DDH (dysplastische heupontwikkeling) bij kinderen onder één jaar

Initiatief: NOV Aantal modules: 9

Behandeling van instabiele DDH/heupluxaties

Uitgangsvraag

Wat is de optimale behandeling van de Graf D, III en IV heupdysplasie? (instabiele heupen en heup(sub)luxaties)

 

De uitgangsvraag omvat de volgende deelvragen:

  1. Welke spreidvoorziening wordt aangeraden in de eerste stap in de behandeling van instabiele heupen en heup(sub)luxaties?
  2. Met welke methode(n) en op welk moment wordt beoordeeld of de behandeling met de spreidvoorziening resulteert in een gecentreerde en stabiele heup of dat er indicatie is voor een gesloten of open heuprepositie?

Aanbeveling

Aanbeveling 1

Behandel patiënten met heupdysplasie Graf D, III en IV, initieel met een Pavlik-bandage.

 

Tijdens de behandeling met een Pavlik-bandage wordt geleidelijk opgebouwd tot zover de heup dit toelaat: met een maximale flexie van de heup van 90 graden en de maximale abductie die het kind toelaat. Daarbij wordt de functie van de n. femoralis gecontroleerd.

 

Aanbeveling 2

Controleer patiënten met heupdysplasie Graf D, III of IV, jonger dan één jaar, onder behandeling met een spreidvoorziening, met een echo van de heup na drie tot vier weken, en na maximaal zes tot acht weken behandeling om te beoordelen of een gecentreerde en stabiele heup bereikt is.

 

Controleer de patiënt gedurende deze periode na één week, drie tot vier weken en zes tot acht weken klinisch, voor het bijstellen van de Pavlik-bandage en de beoordeling van de heupfunctie.

Overwegingen

Voor- en nadelen van de interventie en de kwaliteit van het bewijs

Uit het literatuuronderzoek komen drie retrospectieve studies naar voren die het effect van de Pavlik-bandage vergelijken met een andere spreidvoorziening met betrekking tot succesvolle reposities bij patiënten met heupdysplasie Graf D, III of IV, jonger dan één jaar. Het is in deze drie studies onduidelijk welke spreidvoorziening tot meer succesvolle reposities leidt, bij patiënten met instabiele of ge(sub)luxeerde heupen jonger dan één jaar.

 

De bewijskracht voor zowel de cruciale als de overige uitkomstmaten is ‘zeer laag’ door de beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias door confounders), het geringe aantal patiënten (imprecisie) en omdat alle geïncludeerde studies observationele studies zijn. Tevens hebben de verschillende auteurs in de analyse van de resultaten niet voor confounders gecorrigeerd.

 

In de drie genoemde studies werden geen statistisch significante of klinisch relevante verschillen tussen de verschillende behandelmethoden beschreven. Deze literatuur geeft daarom geen richting aan de besluitvorming met betrekking tot de keuze voor spreidvoorziening. Wel beschrijven de drie studies succespercentages rond 90% voor de Pavlik-bandage, Craig spalk, Von Rosen spalk en Frejka-kussen in termen van repositie en verminderen van dysplasie.

 

Bij het behandelen van patiënten met heupdysplasie Graf D, III of IV, jonger dan één jaar met een inadequate spreidvoorziening kan het effect van de behandeling (repositie van de heup) onvoldoende zijn of niet behaald worden. Daarnaast kunnen complicaties van de behandeling optreden, waaronder avasculaire necrose, of n.femoralis neurapraxie. Ook met betrekking tot deze overige uitkomstmaten (onder andere additionele procedures en complicaties) werden geen statistisch significante of klinisch relevante verschillen tussen de verschillende behandelmethoden beschreven. Secundaire tractie en/of repositie en gipsbehandeling is beschreven in 10.7 tot 23.3%, secundaire operatieve procedures in 3.6 tot 5.4%.

 

Er is al ruime ervaring met de behandeling met de Pavlik-bandage in Nederland. De Pavlik-bandage is bruikbaar voor de behandeling van alle typen heupdysplasie voor kinderen jonger dan een jaar, inclusief luxaties. Daarnaast is de Pavlik-bandage ook geschikt om patiënten verder (uit) te behandelen, nadat een goed gecentreerde en stabiele heup is bereikt. Verder heeft de Pavlik-bandage de mogelijkheid om de behandeling geleidelijk op te bouwen. Waarbij in acht genomen moet worden dat de behandeling geleidelijk wordt opgebouwd met wat de heup toelaat, tot een maximale flexie van de heup van 90 graden en met een heupabductie tussen de 30 en 60 graden (Vaquero-Picado, 2019), of wat het kind toelaat. In Nederland wordt de Pavlik-bandage al gebruikt in de meeste kinderorthopedische klinieken.

 

Indien de behandeling van patiënten met heupdysplasie Graf D, III of IV met een spreidvoorziening na zes tot acht weken niet het gewenste resultaat heeft, lijkt er consensus (binnen de Werkgroep Kinderorthopedie) dat de kans zeer klein is dat de heup alsnog goed centreert als de ingestelde behandeling gecontinueerd wordt.

 

Er zijn de werkgroep geen publicaties bekend waarin gekeken wordt wat het meest ideale tijdstip is om te beoordelen of de gestarte behandeling met een spreidvoorziening resulteert in een gecentreerde en stabiele heup.

 

Het is bekend dat een echo van de heup geen stralingsbelasting geeft voor de patiënt en dat hiermee goed beoordeeld kan worden of een heup goed gecentreerd is (bij een patiënt tot aan de leeftijd van circa negen maanden). Een röntgenfoto van het bekken toont eveneens goed aan of een heup gecentreerd is, ook bij hogere leeftijd, maar geeft wel stralingsbelasting voor de patiënt. Daarom verdient, volgens de werkgroep, tot een leeftijd van negen tot twaalf maanden een echo de voorkeur boven een röntgenfoto van het bekken.

 

Waarden en voorkeuren van patiënten (en eventueel hun verzorgers)

Het belangrijkste doel van de behandeling van patiënten met heupdysplasie Graf D, III of IV, jonger dan één jaar, is repositie van de heup en daaropvolgend de behandeling van de dysplasie. Het uitblijven van adequate behandeling van deze aandoening leidt tot vroegtijdige artrose en invaliditeit.

 

Daarnaast dient ook rekening gehouden te worden met de belasting van de behandeling voor ouders en kind. Een Pavlik-bandage is de minst ingrijpende spreidvoorziening als het gaat om de verzorging in vergelijking met een gipsbroek. Hij kan zowel onder als boven de kleding worden gedragen en in de beginfase van de behandeling past het kind vaak nog gewoon in onder andere de Maxi-Cosi, wandelwagen en wieg. Wel geldt ook voor deze spreidvoorziening dat een deel van de kleding vaak niet meer past en dat het verschonen langer duurt. Het is nog onduidelijk of en in hoeverre de ontwikkeling van het kind vertraagt, maar de Pavlik-bandage geeft van alle spreidvoorzieningen voor kinderen wel de meeste mogelijkheid om vrij te bewegen. Desondanks dient de behandeling met een spreidvoorziening niet nodeloos lang te duren. Indien de heup niet binnen zes tot acht weken met de spreidvoorziening reponeert, dient men over te gaan op de volgende stap van de behandeling.

 

Kosten (middelenbeslag)

In de verschillende studies werd niet gekeken naar de kosten van de verschillende spreidvoorzieningen. Er zijn kleine verschillen in kosten tussen de verschillende spreidvoorzieningen, dit is ook afhankelijk van de contracten tussen ziekenhuizen en zorgverzekeraars.

 

Aanvullend, zijn de kosten van (succesvolle) behandeling in een spreidvoorziening vele malen lager dan de kosten van een directe repositie op OK gevolgd door enkele maanden een gipsbroek.

 

Aanvaardbaarheid voor de overige relevante stakeholders

Bij het uitblijven van adequate behandeling zal deze aandoening (heupdysplasie Graf D, III of IV, jonger dan één jaar) leiden tot vroegtijdige artrose en invaliditeit.

 

Haalbaarheid en implementatie

Er is geen kwantitatief of kwalitatief onderzoek gedaan naar de aanvaardbaarheid en haalbaarheid van de verschillende interventies. Potentieel bezwaar zou kunnen zijn dat niet alle ziekenhuizen in Nederland op dit moment patiënten met heupdysplasie Graf D, III of IV, jonger dan één jaar behandelen met een Pavlik-bandage.

 

Rationale/ balans tussen de argumenten voor en tegen de interventie

Aanbeveling-1

Gezien er geen studies zijn die negatieve effecten van een Pavlik-bandage aantonen ten opzichte van andere spreidvoorzieningen voor de behandeling van patiënten met heupdysplasie Graf D, III of IV, jonger dan één jaar, lijkt de behandeling met een Pavlik-bandage de aangewezen therapie voor patiënten met deze aandoening. Daarnaast, wordt in Nederland de Pavlik-bandage al gebruikt in de meeste kinderorthopedische klinieken. Aangezien het wenselijk is om de praktijkvariatie zo laag mogelijk te houden, verdient het gebruik van een Pavlik-bandage de voorkeur boven andere spreidvoorzieningen.

 

Er waren geen studies die het effect van overige spreidvoorzieningen hebben vergeleken met de Pavlik-bandage voor deze populatie, daarom is het niet wenselijk dat deze spreidvoorzieningen gebruikt worden als therapie voor patiënten met deze aandoening.

 

Het is wel bekend dat de andere spreidvoorzieningen niet geschikt zijn om alle gradaties van DDH te behandelen, met name met betrekking tot luxaties. De voorkeur van de werkgroep gaat uit naar een uniforme spreidvoorziening die voor alle gradaties van DDH ingezet kan worden.

 

Aanbeveling-2

Indien behandeling met een spreidvoorziening van patiënten met DDH Graf D, III of IV niet resulteert in een gecentreerde en stabiele heup, dient te worden overgegaan op de volgende stap in de behandeling. Indien de behandeling met een spreidvoorziening na zes tot acht weken niet het gewenste resultaat heeft, is er consensus dat de kans zeer klein is dat de heup alsnog goed centreert als de ingestelde behandeling gecontinueerd wordt en dat het risico op Pavlik disease bestaat. Ook is bekend dat onnodig lang behandelen een belasting vormt voor patiënt en ouders. Daarom wordt het aanbevolen om na zes tot acht weken met een echo te controleren of een gecentreerde en stabiele heup verkregen is.

Onderbouwing

Binnen de WKO is er consensus over behandeling van kinderen gediagnosticeerd met DDH op de leeftijd één tot zes maanden en wordt er geadviseerd kinderen met een instabiele heup of (sub)luxatie (i.e. Graf D, III, of IV) te behandelen met een Pavlik-bandage. Middels een echo elke drie tot vier weken wordt er gecontroleerd of er centralisatie optreedt binnen zes tot acht weken.

 

Er zijn ook andere spreidvoorzieningen op de markt, waarvoor de bewijskracht in de huidige richtlijnen onduidelijk is, evenals voor de behandelduur met de spreidvoorziening en methode en frequentie van follow-up.

Very low

GRADE

It is unclear which abduction treatment (Frejka pillow or Pavlik harness) leads to more successful reductions/repositions in children younger than one year of age with Graf type D, III, or IV DDH.

 

Sources: (Zídka, 2019; Atar, 1993)

 

Very low

GRADE

It is unclear which abduction treatment (Craig splint, Pavlik harness, and Von Rosen splint) leads to fewer complications and secondary procedures in children younger than one year of age with Graf type D, III, or IV DDH

 

Sources: (Wilkinson, 2002)

 

Very low

GRADE

It is unclear which abduction treatment (Frejka pillow or Pavlik harness) leads to fewer complications and secondary procedures, in children younger than one year of age with Graf type D, III, or IV DDH

 

Sources: (Atar, 1993)

Description of studies

The aim of the retrospective medical charts review by Zídka (2019), was to compare efficiency and treatment duration, related to the brace used (either Frejka pillow, or Pavlik harness) in newborns with hip dysplasia. Data of 286 treated children were analysed. A total of 145 were treated with a Frejka pillow, of whom 26 had Graf type D or IIIa dysplasia. The Pavlik harness was used in 137 children of whom 48 had Graf type D, IIIa or IV (see table 1 for the exact distribution of hips treated by type of brace and Graf type). All the children were diagnosed and classified using a clinical examination and sonography (according to the Graf technique and classification).

 

In the Frejka pillow group, treatment started at an average patient age of 40 days and in the Pavlik harness group, treatment started at an average age of 35 days. Patients (who had Graf type D, IIIa, or IV) in whom the failure of outpatient abduction treatment led to hospital admission and traction treatment were excluded. Authors did not report other patient characteristics. Zídka (2019) reported that the choice of treatment device was expert dependent and was involved by many variables. The experience, type of clinical finding and sonographic pathology according to Graf, availability of a treating facility, and the potential cooperation of individual parents were major parameters. The Frejka pillow was used as the preferred device in milder stable dysplastic hips, while unstable and decentered hips were treated more frequently with the Pavlik harness. However, Zídka (2019) did not consider these confounding variables.

 

Table 1 Distribution of hips treated by type of brace

Graf type

Frejka pillow (n=145)

Pavlik harness (n=137)

IIa

69

17

IIc

50

72

D

20

21

IIIa

6

26

IV

0

1

 

The aim of the retrospective chart review by Wilkinson (2002) was to compare the effectiveness of the Craig splint, Pavlik harness and Von Rosen splint in babies presenting with Graf type III and IV. All children were less than three months of age at referral. Data of 96 babies (134 hips) were analysed, including 84 girls and 12 boys. Twenty-eight affected hips in 22 children were treated with the Craig splint (Graf III), 43 hips in 30 children with the Pavlik harness (40 Graf III and 3 Graf IV), and 26 hips in 16 children with the von Rosen splint (24 Graf III and 2 Graf IV). A total of 37 affected hips in 28 children was not splinted. The mean age in the Craig splint group was 37 days (range 6 to 122), in the Pavlik harness group: 49 days (range 7 to 129) and, Von Rosen splint group 26 days (range 4 to 71), see table 2. Wilkinson (2002) did not consider confounding variables, while the von Rosen splints were applied at a younger age compared to other groups.

 

Table 2 The Graf type of the neonatal dysplastic hips and the age of the babies when the splints were first applied

 

Craig splint

Pavlik harness

Von Rosen splint

No splint

Graf type (number of hips)

 III

 IV

 

28

0

 

40

3

 

24

2

 

37

0

Mean age at which splint applied in days (range)

37 (6 – 122)

49 (7 – 129)

26 (4 – 71)

Not reported

 

The aim of the retrospective medical chart review by Atar (1993) was to compare the results of the Frejka splint and Pavlik harness in babies with DDH. The diagnosis was based on clinical and radiographic criteria. Graf classification was not used to indicate or classify the dysplasia. Atar (1993) included 110 babies (132 dislocated hips), of whom 73 girls and 27 boys. Eighty-four hips were treated by the Frejka splint and 48 dislocated hips were treated by the Pavlik harness. The mean age at time of initial treatment in the Frejka splint group was five days (range one day to six months) and the mean age in the Pavlik harness group was 10 days (range one day to six months). The average length of treatment with the Frejka splint was 3.8 months (range 3 to 9) and average length of treatment with the Pavlik harness was 4.5 months (range 3 to 8). Atar (1993) did not consider confounding variables.

 

Results

Successful reduction

In the study by Zídka (2019), the abduction treatment continued until there was an improvement in the sonographic finding, i.e. achieving stable hips with the development of the acetabular coverage reaching the Graf’s category I criteria (alpha angle >60°).

 

Treatment on an outpatient basis was successful in 282 of 286 children (98.6%). See table 3 for the average duration of splinting until successful reduction/reposition by baseline Graf type. The difference in average duration of splinting with a Frejka pillow or a Pavlik harness until successful reduction/reposition was not statistically significant.

 

Of the 282 children, 23 (8.2%) failed to complete the treatment at the outpatient clinic and these children were lost to standard follow-up. It is not reported how many of these 23 children had Graf type D, III or IV.

 

Table 3 average duration of splinting until successful reduction Graf type D and III

Graf type

Average treatment duration Frejka pillow (weeks) (SD)

Average treatment duration Pavlik harness (weeks) (SD)

D

14.3 (3.7)

18.7 (4.0)

III

19.6 (4.4)

18.7 (4.3)

 

In the study by Wilkinson (2002) successful reduction was not reported.

 

Atar (1993) reported successful reduction in 90% of the babies (76/84 hips) treated with a Frejka splint. Treatment with a Pavlik harness was successful in 42/48 hips (88%). It is however unclear if patient characteristics in both groups are comparable.

 

Complications

In the study by Zídka (2019) complications were not reported.

 

There was no sign of avascular necrosis or deformity of the femoral head because of splintage in any patient studied by Wilkinson (2002).

 

Avascular necrosis was detected in 6 of the 84 (7%) hips of children treated with a Frejka splint and in 3 of the 48 (6%) hips in the Pavlik harness group (Atar, 1993). No statistical analysis was performed.

 

Secondary procedures

In the study by Zídka (2019) secondary procedures were not reported.

 

The number of hips requiring an abduction plaster and/or an operative procedure for failure of the initial treatment is shown in table 4 (Wilkinson, 2002). No statistical analysis was performed.

 

Table 4 Number of hips requiring further treatment

 

Craig splint (n=28)

Pavlik harness (n=43)

Von Rosen splint (n=26)

No spalk (n=37)

Plaster (number of hips (%))

3 (10.7)

10 (23.3)

0

8 (21.6)

Operation (number of hips (%))

1 (3.6)

3 (7)

0

2 (5.4)

 

In the Frejka splint group, in 8 of the 84 (10%) hips, traction and plastering were needed to achieve stable reduction compared to 6 of the 48 (12%) hips in the Pavlik harness group. No statistical analysis was performed.

 

Acetabular index

In the study by Zídka (2019) and Atar (1993) the acetabular index was not reported.

 

Level of evidence of the literature

The initial quality of evidence of the outcomes successful reduction/reposition, complications and secondary procedures was low, based on the observational design, and this was downgraded by one level to ‘very low’ because of limitations in the study design (risk of bias) and small number of included patients (imprecision).

A systematic review of the literature was performed to answer the following question:

What are the outcomes of treatment with a Pavlik harness compared to other abduction treatment in patients with DDH Graf D/III/IV with regard to successful reduction, residual dysplasia, acetabular index, and complications?

 

P (patients): patients with DDH Graf D/III/IV younger than one year;

I (intervention): Pavlik harness;

C (control): other abduction devices;

O (outcome): successful reduction, residual dysplasia, acetabular index, complications.

 

Relevant outcome measures

The guideline development group considered successful reduction as a critical outcome measure for decision making; and residual dysplasia, acetabular index and complications as important outcome measures for decision making.

 

A priori, the guideline development group did not define the outcome measures listed above but used the definitions used in the studies.

 

Search and select (Methods)

The databases Medline (via OVID) and Embase (via Elsevier) were searched from 1970 until 25th of April 2019 with relevant search terms. The detailed search strategy is depicted under the tab Methods. The systematic literature search resulted in 132 hits.

 

Studies were selected based on the following criteria: (a) patients younger than one year with Graf D/III/IV; (b) at least one of the outcome measures was reported. 20 studies were initially selected based on title and abstract screening. After reading the full text, 17 studies were excluded (see the table with reasons for exclusion under the tab Methods), and 3 studies were included.

 

Results

Three studies were included in the analysis of the literature. Important study characteristics and results are summarized in the evidence tables. The assessment of the risk of bias is summarized in the risk of bias tables.

  1. Atar D, Lehman WB, Tenenbaum Y, Grant AD. Pavlik harness versus Frejka splint in treatment of developmental dysplasia of the hip: bicenter study. J Pediatr Orthop. 1993 May-Jun;13(3):311-3. PubMed PMID: 8496362.
  2. Vaquero-Picado, A., González-Morán, G., Garay, E. G., & Moraleda, L. (2019). Developmental dysplasia of the hip: update of management. EFORT open reviews, 4(9), 548-556.
  3. Wilkinson AG, Sherlock DA, Murray GD. The efficacy of the Pavlik harness, the Craig splint and the von Rosen splint in the management of neonatal dysplasia of the hip. A comparative study. J Bone Joint Surg Br. 2002 Jul;84(5):716-9. PubMed PMID: 12188491.
  4. Zídka M, Džupa V. Pavlik harness and Frejka pillow: compliance affects results of outpatient treatment. Arch Orthop Trauma Surg. 2019 Apr 1. doi:10.1007/s00402-019-03179-7. (Epub ahead of print) PubMed PMID: 30937524.

Evidence table for intervention studies (randomized controlled trials and non-randomized observational studies (cohort studies, case-control studies, case series))1

This table is also suitable for diagnostic studies (screening studies) that compare the effectiveness of two or more tests. This only applies if the test is included as part of a test-and-treat strategy - otherwise the evidence table for studies of diagnostic test accuracy should be used.

Research question:

Study reference

Study characteristics

Patient characteristics 2

Intervention (I)

Comparison / control (C) 3

Follow-up

Outcome measures and effect size 4

Comments

Zídka,

2019

Type of study:

Observationeel, retrospective

 

Setting and country: outpatient clinic Czech Republic

 

Funding and conflicts of interest:

There is no funding source and authors declared that they have no conflict of interest and had gained no benefits concerning the study

Inclusion criteria:

Children with different degrees of hip dysplasia diagnosed by the authors; 212

children were treated at a university clinic (1994–1997) and

74 were treated at a separate specialized outpatient facility

(2010–2013). All the children were diagnosed and classified using a clinical examination and sonography (according to

the Graf scheme)

 

Exclusion criteria:

We also did not

include four infants operated on for irreducible hip dislocations during the evaluated period; all were patients referred

from different institutions after some treatment and none had been primarily diagnosed and treated using our protocol.

 

N total at baseline:

Intervention: 145 Control: 137

 

Important prognostic factors2:

Average age treatment started (not specific for different Graf types):

I: 40 days

C: 35 days

 

Groups comparable at baseline?

Choice of treatment device was expert dependent and was involved by many variables. The experience, type of clinical finding and sonographic pathology according to Graf, availability of a treating facility, and the potential cooperation of individual parents were major parameters. The Frejka pillow was used as the preferred device in milder stable dysplastic hips, while unstable and decentered hips were treated more frequently with the Pavlik harness. However, Zídka 2019) did not consider these confounding variables.

Describe intervention (treatment/procedure/test):

 

Frejka pillow

 

Describe control (treatment/procedure/test):

 

Pavlik harness

Length of follow-up:

Treated children are followed on during the treatment period and afterward, by specialized orthopaedic outpatient clinics, favourably until they reach skeletal maturity

 

Loss-to-follow-up:

Intervention:

7 (4.88%)

 

Reasons:

They failed to complete the treatment at outpatient clinics, no other reasons were reported

 

Control:

16 (13.9%)

 

Reasons:

They failed to complete the treatment at outpatient clinics, no other reasons were reported

 

 

 

Outcome measures and effect size (include 95%CI and p-value if available):

 

Successful reduction/reposition

The abduction treatment continued until there was an

improvement in the sonographic finding, i.e., achieving stable hips with the development of the acetabular coverage reaching the Graf’s category I criteria (alpha more than 60°). Treatment was successful on an outpatient basis in 282 of 286 children (98.6%). In the set of 282 children, 23 patients failed to complete the treatment at the outpatient clinics (8%) and these children were lost to standard follow-up. It is not reported how many of these 23 children had Graf type D/3/4.

 

Complications

In the study by Zídka (2019) complications were not reported.

 

Secondary procedures

In the study by Zídka (2019) secondary procedures were not reported.

We used the Frejka pillow in 151 children in the cohort of the 282 conservatively treated children; in six of them, we exchanged the device for the Pavlik harness during the treatment phase (4%)—three times (2%) because it was poorly tolerated by the child or at the parents’ request and three times (2%) for sonographically documented

ineffectiveness. A total of 137 children were treated

using the Pavlik harness until the end of the treatment; there were no cases in which the PH was exchanged for the Frejka pillow; the tolerance and effectivity of PH were excellent.

 

 

Wilkinson, 2002

Type of study:

Observationeel, retrospective

 

Setting and country:

Hospital, UK

 

Funding and conflicts of interest:

No benefits in any form have been received or will be received from a commercial party related directly or indirectly to the subject of this article.

Inclusion criteria:

The ultrasound reports of all babies who were imaged for clinically suspected neonatal dysplasia of the hip between 1993 and 1998 were reviewed and those classified as Graf

type III or type IV formed the basis of the study. Babies

had been referred because of clinically suspected instability or the presence of risk factors for hip dysplasia.

 

Exclusion criteria:

The scans were reassessed and those in which the quality of the image was inadequate (incorrect plane of imaging), or were not unequivocally Graf type III or type IV, were excluded from the study. Babies who were first imaged over the age of three months and those with a neurological abnormality were also excluded.

 

N total at baseline:

Intervention: 96

Control: 8

 

Important prognostic factors2:

age (range):

I-A: 37 (6-122)

I-B: 49 (7 – 129)

I-C: 26 (4 – 71)

C: not reported

 

Sex:

Total: 12.5%M

No data of individual groups were reported

 

Groups comparable at baseline?

The von Rosen splints were applied earlier, and this may have

contributed to the greater efficacy of this splint compared

with the Craig splint or Pavlik harness.

Describe intervention (treatment/procedure/test):

 

A: Craig splint

B: Pavlik harness

C: von Rosen splint

 

 

 

Describe control (treatment/procedure/test):

 

No splint

Length of follow-up:

12 months

 

Loss-to-follow-up:

Intervention:

0

 

Control:

0

 

Incomplete outcome data:

Intervention:

Craig and Pavlik splint: 0

 

For outcome measure assessment of radiograph:

Von Rosen splint: 3 (11.5%)

 

Control:

For outcome measure assessment of radiograph:

3 (8%)

 

Authors did not report reasons for losses to follow up or incomplete outcome data.

 

 

Outcome measures and effect size (include 95%CI and p-value if available):

 

Complications

There was no sign of avascular necrosis or deformity of the femoral head because of splintage in any patient studied by Wilkinson (2002).

 

Secondary procedures

 

Number of hips requiring further treatment:

 

Craig (n=28)

Pavlik (n=43)

Von Rosen (n=26)

No spalk (n=37)

Plaster (nr. of hips (%))

3 (10,7)

10 (23,3)

0

8 (21,6)

Operation (nr. of hips (%))

1 (3,6)

3 (7)

0

2 (5,4)

 

 

Atar, 1993

Type of study:

Observationeel, retrospective

 

Setting and country:

Hospital, Israel

 

Funding and conflicts of interest:

Not reported

Inclusion criteria:

Patients with the diagnosis of developmental dysplasia of the hip

 

Exclusion criteria:

Patients with dislocatable hips or acetabular dysplasia and patients with neuromuscular disease

 

N total at baseline:

Intervention: 70 (84 dislocated hips)

Control: 40 (48 dislocated hips)

 

Important prognostic factors2:

age ± SD:

I: five days (range 1 day to 6 months)

C: 10 days (range 1 day to 6 months

 

Sex:

I: 23% M

C: 28% M

 

Groups comparable at baseline?

Not described

Describe intervention (treatment/procedure/test):

 

Frejka splint

 

 

Describe control (treatment/procedure/test):

 

Pavlik harness

Length of follow-up:

Frejka splint: Average follow-up 1.5 years (range 1-4 years)

 

Pavlik Harness:

Average follow-up 1.8 years (range 1-5 years)

 

Loss-to-follow-up:

Intervention:

N (%) 0

 

Control:

N (%) 0

 

Incomplete outcome data:

Intervention:

N (%) 0

 

Control:

N (%) 0

 

Outcome measures and effect size (include 95%CI and p-value if available):

 

successful reduction/reposition

90% of the babies (76/84 hips) treated with a Frejka splint. Treatment with a Pavlik harness was successful in 42/48 hips (88%).

 

Avascular necroses was detected in 6 of the 84 (7%) hips of children treated with a Frejka splint and in 3 of the 48 (6%) hips in the Pavlik harness group

 

The acetabular index was not reported.

 

Notes:

  1. Prognostic balance between treatment groups is usually guaranteed in randomized studies, but non-randomized (observational) studies require matching of patients between treatment groups (case-control studies) or multivariate adjustment for prognostic factors (confounders) (cohort studies); the evidence table should contain sufficient details on these procedures.
  2. Provide data per treatment group on the most important prognostic factors ((potential) confounders).
  3. For case-control studies, provide sufficient detail on the procedure used to match cases and controls.
  4. For cohort studies, provide sufficient detail on the (multivariate) analyses used to adjust for (potential) confounders.

 

Tabel Exclusie na het lezen van het volledige artikel

Auteur en jaartal

Redenen van exclusie

Uitgangsvraag 1

Czubak, 2004

Full tekst niet beschikbaar

Paton 2003

Author reply

Borges 1995

Voldoet niet aan PICO: betreft geen vergelijkende studie, geen vergelijking gemaakt tussen Pavlik brace en ander spreidmateriaal. Daarnaast waren patiënten ouder dan één jaar.

Galuti 2012

Geen systematische review met individuele data en RoB beoordeling (narrative review)

Paton 2004

Voldoet niet aan PICO; betreft alleen de Pavlik brace en geen vergelijking gemaakt met een ander spreidmateriaal.

Yilmaz 2019

Voldoet niet aan PICO: andere vergelijking, betreft vergelijking tussen kinderen die eerder een Pavlik brace hebben gehad en daarna een abductie orthose, versus patiënten die alleen een abductie orthose hebben gehad

Aarvold 2019

Voldoet niet aan PICO; betreft voornamelijk de Pavlik brace. Geen vergelijking tussen Pavlik brace en ander spreidmateriaal

Bradley 1987

Voldoet niet aan PICO: betreft geen juiste vergelijking, namelijk vergelijking tussen 3 verschillende leeftijdsgroepen. Patiënten werden ingedeeld in groepen op basis van de leeftijd waarop instabiliteit werd gediagnosticeerd.

Gross 1982

Voldoet niet aan PICO: betreft geen vergelijkende studie.

Johnson 1981

Voldoet niet aan PICO; betreft alleen de Pavlik brace en geen vergelijking gemaakt met een ander spreidmateriaal.

Uitgangsvraag 2

Gornitzky 2018

Voldoet niet aan PICO: geen vergelijking tussen verschillende frequenties van controles.

Carmichael 2008

Artikel niet full tekst beschikbaar

Taylor 1997

Voldoet niet aan PICO: geen vergelijking tussen verschillende frequenties van controles.

Harding 1997

Voldoet niet aan PICO: geen vergelijking tussen verschillende frequenties van controles.

van der Sluijs 2009

Voldoet niet aan PICO: geen vergelijking tussen verschillende frequenties van controles.

Harris 1992

Voldoet niet aan PICO: Geen vergelijking tussen verschillende frequenties van controles.

Walton 2018

Geen origineel artikel: protocol voor een nog uit te voeren systematische review

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 07-12-2020

Laatst geautoriseerd  : 07-12-2020

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2026

Voor het beoordelen van de actualiteit van deze richtlijn is de werkgroep niet in stand gehouden. Uiterlijk in 2025 bepaalt het bestuur van de Nederlandse Orthopaedische Vereniging of de modules van deze richtlijn nog actueel zijn. Op modulair niveau is een onderhoudsplan beschreven. Bij het opstellen van de richtlijn heeft de werkgroep per module een inschatting gemaakt over de maximale termijn waarop herbeoordeling moet plaatsvinden en eventuele aandachtspunten geformuleerd die van belang zijn bij een toekomstige herziening (update). De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.

 

De Nederlandse Orthopaedische Vereniging is de regiehouder van deze richtlijn en eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

 

Module

Regiehouder(s)

Jaar van autorisatie

Eerstvolgende beoordeling actualiteit richtlijn

Frequentie van beoordeling op actualiteit

Wie houdt er toezicht op actualiteit

Relevante factoren voor wijzigingen in aanbeveling

Behandeling heupluxaties

NOV

2020

2025

Eens in vijf jaar

NOV/WKO

Eventuele nieuwe onderzochte spreid-voorzieningen

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Orthopaedische Vereniging
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Orthopaedische Vereniging
  • Nederlandse Vereniging voor Radiologie
  • Artsen Jeugdgezondheidszorg Nederland
  • Patiëntenfederatie Nederland
  • Vereniging Afwijkende Heupontwikkeling

Algemene gegevens

De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten en werd gefinancierd uit de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).

 

De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijn.

Doel en doelgroep

Doel

Het doel van de richtlijn is om een meer uniforme en eenduidige diagnostiek en behandeling te verkrijgen voor kinderen onder één jaar met of met verdenking op DDH.

 

Doelgroep

Deze richtlijn is geschreven voor alle leden van de beroepsgroepen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met (een verhoogde kans op) DDH.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2018 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor kinderen tot de leeftijd van één jaar waarbij het heupgewricht niet goed ontwikkeld is.

 

De werkgroepleden en klankbordgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname. De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn. De klankbordgroepleden hebben op het raamwerk en voor de commentaarfase schriftelijke input kunnen leveren voor de richtlijn.

 

Werkgroep

  • Dr. M.M.E.H. Witbreuk, orthopedisch chirurg, werkzaam in het OLVG te Amsterdam en Amsterdam UMC, NOV (voorzitter)
  • Dr. C.J.A. van Bergen, orthopedisch chirurg, werkzaam in het Amphia ziekenhuis te Breda, NOV
  • Dr. B.J. Burger, orthopedisch chirurg, werkzaam in de Noordwest Ziekenhuisgroep te Alkmaar, NOV
  • Dr. M.M.H.P. Foreman-van Dongelen, stafarts/heupechoscopiste werkzaam bij Diagnostiek voor U te Eindhoven, AJN
  • Dr. Y.M. den Hartog, orthopedisch chirurg, werkzaam in het Medisch Spectrum Twente te Enschede, NOV
  • Drs. J.H. van Linge, orthopedisch chirurg, werkzaam in het Reinier de Graaf ziekenhuis te Delft, NOV
  • R.M. Pereboom, patiëntenvertegenwoordiger, Vereniging Afwijkende Heupontwikkeling
  • Prof. Dr. S.G.F. Robben, radioloog, werkzaam in het Maastricht UMC+ te Maastricht, NVvR
  • Dr. M.A. Witlox, orthopedisch chirurg, werkzaam in het Maastricht UMC+ te Maastricht, NOV
  • Dr. P.B. de Witte, orthopedisch chirurg, werkzaam in het Leids Universitair Medisch Centrum te Leiden, NOV

 

Klankbordgroep

  • M.J. Becht, Gipsverbandmeester, werkzaam in het Wilhelmina Kinderziekenhuis te Utrecht, VGN
  • Ing. S. Oostveen, Orthopedisch Technoloog, werkzaam in Centrum Orthopedie te Rotterdam, NBOT
  • Dr. S.A. (Sandra) Prins, kinderarts, werkzaam in Amsterdam UMC locatie te Amsterdam, NVK
  • L. de Vries, Wetenschappelijk medewerker NHG en huisarts (niet praktiserend), NHG

 

Met ondersteuning van

  • Dr. F. Willeboordse, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie van Medisch Specialisten
  • Drs. B.L. de Geest, junior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie van Medisch Specialisten

Belangenverklaringen

De KNMG-code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

Witbreuk

Orthopedisch chirurg werkzaam in het OLVG en in het AUMC

voorzitter werkgroep kinderorthopedie tot december 2018, onbetaald

Voorzitter opleidingscommissie onbetaald

Lid van educational committee van de EPOS (European Pediatric Orthopaedic society) onbetaald

 

Bestuurslid ANNA fonds: onbetaald

geen

GEEN

Bergen, van

Orthopedisch chirurg Amphia

Geen die belangenverstrengeling veroorzaken

geen

GEEN

Burger

Orthopedisch chirurg

Opleider orthopedie

Lid Medisch Specialisten Noord West

Voorzitter Wetenschapscommissie Noord West Academie

Bestuurslid Nederlandse Orthpaedische Vereniging

Bestuurslid ANNA fonds: onbetaald

 

Bestuurslid CORAL (centre of orthopaedic research Alkmaar): onbetaald

geen

GEEN

Foreman-van Drongelen

Jeugdarts KNMG

Jeugdgezondheidszorg 0-4

Stafarts/heupechoscopist (vlg. Graf) bij Diagnostiek voor U, eerstelijns diagnostisch centrum.

Eigenaar van Weloverwogen Expertise

 

Gelicenseerd trainer Tijdsurfen

geen

GEEN

den Hartog

Orthopedisch chirurg Medisch Spectrum Twente

geen

geen

GEEN

van Linge

Orthopedisch chirurg fulltime

Commissie balansdruk kwaliteit van FMS betaald met lege gelden. Inmiddels project recent beëindigd. Docent kinderorthopedie huisartseninstituut Erasmus MC betaalt 4 uur per jaar

geen

GEEN

Pereboom

Secretaris vereniging Afwijkende Heupontwikkeling (onbetaald)

geen

geen

GEEN

Robben

Kinderradioloog MUMC

Geen

geen

GEEN

Witlox

Orthopedisch chirurg mumc

Bestuur WKO (oud-voorzitter) niet betaald.

 

Bestuur Maastrichtse hockey club niet betaald. Penningmeester oudervereniging OBS Maastricht niet betaald

geen

GEEN

De Witte

Orthopeed Sophia-Erasmus MC

Orthopeed LUMC vanaf 2020

Onderzoeker /epidemioloog

geen

GEEN

Klankbordgroep

 

 

 

 

Becht

Gastdocent (anatomie kinderen) Erasmus MC opleiding gipsverbandmeester (betaald), Lid opleidingscommissie gipsverbandmeester CZO (college zorg opleidingen) (onbetaald)

Geen

geen

GEEN

Oostveen

Penningmeester NBOT vereniging halve dag in de week

 

Orthopedisch (schoen) Technoloog at Centrum Orthopedie Rotterdam 40 uur

Vereniging is onbetaald

Orthopedisch (schoen) technoloog is betaald aanmeten hulpmiddelen voor aan het lichaam van schoenen, kniebrace, korsetten, polsspalken ect.

geen

GEEN

Prins

kinderarts neonatoloog

Geen

geen

GEEN

Vries, de

Wetenschappelijk Medewerker afdeling richtlijnontwikkeling en wetenschap NHG,0,6 fte

extern lid Richtlijn Advies commissie (RAC)

geen directe betaling, vacatiegelden gaan naar NHG

geen

GEEN

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door een afgevaardigde van de Vereniging Afwijkende Heupontwikkeling (VAH) in de werkgroep op te nemen. Het rapport hiervan (zie aanverwante producten) is besproken in de werkgroep en de belangrijkste knelpunten zijn verwerkt in de richtlijn. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan de VAH en de Patiëntenfederatie Nederland.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn (module) en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn of richtlijnmodule in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. Het implementatieplan is te vinden bij de aanverwante producten.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Voor een stap-voor-stap beschrijving hoe een evidence-based richtlijn tot stand komt wordt verwezen naar het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Knelpuntenanalyse

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitter van de werkgroep en de adviseur de knelpunten. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door vertegenwoordigers van de NBOT, VAH, NVFK/KNGF, AJN en de VRA via een schriftelijke reactie op het raamwerk en schriftelijke knelpuntenanalyse. Deze zijn besproken in de gehele werkgroep.

 

Uitgangsvragen en uitkomstmaten

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de voorzitter en de adviseur concept-uitgangsvragen opgesteld. Deze zijn met de werkgroep besproken waarna de werkgroep de definitieve uitgangsvragen heeft vastgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch relevant vonden.

 

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

Er werd voor de afzonderlijke uitgangsvragen aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de module met desbetreffende uitgangsvraag. De zoekstrategie voor de oriënterende zoekactie en patiëntenperspectief zijn opgenomen onder aanverwante producten.

 

Kwaliteitsbeoordeling individuele studies

Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) tabellen. De gebruikte RoB instrumenten zijn gevalideerde instrumenten die worden aanbevolen door de Cochrane Collaboration: AMSTAR - voor systematische reviews; Cochrane - voor gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek; Newcastle-Ottowa - voor observationeel onderzoek; QUADAS II - voor diagnostisch onderzoek.

 

Samenvatten van de literatuur

De literatuursamenvatting (met de bijbehorende zoekcriteria) is in het Engels geschreven, om internationale uitwisseling van kennis te faciliteren. De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij een voldoende aantal studies en overeenkomstigheid (homogeniteit) tussen de studies werden de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp van Review Manager 5.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

A) Voor interventievragen (vragen over therapie of screening)

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/).

 

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk*

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is mogelijk dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • er is een reële kans dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

*in 2017 heeft het Dutch GRADE Network bepaald dat de voorkeursformulering voor de op een na hoogste gradering ‘redelijk’ is in plaats van ‘matig’

 

B) Voor vragen over diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd eveneens bepaald volgens de GRADE-methode: GRADE-diagnostiek voor diagnostische vragen (Schünemann, 2008) en een generieke GRADE-methode voor vragen over schade of bijwerkingen, etiologie en prognose. In de gehanteerde generieke GRADE-methode werden de basisprincipes van de GRADE-methodiek toegepast: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van bewijskracht op basis van de vijf GRADE-criteria (startpunt hoog; downgraden voor risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias).

 

Formuleren van de conclusies

Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in een of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methodiek. De werkgroepleden maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen. De overall bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de cruciale uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin, naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overall conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje 'Overwegingen'.

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals de expertise van de werkgroepleden, de waarden en voorkeuren van de patiënt (patient values and preferences), kosten, beschikbaarheid van voorzieningen en organisatorische zaken. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.

 

Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module met algemene uitgangspunten.

 

Indicatorontwikkeling

Voor deze richtlijn zijn geen interne kwaliteitsindicatoren ontwikkeld omdat naar inschatting van de werkgroep dit niet relevant zou zijn en dit de registratielast alleen maar zou vergroten.

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Een overzicht van de onderwerpen waarvoor (aanvullend) wetenschappelijk van belang wordt geacht, is als aanbeveling in de Kennislacunes beschreven (onder aanverwante producten).

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de relevante (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënten) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

Brouwers, M. C., Kho, M. E., Browman, G. P., Burgers, J. S., Cluzeau, F., Feder, G.,... & Littlejohns, P. (2010). AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. Canadian Medical Association Journal, 182(18), E839-E842.

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. https://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site.html

Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen: stappenplan. Kennisinstituut van Medisch Specialisten.

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

Schünemann, H. J., Oxman, A. D., Brozek, J., Glasziou, P., Jaeschke, R., Vist, G. E.,... & Bossuyt, P. (2008). Rating Quality of Evidence and Strength of Recommendations: GRADE: Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ: British Medical Journal, 336(7653), 1106.

Wessels, M., Hielkema, L., & van der Weijden, T. (2016). How to identify existing literature on patients' knowledge, views, and values: the development of a validated search filter. Journal of the Medical Library Association: JMLA, 104.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Gesloten heuprepositie bij kinderen met een abductiebeperking