Depressie

Initiatief: NVvP Aantal modules: 55

Startpagina - Richtlijn depressie

Wat is nieuw? Publicatiedatum
Diagnostiek 23-05-2024
Beloopskenmerken en -indeling van depressie 23-05-2024
Huisartsenzorg 23-05-2024
Organisatie van de zorg voor depressie 23-05-2024
Kortdurend generalistische zorg (Basis GGZ) en chronische BGGZ 23-05-2024
Specialistische GGZ: Ambulante, poliklinische zorg 23-05-2024
Crisisdienst 23-05-2024
Dagklinische zorg en/of 3e lijns/TOP-GGZ 23-05-2024
F-ACT en vergelijkbare vormen van zorg 23-05-2024
Continuïteit van zorg 23-05-2024
Arbeidsgerichte zorg 23-05-2024
Naastbetrokkenen en ervaringsdeskundigheid 23-05-2024
Algemene principes voor de behandeling van depressie 23-05-2024
De noodzaak van een algoritme voor de behandeling van depressie 23-05-2024
Basisinterventies en eerste-stap interventies (2013) 23-05-2024
Algoritme(s) voor de behandeling van depressie 23-05-2024
Psychotherapieën van eerste keuze bij volwassenen 23-05-2024
Psychotherapie van eerste keuze bij kinderen en adolescenten 23-05-2024
Psychotherapie van eerste keuze bij ouderen (≥60 jaar) 23-05-2024
Psychotherapie voor therapieresistente depressie 23-05-2024
Farmacotherapie van eerste keuze bij volwassenen 23-05-2024
Farmacotherapie van eerste keuze bij kinderen en adolescenten 23-05-2024
Farmacotherapie van eerste keuze bij jongvolwassenen (18-25 jaar) 23-05-2024
Farmacotherapie van eerste keuze bij ouderen (≥60 jaar) 23-05-2024
Farmacotherapeutische behandeling van psychotische depressie 23-05-2024
Risico op suïcidaliteit door antidepressiva[1] 23-05-2024
Combinatiebehandeling van psychotherapie en farmacotherapie 23-05-2024
Combinatiebehandeling bij kinderen en adolescenten 23-05-2024
Neuromodulatie met rTMS[1] 23-05-2024
Vaktherapie 23-05-2024
Psychomotorische therapie bij depressie 23-05-2024
Vaktherapie: Muziektherapie bij depressie 23-05-2024
Ondersteunende interventies (versie 2013) 23-05-2024
Arbeidsgerichte zorg bij depressie 23-05-2024
Hoe beïnvloedt comorbiditeit de behandeling van depressie? 23-05-2024
Comorbiditeit Angststoornis 23-05-2024
Comorbiditeit Posttraumatische stressstoornis (PTSS) 23-05-2024
Comorbiditeit Autisme Spectrum Stoornis (ASS) 23-05-2024
Comorbiditeit Persoonlijkheidsstoornissen 23-05-2024
Comorbiditeit Alcoholmisbruik 23-05-2024
Comorbiditeit Somatische aandoeningen 23-05-2024
Organisatie van zorg 23-05-2024
Psychotherapie na herstel ter preventie van terugval 23-05-2024
Voortzetten van de behandeling met antidepressiva na herstel (herzien 2023) 23-05-2024
Afbouwen van onderhoudsbehandeling met antidepressiva 2024 23-05-2024
Startpagina - Richtlijn depressie 23-05-2024
Patiëntenperspectief 23-05-2024
Interventies maatschappelijk werk (versie 2005) 23-05-2024
Interventies gericht op verpleging (versie 2010) 23-05-2024
Cognitieve interventies door verpleegkundigen (versie 2010) 23-05-2024
Gedragstherapeutische interventies (versie 2010) 23-05-2024
Ondersteunende interventies bij ouderen 23-05-2024
Effect van praktische en sociale interventies (versie 2005) 23-05-2024
Supportgroepen (versie 2005) 23-05-2024
Eerstelijns- versus tweedelijnszorg 23-05-2024

Voor de Multidisciplinaire richtlijn Depressie (2013) zijn in het kader van de onderhavige richtlijnherziening nieuwe modules ontwikkeld. In deze modules wordt ingegaan op de beantwoording van uitgangsvragen bij actuele knelpunten in de praktijk van de zorg voor depressie. Uitzondering hierop vormen de modules Diagnostiek, Basisinterventies en eerste-stap interventies en Ondersteunende interventies, voor deze module heeft alleen een tekstrevisie plaatsgevonden.

 

Scope van deze richtlijn

Het toepassingsgebied van de Multidisciplinaire richtlijn Depressie (2023) is de diagnostiek en behandeling van mensen met een depressieve stoornis (depressie), in elke levensfase: kinderen van 8 tot 12 jaar, adolescenten van 12 tot 18 jaar, jongvolwassenen (van 18 tot 25 jaar), volwassenen (van 25 tot 60 jaar) en ouderen (of oudere volwassenen) (vanaf 60 jaar en ouder). Deze richtlijn is bedoeld voor alle zorgverleners in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) die betrokken zijn bij de zorg voor mensen met een depressie. Binnen de huisartsenpraktijk is de NHG-Standaard depressie de leidende richtlijn. In de totstandkoming van deze richtlijn is het patiëntenperspectief betrokken.

 

De Multidisciplinaire richtlijn Depressie beschrijft de samenhang en afstemming die hiervoor nodig is tussen de verschillende zorgdisciplines en tussen opeenvolgende fasen in het zorgproces bij depressie. De fasen in het zorgproces die kunnen worden onderscheiden, van preventie en vroege herkenning tot nazorg en terugvalpreventie, kunnen in verschillende echelons plaatsvinden. Verschillende zorgdisciplines in elk van deze zorgfasen en echelons kunnen betrokken zijn bij het zorgproces.

 

Deze multidisciplinaire richtlijn is een kwaliteitsinstrument en een beslissingsondersteunend instrument bij (gezamenlijke) beslissingen over het behandelbeleid. De richtlijn geeft aanbevelingen over het in te zetten en te volgen behandelbeleid, ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering.

 

Nieuwe aandachtsgebieden en uitgangsvragen

Algemene aandachtsgebieden bij deze herziening

Deze richtlijnherziening is gericht op de volgende algemene aandachtsgebieden:

  • Aandacht voor de volgende specifieke groepen bij iedere uitgangsvraag:
    • Kinderen en adolescenten
    • Ouderen
  • Afstemmen richtlijn op DSM-5-TR, andere richtlijnen, etc.
  • Stadiëring en profilering
    • Hoe dient in de uitwerking van de uitgangsvragen in de aanbevelingen, overwegingen en onderbouwing ervan, rekening te worden gehouden met een (bepaald) stadiëringsmodel en profileringskenmerken?

Nieuwe uitgangsvragen

Voor deze richtlijnherziening zijn de nieuwe uitgangsvragen geformuleerd op basis van een veldraadpleging ter inventarisatie en analyse van huidige knelpunten in de zorg voor mensen met een depressie. De geprioriteerde knelpunten resulteerden in de middels de EBRO-methodiek te beantwoorden uitgangsvragen.

 

De uitgangsvragen bij deze richtlijnherziening zijn weergegeven in schema 1.1.

 

Schema 1.1 Nieuwe uitgangsvragen

Organisatie van zorg

  1. Op welke wijze dient bij het organiseren van de zorg rekening te worden gehouden met de fasen in het beloop van de depressie(symptomen)?
  2. Welke organisatievormen zijn geschikt voor patiënten met een depressie?
  3. Binnen welke organisatievormen dient diagnostiek en behandeling van depressie plaats te vinden, rekening houdend met de verschillende fasen van de behandeling?
  4. Op welke wijze dient de continuïteit van zorg voor patiënten met een depressie gewaarborgd te worden?
  5. Op welke wijze dient ervaringsdeskundigheid en samenwerking in de triade tussen patiënt, professional en naastbetrokkene(n) georganiseerd te worden?

Behandelbeleid en algoritme

  1. Op welke manier moet het behandelbeleid worden ingezet en opgevolgd bij depressie?
  2. Heeft het volgen van een algoritme bij farmacotherapie voordeel boven het ad hoc behandelen?
  3. Wat is de volgorde van vervolgstappen (psychotherapie, farmacotherapie, neuromodulatie) bij onvoldoende respons op de eerste stap farmacotherapie bij depressie?

Psychotherapie

  1. Wat is/zijn de psychotherapie/psychotherapieën van eerste keuze in de behandeling van depressie (dat wil zeggen een unipolaire depressieve stoornis)?
  2. Welke psychotherapie(ën) wordt/worden aanbevolen om bij een depressie bij kinderen en adolescenten in te zetten?
  3. Welke vorm(en) van psychotherapie wordt/worden aanbevolen om als eerste stap psychotherapie bij depressie bij ouderen vanaf 60 jaar in te zetten?
  4. Welke psychotherapie is het meest effectief bij de behandeling van therapieresistente depressie?

Farmacotherapie

  1. Welk(e) antidepressivum/antidepressiva wordt/worden aanbevolen om als eerste stap farmacotherapie bij depressie bij volwassenen in te zetten?
  2. Welk(e) antidepressivum/antidepressiva wordt/worden aanbevolen om als farmacotherapie van eerste keuze bij depressie bij kinderen en adolescenten in te zetten?
  3. Welk(e) antidepressivum/antidepressiva wordt/worden aanbevolen om als farmacotherapie van eerste keuze bij depressie bij jongvolwassenen (18-25 jaar) in te zetten?
  4. Welk(e) antidepressivum/antidepressiva wordt/worden aanbevolen om als eerste stap farmacotherapie bij depressie bij ouderen ≥60 jaar in te zetten?
  5. Welk antidepressivum geeft het minste risico op suïcidaal gedrag bij de behandeling van patiënten met een depressie?
  6. Wat zijn de biologische behandelstappen bij een psychotische depressie?
  7. Op welke wijze dienen farmacotherapeutische interventies na herstel te worden voortgezet in de (onderhouds)behandeling van een patiënt met een depressieve stoornis (niet-psychotisch, unipolair), rekening houdend met aard, ernst en beloop (eerste episode, recidiverend) van de problematiek?
  8. Welke kennis en praktijk is er ten aanzien van het afbouwen van antidepressiva bij een depressie in remissie?

Neuromodulatie

  1. Wat is de effectiviteit/aanvaardbaarheid van rTMS bij patiënten met een depressie? Met de volgende subvragen:

1a Is er een verschil tussen eerste episode versus recidief?

1b. Is er een verschil tussen psychotische versus niet-psychotische depressie?

1c. Is er een verschil tussen lage mate van therapieresistentie versus hoge mate van therapieresistentie?

1d. Is er een verschil tussen toepassing van rTMS als monotherapie versus add-on bij bestaande behandeling?

 

Combinatiebehandeling

  1. Wat is de effectiviteit van combinatiebehandeling bij depressie, in vergelijking met psychotherapie of farmacotherapie als monotherapie, en wat is de effectiviteit van psychotherapie ten opzichte van farmacotherapie?
  2. Welke combinatiebehandeling is aanbevolen om bij een depressie bij kinderen en adolescenten in te zetten?

Vaktherapie

  1. Wat is de effectiviteit van psychomotorische therapie vergeleken met een andere vorm van (vak)therapie/standaardzorg/wachtlijstconditie bij patiënten met een depressie?
  2. Wat is de effectiviteit van muziektherapie vergeleken met een andere vorm van (vak)therapie/ standaardzorg/wachtlijstconditie bij patiënten met een depressie?

Arbeidsgerichte zorg bij depressie

  1. Welke interventies zijn effectief voor het behouden van werk, terugkeren naar werk en voorkomen van langdurige arbeidsongeschiktheid bij volwassenen met een depressie?

 

Ter beantwoording van deze uitgangsvragen zijn de volgende nieuwe modules toegevoegd aan de Multidisciplinaire richtlijn Depressie:

  • Fasen in beloop depressie
  • Organisatie van zorg depressie
  • Algemene principes behandelbeleid
  • Algoritme behandeling depressie
  • Algoritme vervolgstappen behandeling
  • Psychotherapie eerste keuze volwassenen
  • Psychotherapie eerste keuze kinderen en adolescenten
  • Psychotherapie eerste keuze ouderen
  • Psychotherapie therapieresistente depressie
  • Farmacotherapie eerste keuze volwassenen
  • Farmacotherapie eerste keuze kinderen en adolescenten
  • Farmacotherapie eerste keuze jongvolwassenen
  • Farmacotherapie eerste keuze ouderen
  • Farmacotherapeutische behandeling psychotische depressie
  • Risico suïcidaliteit door antidepressiva
  • Combinatiebehandeling
  • Combinatiebehandeling kinderen en adolescenten
  • Neuromodulatie rTMS
  • Vaktherapie
  • Arbeidsgerichte zorg bij depressie
  • Comorbiditeit
  • Psychotherapie na herstel ter preventie terugval
  • Voortzetten behandeling antidepressiva na herstel
  • Afbouwen onderhoudsbehandeling antidepressiva

Voor de modules Diagnostiek, Basisinterventies en eerste-stap interventies en Ondersteunende interventies heeft alleen een tekstrevisie plaatsgevonden.

 

Onderwerpen die in deze versie van de richtlijn niet konden worden geadresseerd

Met het bovenstaande proces van veldraadpleging, formuleren en selecteren van uitgangsvragen zijn diverse onderwerpen niet aanbod gekomen in de huidige herziening van de richtlijn. Dit heeft tot gevolg dat er een ogenschijnlijke discrepantie bestaat tussen de aandacht voor sommige interventies versus een (zeer) beperkte aandacht voor andere interventies. Dit is geen reflectie van de (ir)relevantie van de niet uitgewerkte interventie(s).

 

De werkgroep is zich hiervan bewust en heeft mede op basis van de commentaren van externe collega’s een (niet volledige) lijst van onderwerpen opgesteld. Voor deze onderwerpen moet bij toekomstige updates van de richtlijn de evidentie voor de effectiviteit en verdraagbaarheid door middel van nieuwe EBRO-modules worden samengevat.

 

De geïdentificeerde onderwerpen zijn:

  • Leefstijl interventies bij depressie
  • EHealth interventies bij depressie
  • Basisinterventies bij depressie
  • Evidentie voor de volgorde van stappen in het algoritme voor depressie
  • Omega-3 vetzuren en plaats in de behandeling
  • Esketamine behandeling (incl. toedieningsvorm)
  • Diepe hersenstimulatie en Nervus Vagus Stimulatie (NVS)
  • Lichttherapie (bij seizoensgebonden en niet-seizoensgebonden depressie)
  • Brexanolon bij postpartum depressie

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 01-03-2024

Laatst geautoriseerd  : 01-03-2024

Geplande herbeoordeling  : 01-03-2026

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
Geautoriseerd door:
  • Nederlands Huisartsen Genootschap
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Nederlandse Vereniging van Ziekenhuisapothekers
  • Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde
  • Nederlands Instituut van Psychologen
  • Nederlandse Vereniging voor Verzekeringsgeneeskunde
  • Federatie Vaktherapeutische Beroepen
  • Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk
  • MIND Landelijk Platform Psychische Gezondheid
  • Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie

Algemene gegevens

Voor de Multidisciplinaire richtlijn Depressie (2013) zijn in het kader van de onderhavige richtlijnherziening nieuwe modules ontwikkeld. In deze modules wordt ingegaan op de beantwoording van uitgangsvragen bij actuele knelpunten in de praktijk van de zorg voor depressie. Uitzondering hierop vormen de modules Diagnostiek, Basisinterventies en eerste-stap interventies en Ondersteunende interventies, voor deze module heeft alleen een tekstrevisie plaatsgevonden.

Samenstelling werkgroep

De Multidisciplinaire richtlijn Depressie is ontwikkeld door de Werkgroep Depressie, in opdracht van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) en Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).

De Werkgroep bestond uit: psychiaters, psychologen, verpleegkundig specialisten, een huisarts en ervaringsdeskundigen, welke door de respectievelijke beroepsverenigingen en patiëntenverenigingen werden afgevaardigd. Voorafgaande aan het ontwikkeltraject werden kennismakingsgesprekken gevoerd met verscheidene kandidaat-leden voor werkgroep deelname. Naast de Werkgroep waren enkele adviseurs betrokken, welke delen hebben meegeschreven en die werden gevraagd voorafgaand aan de commentaarfase schriftelijk te reageren op onderdelen van de concepttekst. Deze adviseurs konden tevens worden gevraagd om tijdens een werkgroep bijeenkomst mee te denken over een specifieke uitgangsvraag. De Werkgroep werd methodologisch, inhoudelijk en organisatorisch ondersteund door het technisch team van het Trimbos-instituut. Dit technisch team bestond uit een projectleider, redacteur/richtlijnontwikkelaar, informatiespecialist, literatuur reviewers, een notulist en projectassistenten. Onderstaande schema's geven een overzicht van de samenstelling van de Werkgroep, de adviseurs en het ondersteunend technisch team.

 

Leden Werkgroep

 

Naam

Organisatie

Beroepsvereniging

1.

Jan Spijker (voorzitter)

Pro Persona

Psychiater, NVvP

2.

Eric Ruhé (vicevoorzitter)

Radboud UMC

Psychiater, NVvP

3.

Claudi Bockting

Amsterdam UMC

Psycholoog, NIP

3.

Philip van Eijndhoven

Radboud UMC

Psychiater, NVvP

4.

Bart Groeneweg

Depressievereniging

Ervaringsdeskundige, MIND

5.

Rob Kok

Parnassia

Psychiater, NVvP

6.

Miranda Kurver

NHG

Huisarts, NHG

7.

Josephine van der Lande

GGZ InGeest

Verpleegkundig specialist, V&VN

8.

Nicoline Lous

Depressievereniging

Ervaringsdeskundige, MIND

9.

Catrien Reichart

Curium-LUMC

Psychiater, NVvP

10.

Marie-Louise Seelen

PsyQ

Verpleegkundig specialist, V&VN

11.

Marc Verbraak

Pro Persona

Psycholoog, NIP

12.

Christiaan Vinkers

Amsterdam UMC en GGZ InGeest

Psychiater, NVvP

13.

Yvonne Suijkerbuijk

Amsterdam UMC/NVVG/UWV

Verzekeringsarts, NVVG

 

Adviseurs

Hoofdstuk

Naam

Organisatie

Beroep

Psychotherapie / stadiëring en profilering

Ellen Driessen

Pro Persona/

Radboud Universiteit

GZ-psycholoog

Psychotherapie / Jeugd

Yvonne Stikkelbroek

GGZ Oost-Brabant / Universiteit Utrecht

Klinisch psycholoog

Psychotherapie /

Ouderen

Arjan Videler

GGZ Breburg

Psychotherapeut, GZ-psycholoog

Neuromodulatie

 

Ysbrand van der Werf

A’dam UMC

Neurowetenschapper

Jeugd

 

Daan Creemers

GGZ Oost-Brabant

Klinisch psycholoog

Jeugd

 

Fleur Velders

UMC Utrecht

Psychiater

Ouderen

 

Gert-Jan Hendriks

Pro Persona

Psychiater

Ouderen

 

Mardien Oudega

GGZ InGeest

Psychiater

Ouderen

 

Angela Carlier

Pro Persona

Psychiater

Ouderen

Hans Jeuring

UMCG

Psychiater

 

Vaktherapie

 

Sonja Aalbers

NHL Stenden

Muziektherapeut

Vaktherapie

 

Cees Boerhout

Windesheim / Lentis

Psychomotorisch therapeut

Arbeidsgerichte zorg

 

Jeroen Roggekamp

Zelfstandige

Maatschappelijk werker / systeemtherapeut

Arbeidsgerichte zorg

Marjolein Bastiaansen

Radboud UMC

Bedrijfsarts

Organisatie van de zorg voor depressie

Bea

Tiemens

ProPersona

 

 

Methodologische, inhoudelijke en organisatorische ondersteuning

Naam

Ondersteuning

Nicole van Erp / Piet Post

Projectleider, Trimbos-instituut

Jolanda Meeuwissen

Redacteur en richtlijnontwikkelaar, Trimbos-instituut

Egbert Hartstra

Reviewer, Trimbos-instituut

Matthijs Oud

Reviewer, Trimbos-instituut

Elena Vos

Reviewer, Trimbos-instituut

Erika Papazoglou

Reviewer, Trimbos-instituut

Bram Zwanenburg

Reviewer, Trimbos-instituut

Lex Hulsbosch

Reviewer, Trimbos-instituut

Beatrix Vogelaar

Reviewer, Trimbos-instituut

Rikie Deurenberg

Informatiespecialist, namens Trimbos-instituut

Chris van der Grinten / Jannita Paters

Notulist, namens Trimbos-instituut

Joyce Huls / Nelleke van Zon / Isa Reijgersberg

Projectassistent, Trimbos-instituut

 

In totaal kwam de Werkgroep Depressie voorafgaand aan de commentaarfase 10 keer bijeen in de periode november 2020 - april 2023. In deze periode werden de stappen van de methodiek voor evidence-based richtlijnontwikkeling (EBRO) doorlopen. De informatiespecialist verrichtte in overleg met de werkgroepleden op systematische wijze literatuuronderzoek en de reviewers maakten per uitgangsvraag een selectie in de gevonden onderzoeken (zie voor informatie over de zoekstrategie en de selectiecriteria: het reviewprotocol). De reviewers beoordeelden de kwaliteit en inhoud van de aldus verkregen literatuur en verwerkten deze per uitgangsvraag in evidence-tabellen, GRADE-profielen, beschrijvingen van de wetenschappelijke onderbouwing en wetenschappelijke (gewogen) conclusies (per module beschreven onder “Onderbouwing”). Leden van de Werkgroep gingen op basis van de gevonden literatuur met elkaar in discussie over praktijkoverwegingen (per module beschreven onder “Overwegingen”) en aanbevelingen (per module beschreven onder “Aanbevelingen”). De werkgroepleden schreven samen met het technisch team van het Trimbos-instituut de concepttekst, welke ter becommentariëring openbaar is gemaakt. De ontvangen commentaren worden verwerkt in een commentaartabel, die tijdens een werkgroep bijeenkomst wordt besproken. Na het doorvoeren van op deze bijeenkomst voorgestelde wijzigingen wordt de definitieve richtlijn aan de opdrachtgever aangeboden.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Werkwijze

EBRO-methode voor wetenschappelijke onderbouwing

Deze multidisciplinaire richtlijn is ontwikkeld volgens de methodiek van evidence-based richtlijnontwikkeling (EBRO). Hierbij werd de GRADE-methodiek toegepast. Er zijn ook hoofdstukken overgenomen vanuit de vorige versie van de MDR Depressie (2013). Hierin zijn conclusies gebaseerd op de ‘levels of evidence’.

 

Levels of evidence

Bij ‘levels of evidence’ krijgt een individuele publicatie een mate van bewijskracht toegekend. Vervolgens  wordt er naar alle bewijskracht over een onderwerp gekeken en  kort samengevat in een conclusie, met daarbij een niveau van bewijs. Zie hieronder voor de indeling van bewijskracht en de verschillende conclusieniveaus.

 

Indeling van de literatuur naar de mate van bewijskracht

 

Voor artikelen betreffende preventie of therapie

A1

systematische reviews die tenminste enkele onderzoeken van A2-niveau betreffen, waarbij de resultaten van afzonderlijke onderzoeken consistent zijn

A2

gerandomiseerd vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit (gerandomiseerde, dubbelblind gecontroleerde trials) van voldoende omvang en consistentie

B

gerandomiseerde klinische trials van matige kwaliteit of onvoldoende omvang of ander vergelijkend onderzoek (niet-gerandomiseerd, vergelijkend cohortonderzoek, patiënt-controle-onderzoek)

C

niet-vergelijkend onderzoek

D

mening van deskundigen, bijvoorbeeld de werkgroepleden

 

Voor artikelen betreffende diagnostiek

A1

onderzoek naar de effecten van diagnostiek op klinische uitkomsten bij een prospectief gevolgde goed gedefinieerde patiëntengroep met een tevoren gedefinieerd beleid op grond van de te onderzoeken testuitslagen, of besliskundig onderzoek naar de effecten van diagnostiek op klinische uitkomsten, waarbij resultaten van onderzoek van A2-niveau als basis worden gebruikt en voldoende rekening wordt gehouden met onderlinge afhankelijkheid van diagnostische tests

A2

onderzoek ten opzichte van een referentietest, waarbij van tevoren criteria zijn gedefinieerd voor de te onderzoeken test en voor een referentietest, met een goede beschrijving van de test en de onderzochte klinische populatie; het moet een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten betreffen, er moet gebruikgemaakt zijn van tevoren gedefinieerde afkapwaarden en de resultaten van de test en de 'gouden standaard' moeten onafhankelijk zijn beoordeeld. Bij situaties waarbij multipele, diagnostische tests een rol spelen, is er in principe een onderlinge afhankelijkheid en dient de analyse hierop te zijn aangepast, bijvoorbeeld met logistische regressie

B

vergelijking met een referentietest, beschrijving van de onderzochte test en populatie, maar niet de kenmerken die verder onder niveau A staan genoemd

C

niet-vergelijkend onderzoek

D

mening van deskundigen, bijvoorbeeld de werkgroepleden

 

Niveau van de conclusies

1

gebaseerd op minimaal 1 systematische review (A1) of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A1 of A2

2

gebaseerd op tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B

3

gebaseerd op 1 onderzoek van niveau A2 of B of onderzoek(en) van niveau C

4

gepubliceerde mening van deskundigen of mening van de werkgroepleden

 

GRADE-methodiek

Sinds de introductie van de GRADE-methodiek in 2004 werd dit wereldwijd al snel de methode van voorkeur om wetenschappelijk bewijs te graderen ten behoeve van richtlijnontwikkeling (Guyatt et al., 2008), inclusief deze richtlijn. De GRADE-methodiek gaat er van uit dat de zekerheid van het wetenschappelijk bewijs uit randomized controlled trials (RCT’s) in beginsel hoog is vanwege de, mits goed uitgevoerd, kleine kans op vertekening (bias). In geval van observationele (niet gerandomiseerde) studies is de uitgangspositie van de zekerheid van bewijs laag. De zekerheid van het bewijs per uitkomstmaat wordt, behalve door de methodologische kwaliteit van de individuele onderzoeken, ook bepaald door andere factoren, zoals de mate van consistentie van de gevonden resultaten uit de verschillende onderzoeken en de precisie van de gevonden uitkomst (zie tabel 1.1). Bij observationeel onderzoek kan het bewijs in bepaalde gevallen omhoog worden gegradeerd.

 

Tabel 1.1 GRADE: Factoren voor downgraden en upgraden 1

We downgraden de zekerheid van bewijs van studies met een hoge uitgangspositie (RCT’s), bij:

We upgraden de zekerheid van bewijs van observationele studies bij:

  1. Beperkingen in de onderzoeksopzet of uitvoering (study limitations): hierbij gaat het om de methodologische kwaliteit. Voorbeelden zijn dat de randomisatie-procedure niet optimaal was, dat beoordelaars van subjectieve uitkomsten niet geblindeerd waren, dat er selectief is gerapporteerd over de uitkomsten en dat er veel uitvallers waren.
  1. Een groot effect (large magnitude of effect): hiervan is sprake als er in de resultaten een groot effect of een sterk bewijs van associatie gevonden wordt. Dit kan tot uitdrukking komen in de hoogte van het relatieve risico (RR).

 

  1. Inconsistentie van de resultaten (inconsistency): hierbij gaat het om heterogeniteit van de resultaten van verschillende studies. Er kunnen beperkingen zijn als er een grote variatie is in de schattingen van het effect van een behandeling of als er nauwelijks overlap is tussen de 95%-betrouwbaarheidsintervallen (BI’s).
  1. Mogelijke confounders die het ‘ware’ effect verminderd hebben (plausible confounding): hiervan kan sprake zijn als er een achterliggende variabele is, zoals de ernst van de aandoening van de patiënten die met het onderzoek meedoen, die van invloed is op het effect van de interventie.
  1. Indirect bewijs (indirectness): er worden twee soorten indirect bewijs onderscheiden. Enerzijds gaat het om indirecte vergelijkingen, bijvoorbeeld wanneer er alleen interventies met een placebo worden vergeleken en geen interventies met elkaar worden vergeleken. Anderzijds gaat het om verschillen in patiëntenpopulatie, inhoud van de interventie of keuze van de uitkomstmaten tussen de beschikbare studies en de uitgangsvraag die in de richtlijn of richtlijn wordt gesteld.
  1. Bewijs van een verband tussen de dosering en de repons (dose-response gradient): hiervan kan sprake zijn als een stijgende dosering van een bepaald medicijn meer effect geeft.

 

  1. Onnauwkeurigheid van de resultaten (imprecision): hierbij gaat het om de onzekerheid van de uitkomst, bijvoorbeeld als de 95%-BI’s heel breed zijn vanwege kleine patiënten aantallen.

 

  1. Kans op selectieve publicatie (publication bias) van onderzoeken of uitkomstmaten. Een voorbeeld van een beperking is wanneer niet alle studies gepubliceerd worden, bijvoorbeeld kleine studies die geen effecten ten gunste van de interventie konden aantonen.

 

1. De zekerheid van het bewijs (zeer laag, laag, matig en hoog) verwijst naar de mate van vertrouwen dat men heeft in de schatting van het effect van een behandeling.

 

Bij de beoordeling van het wetenschappelijke bewijs ten aanzien van bovenstaande factoren werd uitgegaan van ‘Grade guidelines’, zoals ook te raadplegen in het ‘Grade handbook’ (Guyatt et al., 2013; Handbook for grading the quality of evidence and the strength of recommendations using the GRADE approach).

 

Legenda GRADE

Na vaststelling van het niveau van bewijs wordt dit in de bijbehorende conclusies als volgt verwoord:

Zekerheid

Symbolen

 

Signaalwoorden

Hoog

⊕⊕⊕⊕

“Het is aangetoond dat…”

geeft, heeft (een effect), resulteert in

Redelijk

⊕⊕⊕◯

“Het is aannemelijk...”

waarschijnlijk

Laag

⊕⊕◯◯

“Er zijn aanwijzingen…”

zou kunnen, lijkt, suggereert

Zeer laag

⊕◯◯◯

“Het is onzeker, maar er zijn aanwijzingen dat…”

onzeker

 

Van bewijs naar aanbevelingen: Overwegingen

Naast het wetenschappelijk bewijs bepalen enkele andere factoren mede of een instrument of behandeling wordt aanbevolen. In de teksten van de vorige richtlijn-versies werd dit onder “Overige Overwegingen” beschreven.

 

Mee te wegen factoren om te bepalen of een instrument of behandeling wordt aanbevolen:

1. Kwaliteit van bewijs

Hoe hoger de algehele kwaliteit van het bewijs, des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een sterke (positieve of negatieve) aanbeveling.

2. Balans tussen gewenste en ongewenste effecten

Hoe groter het verschil is tussen de gewenste en ongewenste effecten, des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een sterke (positieve of negatieve) aanbeveling. Hoe kleiner dit verschil of hoe meer onzekerheid over de grootte van het verschil, des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een conditionele aanbeveling.

Toelichting:

  • Bespreken effectiviteit in relatie tot bijwerkingen en complicaties in het licht van de kwaliteit van bewijs, de precisie van de effectgrootte en minimaal klinisch relevant geacht voordeel;
  • Sterkte van het effect vergeleken met geen interventie;
  • Aanwezigheid van comorbiditeit;
  • Klinisch niet relevantie van het effect.

 

3. Patiëntenperspectief

Hoe groter de uniformiteit in waarden en voorkeuren van patiënten bij het afwegen van de voor- en nadelen van een interventie, des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een sterke (positieve of negatieve) aanbeveling.

4. Professioneel perspectief

Hoe groter de uniformiteit in waarden en voorkeuren van professionals ten aanzien van de toepasbaarheid van een interventie, des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een sterke (positieve of negatieve) aanbeveling.

Toelichting:

  • Kennis en ervaring met technieken/therapieën;
  • Risico’s die professional loopt bij het toepassen van de interventie;
  • Verwachte tijdbesparing;
  • Verlies aan tijd door het invoeren van de interventie.

5. Middelenbeslag

Hoe minder middelen er worden gebruikt (m.a.w. hoe lager de kosten van een interventie zijn vergeleken met de beschouwde alternatieven en andere kosten gerelateerd aan de interventie), des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een sterke aanbeveling. Hoe meer onzekerheid over het middelenbeslag, des te waarschijnlijker wordt een conditionele aanbeveling.

6. Organisatie van zorg

Hoe meer onzekerheid of de geëvalueerde interventie daadwerkelijk op landelijke schaal toepasbaar is, des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een conditionele aanbeveling.

Toelichting:

  • De beschikbaarheid/aanwezigheid van faciliteiten & medicijnen;
  • De wijze waarop de organisatie van de zorg aangeboden dient te worden/grootte van de verandering in de organisatie-zorgproces / infrastructuur voor implementatie;
  • Voorbeeld: een bepaalde diagnostiek of behandeling kan alleen in bepaalde centra worden uitgevoerd in verband met de aanwezigheid van faciliteiten zoals een PET-scan.

 

Formulering van aanbevelingen

Afhankelijk van deze factoren kun je een instrument of behandeling wel of niet aanbevelen. We maken daarbij onderscheid tussen zwakke en sterke aanbevelingen. In het geval van een sterke aanbeveling zou je behandeling X voor alle patiënten met Y willen aanbevelen. Bij een zwakke aanbeveling is dit bijvoorbeeld afhankelijk van de voorkeuren van de patiënt in kwestie. Het is belangrijk in deze sectie expliciet te vermelden op grond waarvan een behandeling wel of niet wordt aanbevolen en ook waarom die aanbeveling zwak of sterk zou moeten zijn.

 

Voor de formulering van ‘sterke’ (onvoorwaardelijke) en ‘zwakke’ (voorwaardelijke) aanbevelingen is de volgende indeling aangehouden (zie tabel 1.2):

 

Tabel 1.2 GRADE Voorkeursformulering sterke / zwakke aanbevelingen

Gradering aanbeveling

Betekenis

Voorkeursformulering*

STERK VOOR

De voordelen zijn groter dan de nadelen voor bijna alle patiënten.

Alle of nagenoeg alle geïnformeerde patiënten zullen waarschijnlijk deze optie kiezen.

We bevelen [interventie] aan.

ZWAK VOOR

De voordelen zijn groter dan de nadelen voor een meerderheid van de patiënten, maar niet voor iedereen.

De meerderheid van geïnformeerde patiënten zal waarschijnlijk deze optie kiezen.

Overweeg [interventie], bespreek de voor- en nadelen).

ZWAK TEGEN

De nadelen zijn groter dan de voordelen voor een meerderheid van de patiënten, maar niet voor iedereen.

De meerderheid van geïnformeerde patiënten zal waarschijnlijk deze optie kiezen.

Wees terughoudend met [interventie], bespreek de voor- en nadelen).

STERK TEGEN

De nadelen zijn groter dan de voordelen voor bijna alle patiënten.

Alle of nagenoeg alle geïnformeerde patiënten zullen waarschijnlijk deze optie kiezen.

We bevelen [interventie] niet aan.

*      Het gaat hier om voorkeursaanbevelingen, deze kunnen in een enkele geval afwijken. Voor bepaalde hoofdstukken is GRADE niet toegepast (bijv. Organisatie van zorg) daar zijn uit praktisch oogpunt ook de aanbevelingen niet volgens GRADE.

 

Leeswijzer

Klachten of symptomen die horen bij een depressieve stoornis (depressie) noemen we ‘depressieklachten’ of ‘depressiesymptomen’. Met ‘depressieve klachten’ bedoelen we stemmingsklachten waar iemand hinder van ondervindt, waarbij niet wordt voldaan aan de DSM-criteria voor een depressieve stoornis (depressie).

 

Als we spreken van een depressieve stoornis of depressie wordt een unipolaire depressieve stoornis bedoeld, al dan niet chronisch, en inclusief de persisterende depressieve stoornis. Behalve van ‘(psychische/depressieve) stoornis’ spreken we in deze richtlijn, rechtdoende aan het patiëntenperspectief, bij voorkeur van ‘aandoening’.

 

Met kinderen en adolescenten bedoelen we kinderen van 8 tot 12 jaar en adolescenten van 12 tot 18 jaar. Met jongvolwassenen bedoelen we volwassenen van 18 tot 25 jaar. Met volwassenen bedoelen we mensen van 25 tot 60 jaar. Met ouderen bedoelen we oudere volwassenen van 60 jaar en ouder.

 

Metapsy

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is gebruik gemaakt van metapsy.org. Metapsy is een onderzoeksinitiatief van de Vrije Universiteit Amsterdam, onder leiding van professor Pim Cuijpers. Het hoofddoel van Metapsy is het verschaffen van toegang tot een meta-analytische database van klinische studies die de effecten van psychologische interventies, zoals psychotherapie, preventieve interventies en psychoeducatie, op diverse psychische aandoeningen en geestelijke gezondheidsproblemen onderzoeken.

Metapsy bevat twee R-pakketten waarmee met behulp van klinische variabelen van interesse (PICO) een meta-analyse kan worden uitgevoerd en waarbij alle relevante informatie om tot een GRADE conclusie te komen over de effecten van psychotherapie op depressieve symptomen wordt gepresenteerd in een (pdf) rapport of online zijn te bekijken.

Volgende:
Diagnostiek