Psychiatric Association (EPA), supported by the International Organization of Physical Therapists in Mental . European Psychiatry, 54, 124-144.
  58. Tang, Q., Huang, Z., Zhou, H., & Ye, P. (2020). Effects of music therapy on depression: A meta-analysis of randomized controlled trials. PLOS ONE, 15(11), e0240862. https://doi.org/10.1371/journal.pone.0240862
  59. Van Busschbach, J.T., Bluming, M., & Scheewe, T.W. (2019) Psychomotor interventions for depressive disorders. In J. de Lange, O. Glas, J. van Busschbach, C. Emck, & T. Scheeuwe (Eds.), Psychomotor interventions for mental health - Adults: A movement- and body-oriented approach (pp. 86-109). Amsterdam: Boom.
  60. Van de Vliet P, Auweele YV, Knapen J, Rzewnicki R, Onghena P, Van Coppenolle H. (2004). The effect of fitness training on clinically depressed patients: An intra-individual approach. Psychology of Sport and Exercise, 5(2),153-167. DOI:10.1016/S1469-0292(02)00044-4
  61. Zhao, K., Bai, Z. G., Bo, A., & Chi, I. (2016). A systematic review and meta-analysis of music therapy for the older adults with depression. International Journal of Geriatric Psychiatry, 31(11), 1188-1198. https://doi.org/10.1002/gps.4494
  62. Zerhussen, J. D., Boyle, K., & Wilson, W. (1995). Out of the darkness: Group cognitive therapy for depressed elderly. Journal of Military Nursing Research, 1, 28-32.  Out of the Darkness: Group Cognitive Therapy for Depressed Elderly | Journal of Psychosocial Nursing and Mental Health Services (healio.com)

Tabel 22.1 Morres (2019) Aerobe fysieke interventies (inclusief een andere vorm van therapie) versus psychotherapie alleen, farmacatherapie alleen of wachtlijst voor depressie

Uitkomsten

Absolute effecten* (95% CI)

Relatief effect
(95% CI)

Aantal deelne-mers
(studies)

Certainty of the evidence
(GRADE)

Opmerkingen

Risico met psychotherapie, farmacatherapie of wachtlijst

Risico met aerobic interventies

depressiesymptomen: fysieke interventies (incl. andere vorm van therapie) vs. psychotherapie, farmacatherapie, wachtlijst

 

Hedges's g 0.79 minder
(1.01 minder tot 0.57 minder)

-

455
(11 RCT’s)

⊕⊕⊕◯
Redelijk a

Fysieke activiteit resulteert waarschijnlijk in een reductie van depressiesymptomen.

depressiesymptomen (alleen RCT’s met lage RoB): fysieke interventies (incl. andere vorm van therapie) vs. psychotherapie, farmacatherapie, wachtlijst

 

Hedges's g 0.7 lager
(0.94 lager tot 0.45 lager)

-

321
(7 RCT’s)

⊕⊕⊕◯
Redelijk b

Fysieke activiteit resulteert waarschijnlijk in een reductie van depressiesymptomen.

depressiesymptomen (kort durende interventies (< 4 weken)): fysieke interventies (incl. andere vorm van therapie) vs. psychotherapie, farmacatherapie, wachtlijst

 

Hedges's g 0.71 minder
(1.09 minder tot 0.32 minder)

-

174
(4 RCT’s)

⊕⊕◯◯
Laag c

Een fysieke activiteiten-interventie met een looptijd van 4 weken of korter zou depressiesymptomen kunnen verminderen.

 

Tabel 22.1 (vervolg) Morres (2019) Aerobe fysieke interventies (inclusief een andere vorm van therapie) versus psychotherapie alleen, farmacatherapie alleen of wachtlijst voor depressie

Uitkomsten

Absolute effecten* (95% CI)

Relatief effect
(95% CI)

Aantal deelne-mers
(studies)

Certainty of the evidence
(GRADE)

Opmerkingen

depressiesymptomen bij voorkeursoefeningen: fysieke interventies (incl. andere vorm van therapie) vs. psychotherapie, farmacatherapie, wachtlijst.

 

Hedges's g 0.84 lager
(1.17 lager tot 0.51 lager)

-

171
(4 RCT’s)

⊕⊕◯◯
Laag c

Een fysieke activering interventie bestaande uit voorkeursoefeningen zou depressiesymptomen kunnen verminderen.

             

a.     een deel van de geïncludeerde had een verhoogde RoB (vastgesteld door Morres et al., 2019).

b.     effectschatting gebaseerd op minder dan 400 events.

c.     effectschatting gebaseerd op minder dan 200 events.

 

Tabel 22.2 Krogh (2017) Fysieke activering versus TAU/Wachtlijst/quasi-interventie bij mensen met een depressie

Uitkomsten

Absolute effecten* (95% CI)

Relatief effect
(95% CI)

Aantal deelne-mers
(studies)

Certainty of the evidence
(GRADE)

Opmerkingen

Risico met TAU/Wachtlijst

Risico met Excercise

Ernst van depressie: fysieke activering vs. TAU/wachtlijst/quasi interventie

-

SMD 0.66 SD minder
(0.46 minder tot 0.86 minder)

-

2498
(35 RCT’s)

⊕◯◯◯
Zeer laag a

We zijn onzeker of het inzetten van fysieke activering t.o.v. controle condities resulteert in een vermindering van de depressie.

 

Tabel 22.2 (vervolg) Krogh (2017) Fysieke activering versus TAU/Wachtlijst/quasi-interventie bij mensen met een depressie

Uitkomsten

Absolute effecten* (95% CI)

Relatief effect
(95% CI)

Aantal deelne-mers
(studies)

Certainty of the evidence
(GRADE)

Opmerkingen

Risico met TAU/Wachtlijst

Risico met Excercise

Optreden van remissie: fysieke activering vs. TAU/wachtlijst/quasi interventie

341 per 1000

436 per 1000

(378 tot 501)

RR 1.38

(1.10 tot 1.73)

1639
(19 RCT’s)

⊕◯◯◯
Zeer laag b,

We zijn onzeker of het inzetten van fysieke activering t.o.v. controle condities resulteert in een grotere kans op het optreden van een remissie.

Kwaliteit van Leven: fysieke activering vs. TAU/wachtlijst/quasi interventie

-

SMD 0.40 SD meer
(0.03 minder tot 0.83 meer)

-

827
(9 RCT’s)

⊕◯◯◯
Zeer laag c

We zijn onzeker of het inzetten van fysieke activering t.o.v. controle condities resulteert in een verbetering van de KvL.

Optreden van SAE: fysieke activering vs. TAU/wachtlijst/quasi interventie

0 per 1000

0 per 1000

RR 2.21

(0.24 tot 20.21)

335
(3 RCT’s)

⊕⊕◯◯
Laag d

Het lijkt dat wanneer fysieke activering vergeleken wordt met controle condities er geen duidelijk verschil is in de kans van het optreden van een SAE

 a.     gedowngrade voor risk of bias, inconsistency en publication bias.

b.     gedowngrade voor risk of bias, inconsistency and publication bias.

c.     gedowngrade voor risk of bias, inconsistency en imprecision.

d.     gedowngrade voor imprecision en publication bias.

 

 

Tabel 22.3 Schuch (2016) Tabel 19.3. Fysieke activering versus TAU/Wachtlijst voor het verbeteren van de kwaliteit van leven bij mensen met een depressie

Uitkomsten

Absolute effecten* (95% CI)

Relatief effect
(95% CI)

Aantal deelnemers
(studies)

Certainty of the evidence
(GRADE)

Opmerkingen

Risico met TAU/Wachtlijst

Risico met Excercise

Kwaliteit van Leven (sociale contacten) : Fysieke activering vs. TAU/wachtlijst

-

SMD 0.29 SD meer
(0.13 minder tot 0.71 meer)

-

110
(3 RCTs)

⊕◯◯◯
Zeer laag a,b,c,d

We zijn onzeker dat het inzetten van fysieke activering t.o.v. TAU of wachtlijst conditie resulteert in een verbetering van KvL.

Kwaliteit van Leven (maatschappelijke participatie) : Fysieke activering vs. TAU/wachtlijst

-

SMD 0.37 SD meer
(0.12 minder tot 0.85 meer)

-

110
(3 RCTs)

⊕◯◯◯
Zeer laag a,b,c,d

We zijn onzeker dat het inzetten van fysieke activering t.o.v. TAU of wachtlijst conditie  resulteert in een verbetering van KvL.

a.     Van de 6 geïncludeerde studies is er slechts 1 die het predicaat "high quality" meekrijgt. De overige studies worden als "low quality" geclassificeerd door de auteurs. Er zijn dus meerdere studies met een verhoogde RoB.(zie ook: figuur 1).

b.     Wisselende relevante interventiekenmerken tussen de studies: wel/geen groepsinterventie; de mate van intensiteit van de oefeningen.

c.     Steekproefgrootte <400.

d.     Effect doorkruist het gebied van geen verschil.

 

Figuur 22.1 Risk of bias zoals gerapporteerd in Schuch et al. (2016).

 

Tabel 22.4 Li (2020) Tabel 19.4. Relaxatie technieken versus wachtlijst, placebo en psychologische interventies bij depressie

Uitkomsten

Absolute effecten* (95% CI)

Relatief effect
(95% CI)

Aantal deelnemers
(studies)

Vertrouwen in het bewijs
(GRADE)

Opmerkingen

Risico met wachtlijst, placebo, psychologische interventie

Risico met relaxatie technieken

depressiesymptomen
vastgesteld met: gestandaardiseerde schalen. Relaxatie technieken vs. wachtlijst, placebo en psychologische interventies

-

SMD 0.42 SD minder
(0.72 minder tot 0.11 minder)

-

312
(10 RCT’s)

⊕◯◯◯
Zeer laag a,b,c

We zijn onzeker dat het inzetten van relaxatie technieken t.o.v. placebo, wachtlijst conditie of psychologische interventies resulteert in een reductie van depressiesymptomen.

depressiesymptomen (relaxatie vs. psychotherapie). Relaxatie technieken vs. wachtlijst, placebo en psychologische interventies

-

SMD 0.37 SD minder
(0.79 minder tot 0.04 meer)

-

(4 RCT’s)

*

⊕◯◯◯
Zeer laag a,b,c,d

We zijn onzeker dat het inzetten van relaxatie technieken t.o.v. psychologische interventies resulteert in een reductie van depressiesymptomen.

depressiesymptomen (relaxatie vs. placebo/wachtlijst). Relaxatie technieken vs. wachtlijst, placebo en psychologische interventies

-

SMD 0.43 SD lager
(0.94 lager tot 0.07 hoger)

-

(5 RCT’s)

*

⊕◯◯◯
Zeer laag a,b,c,d,e

We zijn onzeker dat het inzetten van relaxatie technieken t.o.v. placebo of een wachtlijst conditie resulteert in een reductie van depressiesymptomen.

depressiesymptomen (duur interventie korter dan 8 weken). Relaxatie technieken vs. wachtlijst, placebo en psychologische interventies

-

SMD 0.46 SD minder
(0.99 minder tot 0.08 meer)

-

(5 RCT’s)

*

⊕◯◯◯
Zeer laag a,b,c,d,e

We zijn onzeker dat het inzetten van relaxatie technieken met een duur korter dan 8 weken t.o.v. placebo, wachtlijst conditie of psychologische interventies resulteert in een reductie van depressiesymptomen.

Tabel 22.4           (vervolg) Li (2020) Tabel 19.4. Relaxatie technieken versus wachtlijst, placebo en psychologische interventies bij depressie

Uitkomsten

Absolute effecten* (95% CI)

Relatief effect
(95% CI)

Aantal deelnemers
(studies)

Vertrouwen in het bewijs
(GRADE)

Opmerkingen

Risico met wachtlijst, placebo, psychologische interventie

Risico met relaxatie technieken

depressiesymptomen (duur interventie langer dan 8 weken). Relaxatie technieken vs. wachtlijst, placebo en psychologische interventies

-

SMD 0.39 SD minder
(0.77 minder tot 0.01 minder)

-

(4 RCT’s)

*

⊕◯◯◯
Zeer laag a,b,c

We zijn onzeker dat het inzetten van relaxatie technieken met een duur langer dan 8 weken t.o.v. placebo, wachtlijst conditie of psychologische interventies resulteert in een reductie van depressiesymptomen.

 a.     Meerdere studies hadden een verhoogde RoB.

b.     De 95% betrouwbaarheidsintervallen van de geïncludeerde studies lagen aan verschillende kanten van de grens van geen verschil.

c.     Effect schatting gebaseerd op minder dan 400 events.

d.     Effect doorkruist het gebied van geen verschil.

e.     Er was hoge statistische heterogeniteit tussen de studies.

*      Exacte sample grootte is niet bekend omdat deze niet expliciet door de auteurs vermeld wordt. Echter, deze is altijd N < 312.

 

Figuur 22.2 Risk of bias zoals gerapporteerd in Li et al. (Li et al., 2020)

 

Tabel 22.5  Cramer (2013) Tabel 19.5. Yoga versus Care as usual/relaxatie bij depressie

Uitkomsten

Absolute effecten* (95% CI)

Relatief effect
(95% CI)

Aantal deelnemers
(studies)

Certainty of the evidence
(GRADE)

Opmerkingen

Risico met Care as usaual/relaxtie

Risico met Yoga

Depressiesymptomen aan einde traject (vergeleken met care as usual)

-

SMD 0.1 SD hoger
(0.34 lager tot 0.54 hoger)

-

79
(2 RCTs)

⊕◯◯◯
Zeer laaga,b,c

We zijn onzeker dat het inzetten van Yoga op de korte termijn t.o.v. care as usual resulteert in een reductie van depressiesymptomen.

Depressiesymptomen aan einde traject (vergeleken met relaxatie)

-

SMD 0.7 SD lager
(1.22 lager tot 0.18 lager)

-

60
(2 RCTs)

⊕◯◯◯
Zeer laaga,b,d

Yoga lijkt t.o.v. relaxatie depressiesymptomen te verminderen maar het wetenschappelijk bewijs is zeer onzeker.

a.     Risk of bias van studies onduidelijk.

b.     Effect schatting gebaseerd op klein sample (n <200).

c.     effect valt in het gebied van klinisch niet relevant verschil.

d.     effect schatting doorkruist het gebied van klinisch niet relevant verschil.

 

Figuur 22.3 Risk of bias zoals gerapporteerd in Cramer et al. (Cramer et al., 2013)

 

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 01-03-2024

Laatst geautoriseerd  : 01-03-2024

Geplande herbeoordeling  : 01-03-2026

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
Geautoriseerd door:
  • Nederlands Huisartsen Genootschap
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Nederlandse Vereniging van Ziekenhuisapothekers
  • Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde
  • Nederlands Instituut van Psychologen
  • Nederlandse Vereniging voor Verzekeringsgeneeskunde
  • Federatie Vaktherapeutische Beroepen
  • Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk
  • MIND Landelijk Platform Psychische Gezondheid
  • Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie

Algemene gegevens

Voor de Multidisciplinaire richtlijn Depressie (2013) zijn in het kader van de onderhavige richtlijnherziening nieuwe modules ontwikkeld. In deze modules wordt ingegaan op de beantwoording van uitgangsvragen bij actuele knelpunten in de praktijk van de zorg voor depressie. Uitzondering hierop vormen de modules Diagnostiek, Basisinterventies en eerste-stap interventies en Ondersteunende interventies, voor deze module heeft alleen een tekstrevisie plaatsgevonden.

Samenstelling werkgroep

De Multidisciplinaire richtlijn Depressie is ontwikkeld door de Werkgroep Depressie, in opdracht van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) en Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).

De Werkgroep bestond uit: psychiaters, psychologen, verpleegkundig specialisten, een huisarts en ervaringsdeskundigen, welke door de respectievelijke beroepsverenigingen en patiëntenverenigingen werden afgevaardigd. Voorafgaande aan het ontwikkeltraject werden kennismakingsgesprekken gevoerd met verscheidene kandidaat-leden voor werkgroep deelname. Naast de Werkgroep waren enkele adviseurs betrokken, welke delen hebben meegeschreven en die werden gevraagd voorafgaand aan de commentaarfase schriftelijk te reageren op onderdelen van de concepttekst. Deze adviseurs konden tevens worden gevraagd om tijdens een werkgroep bijeenkomst mee te denken over een specifieke uitgangsvraag. De Werkgroep werd methodologisch, inhoudelijk en organisatorisch ondersteund door het technisch team van het Trimbos-instituut. Dit technisch team bestond uit een projectleider, redacteur/richtlijnontwikkelaar, informatiespecialist, literatuur reviewers, een notulist en projectassistenten. Onderstaande schema's geven een overzicht van de samenstelling van de Werkgroep, de adviseurs en het ondersteunend technisch team.

 

Leden Werkgroep

 

Naam

Organisatie

Beroepsvereniging

1.

Jan Spijker (voorzitter)

Pro Persona

Psychiater, NVvP

2.

Eric Ruhé (vicevoorzitter)

Radboud UMC

Psychiater, NVvP

3.

Claudi Bockting

Amsterdam UMC

Psycholoog, NIP

3.

Philip van Eijndhoven

Radboud UMC

Psychiater, NVvP

4.

Bart Groeneweg

Depressievereniging

Ervaringsdeskundige, MIND

5.

Rob Kok

Parnassia

Psychiater, NVvP

6.

Miranda Kurver

NHG

Huisarts, NHG

7.

Josephine van der Lande

GGZ InGeest

Verpleegkundig specialist, V&VN

8.

Nicoline Lous

Depressievereniging

Ervaringsdeskundige, MIND

9.

Catrien Reichart

Curium-LUMC

Psychiater, NVvP

10.

Marie-Louise Seelen

PsyQ

Verpleegkundig specialist, V&VN

11.

Marc Verbraak

Pro Persona

Psycholoog, NIP

12.

Christiaan Vinkers

Amsterdam UMC en GGZ InGeest

Psychiater, NVvP

13.

Yvonne Suijkerbuijk

Amsterdam UMC/NVVG/UWV

Verzekeringsarts, NVVG

 

Adviseurs

Hoofdstuk

Naam

Organisatie

Beroep

Psychotherapie / stadiëring en profilering

Ellen Driessen

Pro Persona/

Radboud Universiteit

GZ-psycholoog

Psychotherapie / Jeugd

Yvonne Stikkelbroek

GGZ Oost-Brabant / Universiteit Utrecht

Klinisch psycholoog

Psychotherapie /

Ouderen

Arjan Videler

GGZ Breburg

Psychotherapeut, GZ-psycholoog

Neuromodulatie

 

Ysbrand van der Werf

A’dam UMC

Neurowetenschapper

Jeugd

 

Daan Creemers

GGZ Oost-Brabant

Klinisch psycholoog

Jeugd

 

Fleur Velders

UMC Utrecht

Psychiater

Ouderen

 

Gert-Jan Hendriks

Pro Persona

Psychiater

Ouderen

 

Mardien Oudega

GGZ InGeest

Psychiater

Ouderen

 

Angela Carlier

Pro Persona

Psychiater

Ouderen

Hans Jeuring

UMCG

Psychiater

 

Vaktherapie

 

Sonja Aalbers

NHL Stenden

Muziektherapeut

Vaktherapie

 

Cees Boerhout

Windesheim / Lentis

Psychomotorisch therapeut

Arbeidsgerichte zorg

 

Jeroen Roggekamp

Zelfstandige

Maatschappelijk werker / systeemtherapeut

Arbeidsgerichte zorg

Marjolein Bastiaansen

Radboud UMC

Bedrijfsarts

Organisatie van de zorg voor depressie

Bea

Tiemens

ProPersona

 

 

Methodologische, inhoudelijke en organisatorische ondersteuning

Naam

Ondersteuning

Nicole van Erp / Piet Post

Projectleider, Trimbos-instituut

Jolanda Meeuwissen

Redacteur en richtlijnontwikkelaar, Trimbos-instituut

Egbert Hartstra

Reviewer, Trimbos-instituut

Matthijs Oud

Reviewer, Trimbos-instituut

Elena Vos

Reviewer, Trimbos-instituut

Erika Papazoglou

Reviewer, Trimbos-instituut

Bram Zwanenburg

Reviewer, Trimbos-instituut

Lex Hulsbosch

Reviewer, Trimbos-instituut

Beatrix Vogelaar

Reviewer, Trimbos-instituut

Rikie Deurenberg

Informatiespecialist, namens Trimbos-instituut

Chris van der Grinten / Jannita Paters

Notulist, namens Trimbos-instituut

Joyce Huls / Nelleke van Zon / Isa Reijgersberg

Projectassistent, Trimbos-instituut

 

In totaal kwam de Werkgroep Depressie voorafgaand aan de commentaarfase 10 keer bijeen in de periode november 2020 - april 2023. In deze periode werden de stappen van de methodiek voor evidence-based richtlijnontwikkeling (EBRO) doorlopen. De informatiespecialist verrichtte in overleg met de werkgroepleden op systematische wijze literatuuronderzoek en de reviewers maakten per uitgangsvraag een selectie in de gevonden onderzoeken (zie voor informatie over de zoekstrategie en de selectiecriteria: het reviewprotocol). De reviewers beoordeelden de kwaliteit en inhoud van de aldus verkregen literatuur en verwerkten deze per uitgangsvraag in evidence-tabellen, GRADE-profielen, beschrijvingen van de wetenschappelijke onderbouwing en wetenschappelijke (gewogen) conclusies (per module beschreven onder “Onderbouwing”). Leden van de Werkgroep gingen op basis van de gevonden literatuur met elkaar in discussie over praktijkoverwegingen (per module beschreven onder “Overwegingen”) en aanbevelingen (per module beschreven onder “Aanbevelingen”). De werkgroepleden schreven samen met het technisch team van het Trimbos-instituut de concepttekst, welke ter becommentariëring openbaar is gemaakt. De ontvangen commentaren worden verwerkt in een commentaartabel, die tijdens een werkgroep bijeenkomst wordt besproken. Na het doorvoeren van op deze bijeenkomst voorgestelde wijzigingen wordt de definitieve richtlijn aan de opdrachtgever aangeboden.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Werkwijze

EBRO-methode voor wetenschappelijke onderbouwing

Deze multidisciplinaire richtlijn is ontwikkeld volgens de methodiek van evidence-based richtlijnontwikkeling (EBRO). Hierbij werd de GRADE-methodiek toegepast. Er zijn ook hoofdstukken overgenomen vanuit de vorige versie van de MDR Depressie (2013). Hierin zijn conclusies gebaseerd op de ‘levels of evidence’.

 

Levels of evidence

Bij ‘levels of evidence’ krijgt een individuele publicatie een mate van bewijskracht toegekend. Vervolgens  wordt er naar alle bewijskracht over een onderwerp gekeken en  kort samengevat in een conclusie, met daarbij een niveau van bewijs. Zie hieronder voor de indeling van bewijskracht en de verschillende conclusieniveaus.

 

Indeling van de literatuur naar de mate van bewijskracht

 

Voor artikelen betreffende preventie of therapie

A1

systematische reviews die tenminste enkele onderzoeken van A2-niveau betreffen, waarbij de resultaten van afzonderlijke onderzoeken consistent zijn

A2

gerandomiseerd vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit (gerandomiseerde, dubbelblind gecontroleerde trials) van voldoende omvang en consistentie

B

gerandomiseerde klinische trials van matige kwaliteit of onvoldoende omvang of ander vergelijkend onderzoek (niet-gerandomiseerd, vergelijkend cohortonderzoek, patiënt-controle-onderzoek)

C

niet-vergelijkend onderzoek

D

mening van deskundigen, bijvoorbeeld de werkgroepleden

 

Voor artikelen betreffende diagnostiek

A1

onderzoek naar de effecten van diagnostiek op klinische uitkomsten bij een prospectief gevolgde goed gedefinieerde patiëntengroep met een tevoren gedefinieerd beleid op grond van de te onderzoeken testuitslagen, of besliskundig onderzoek naar de effecten van diagnostiek op klinische uitkomsten, waarbij resultaten van onderzoek van A2-niveau als basis worden gebruikt en voldoende rekening wordt gehouden met onderlinge afhankelijkheid van diagnostische tests

A2

onderzoek ten opzichte van een referentietest, waarbij van tevoren criteria zijn gedefinieerd voor de te onderzoeken test en voor een referentietest, met een goede beschrijving van de test en de onderzochte klinische populatie; het moet een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten betreffen, er moet gebruikgemaakt zijn van tevoren gedefinieerde afkapwaarden en de resultaten van de test en de 'gouden standaard' moeten onafhankelijk zijn beoordeeld. Bij situaties waarbij multipele, diagnostische tests een rol spelen, is er in principe een onderlinge afhankelijkheid en dient de analyse hierop te zijn aangepast, bijvoorbeeld met logistische regressie

B

vergelijking met een referentietest, beschrijving van de onderzochte test en populatie, maar niet de kenmerken die verder onder niveau A staan genoemd

C

niet-vergelijkend onderzoek

D

mening van deskundigen, bijvoorbeeld de werkgroepleden

 

Niveau van de conclusies

1

gebaseerd op minimaal 1 systematische review (A1) of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A1 of A2

2

gebaseerd op tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B

3

gebaseerd op 1 onderzoek van niveau A2 of B of onderzoek(en) van niveau C

4

gepubliceerde mening van deskundigen of mening van de werkgroepleden

 

GRADE-methodiek

Sinds de introductie van de GRADE-methodiek in 2004 werd dit wereldwijd al snel de methode van voorkeur om wetenschappelijk bewijs te graderen ten behoeve van richtlijnontwikkeling (Guyatt et al., 2008), inclusief deze richtlijn. De GRADE-methodiek gaat er van uit dat de zekerheid van het wetenschappelijk bewijs uit randomized controlled trials (RCT’s) in beginsel hoog is vanwege de, mits goed uitgevoerd, kleine kans op vertekening (bias). In geval van observationele (niet gerandomiseerde) studies is de uitgangspositie van de zekerheid van bewijs laag. De zekerheid van het bewijs per uitkomstmaat wordt, behalve door de methodologische kwaliteit van de individuele onderzoeken, ook bepaald door andere factoren, zoals de mate van consistentie van de gevonden resultaten uit de verschillende onderzoeken en de precisie van de gevonden uitkomst (zie tabel 1.1). Bij observationeel onderzoek kan het bewijs in bepaalde gevallen omhoog worden gegradeerd.

 

Tabel 1.1 GRADE: Factoren voor downgraden en upgraden 1

We downgraden de zekerheid van bewijs van studies met een hoge uitgangspositie (RCT’s), bij:

We upgraden de zekerheid van bewijs van observationele studies bij:

  1. Beperkingen in de onderzoeksopzet of uitvoering (study limitations): hierbij gaat het om de methodologische kwaliteit. Voorbeelden zijn dat de randomisatie-procedure niet optimaal was, dat beoordelaars van subjectieve uitkomsten niet geblindeerd waren, dat er selectief is gerapporteerd over de uitkomsten en dat er veel uitvallers waren.
  1. Een groot effect (large magnitude of effect): hiervan is sprake als er in de resultaten een groot effect of een sterk bewijs van associatie gevonden wordt. Dit kan tot uitdrukking komen in de hoogte van het relatieve risico (RR).

 

  1. Inconsistentie van de resultaten (inconsistency): hierbij gaat het om heterogeniteit van de resultaten van verschillende studies. Er kunnen beperkingen zijn als er een grote variatie is in de schattingen van het effect van een behandeling of als er nauwelijks overlap is tussen de 95%-betrouwbaarheidsintervallen (BI’s).
  1. Mogelijke confounders die het ‘ware’ effect verminderd hebben (plausible confounding): hiervan kan sprake zijn als er een achterliggende variabele is, zoals de ernst van de aandoening van de patiënten die met het onderzoek meedoen, die van invloed is op het effect van de interventie.
  1. Indirect bewijs (indirectness): er worden twee soorten indirect bewijs onderscheiden. Enerzijds gaat het om indirecte vergelijkingen, bijvoorbeeld wanneer er alleen interventies met een placebo worden vergeleken en geen interventies met elkaar worden vergeleken. Anderzijds gaat het om verschillen in patiëntenpopulatie, inhoud van de interventie of keuze van de uitkomstmaten tussen de beschikbare studies en de uitgangsvraag die in de richtlijn of richtlijn wordt gesteld.
  1. Bewijs van een verband tussen de dosering en de repons (dose-response gradient): hiervan kan sprake zijn als een stijgende dosering van een bepaald medicijn meer effect geeft.

 

  1. Onnauwkeurigheid van de resultaten (imprecision): hierbij gaat het om de onzekerheid van de uitkomst, bijvoorbeeld als de 95%-BI’s heel breed zijn vanwege kleine patiënten aantallen.

 

  1. Kans op selectieve publicatie (publication bias) van onderzoeken of uitkomstmaten. Een voorbeeld van een beperking is wanneer niet alle studies gepubliceerd worden, bijvoorbeeld kleine studies die geen effecten ten gunste van de interventie konden aantonen.

 

1. De zekerheid van het bewijs (zeer laag, laag, matig en hoog) verwijst naar de mate van vertrouwen dat men heeft in de schatting van het effect van een behandeling.

 

Bij de beoordeling van het wetenschappelijke bewijs ten aanzien van bovenstaande factoren werd uitgegaan van ‘Grade guidelines’, zoals ook te raadplegen in het ‘Grade handbook’ (Guyatt et al., 2013; Handbook for grading the quality of evidence and the strength of recommendations using the GRADE approach).

 

Legenda GRADE

Na vaststelling van het niveau van bewijs wordt dit in de bijbehorende conclusies als volgt verwoord:

Zekerheid

Symbolen

 

Signaalwoorden

Hoog

⊕⊕⊕⊕

“Het is aangetoond dat…”

geeft, heeft (een effect), resulteert in

Redelijk

⊕⊕⊕◯

“Het is aannemelijk...”

waarschijnlijk

Laag

⊕⊕◯◯

“Er zijn aanwijzingen…”

zou kunnen, lijkt, suggereert

Zeer laag

⊕◯◯◯

“Het is onzeker, maar er zijn aanwijzingen dat…”

onzeker

 

Van bewijs naar aanbevelingen: Overwegingen

Naast het wetenschappelijk bewijs bepalen enkele andere factoren mede of een instrument of behandeling wordt aanbevolen. In de teksten van de vorige richtlijn-versies werd dit onder “Overige Overwegingen” beschreven.

 

Mee te wegen factoren om te bepalen of een instrument of behandeling wordt aanbevolen:

1. Kwaliteit van bewijs

Hoe hoger de algehele kwaliteit van het bewijs, des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een sterke (positieve of negatieve) aanbeveling.

2. Balans tussen gewenste en ongewenste effecten

Hoe groter het verschil is tussen de gewenste en ongewenste effecten, des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een sterke (positieve of negatieve) aanbeveling. Hoe kleiner dit verschil of hoe meer onzekerheid over de grootte van het verschil, des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een conditionele aanbeveling.

Toelichting:

  • Bespreken effectiviteit in relatie tot bijwerkingen en complicaties in het licht van de kwaliteit van bewijs, de precisie van de effectgrootte en minimaal klinisch relevant geacht voordeel;
  • Sterkte van het effect vergeleken met geen interventie;
  • Aanwezigheid van comorbiditeit;
  • Klinisch niet relevantie van het effect.

 

3. Patiëntenperspectief

Hoe groter de uniformiteit in waarden en voorkeuren van patiënten bij het afwegen van de voor- en nadelen van een interventie, des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een sterke (positieve of negatieve) aanbeveling.

4. Professioneel perspectief

Hoe groter de uniformiteit in waarden en voorkeuren van professionals ten aanzien van de toepasbaarheid van een interventie, des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een sterke (positieve of negatieve) aanbeveling.

Toelichting:

  • Kennis en ervaring met technieken/therapieën;
  • Risico’s die professional loopt bij het toepassen van de interventie;
  • Verwachte tijdbesparing;
  • Verlies aan tijd door het invoeren van de interventie.

5. Middelenbeslag

Hoe minder middelen er worden gebruikt (m.a.w. hoe lager de kosten van een interventie zijn vergeleken met de beschouwde alternatieven en andere kosten gerelateerd aan de interventie), des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een sterke aanbeveling. Hoe meer onzekerheid over het middelenbeslag, des te waarschijnlijker wordt een conditionele aanbeveling.

6. Organisatie van zorg

Hoe meer onzekerheid of de geëvalueerde interventie daadwerkelijk op landelijke schaal toepasbaar is, des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een conditionele aanbeveling.

Toelichting:

  • De beschikbaarheid/aanwezigheid van faciliteiten & medicijnen;
  • De wijze waarop de organisatie van de zorg aangeboden dient te worden/grootte van de verandering in de organisatie-zorgproces / infrastructuur voor implementatie;
  • Voorbeeld: een bepaalde diagnostiek of behandeling kan alleen in bepaalde centra worden uitgevoerd in verband met de aanwezigheid van faciliteiten zoals een PET-scan.

 

Formulering van aanbevelingen

Afhankelijk van deze factoren kun je een instrument of behandeling wel of niet aanbevelen. We maken daarbij onderscheid tussen zwakke en sterke aanbevelingen. In het geval van een sterke aanbeveling zou je behandeling X voor alle patiënten met Y willen aanbevelen. Bij een zwakke aanbeveling is dit bijvoorbeeld afhankelijk van de voorkeuren van de patiënt in kwestie. Het is belangrijk in deze sectie expliciet te vermelden op grond waarvan een behandeling wel of niet wordt aanbevolen en ook waarom die aanbeveling zwak of sterk zou moeten zijn.

 

Voor de formulering van ‘sterke’ (onvoorwaardelijke) en ‘zwakke’ (voorwaardelijke) aanbevelingen is de volgende indeling aangehouden (zie tabel 1.2):

 

Tabel 1.2 GRADE Voorkeursformulering sterke / zwakke aanbevelingen

Gradering aanbeveling

Betekenis

Voorkeursformulering*

STERK VOOR

De voordelen zijn groter dan de nadelen voor bijna alle patiënten.

Alle of nagenoeg alle geïnformeerde patiënten zullen waarschijnlijk deze optie kiezen.

We bevelen [interventie] aan.

ZWAK VOOR

De voordelen zijn groter dan de nadelen voor een meerderheid van de patiënten, maar niet voor iedereen.

De meerderheid van geïnformeerde patiënten zal waarschijnlijk deze optie kiezen.

Overweeg [interventie], bespreek de voor- en nadelen).

ZWAK TEGEN

De nadelen zijn groter dan de voordelen voor een meerderheid van de patiënten, maar niet voor iedereen.

De meerderheid van geïnformeerde patiënten zal waarschijnlijk deze optie kiezen.

Wees terughoudend met [interventie], bespreek de voor- en nadelen).

STERK TEGEN

De nadelen zijn groter dan de voordelen voor bijna alle patiënten.

Alle of nagenoeg alle geïnformeerde patiënten zullen waarschijnlijk deze optie kiezen.

We bevelen [interventie] niet aan.

*      Het gaat hier om voorkeursaanbevelingen, deze kunnen in een enkele geval afwijken. Voor bepaalde hoofdstukken is GRADE niet toegepast (bijv. Organisatie van zorg) daar zijn uit praktisch oogpunt ook de aanbevelingen niet volgens GRADE.

 

Leeswijzer

Klachten of symptomen die horen bij een depressieve stoornis (depressie) noemen we ‘depressieklachten’ of ‘depressiesymptomen’. Met ‘depressieve klachten’ bedoelen we stemmingsklachten waar iemand hinder van ondervindt, waarbij niet wordt voldaan aan de DSM-criteria voor een depressieve stoornis (depressie).

 

Als we spreken van een depressieve stoornis of depressie wordt een unipolaire depressieve stoornis bedoeld, al dan niet chronisch, en inclusief de persisterende depressieve stoornis. Behalve van ‘(psychische/depressieve) stoornis’ spreken we in deze richtlijn, rechtdoende aan het patiëntenperspectief, bij voorkeur van ‘aandoening’.

 

Met kinderen en adolescenten bedoelen we kinderen van 8 tot 12 jaar en adolescenten van 12 tot 18 jaar. Met jongvolwassenen bedoelen we volwassenen van 18 tot 25 jaar. Met volwassenen bedoelen we mensen van 25 tot 60 jaar. Met ouderen bedoelen we oudere volwassenen van 60 jaar en ouder.

 

Metapsy

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is gebruik gemaakt van metapsy.org. Metapsy is een onderzoeksinitiatief van de Vrije Universiteit Amsterdam, onder leiding van professor Pim Cuijpers. Het hoofddoel van Metapsy is het verschaffen van toegang tot een meta-analytische database van klinische studies die de effecten van psychologische interventies, zoals psychotherapie, preventieve interventies en psychoeducatie, op diverse psychische aandoeningen en geestelijke gezondheidsproblemen onderzoeken.

Metapsy bevat twee R-pakketten waarmee met behulp van klinische variabelen van interesse (PICO) een meta-analyse kan worden uitgevoerd en waarbij alle relevante informatie om tot een GRADE conclusie te komen over de effecten van psychotherapie op depressieve symptomen wordt gepresenteerd in een (pdf) rapport of online zijn te bekijken.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Ondersteunende interventies (versie 2013)