Depressie

Initiatief: NVvP Aantal modules: 55

Psychotherapieën van eerste keuze bij volwassenen

Uitgangsvraag

Wat zijn de psychotherapieën van eerste keuze in de behandeling van depressie?

Aanbeveling

  • Aangezien de volgende vormen van psychotherapie (cognitieve gedragstherapie (CGT),  gedragsactivatie therapie (BAT), interpersoonlijke psychotherapie (IPT),  Mindfulness Based Cognitieve Therapie (MBCT), Acceptance and Commitment Therapy (ACT), psychodynamische therapie (DYN), probleem-oplossende therapie (PST) en  Life review therapie (LRT)) vergelijkbare resultaten geven, bevelen we aan om bij de keuze voor een bepaalde psychologische interventie uit te gaan van de voorkeuren van de patiënt en zijn naasten. Daarnaast zijn voorlichting over het beschikbare aanbod en de expertise van de behandelaar van belang om te komen tot de best mogelijke optie.
  • Overweeg cognitieve gedragstherapie (CGT) in de acute fase van een depressie, mede vanwege de beschikbaarheid, het grote aantal studies (N = 211) dat de effectiviteit heeft aangetoond en de aangetoonde duurzaamheid van de effecten ten opzichte van andere psychotherapieën over 6-24 maanden.
  • Overweeg gedragsactivatie therapie (BAT) of interpersoonlijke psychotherapie (IPT) of Mindfulness Based Cognitieve Therapie (MBCT) in de acute fase van een depressie, indien de patiënt hier voorkeur voor heeft of al eens CBT zonder respons heeft gehad.
  • Overweeg Acceptance and Commitment Therapy (ACT), psychodynamische therapie (DYN), probleem-oplossende therapie (PST), of Life review therapie (LRT) in de acute fase wanneer de patiënt daar de voorkeur aan geeft.
  • We bevelen non-directieve steunende therapie (SUP) niet aan als behandeling van een depressie in de acute fase.
  • We bevelen aanbieders aan om een duidelijk keuze te maken voor een specifieke psychologische interventie of interventies in hun aanbod en deze blijvend aan te bieden.
  • We bevelen bij ouderen CGT en Life Review aan.
  • Overweeg bij de keuze voor psychotherapie ook andere factoren, zoals het cognitieve functioneren (voor licht verstandelijke beperking).
  • Ook bij patiënten met een ‘ernstige of recidiverende' depressieve stoornis dient een psychologische/psychotherapeutische interventie in overweging worden genomen, mede gezien het profylactische effect van met name C(G)T op toekomstige terugval.
  • CGT (en mogelijk ook gedragsmatige activatie en IPT), is aanbevolen in de acute fase van behandeling van depressie, vanwege de duurzaamheid van het effect ten aanzien van preventie van terugval.
  • Ter voorkoming van een recidief wordt ook een combinatie van farmacotherapie en CGT aanbevolen; dit heeft de voorkeur boven antidepressiva alleen.
  • De richtlijnwerkgroep is van mening dat, als er naast de depressie ook relatieproblemen bestaan, (gedragstherapeutische) relatietherapie overwogen kan worden.
  • De richtlijnwerkgroep is van mening dat groepstherapie, bij daarvoor gemotiveerde patiënten met een lichte of matig ernstige depressie, als ‘even effectieve behandeling’ kan worden aangeboden als individuele psychotherapie. In geval van CGT lijkt individuele CGT effectiever dan groeps-CGT.
  • De richtlijnwerkgroep adviseert verwijzers rekening te houden met therapeutvariabelen, zoals ervaring en de vaardigheid om een goede therapeutische relatie tot stand te brengen en te onderhouden. Dit geldt niet exclusief voor psychologische/psychotherapeutische interventies.
  • De richtlijnwerkgroep geeft ter overweging om in een multiculturele samenleving als de Nederlandse, rekening te houden met de eventueel geringe generaliseerbaarheid van de resultaten van overwegend Amerikaans en Brits onderzoek. In geval van gebleken (grote) cultuurverschillen zou een niet-standaardbenadering overwogen kunnen worden.

Overwegingen

Kwaliteit van het bewijs en resultaten

De kwaliteit van het bewijs is redelijk tot zeer laag, waarbij het meeste bewijs op een laag niveau uitkomt. Publicatie bias was bij alle conclusies een reden om af te waarderen. Een tweede reden om af te waarderen was vaak dat er sprake was van heterogeniteit in de analyse of onnauwkeurigheid van de puntschatting. De resultaten zijn gebaseerd op een NMA, hetgeen inhoudt dat is gecontroleerd op incoherentie. Dit bleek bij enkele resultaten het geval en de betreffende resultaten werden om deze reden gedowngraded.

 

Effecten

Als de diverse psychologische interventies werden vergeleken met gebruikelijke zorg dan hadden zij allen effect op respons, behalve non-directieve steunende therapie (SUP). Als de verschillende psychologische interventies met CGT worden vergeleken, dan blijkt er geen verschil in effect op response. Ook hier is SUP de uitzondering; deze psychologische interventie is minder effectief dan cognitieve gedragstherapie (CBT). Het is niet alleen van belang om alleen naar het bewijs van de inzet van deze interventies in de acute fase te kijken, zoals bij deze uitgangsvraag, maar ook naar de duurzaamheid van het effect ter voorkoming van terugval (Zie Psychotherapie na herstel ter preventie van terugval). Het blijkt dat CBT (en mogelijk ook gedragsactivatie therapie (BAT) en interpersoonlijke psychotherapie (IPT)) het meest duurzaam is met betrekking tot het effect. Er is overtuigend bewijs voor de effectiviteit van CGT op basis van 211 studies (Cuijpers et al., 2021). De overige psychotherapie-vormen zijn in beduidend minder studies onderzocht (14-42 studies) en voor matige en ernstige depressie is dit voor MBCT 3-5 studies. Bij ouderen is het bewijs van zeer laag tot lage kwaliteit maar de acceptatie van een behandeling met CGT en Life review goed.

 

Patiëntenperspectief

Patiënten geven vaak de voorkeur (ten opzichte van medicatie) om behandeld te worden met een psychologische interventie (McHugh et al., 2013). Vanuit dit perspectief is het voor de patiënt van belang te weten welk therapie het beste werkt bij de patiënt op dat moment. De kwaliteit van de behandelrelatie is daarbij een belangrijke randvoorwaarde. De conclusies en aanbevelingen in deze module dienen hiertoe vertaald te worden naar de persoonlijke situatie. Hierbij zijn de volgende uitkomsten voor de patiënt van belang: verbetering van kwaliteit van leven, persoonlijk herstel in de vorm van perspectief, hoop en grip op het eigen leven en op het hervinden van verbondenheid met anderen en maatschappelijk herstel: het (her)vinden van zinvolle dagbesteding en opbouwen en herstellen van sociale contacten en relaties met naasten. In het gesprek tussen behandelaar en patiënt kan men hierover tot een gezamenlijke beslissing komen. Hierin is ook voorlichting over het beschikbare aanbod en de expertise van de behandelaar van belang om te komen tot de best mogelijke optie.  In dit proces van Shared Decision Making wordt ook aangeraden, indien de patiënt dit wenst, de naasten mee te nemen. Zij kunnen een belangrijke rol in het herstelproces spelen en kunnen de patiënt ondersteunen bij de keuze en uitvoering van de therapie.

 

Professioneel perspectief

Het is in de basis- en specialistische GGZ gangbaar bij de behandeling van een depressie om een psychotherapeutische behandeling aan te bieden. CGT kan worden gegeven door (klinisch/GZ-)psychologen, psychotherapeuten, verpleegkundig specialisten, arts-assistenten of psychiaters. CGT wordt in veel GGZ-instellingen aangeboden en is daarmee voor de meeste patiënten beschikbaar. Verder moet de professional ook zorgdragen voor terugvalpreventie.

 

Therapieduur

De Richtlijnwerkgroep is van mening dat het niet mogelijk is om voor psychologische en psychotherapeutische interventies bij de depressie een algemene optimale therapieduur vast te stellen. De Richtlijnwerkgroep is van mening dat naar een zo kort mogelijke therapieduur moet worden gestreefd, en tevens naar een stabiele remissie. Om terugval te voorkomen, dient de therapie te worden ‘uitgeslopen’ of te worden gevolgd door laagfrequente ‘onderhoudstherapie’. CGT toegepast tijdens de acute fase heeft een duurzaam effect ten aanzien van preventie van terugval. Een HDRS-score van minder dan 8 (of een vergelijkbare score op een ander instrument) gedurende 4 weken, kan als globaal criterium voor ‘stabiele remissie’ gehanteerd worden.  Hoewel de meeste gepubliceerde onderzoeken een therapieduur van maximaal 20 sessies rapporteren, bestaat enige consensus over het feit dat dit aantal in de praktijk niet voor iedereen voldoende of nodig is (de Beurs et al., 2001). Om snelle terugval te voorkomen, is het raadzaam ernaar te streven de patiënt ‘depressievrij' te krijgen, bijvoorbeeld met een HDRS-score lager dan 8 gedurende enige weken. Bij mensen met een ernstige depressie duurt het doorgaans langer om dit resultaat te bereiken. Er is tevens een aanwijzing dat het bij lichte depressie juist goed is het aantal sessies te beperken (Barkham et al., 1996). Voor patiënten met recidiverende depressie lijkt het bereiken van deze mate van herstel onvoldoende om te beschermen tegen terugval. Er zijn aanwijzingen dat het nuttig is na herstel een zeer kortdurende vorm (8-10 sessies) van cognitieve therapie te starten (Vittengl et al., 2007, Ma & Teasdale, 2004, Bockting et al., 2005). Een meta-analyse wees uit dat CT of CGT toegepast tijdens de acute fase van depressie een profylactisch effect heeft op lange termijn en dat de toepassing van een kortdurende CT na herstel (al dan niet na een andersoortige behandeling, inclusief antidepressiva) patiënten met een recidiverende depressie beschermt tegen opeenvolgende terugval (Vittengl et al., 2007).

 

Middelenbeslag

Een langdurige vorm van psychotherapie is duurder dan een kortdurende variant, zoals CGT. De in de module besproken psychologische interventies zijn allen kortdurend. Het volgen van een psychologische interventie vraagt een investering in tijd en energie van de patiënt.

 

Organisatie van zorg

Het is van belang om niet te veel aanbod van interventies te hebben en je eerder te beperken tot een aantal specifieke interventies. Het is namelijk zo dat de kwaliteit van behandeling beter wordt wanneer deze vaker wordt toegepast en de professionals elkaar in een lerende organisatie kunnen ondersteunen.

 

De psychotherapeutische behandeling van een lichte depressie zal met name in de basisGGZ plaatsvinden en matig ernstige en ernstige depressie in de specialistische GGZ met een psychotherapeutische behandeling. Indien nodig vindt afstemming met het sociale domein en andere disciplines gericht op werkhervatting en/of dagbesteding.

 

Maatschappelijk perspectief

Er moet meer aandacht uitgaan naar het verminderen en verkorten van wachttijden en het vergroten van de beschikbaarheid van psychologische interventies.

Onderbouwing

Om bovengenoemde uitgangsvraag te beantwoorden is er in november 2021 gestart met een search naar systematische reviews met meta-analyses. De zoekstrategie en selectieprocedure staan beschreven in het review protocol.

 

Tabel 9.1 PICO

Patients

Volwassenen (inclusief ouderen) met een depressie

Intervention

Een vorm van psychotherapie

Control

CBT

TAU

Outcome

Response

 

Geïncludeerde en geëxcludeerde studies

In bijlage bij deze module staan de zoektermen en resultaten per databank beschreven. Van de 501 artikelen kwamen er 128 door de eerste selectie. De overige 373 artikelen werden geëxcludeerd op basis van de titel en samenvatting. De voornaamste exclusieredenen tijdens de eerste selectie waren: artikelen gericht op een specifiek deel van de depressieve populatie, zoals personen met depressie naast somatische aandoeningen.

 

Op basis van de volledige tekst vond een tweede selectie van de literatuur plaats. In 81 studies werd een andere populatie onderzocht dan waar het protocol op gebaseerd was. Twaalf studies gingen in op interventies die niet relevant voor deze uitgangsvraag bleken. Vijf studies behandelden controlegroepen die niet tegemoetkwamen aan de vraagstelling. Verder waren er vijf studies die uitkomsten beschreven die niet relevant waren (voorspellers van goede uitkomsten, geen gepoolde uitkomsten voor depressie etc.). Alle reviews waarvan de volledige tekst geraadpleegd is, staan vermeld in de bijlage bij deze module, inclusief de reden voor exclusie. De volgende 17 reviews zijn geëxcludeerd omdat daaruit geen gegevens achterhaald konden worden specifiek voor mensen met een unipolaire depressieve episode (Bai et al., 2020; Boumparis et al., 2016; Castro et al., 2020; Come et al., 2015; Cuijpers et al., 2019, 2020; Goldberg et al., 2020; Huguet et al., 2018; Kamenov et al., 2016; Karyotaki et al., 2018; Körük & Özabacı, 2018; Schumer et al., 2017; Nieuwenhuijsen et al., 2020; Santoft et al., 2019; Senanayake et al., 2019; Spinhoven et al., 2018; Sztein et al., 2018; Twomey et al., 2017; Twomey & O’Reilly, 2017; Uphoff et al., 2020; Wright et al., 2019). Een systematische review die werd aangedragen door een werkgroeplid is om dezelfde reden niet meegenomen in deze wetenschappelijke onderbouwing (Driessen et al., 2015). In een andere systematische review die werd aangedragen door een werkgroeplid, werden uitkomsten voor patiënten met angst en depressie alleen geclusterd weergegeven (A-Tjak et al., 2015).

 

In de systematische review met meta-analyse van Schefft et al. (2019) werd niet één bepaalde vorm van psychotherapie uitgelicht, maar werd de effectiviteit van psychotherapie als interventie in algemene zin beoordeeld (Schefft et al., 2019).

 

Drie studies gingen in op de effectiviteit van een bepaalde toedieningsvorm van psychotherapie (zoals toediening via internet of via mobiele apps), waarmee deze niet tegemoet kwamen aan de uitgangsvraag in deze module (Josephine et al., 2017; López-López et al., 2019; Wells et al., 2018;).

 

De studie van Hides (Hides et al., 2019) ging alleen in op interventies voor patiënten met comorbiditeit, een groep die buiten de scope van deze module valt.

 

Op basis van de systematische search komen we vervolgens op twee meta-analyse uit die het effect van meerdere psychotherapieën vergelijken bij een depressieve unipolaire stoornis (MDD), te weten: de netwerkmeta-analyses van Cuijpers (Cuijpers et al., 2021), en de systematische review met meta-analyse door Bai (Bai et al., 2020). De meta-analyse van Bai en collegae leverden geen subanalyse van het effect van psychotherapie bij mensen met een vastgestelde depressie en werd zodoende buiten beschouwing gelaten. Cuijpers en collegae onderzochten zowel mensen met een unipolaire depressie als mensen met zelf-gerapporteerde depressieve klachten, maar leverde een subanalyse aan op basis van 171 studies (N=17.054) waarin uitsluitend mensen werden onderzocht met een vastgestelde unipolaire depressie en waarbij in bijna de helft van de studies psychotherapie werd onderzocht van 8-12 sessies en een follow-up van 12 maanden. Deze systematische review en een netwerkmeta-analyse geeft het meest actuele, volledige overzicht van de relatieve werkzaamheid van psychotherapieën onderling.

Non-directieve steunende therapie (SUP) versus TAU: respons

⊕⊕◯◯

SUP lijkt de kans op respons niet te vergroten.

Cuijpers (2021)

Downgraded voor publicatie bias en onnauwkeurigheid

 

Life review therapie (LRT) versus TAU: respons

⊕⊕◯◯

LRT lijkt de kans op respons te vergroten.

Cuijpers (2021)

Downgraded voor publicatie bias en onnauwkeurigheid

 

Interpersoonlijke psychotherapie (IPT) versus TAU: respons

⊕⊕◯◯

IPT lijkt de kans op respons te vergroten.

Cuijpers (2021)

Downgraded voor publicatie bias en heterogeniteit

 

Probleem-oplossende therapie (PST)versus TAU: respons

⊕⊕◯◯

PST lijkt de kans op respons te vergroten.

Cuijpers (2021)

Downgraded voor publicatie bias en heterogeniteit

 

Psychodynamische therapie (DYN) versus TAU: respons

⊕⊕◯◯

DYN lijkt de kans op respons te vergroten.

Cuijpers (2021)

Downgraded voor publicatie bias en heterogeniteit

 

Cognitieve gedragstherapie (CBT) versus TAU: respons

⊕⊕◯◯

CBT lijkt de kans op respons te vergroten.

Cuijpers (2021)

Downgraded voor publicatie bias en heterogeniteit

 

Gedragsactivatie therapie (BAT) versus TAU: respons

⊕⊕◯◯

BAT lijkt de kans op respons te vergroten.

Cuijpers (2021)

Downgraded voor publicatie bias

 

MBCT en Acceptance and Commitment Therapy (ACT) versus TAU: respons

⊕⊕◯◯

Derde generatie (MBCT en ACT) lijkt de kans op respons te vergroten.

Cuijpers (2021)

Downgraded voor publicatie bias

 

Non-directieve steunende therapie (SUP)  versus cognitieve gedragstherapie, (CBT): respons

⊕◯◯◯

SUP lijkt de kans op respons te verkleinen ten opzichte van CBT, maar het wetenschappelijke bewijs is zeer onzeker.

Cuijpers (2021)

Downgraded voor publicatie bias, heterogeniteit en incoherentie

 

Life review therapie (LRT) versus CBT: respons

⊕◯◯◯

Het wetenschappelijke bewijs is zeer onzeker over het effect van LRT op de kans op respons ten opzichte van CBT.

Cuijpers (2021)

Downgraded voor publicatie bias, heterogeniteit en incoherentie

 

Interpersoonlijke psychotherapie (IPT) versus CBT: respons

⊕⊕◯◯

IPT lijkt niet of nauwelijks te resulteren in een verschil in respons ten opzichte van CBT.

Cuijpers (2021)

Downgraded voor publicatie bias en heterogeniteit

 

Probleem-oplossende therapie (PST)versus CBT: respons

⊕⊕◯◯

PST lijkt niet of nauwelijks te resulteren in een verschil in respons ten opzichte van CBT.

Cuijpers (2021)

Downgraded voor publicatie bias en heterogeniteit

 

Psychodynamische therapie (DYN) versus CBT: respons

⊕⊕◯◯

Kortdurende psychodynamische psychotherapie lijkt niet of nauwelijks te resulteren in een verschil in respons ten opzichte van CBT.

Cuijpers (2021)

Downgraded voor publicatie bias en onnauwkeurigheid

 

Gedragsactivatie therapie (BAT) versus CBT: respons

⊕⊕◯◯

Gedragsactivatie Therapie (BAT) lijkt niet of nauwelijks te resulteren in een verschil in respons ten opzichte van CBT.

Cuijpers2021

Downgraded voor publicatie bias en onnauwkeurigheid

 

MBCT en Acceptance and Commitment Therapy (ACT) versus CBT: respons

⊕⊕◯◯

Derde generatie MBCT en ACT lijkt niet of nauwelijks te resulteren in een verschil in respons ten opzichte van CBT.

Cuijpers2021

Downgraded voor publicatie bias en heterogeniteit

 

Duurzaamheid van de resultaten van interventies

Niveau 1

Het is aangetoond dat de lange termijn effectiviteit van CGT bij patiënten met een depressieve stoornis groter is dan die van een acute behandeling met antidepressiva zonder vervolgbehandeling

Vittengl e. a., 2007; Guidi et al., 2011

Niveau 1

Het is aangetoond dat de lange termijn effectiviteit van CGT zonder vervolgbehandeling na herstel, vergelijkbaar is met acute behandeling met antidepressiva mét vervolgbehandeling.

Vittengl e. a., 2007; Guidi et al., 2011

Niveau 1

Het is aannemelijk dat een combinatiebehandeling van CGT en antidepressiva bij patiënten met een recidiverende depressieve stoornis effectiever is dan of CGT of antidepressiva alleen ter voorkoming van nieuwe recidieven.

Vittengl e. a. 2007; Friedman e. a. 2004

Niveau 2

Cognitieve therapie is niet alleen net zo effectief als een behandeling waarin antidepressiva worden gecontinueerd ter preventie van terugval, maar er zijn ook aanwijzingen dat het kosteneffectief is op de lange termijn.

 Hollon et al. 2005

Niveau 3

Er zijn aanwijzingen dat Gedragsmatige activatie en IPT tevens een profylactisch effect hebben.

Dobson e. a., 2008, Barkham et al., 1996; Barkham et al., 1999

Onderstaand volgt een beschrijving van de gevonden systematische review en netwerkmeta-analyse. Vervolgens worden de uitkomsten samengevat.

 

Cuijpers (2021)

In de aanvullende analyse van Cuijpers (2021) gericht op mensen die behandeld werden voor vastgestelde unipolaire depressie werden zeven psychotherapieën vergeleken met cognitieve gedragstherapie. Deze zeven therapieën betroffen gedragsactivatie therapie (BAT, behavioural activation therapy), derde generatie psychotherapie (Mindfulness Based Cogntitieve Therapie (MBCT) en Acceptance and Commitment Therapy (ACT)), in het network plot als 3rd aangeduid), interpersoonlijke psychotherapie (IPT), psychodynamische therapie (DYN), probleem-oplossende therapie (PST, problem solving therapy), non-directieve steunende therapie (SUP, supportive therapy) en life review therapie (LRT). Patiënten met een depressieve stoornis naast een lichamelijke aandoening werden, waar van toepassing, eveneens meegenomen. Zowel therapie in individueel verband, als internet, telefoon/videobellen en groepstherapieën werden geïncludeerd. In deze subset werden gemiddeld 12 sessies gegeven. In tabel 9.2 staan de kenmerken van de studies uit de subgroep-analyse.

 

Tabel 9.2 Cuijpers (2021), kenmerken van de studies uit de subgroep-analyse

 

 

N nieuw sample (RCT)

%

N nieuw sample (totaal)

Alle studies

 

171

100

17.054

Doelgroep

Volwassenen

96

56,5

10.116

 

Oudere volwassenen

17

10

1.598

 

Studenten

2

1,2

66

 

Perinatale depressie

12

7,1

1.000

 

Algemene medische aandoening

27

15,9

2.924

 

Andere specifieke groep

16

9,4

1.350

Format

Individueel

83

48,8

8.478

 

Groep

35

20,6

2.797

 

Begeleide zelfhulp

25

14,7

2.887

 

Combinatie/anders

27

15,9

2.892

Aantal sessies

<8

43

25,3

4.871

 

8-12

85

50

7.375

 

>12

42

24,7

4.808

Regio

Noord Amerika

64

37,6

5.535

 

Europa

65

38,2

7.290

 

Australië

15

8,8

1.392

 

Anders

26

15,3

2.837

 

Primaire uitkomst van deze netwerk meta-analyse was respons, uitgedrukt in een afname van symptomen van tenminste 50% aan het eind van de therapie. De conclusies zijn gebaseerd op de aanvullende analyse. De aanvullende analyse door Cuijpers (2021) heeft zich beperkt tot het relatieve risico op respons. Naar de invloed van duur of vorm van de psychotherapie zijn geen analyses gedaan. Ook de invloed van het aantal sessies op de uitkomst is niet in de analyse meegenomen.

 

Kwaliteit van bewijs

Het risico op bias in individuele trials is door de auteurs van Cuijpers (2021) vastgesteld met de Risk of Bias assessment-tool van Cochrane. Van de subset hadden 52 trials (30,6%) een laag risico op bias, 80 een gemiddeld risico op bias (47,1%) en 38 trials (22,4%) liep een hoog risico op bias. In de studie van Cuijpers et al. is de GRADE methodologie toegepast met behulp van de Cinema-applicatie. Publicatiebias wordt door de auteurs vermoed, wat bij elke vergelijking in acht wordt genomen. Onderzoeksprotocollen van de individuele trials waren praktisch in geen geval beschikbaar en het funnel-plot liet een asymmetrische verdeling zien. GRADE-beoordelingen zijn uitgevoerd voor de primaire uitkomst en overgenomen uit het artikel van Cuijpers (2021) voor de complete sample.

 

Onderbouwing duurzaamheid van de resultaten van interventies

Profylactisch effect Een meta-analyse van Vittengl et al. (2007) wees uit dat CT of CGT toegepast tijdens de acute depressieve fase een profylactisch effect heeft op de lange termijn. Deze meta-analyse (zes studies) wees uit dat de toevoeging van acute CT aan een acute behandeling met AD de kans op terugval significant reduceerde met 23% (Vittengl et al., 2007). De toevoeging van CT aan AD was dus effectiever dan de behandeling met AD alleen. Twee trials lieten bovendien zien dat het preventieve effect van een cognitieve therapie toegepast tijdens de acute fase vergelijkbaar is met het voortzetten van antidepressiva (Evans et al., 1992; Hollon et al., 2005). Hollon et al. (2005) toonden aan in hun RCT (n=104) dat patiënten met een matige tot ernstige depressie die in de acute fase met CT behandeld werden (en stopten na herstel) beduidend minder vaak terugvielen dan patiënten die met AD behandeld werden (en stopten na herstel), respectievelijk 30,8% versus 76,2%. Het terugvalpercentage van de patiënten die doorgingen met AD na herstel (47,2%) was hoger, maar niet significant verschillend van de patiënten in de conditie die stopten met de acute CT. Een recente studie bevestigde deze preventieve werking van CGT opnieuw. In deze studie werden 106 patiënten 2 jaar gevolgd nadat ze hersteld waren op de behandelingen in het kader van een RCT (Dobson et. al., 2008). Van de patiënten die behandeld zijn met antidepressiva die na herstel een placebo ontvingen, viel 59% terug gedurende een follow-up van een jaar, vergeleken met 50% terugval na een acute behandeling met gedragsmatige activatie en 39% na een acute behandeling met cognitieve therapie. Van de patiënten die het gebruik van antidepressiva niet staakten na herstel, viel na 1 jaar 53% terug. Beide psychologische interventies waren significant beter dan placebo-onderhoudstherapie. De drie actieve behandelingen samen (voorgaande gedragsmatige activatie, cognitieve therapie en voorzetting van antidepressiva) verschilden significant van placebo. Echter, het terugvalpercentage bij de groep patiënten die antidepressiva continueerde verschilde niet significant van continuatie met een placebo (59% voor placebo, 53% voor voortzetting van antidepressiva). Gedragsmatige activatie en cognitieve therapie welke gestopt was na herstel waren elk even effectief in de preventie van terugval na 2 jaar follow-up als voortzetting van antidepressiva na herstel (respectievelijk recurrence bij voorgaande gedragsmatige activatie 26%, bij CT 24% en bij continuatie met antidepressiva 52%). CT en gedragsmatige activatie reduceerde het risico op terugval met 63% ten opzichte van medicatieafbouw (hazard ratio BA en CT t.o.v. medicatie met afbouw: .37). Cognitieve therapie is niet alleen net zo effectief als een behandeling waarin antidepressiva worden gecontinueerd ter preventie van terugval, maar ook kosteneffectief op de lange termijn (Hollon et al. 2005). Gedragsmatige activatie lijkt tevens een profylactisch effect te hebben, al moeten deze bevinding gerepliceerd worden. Volgens een andere meta-analyse is de follow-upeffectiviteit van IPT (inclusief ‘psychodynamische interpersoonlijke therapie', PIT) even groot als van CGT, bij therapieën met minstens 13 sessies. Bij (ultra)korte therapieën zijn er 2 onderzoeken die aangeven dat de follow-up effectiviteit groter is bij CGT dan bij IPT, althans de PIT (respectievelijk 8 en 3 sessies) (Barkham et al., 1996; Barkham et al., 1999). In een oudere studie kwam de terugvalbeperkende werking van IPT eveneens (enigszins) naar voren, in het bijzonder wanneer deze van goede kwaliteit was (Frank et al., 1991). Uit de analyse van National Institute of Mental Health (NIMH) kwam een enigszins betere terugvalwerende werking van CGT naar voren dan van IPT (Dorrepaal et al., 1998). Benodigde therapieduur en herstel Hoewel de meeste gepubliceerde onderzoeken een therapieduur van maximaal 20 sessies rapporteren, bestaat enige consensus over het feit dat dit aantal in de praktijk niet voor iedereen voldoende of nodig is (de Beurs et al., 2001). Om snelle terugval te voorkomen, is het raadzaam te streven naar volledig herstel, bij voorkeur zonder restsymptomatologie (Beshai, e. a., 2011). Bij ernstig depressieve mensen duurt het doorgaans langer om dit resultaat te bereiken. Er is tevens een aanwijzing dat het bij lichte depressies juist goed is het aantal sessies te beperken (Barkham et al., 1996).

  1. A-Tjak, J. G. L., Davis, M. L., Morina, N., Powers, M. B., Smits, J. A. J., & Emmelkamp, P. M. G. (2015). A meta-analysis of the efficacy of acceptance and commitment therapy for clinically relevant mental and physical health problems. Psychotherapy and Psychosomatics, 84(1), 30-36. https://doi.org/10.1159/000365764
  2. Bai, Z., Luo, S., Zhang, L., Wu, S., & Chi, I. (2020). Acceptance and Commitment Therapy (ACT) to reduce depression: A systematic review and meta-analysis. Journal of Affective Disorders, 260, 728-737. https://doi.org/10.1016/j.jad.2019.09.040
  3. Barkham, M., Rees, A., Shapiro, D.A., et al. (1996). Outcomes of time-limited psychotherapy in applied settings: replicating the Second Sheffield Psychotherapy Project. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 64,1079-85. Barkham, M., Rees, A., Shapiro, D.A., et al. (1996). Outcomes of time-limited psychotherapy in applied settings: replicating the Second Sheffield Psychotherapy Project. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 64,1079-85.
  4. Barkham, M., Shapiro, D.A., Hardy, G.E., et al. (1999). Psychotherapy in two-plus-one sessions: outcomes of a randomized controlled trial of cognitive-behavioral and psychodynamic-interpersonal therapy for subsyndromal depression. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 67, 201-211.
  5. Beshai, S., Dobson, K.S., Bockting, C.L.H., Quigley, L. (2011) Relapse and recurrence prevention in depression: Current research and future prospects. Clinical Psychology Review, 31, 8, 1349-60.
  6. Beurs, E. de, van Dyck, R., van Balkom, A.J.L.M., et al. (2001). Geven ‘randomised controlled trials' de goede informatie voor de klinische praktijk? Tijdschrift voor Psychiatrie, 43, 41-47.
  7. Bockting, C. L., Schene, A. H., Spinhoven, P., Koeter, M. W., Wouters, L. F., Huyser, J., & Kamphuis, J. H. (2005) Preventing relapse/recurrence in recurrent depression with cognitive therapy: a randomized controlled trial, Journal of Consulting and Clinical Psychology, 73, 647-657.
  8. Bockting, C.L.H., Spinhoven, Ph., Koeter, M.W.J, Schene, A.H. (2009) Long term effects of preventive cognitive therapy in recurrent depression using: 5.5 years follow-up. Journal of Clinical Psychiatry, 70, 1621-1628.
  9. Boumparis, N., Karyotaki, E., Kleiboer, A., Hofmann, S. G., & Cuijpers, P. (2016). The effect of psychotherapeutic interventions on positive and negative affect in depression: A systematic review and meta-analysis. Journal of Affective Disorders, 202, 153-162. https://doi.org/10.1016/j.jad.2016.05.019
  10. Castro, A., Gili, M., Ricci-Cabello, I., Roca, M., Gilbody, S., Perez-Ara, M. Á., Seguí, A., & McMillan, D. (2020). Effectiveness and adherence of telephone-administered psychotherapy for depression: A systematic review and meta-analysis. Journal of Affective Disorders, 260(September 2019), 514-526. https://doi.org/10.1016/j.jad.2019.09.023
  11. Come, C. E., Kramer, M. R., Dransfield, M. T., Abu-Hijleh, M., Berkowitz, D., Bezzi, M., Bhatt, S. P., Boyd, M. B., Cases, E., Chen, A. C., Cooper, C. B., Fl, es, J., Gildea, T., Gotfried, M., Hogarth, D. K., Kol, aivelu, K., Leeds, W., Washko, G. R. (2015). A randomised trial of lung sealant versus medical therapy for advanced emphysema. European Respiratory Journal, 46(3), 651-662.
  12. Cuijpers, P., Karyotaki, E., de Wit, L., & Ebert, D. D. (2020). The effects of fifteen evidence-supported therapies for adult depression: A meta-analytic review. Psychotherapy Research, 30(3), 279-293. https://doi.org/10.1080/10503307.2019.1649732
  13. Cuijpers, P., Noma, H., Karyotaki, E., Cipriani, A., & Furukawa, T. A. (2019). Effectiveness and Acceptability of Cognitive Behavior Therapy Delivery Formats in Adults With Depression: A Network Meta-analysis. JAMA Psychiatry, 76(7), 700-707. https://doi.org/10.1001/jamapsychiatry.2019.0268
  14. Cuijpers, P., Quero, S., Noma, H., Ciharova, M., Miguel, C., Karyotaki, E., Cipriani, A., Cristea, I. A., & Furukawa, T. A. (2021). Psychotherapies for depression: a network meta-analysis covering efficacy, acceptability and long-term outcomes of all main treatment types. World Psychiatry, 20(2), 283-293. https://doi.org/10.1002/wps.20860
  15. Dobson KS, Hollon SD, Dimidjian S, Schmaling KB, Kohlenberg RJ, Gallop RJ, Rizvi SL, Gollan JK, Dunner DL, Jacobson NS. (2008) Randomized trial of behavioral activation, cognitive therapy, and antidepressant medication in the prevention of relapse and recurrence in major depression. J Consult Clin Psychol., 76,468-77.
  16. Dorrepaal, E., van Nieuwenhuizen, C., Schene, A., et al. (1998). De effectiviteit van cognitieve en interpersoonlijke therapie bij depressiebehandeling: een meta-analyse. Tijdschrift voor Psychiatrie, 40, 27-39.
  17. Driessen, E., Hegelmaier, L. M., Abbass, A. A., Barber, J. P., Dekker, J. J. M., Van, H. L., Jansma, E. P., & Cuijpers, P. (2015). The efficacy of short-term psychodynamic psychotherapy for depression: A meta-analysis update. Clinical Psychology Review, 42, 1-15. https://doi.org/10.1016/j.cpr.2015.07.004
  18. Evans, M.D., Hollon, S.D., DeRubeis, R.J., et al. (1992). Differential relapse following cognitive therapy and pharmacotherapy for depression. Archives of General Psychiatry, 49, 802-808.
  19. Frank, E., Kupfer, D.J., Wagner, E.F., et al. (1991). Efficacy of interpersonal psychotherapy as a maintenance treatment of recurrent depression. Contributing factors. Archives of General Psychiatry, 48, 1053-1059.
  20. Friedman MA, Detweiler-Bedel JB, Leventhal HE, Horne R, Keitner GI, Miller IW (2004) Combined psychotherapy and pharmacotherapy for the treatment of major depressive disorder. Clin Psychol Sci Prac 11, 47-68 (A2).
  21. Geddes, J. R., Carney, S. M., Davies, C., Furukawa, T. A., Kupfer, D. J., Frank, E., & Goodwin, G. M. (2003). Relapse prevention with antidepressant drug treatment in depressive disorders: a systematic review. Lancet (London, England), 361(9358), 653-661. https://doi.org/10.1016/S0140-6736(03)12599-8
  22. Goldberg, S. B., Tucker, R. P., Greene, P. A., Davidson, R. J., Kearney, D. J., & Simpson, T. L. (2020). depressive symptoms?: A meta-analysis. 48(6), 445-462. https://doi.org/10.1080/16506073.2018.1556330.Mindfulness-based
  23. Guidi J, Fava GA, Fava M, Papakostas GI. (2011) Efficacy of the sequential integration of psychotherapy and pharmacotherapy in major depressive disorder: a preliminary meta-analysis. Psychol Med. 2011 Feb;41(2):321-31.
  24. Hides, L., Quinn, C., Stoyanov, S., Kavanagh, D., & Baker, A. (2019). Psychological interventions for co-occurring depression and substance use disorders. The Cochrane Database of Systematic Reviews, 2019(11). https://doi.org/10.1002/14651858.CD009501.pub2
  25. Hollon, S. D., DeRubeis, R. J., Shelton, R. C., Amsterdam, J. D., Salomon, R. M., O'Reardon, J. P., Lovett, M. L., Young, P. R., Haman, K. L., Freeman, B. B., & Gallop, R. (2005) "Prevention of relapse following cognitive therapy vs medications in moderate to severe depression", Archives of General Psychiatry, 62, 417-422.
  26. Huguet, A., Miller, A., Kisely, S., Rao, S., Saadat, N., & McGrath, P. J. (2018). A systematic review and meta-analysis on the efficacy of Internet-delivered behavioral activation. Journal of Affective Disorders, 235, 27-38. https://doi.org/10.1016/j.jad.2018.02.073
  27. Josephine, K., Josefine, L., Philipp, D., David, E., & Harald, B. (2017). Internet- and mobile-based depression interventions for people with diagnosed depression: A systematic review and meta-analysis. Journal of Affective Disorders, 223(April), 28-40. https://doi.org/10.1016/j.jad.2017.07.021
  28. Kamenov, K., Twomey, C., Cabello, M., Prina, A. M., & Ayuso-Mateos, J. L. (2016). The efficacy of psychotherapy, pharmacotherapy and their combination on functioning and quality of life in depression: A meta-analysis. Psychological Medicine, 47(3), 414-425. https://doi.org/10.1017/S0033291716002774
  29. Karyotaki, E., Kemmeren, L., Riper, H., Twisk, J., Hoogendoorn, A., Kleiboer, A., Mira, A., Mackinnon, A., Meyer, B., Botella, C., Littlewood, E., Andersson, G., Christensen, H., Klein, J. P., Schröder, J., Bretón-López, J., Scheider, J., Griffiths, K., Farrer, L., Cuijpers, P. (2018). Is self-guided internet-based cognitive behavioural therapy (iCBT) harmful? An individual participant data meta-Analysis. Psychological Medicine, 48(15), 2456-2466. https://doi.org/10.1017/S0033291718000648
  30. Kaymaz, N., van Os, J., Loonen, A.J.M., Nolen, W.A. (2008) Long-term treatment with antidepressants: evidence that patients with single verus recurrent depressive episodes are differentially sensitive to treatment discontinuation. A meta-analysis of placebo controlled trials Journal of Clinical Psychiatry, 69, 1423-36.
  31. Körük, S., & Özabac?, N. (2018). ?ema Terapinin Depresif Bozukluklar?n Tedavisindeki Etkilili?i: Bir Meta-Analiz. Psikiyatride Guncel Yaklasimlar - Current Approaches in Psychiatry, 10(4), 460-470. https://doi.org/10.18863/pgy.361790
  32. López-López, J. A., Davies, S. R., Caldwell, D. M., Churchill, R., Peters, T. J., Tallon, D., Dawson, S., Wu, Q., Li, J., Taylor, A., Lewis, G., Kessler, D. S., Wiles, N., & Welton, N. J. (2019). The process and delivery of CBT for depression in adults: A systematic review and network meta-Analysis. Psychological Medicine, 49(12), 1937-1947. https://doi.org/10.1017/S003329171900120X
  33. Ma, S.H., Teasdale, J.D. (2004). Mindfulness-based cognitive therapy for depression: replication and exploration of differential relapse prevention effects. J Consult Clin Psychol. 72,31-40.
  34. Schumer, M.C., Lindsay, E.K., & Creswell, J.D. (2017). Brief Mindfulness Training for Negative Affectivity: A Systematic Review and Meta-Analysis. Physiology & Behavior, 176(1), 139-148. https://doi.org/10.1037/ccp0000324
  35. McHugh, R. K., Whitton, S. W., Peckham, A. D., Welge, J. A., & Otto, M. W. (2013). Patient preference for psychological vs pharmacologic treatment of psychiatric disorders: a meta-analytic review. The Journal of Clinical Psychiatry, 74(6), 595-602. https://doi.org/10.4088/JCP.12r07757
  36. Nieuwenhuijsen, K., Verbeek, J. H., Neumeyer-Gromen, A., Verhoeven, A. C., Bültmann, U., & Faber, B. (2020). Interventions to improve return to work in depressed people. Cochrane Database of Systematic Reviews, 2020(12). https://doi.org/10.1002/14651858.CD006237.pub4
  37. Santoft, F., Axelsson, E., Öst, L.-G., Hedman-Lagerlöf, M., Fust, J., & Hedman-Lagerlöf, E. (2019). Cognitive behaviour therapy for depression in primary care: systematic review and meta-analysis. Psychological Medicine, 49(8), 1266-1274. https://doi.org/10.1017/S0033291718004208
  38. Schefft, C., Guhn, A., Brakemeier, E. L., Sterzer, P., & Köhler, S. (2019). Efficacy of inpatient psychotherapy for major depressive disorder: a meta-analysis of controlled trials. Acta Psychiatrica Scandinavica, 139(4), 322-335. https://doi.org/10.1111/acps.12995
  39. Senanayake, B., Wickramasinghe, S. I., Chatfield, M. D., Hansen, J., Edirippulige, S., & Smith, A. C. (2019). Effectiveness of text messaging interventions for the management of depression: A systematic review and meta-analysis. Journal of Telemedicine and Telecare, 25(9), 513-523. https://doi.org/10.1177/1357633X19875852
  40. Spinhoven, P., Klein, N., Kennis, M., Cramer, A. O. J., Siegle, G., Cuijpers, P., Ormel, J., Hollon, S. D., & Bockting, C. L. (2018). The effects of cognitive-behavior therapy for depression on repetitive negative thinking: A meta-analysis. Behaviour Research and Therapy, 106, 71-85. https://doi.org/10.1016/j.brat.2018.04.002
  41. Sztein, D. M., Koransky, C. E., Fegan, L., & Himelhoch, S. (2018). Efficacy of cognitive behavioural therapy delivered over the Internet for depressive symptoms: A systematic review and meta-analysis. Journal of Telemedicine and Telecare, 24(8), 527-539. https://doi.org/10.1177/1357633X17717402
  42. Twomey, C., & O'Reilly, G. (2017). Effectiveness of a freely available computerised cognitive behavioural therapy programme (MoodGYM) for depression: Meta-analysis. Australian and New Zealand Journal of Psychiatry, 51(3), 260-269. https://doi.org/10.1177/0004867416656258
  43. Twomey, C., O'Reilly, G., & Meyer, B. (2017). Effectiveness of an individually-tailored computerised CBT programme (Deprexis) for depression: A meta-analysis. Psychiatry Research, 256(June), 371-377. https://doi.org/10.1016/j.psychres.2017.06.081
  44. Uphoff, E., Ekers, D., Robertson, L., Dawson, S., Sanger, E., South, E., Samaan, Z., Richards, D., Meader, N., & Churchill, R. (2020). Behavioural activation therapy for depression in adults. Cochrane Database of Systematic Reviews, 2020(7). https://doi.org/10.1002/14651858.CD013305.pub2
  45. Vittengl JR, Clark LA, Dunn TW, Jarrett RB. (2007). Reducing relapse and recurrence in unipolar depression: a comparative meta-analysis of cognitive-behavioral therapy's effects. J Consult Clin Psychol.;75:475-88.
  46. Wells, M. J., Owen, J. J., McCray, L. W., Bishop, L. B., Eells, T. D., Brown, G. K., Richards, D., Thase, M. E., & Wright, J. H. (2018). Computer-Assisted Cognitive-Behavior Therapy for Depression in Primary Care: Systematic Review and Meta-Analysis. The Primary Care Companion for CNS Disorders, 20(2). https://doi.org/10.4088/PCC.17r02196
  47. Wright, J. H., Owen, J. J., Richards, D., Eells, T. D., Richardson, T., Brown, G. K., Barrett, M., Rasku, M. A., Polser, G., & Thase, M. E. (2019). Computer-assisted cognitive-behavior therapy for depression: A systematic review and meta-analysis. Journal of Clinical Psychiatry, 80(2). https://doi.org/10.4088/JCP.18r12188

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 01-03-2024

Laatst geautoriseerd  : 01-03-2024

Geplande herbeoordeling  : 01-03-2026

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
Geautoriseerd door:
  • Nederlands Huisartsen Genootschap
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Nederlandse Vereniging van Ziekenhuisapothekers
  • Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde
  • Nederlands Instituut van Psychologen
  • Nederlandse Vereniging voor Verzekeringsgeneeskunde
  • Federatie Vaktherapeutische Beroepen
  • Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk
  • MIND Landelijk Platform Psychische Gezondheid
  • Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie

Algemene gegevens

Voor de Multidisciplinaire richtlijn Depressie (2013) zijn in het kader van de onderhavige richtlijnherziening nieuwe modules ontwikkeld. In deze modules wordt ingegaan op de beantwoording van uitgangsvragen bij actuele knelpunten in de praktijk van de zorg voor depressie. Uitzondering hierop vormen de modules Diagnostiek, Basisinterventies en eerste-stap interventies en Ondersteunende interventies, voor deze module heeft alleen een tekstrevisie plaatsgevonden.

Samenstelling werkgroep

De Multidisciplinaire richtlijn Depressie is ontwikkeld door de Werkgroep Depressie, in opdracht van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) en Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).

De Werkgroep bestond uit: psychiaters, psychologen, verpleegkundig specialisten, een huisarts en ervaringsdeskundigen, welke door de respectievelijke beroepsverenigingen en patiëntenverenigingen werden afgevaardigd. Voorafgaande aan het ontwikkeltraject werden kennismakingsgesprekken gevoerd met verscheidene kandidaat-leden voor werkgroep deelname. Naast de Werkgroep waren enkele adviseurs betrokken, welke delen hebben meegeschreven en die werden gevraagd voorafgaand aan de commentaarfase schriftelijk te reageren op onderdelen van de concepttekst. Deze adviseurs konden tevens worden gevraagd om tijdens een werkgroep bijeenkomst mee te denken over een specifieke uitgangsvraag. De Werkgroep werd methodologisch, inhoudelijk en organisatorisch ondersteund door het technisch team van het Trimbos-instituut. Dit technisch team bestond uit een projectleider, redacteur/richtlijnontwikkelaar, informatiespecialist, literatuur reviewers, een notulist en projectassistenten. Onderstaande schema's geven een overzicht van de samenstelling van de Werkgroep, de adviseurs en het ondersteunend technisch team.

 

Leden Werkgroep

 

Naam

Organisatie

Beroepsvereniging

1.

Jan Spijker (voorzitter)

Pro Persona

Psychiater, NVvP

2.

Eric Ruhé (vicevoorzitter)

Radboud UMC

Psychiater, NVvP

3.

Claudi Bockting

Amsterdam UMC

Psycholoog, NIP

3.

Philip van Eijndhoven

Radboud UMC

Psychiater, NVvP

4.

Bart Groeneweg

Depressievereniging

Ervaringsdeskundige, MIND

5.

Rob Kok

Parnassia

Psychiater, NVvP

6.

Miranda Kurver

NHG

Huisarts, NHG

7.

Josephine van der Lande

GGZ InGeest

Verpleegkundig specialist, V&VN

8.

Nicoline Lous

Depressievereniging

Ervaringsdeskundige, MIND

9.

Catrien Reichart

Curium-LUMC

Psychiater, NVvP

10.

Marie-Louise Seelen

PsyQ

Verpleegkundig specialist, V&VN

11.

Marc Verbraak

Pro Persona

Psycholoog, NIP

12.

Christiaan Vinkers

Amsterdam UMC en GGZ InGeest

Psychiater, NVvP

13.

Yvonne Suijkerbuijk

Amsterdam UMC/NVVG/UWV

Verzekeringsarts, NVVG

 

Adviseurs

Hoofdstuk

Naam

Organisatie

Beroep

Psychotherapie / stadiëring en profilering

Ellen Driessen

Pro Persona/

Radboud Universiteit

GZ-psycholoog

Psychotherapie / Jeugd

Yvonne Stikkelbroek

GGZ Oost-Brabant / Universiteit Utrecht

Klinisch psycholoog

Psychotherapie /

Ouderen

Arjan Videler

GGZ Breburg

Psychotherapeut, GZ-psycholoog

Neuromodulatie

 

Ysbrand van der Werf

A’dam UMC

Neurowetenschapper

Jeugd

 

Daan Creemers

GGZ Oost-Brabant

Klinisch psycholoog

Jeugd

 

Fleur Velders

UMC Utrecht

Psychiater

Ouderen

 

Gert-Jan Hendriks

Pro Persona

Psychiater

Ouderen

 

Mardien Oudega

GGZ InGeest

Psychiater

Ouderen

 

Angela Carlier

Pro Persona

Psychiater

Ouderen

Hans Jeuring

UMCG

Psychiater

 

Vaktherapie

 

Sonja Aalbers

NHL Stenden

Muziektherapeut

Vaktherapie

 

Cees Boerhout

Windesheim / Lentis

Psychomotorisch therapeut

Arbeidsgerichte zorg

 

Jeroen Roggekamp

Zelfstandige

Maatschappelijk werker / systeemtherapeut

Arbeidsgerichte zorg

Marjolein Bastiaansen

Radboud UMC

Bedrijfsarts

Organisatie van de zorg voor depressie

Bea

Tiemens

ProPersona

 

 

Methodologische, inhoudelijke en organisatorische ondersteuning

Naam

Ondersteuning

Nicole van Erp / Piet Post

Projectleider, Trimbos-instituut

Jolanda Meeuwissen

Redacteur en richtlijnontwikkelaar, Trimbos-instituut

Egbert Hartstra

Reviewer, Trimbos-instituut

Matthijs Oud

Reviewer, Trimbos-instituut

Elena Vos

Reviewer, Trimbos-instituut

Erika Papazoglou

Reviewer, Trimbos-instituut

Bram Zwanenburg

Reviewer, Trimbos-instituut

Lex Hulsbosch

Reviewer, Trimbos-instituut

Beatrix Vogelaar

Reviewer, Trimbos-instituut

Rikie Deurenberg

Informatiespecialist, namens Trimbos-instituut

Chris van der Grinten / Jannita Paters

Notulist, namens Trimbos-instituut

Joyce Huls / Nelleke van Zon / Isa Reijgersberg

Projectassistent, Trimbos-instituut

 

In totaal kwam de Werkgroep Depressie voorafgaand aan de commentaarfase 10 keer bijeen in de periode november 2020 - april 2023. In deze periode werden de stappen van de methodiek voor evidence-based richtlijnontwikkeling (EBRO) doorlopen. De informatiespecialist verrichtte in overleg met de werkgroepleden op systematische wijze literatuuronderzoek en de reviewers maakten per uitgangsvraag een selectie in de gevonden onderzoeken (zie voor informatie over de zoekstrategie en de selectiecriteria: het reviewprotocol). De reviewers beoordeelden de kwaliteit en inhoud van de aldus verkregen literatuur en verwerkten deze per uitgangsvraag in evidence-tabellen, GRADE-profielen, beschrijvingen van de wetenschappelijke onderbouwing en wetenschappelijke (gewogen) conclusies (per module beschreven onder “Onderbouwing”). Leden van de Werkgroep gingen op basis van de gevonden literatuur met elkaar in discussie over praktijkoverwegingen (per module beschreven onder “Overwegingen”) en aanbevelingen (per module beschreven onder “Aanbevelingen”). De werkgroepleden schreven samen met het technisch team van het Trimbos-instituut de concepttekst, welke ter becommentariëring openbaar is gemaakt. De ontvangen commentaren worden verwerkt in een commentaartabel, die tijdens een werkgroep bijeenkomst wordt besproken. Na het doorvoeren van op deze bijeenkomst voorgestelde wijzigingen wordt de definitieve richtlijn aan de opdrachtgever aangeboden.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Werkwijze

EBRO-methode voor wetenschappelijke onderbouwing

Deze multidisciplinaire richtlijn is ontwikkeld volgens de methodiek van evidence-based richtlijnontwikkeling (EBRO). Hierbij werd de GRADE-methodiek toegepast. Er zijn ook hoofdstukken overgenomen vanuit de vorige versie van de MDR Depressie (2013). Hierin zijn conclusies gebaseerd op de ‘levels of evidence’.

 

Levels of evidence

Bij ‘levels of evidence’ krijgt een individuele publicatie een mate van bewijskracht toegekend. Vervolgens  wordt er naar alle bewijskracht over een onderwerp gekeken en  kort samengevat in een conclusie, met daarbij een niveau van bewijs. Zie hieronder voor de indeling van bewijskracht en de verschillende conclusieniveaus.

 

Indeling van de literatuur naar de mate van bewijskracht

 

Voor artikelen betreffende preventie of therapie

A1

systematische reviews die tenminste enkele onderzoeken van A2-niveau betreffen, waarbij de resultaten van afzonderlijke onderzoeken consistent zijn

A2

gerandomiseerd vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit (gerandomiseerde, dubbelblind gecontroleerde trials) van voldoende omvang en consistentie

B

gerandomiseerde klinische trials van matige kwaliteit of onvoldoende omvang of ander vergelijkend onderzoek (niet-gerandomiseerd, vergelijkend cohortonderzoek, patiënt-controle-onderzoek)

C

niet-vergelijkend onderzoek

D

mening van deskundigen, bijvoorbeeld de werkgroepleden

 

Voor artikelen betreffende diagnostiek

A1

onderzoek naar de effecten van diagnostiek op klinische uitkomsten bij een prospectief gevolgde goed gedefinieerde patiëntengroep met een tevoren gedefinieerd beleid op grond van de te onderzoeken testuitslagen, of besliskundig onderzoek naar de effecten van diagnostiek op klinische uitkomsten, waarbij resultaten van onderzoek van A2-niveau als basis worden gebruikt en voldoende rekening wordt gehouden met onderlinge afhankelijkheid van diagnostische tests

A2

onderzoek ten opzichte van een referentietest, waarbij van tevoren criteria zijn gedefinieerd voor de te onderzoeken test en voor een referentietest, met een goede beschrijving van de test en de onderzochte klinische populatie; het moet een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten betreffen, er moet gebruikgemaakt zijn van tevoren gedefinieerde afkapwaarden en de resultaten van de test en de 'gouden standaard' moeten onafhankelijk zijn beoordeeld. Bij situaties waarbij multipele, diagnostische tests een rol spelen, is er in principe een onderlinge afhankelijkheid en dient de analyse hierop te zijn aangepast, bijvoorbeeld met logistische regressie

B

vergelijking met een referentietest, beschrijving van de onderzochte test en populatie, maar niet de kenmerken die verder onder niveau A staan genoemd

C

niet-vergelijkend onderzoek

D

mening van deskundigen, bijvoorbeeld de werkgroepleden

 

Niveau van de conclusies

1

gebaseerd op minimaal 1 systematische review (A1) of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A1 of A2

2

gebaseerd op tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B

3

gebaseerd op 1 onderzoek van niveau A2 of B of onderzoek(en) van niveau C

4

gepubliceerde mening van deskundigen of mening van de werkgroepleden

 

GRADE-methodiek

Sinds de introductie van de GRADE-methodiek in 2004 werd dit wereldwijd al snel de methode van voorkeur om wetenschappelijk bewijs te graderen ten behoeve van richtlijnontwikkeling (Guyatt et al., 2008), inclusief deze richtlijn. De GRADE-methodiek gaat er van uit dat de zekerheid van het wetenschappelijk bewijs uit randomized controlled trials (RCT’s) in beginsel hoog is vanwege de, mits goed uitgevoerd, kleine kans op vertekening (bias). In geval van observationele (niet gerandomiseerde) studies is de uitgangspositie van de zekerheid van bewijs laag. De zekerheid van het bewijs per uitkomstmaat wordt, behalve door de methodologische kwaliteit van de individuele onderzoeken, ook bepaald door andere factoren, zoals de mate van consistentie van de gevonden resultaten uit de verschillende onderzoeken en de precisie van de gevonden uitkomst (zie tabel 1.1). Bij observationeel onderzoek kan het bewijs in bepaalde gevallen omhoog worden gegradeerd.

 

Tabel 1.1 GRADE: Factoren voor downgraden en upgraden 1

We downgraden de zekerheid van bewijs van studies met een hoge uitgangspositie (RCT’s), bij:

We upgraden de zekerheid van bewijs van observationele studies bij:

  1. Beperkingen in de onderzoeksopzet of uitvoering (study limitations): hierbij gaat het om de methodologische kwaliteit. Voorbeelden zijn dat de randomisatie-procedure niet optimaal was, dat beoordelaars van subjectieve uitkomsten niet geblindeerd waren, dat er selectief is gerapporteerd over de uitkomsten en dat er veel uitvallers waren.
  1. Een groot effect (large magnitude of effect): hiervan is sprake als er in de resultaten een groot effect of een sterk bewijs van associatie gevonden wordt. Dit kan tot uitdrukking komen in de hoogte van het relatieve risico (RR).

 

  1. Inconsistentie van de resultaten (inconsistency): hierbij gaat het om heterogeniteit van de resultaten van verschillende studies. Er kunnen beperkingen zijn als er een grote variatie is in de schattingen van het effect van een behandeling of als er nauwelijks overlap is tussen de 95%-betrouwbaarheidsintervallen (BI’s).
  1. Mogelijke confounders die het ‘ware’ effect verminderd hebben (plausible confounding): hiervan kan sprake zijn als er een achterliggende variabele is, zoals de ernst van de aandoening van de patiënten die met het onderzoek meedoen, die van invloed is op het effect van de interventie.
  1. Indirect bewijs (indirectness): er worden twee soorten indirect bewijs onderscheiden. Enerzijds gaat het om indirecte vergelijkingen, bijvoorbeeld wanneer er alleen interventies met een placebo worden vergeleken en geen interventies met elkaar worden vergeleken. Anderzijds gaat het om verschillen in patiëntenpopulatie, inhoud van de interventie of keuze van de uitkomstmaten tussen de beschikbare studies en de uitgangsvraag die in de richtlijn of richtlijn wordt gesteld.
  1. Bewijs van een verband tussen de dosering en de repons (dose-response gradient): hiervan kan sprake zijn als een stijgende dosering van een bepaald medicijn meer effect geeft.

 

  1. Onnauwkeurigheid van de resultaten (imprecision): hierbij gaat het om de onzekerheid van de uitkomst, bijvoorbeeld als de 95%-BI’s heel breed zijn vanwege kleine patiënten aantallen.

 

  1. Kans op selectieve publicatie (publication bias) van onderzoeken of uitkomstmaten. Een voorbeeld van een beperking is wanneer niet alle studies gepubliceerd worden, bijvoorbeeld kleine studies die geen effecten ten gunste van de interventie konden aantonen.

 

1. De zekerheid van het bewijs (zeer laag, laag, matig en hoog) verwijst naar de mate van vertrouwen dat men heeft in de schatting van het effect van een behandeling.

 

Bij de beoordeling van het wetenschappelijke bewijs ten aanzien van bovenstaande factoren werd uitgegaan van ‘Grade guidelines’, zoals ook te raadplegen in het ‘Grade handbook’ (Guyatt et al., 2013; Handbook for grading the quality of evidence and the strength of recommendations using the GRADE approach).

 

Legenda GRADE

Na vaststelling van het niveau van bewijs wordt dit in de bijbehorende conclusies als volgt verwoord:

Zekerheid

Symbolen

 

Signaalwoorden

Hoog

⊕⊕⊕⊕

“Het is aangetoond dat…”

geeft, heeft (een effect), resulteert in

Redelijk

⊕⊕⊕◯

“Het is aannemelijk...”

waarschijnlijk

Laag

⊕⊕◯◯

“Er zijn aanwijzingen…”

zou kunnen, lijkt, suggereert

Zeer laag

⊕◯◯◯

“Het is onzeker, maar er zijn aanwijzingen dat…”

onzeker

 

Van bewijs naar aanbevelingen: Overwegingen

Naast het wetenschappelijk bewijs bepalen enkele andere factoren mede of een instrument of behandeling wordt aanbevolen. In de teksten van de vorige richtlijn-versies werd dit onder “Overige Overwegingen” beschreven.

 

Mee te wegen factoren om te bepalen of een instrument of behandeling wordt aanbevolen:

1. Kwaliteit van bewijs

Hoe hoger de algehele kwaliteit van het bewijs, des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een sterke (positieve of negatieve) aanbeveling.

2. Balans tussen gewenste en ongewenste effecten

Hoe groter het verschil is tussen de gewenste en ongewenste effecten, des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een sterke (positieve of negatieve) aanbeveling. Hoe kleiner dit verschil of hoe meer onzekerheid over de grootte van het verschil, des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een conditionele aanbeveling.

Toelichting:

  • Bespreken effectiviteit in relatie tot bijwerkingen en complicaties in het licht van de kwaliteit van bewijs, de precisie van de effectgrootte en minimaal klinisch relevant geacht voordeel;
  • Sterkte van het effect vergeleken met geen interventie;
  • Aanwezigheid van comorbiditeit;
  • Klinisch niet relevantie van het effect.

 

3. Patiëntenperspectief

Hoe groter de uniformiteit in waarden en voorkeuren van patiënten bij het afwegen van de voor- en nadelen van een interventie, des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een sterke (positieve of negatieve) aanbeveling.

4. Professioneel perspectief

Hoe groter de uniformiteit in waarden en voorkeuren van professionals ten aanzien van de toepasbaarheid van een interventie, des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een sterke (positieve of negatieve) aanbeveling.

Toelichting:

  • Kennis en ervaring met technieken/therapieën;
  • Risico’s die professional loopt bij het toepassen van de interventie;
  • Verwachte tijdbesparing;
  • Verlies aan tijd door het invoeren van de interventie.

5. Middelenbeslag

Hoe minder middelen er worden gebruikt (m.a.w. hoe lager de kosten van een interventie zijn vergeleken met de beschouwde alternatieven en andere kosten gerelateerd aan de interventie), des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een sterke aanbeveling. Hoe meer onzekerheid over het middelenbeslag, des te waarschijnlijker wordt een conditionele aanbeveling.

6. Organisatie van zorg

Hoe meer onzekerheid of de geëvalueerde interventie daadwerkelijk op landelijke schaal toepasbaar is, des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een conditionele aanbeveling.

Toelichting:

  • De beschikbaarheid/aanwezigheid van faciliteiten & medicijnen;
  • De wijze waarop de organisatie van de zorg aangeboden dient te worden/grootte van de verandering in de organisatie-zorgproces / infrastructuur voor implementatie;
  • Voorbeeld: een bepaalde diagnostiek of behandeling kan alleen in bepaalde centra worden uitgevoerd in verband met de aanwezigheid van faciliteiten zoals een PET-scan.

 

Formulering van aanbevelingen

Afhankelijk van deze factoren kun je een instrument of behandeling wel of niet aanbevelen. We maken daarbij onderscheid tussen zwakke en sterke aanbevelingen. In het geval van een sterke aanbeveling zou je behandeling X voor alle patiënten met Y willen aanbevelen. Bij een zwakke aanbeveling is dit bijvoorbeeld afhankelijk van de voorkeuren van de patiënt in kwestie. Het is belangrijk in deze sectie expliciet te vermelden op grond waarvan een behandeling wel of niet wordt aanbevolen en ook waarom die aanbeveling zwak of sterk zou moeten zijn.

 

Voor de formulering van ‘sterke’ (onvoorwaardelijke) en ‘zwakke’ (voorwaardelijke) aanbevelingen is de volgende indeling aangehouden (zie tabel 1.2):

 

Tabel 1.2 GRADE Voorkeursformulering sterke / zwakke aanbevelingen

Gradering aanbeveling

Betekenis

Voorkeursformulering*

STERK VOOR

De voordelen zijn groter dan de nadelen voor bijna alle patiënten.

Alle of nagenoeg alle geïnformeerde patiënten zullen waarschijnlijk deze optie kiezen.

We bevelen [interventie] aan.

ZWAK VOOR

De voordelen zijn groter dan de nadelen voor een meerderheid van de patiënten, maar niet voor iedereen.

De meerderheid van geïnformeerde patiënten zal waarschijnlijk deze optie kiezen.

Overweeg [interventie], bespreek de voor- en nadelen).

ZWAK TEGEN

De nadelen zijn groter dan de voordelen voor een meerderheid van de patiënten, maar niet voor iedereen.

De meerderheid van geïnformeerde patiënten zal waarschijnlijk deze optie kiezen.

Wees terughoudend met [interventie], bespreek de voor- en nadelen).

STERK TEGEN

De nadelen zijn groter dan de voordelen voor bijna alle patiënten.

Alle of nagenoeg alle geïnformeerde patiënten zullen waarschijnlijk deze optie kiezen.

We bevelen [interventie] niet aan.

*      Het gaat hier om voorkeursaanbevelingen, deze kunnen in een enkele geval afwijken. Voor bepaalde hoofdstukken is GRADE niet toegepast (bijv. Organisatie van zorg) daar zijn uit praktisch oogpunt ook de aanbevelingen niet volgens GRADE.

 

Leeswijzer

Klachten of symptomen die horen bij een depressieve stoornis (depressie) noemen we ‘depressieklachten’ of ‘depressiesymptomen’. Met ‘depressieve klachten’ bedoelen we stemmingsklachten waar iemand hinder van ondervindt, waarbij niet wordt voldaan aan de DSM-criteria voor een depressieve stoornis (depressie).

 

Als we spreken van een depressieve stoornis of depressie wordt een unipolaire depressieve stoornis bedoeld, al dan niet chronisch, en inclusief de persisterende depressieve stoornis. Behalve van ‘(psychische/depressieve) stoornis’ spreken we in deze richtlijn, rechtdoende aan het patiëntenperspectief, bij voorkeur van ‘aandoening’.

 

Met kinderen en adolescenten bedoelen we kinderen van 8 tot 12 jaar en adolescenten van 12 tot 18 jaar. Met jongvolwassenen bedoelen we volwassenen van 18 tot 25 jaar. Met volwassenen bedoelen we mensen van 25 tot 60 jaar. Met ouderen bedoelen we oudere volwassenen van 60 jaar en ouder.

 

Metapsy

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is gebruik gemaakt van metapsy.org. Metapsy is een onderzoeksinitiatief van de Vrije Universiteit Amsterdam, onder leiding van professor Pim Cuijpers. Het hoofddoel van Metapsy is het verschaffen van toegang tot een meta-analytische database van klinische studies die de effecten van psychologische interventies, zoals psychotherapie, preventieve interventies en psychoeducatie, op diverse psychische aandoeningen en geestelijke gezondheidsproblemen onderzoeken.

Metapsy bevat twee R-pakketten waarmee met behulp van klinische variabelen van interesse (PICO) een meta-analyse kan worden uitgevoerd en waarbij alle relevante informatie om tot een GRADE conclusie te komen over de effecten van psychotherapie op depressieve symptomen wordt gepresenteerd in een (pdf) rapport of online zijn te bekijken.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Psychotherapie van eerste keuze bij kinderen en adolescenten