COPD

Initiatief: NVALT Aantal modules: 17

Fysiotherapie in de eerste lijn

Uitgangsvraag

Is fysiotherapie in de 1e lijn van meerwaarde (m.b.t. klachten, kwaliteit van leven, inspanningsvermogen) bij patiënten met COPD (chronic obstructive pulmonary disease)?

Is het mogelijk om aan te geven welke patientkarakteristieken voorspellend zijn voor een positief effect van deze behandeling?

Aanbeveling

Overweeg bij patiënten met mild tot ernstig COPD een oefenprogramma binnen de 1e-lijns fysiotherapie bij:

een verhoogde symptoomlast (CCQ >1,8)

óf:

wanneer zij een mild/matige symptoomlast (CCQ 1-1,8) hebben en daarbij beperkingen in hun fysieke capaciteit ervaren.

Overwegingen

Voor- en nadelen van de interventie en de kwaliteit van het bewijs

In het algemeen is het bewijs ten aanzien van de effecten van fysiotherapie op de fysieke capaciteit, de kwaliteit van leven en sterfte bij patiënten met COPD van zeer lage tot lage kwaliteit, waarbij de richting van het effect bij enkele uitkomsten meer in de richting wijst van een voordelig effect van fysiotherapie dan in de richting van een nadelig effect, bijvoorbeeld bij de 6-MWD.

Bij patiënten met COPD met ernstige luchtwegobstructie (waarbij de FEV1 lager is dan 35%) lijkt de literatuur een gunstig effect te laten zien op de 6-MWD. Een verbetering van de loopafstand bij de 6-MWD kan leiden tot een hogere inspanningscapaciteit en een vermindering van de ziektelast, zelfs als de mate van verbetering net onder de MCID ligt.

Dit geldt zowel voor de milde (gedefinieerd op basis van de dyspnoescore) als ernstige (gebaseerd op de mate van ernst van de luchtwegobstructie) COPD-patiëntengroep.

 

De lage bewijskracht van de literatuur is mede te wijten aan het feit dat de interventie niet dubbelblind uitgevoerd kan worden. Er is daarnaast een enorme diversiteit in de samenstelling van de interventie, de groepssamenstelling (heterogeniteit van de patientengroep), de follow-up duur en uitkomstmaten.

Interventies gericht op het adembewegingsapparaat, zoals bijvoorbeeld ademspierkrachttraining, ademhalingstechnieken, mucusklaring en ontspanningstechnieken vielen buiten de PICO van deze module. Deze interventies kunnen klachtenvermindering geven bij COPD patiënten bij mensen met een hoge symptoomlast bijvoorbeeld bij een dysfunctionele ademhaling, inadequate mucusklaring of dynamische hyperinflatie.

 

In 2014 werd een systematic review uitgevoerd ten aanzien van determinanten en effecten van fysieke activiteit bij patiënten met COPD (Gimeno-Santos, 2014). Deze SR viel eveneens buiten de onderzoeksvraag van deze module maar toonde aan dat patiënten met COPD die fysiek actiever zijn een verlaagde kans op longaanvallen en een verlaagd risico op overlijden hebben. Er kon geen uitspraak gedaan worden over het effect van interventies gericht op het verhogen van de fysieke activiteit.

 

In 2015 hebben Mc Carthy e.a. een Cochrane review gedaan. Deze Cochrane kwam niet uit de literatuursearch vanwege de diversiteit van de toegepaste behandelingen. De gehanteerde definitie in deze studie voor pulmonary rehabilitation was: een beweegprogramma van minimaal 4 weken met of zonder educatie en/of een psychologische interventie gedurende het programma. De conclusie van de studie toont een verbetering van kwaliteit van leven (CRQ, SGRQ) en verbetering bij de 6 minuut looptest. Er bestond geen duidelijk verschil in uitkomsten tussen klinische (complex) en poliklinische (minder complexe) programma’s. De auteurs concluderen dat pulmonary rehabilitation kortademigheid en vermoeidheid vermindert, emotioneel verbetering geeft, de gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven en de inspanningscapaciteit verbetert. Tevens is er een afname van het risico op heropname na recente opname in verband met COPD-longaanvallen en een sterke reductie in angst- en depressiesymptomen.

 

In de geselecteerde studies zijn weinig tot geen nadelige effecten van de interventie gerapporteerd. Dit kan erop wijzen dat fysiotherapie een (relatief) veilige interventie is, waarbij geringe voordelen al op kunnen wegen tegen mogelijke nadelige gevolgen.

 

In de internationale GOLD richtlijn (2023) wordt ook aandacht besteed aan de effecten van oefentherapie en longrevalidatie bij patiënten met COPD. Zoals in de inleiding vermeld maken zij geen onderscheid tussen 1e, 2e en 3e lijns fysiotherapie en longrevalidatie zoals in de Nederlandse situatie.

Longrevalidatie in het algemeen heeft een positief effect op dyspnoe, gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven, inspanningstolerantie en heropnames na longaanvallen. Ook verminderen gevoelens van angst en depressie.

Een belangrijk aandachtspunt is een assessment voor aanvang van het programma zodat een programma met specifieke persoonlijke- en behandeldoelen kan worden samengesteld.

 

Waarden en voorkeuren van patiënten (en evt. hun verzorgers)

Een verlaagde loopafstand bij de 6-minuten wandeltest is een teken van verminderd functioneel inspanningsvermogen Niet alleen deconditioneringsproblemen kunnen hieraan ten grondslag liggen; ook adaptatie- of copingproblematiek en daarmee samenhangende participatieproblematiek kunnen hierin meespelen. Verbetering van de fysieke capaciteit kan op diverse domeinen positieve effecten voor patiënt en de omgeving geven. Het is niet altijd duidelijk wat passend bewegen op kan leveren bij COPD-patiënten. Hierom is het bijzonder belangrijk om te werken met vooraf gezamenlijk vastgestelde persoonlijke behandeldoelen.

Combineren met bijvoorbeeld telerevalidatie zou een nieuwe ontwikkeling kunnen zijn. Best practice wat betreft telerevalidatie zijn tot op heden nog niet bekend. Patiënten zien een intensieve behandeling echter niet altijd zitten. Vooralsnog is het zo dat uit de literatuur blijkt (GOLD 2023) dat een optimale behandeling met effect optreedt bij 6-8 weken trainen (opgemerkt dat men hier doelt op verschillende vormen van longrevalidatie).

Indien er complexe onderliggende problematiek is of een hoge ziektelast , is 1e lijns fysiotherapie niet aangewezen maar multidisciplinaire aanpak nodig in 2e- of 3e-lijn. Bij enkelvoudige problematiek kan een fysiotherapeutische interventie gedaan worden in de 1e lijn met als doel verbetering van de inspanningstolerantie, toename van de fysieke activiteit en verlagen van de symptoomlast. Dit komt overeen met het stroomschema zoals dat in de KNGF-richtlijn COPD (2020) staat vermeld. Patiënten ervaren een beweegprogramma bij de fysio-of oefentherapeut als heel waardevol. Aandacht voor zelfmanagement binnen dit programma kan helpen om de positieve resultaten langer te behouden. Evenals actief stimuleren om na het programma te blijven bewegen.

 

Kosten (middelenbeslag)

Het is aannemelijk dat tijdig ingrijpen en toepassen van fysiotherapie bij patiënten met COPD kostenverlagend zal werken. Door het verbeteren van de inspanningstolerantie en verlagen van de symptoomlast voorkom je dat de patiënten participatieproblemen gaan ondervinden.

Hierdoor nemen zowel kosten door zorgconsumptie als economische kosten door uitval van werk af.

 

Aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie

De richtlijn van de KNGF (2020) geeft een duidelijk advies welke groepen in aanmerking komen voor fysiotherapie in de 1e lijn en welke onderzoeken vooraf gedaan dienen te worden. Via lokale netwerken en transmurale samenwerkingsafspraken probeert men de implementatie vorm te geven.

Het is niet bekend hoeveel patienten voor fysiotherapie in aanmerking zullen komen. Op dit moment volgt slechts 5% van de COPD patienten een beweeg- of longrevalidatieprogramma. Wel is het logisch om je te beperken tot de groep met een onvoldoende fysieke capaciteit en/of fysieke activiteit en/of problemen met het adembewegingsapparaat. Deze aangrijpingspunten gelden wanneer iemand milde tot veel klachten als gevolg van zijn COPD ervaart.

In de KNGF richtlijn wordt een stroomdiagram gevolgd op basis van ziektestabiliteit, ziektelast, fysieke capaciteit en fysieke activiteit waaruit al dan niet een indicatie voor fysiotherapie volgt, die verschillend kan zijn in duur en intensiteit (profiel 1 t/m 6). De mate van luchtstroombeperking (FEV1) wordt buiten beschouwing gelaten omdat deze onvoldoende correleert met de mate van fysieke beperking. Deze indeling zorgt ervoor dat de juiste zorg bij de juiste patiënt terecht komt, maar is anders dan de aanspraken in de basisverzekering.

Sinds 2019 wordt fysiotherapie voor patiënten met COPD Gold 2, 3 en 4 vergoed vanuit de basisverzekering. Een belemmering is echter de eventueel eigen bijdrage die sommige patiënten moeten betalen en het feit dat sommige COPD-patiënten (Gold 1, weinig obstructie maar mogelijk wel significant emfyseem en hoge ziektelast) geen vergoeding krijgen vanuit de basisverzekering  maar wel een indicatie hebben voor fysiotherapie o.b.v. de profielindeling van de KNGF.

Aangezien een aanzienlijk deel van de patiënten met COPD uit lagere sociaaleconomische klassen afkomstig is en veelal beperkt of niet aanvullend verzekerd is, belemmert dit de toegang van de zorg.

Daarnaast ontbreekt het vaak aan gezondheidsvaardigheden en ziekte-inzicht juist bij deze groep waardoor motivatie kan ontbreken. Ook de duur en intensiteit van fysiotherapie kunnen een struikelblok vormen, evenals de afstand naar een praktijk die gespecialiseerd is in behandeling van patiënten met COPD of problemen met vervoer er naartoe. Daarom is het belangrijk om de drempel voor deze vorm van zorg laag te houden.

 

Het hybride toepassen van telerevalidatie kan gebruikt worden om de capaciteit van de beschikbare fysio- en oefentherapie therapie te vergroten, de kosten te verlagen en de drempel van het transport naar een praktijk voor patiënten te verlagen. Onderzoek naar de effectiviteit en veiligheid van telerevalidatie is nodig alvorens hier een aanbeveling over te doen.

 

Rationale van de aanbeveling: weging van argumenten voor en tegen de interventies

Zowel in de internationale als nationale richtlijnen wordt zonder twijfel de aanbeveling gedaan om fysiotherapie voor te schrijven voor patiënten met mild tot ernstig COPD.

Ook volgens het recent herziene GOLD-document (revisie 2023) is er een sterk bewijs (level A) voor de voordelen van fysiotherapie en longrevalidatie bij gemiddeld en ernstig COPD. De voordelen komen tot uiting in verbetering van dyspnoescore, gezondheidsstatus en inspanningstolerantie.

De NHG- standaard (2021) adviseert om COPD-patiënten in de 1e lijn te verwijzen naar een fysiotherapie programma indien er sprake is van een hoge ziektelast (m.n. CCQ ≥ 2)  of indien er sprake is van  een milde/matige ziektelast (CCQ 1-2) met verminderde inspanningscapaciteit. De KNGF richtlijn (2020) hanteert een CCQ >1,8 als criterium om voor fysiotherapie in aanmerking te komen.

De werkgroep heeft besloten het afkappunt van 1,8 i.p.v. 2 voor de CCQ aan te houden om zoveel mogelijk uniformiteit te creeren. 

Daarbij deelt de werkgroep de mening dat er naast een CCQ > 1 ook een beperking van de fysieke activiteit en/of capaciteit aanwezig dienen te zijn voor een overweging tot verwijzing voor 1e lijns beweegprogramma.

 

Het is lastig de literatuur te interpreteren en vergelijken. De interventies verschillen per studie evenals de duur van de follow-up. Ook zijn de patiëntengroepen erg heterogeen en verschillen de uitkomstmaten van de studies. Hanteren van de grade systematiek maakt hierdoor het level of evidence laag.  Dit maakt vertalen naar aanbevelingen lastig. De expert opinion van de werkgroep, het recent vernieuwde GOLD-report (2023) en de KNGF Richtlijn (2020) onderbouwen  mede de aanbeveling.

Onderbouwing

  • Slechts 5 % van alle COPD-patiënten in Nederland volgt enige vorm van fysio- en oefentherapie of longrevalidatie. Momenteel worden zowel in de 1e lijn, als in de 2e en 3e lijn verschillende beweegprogramma’s en longrevalidatie aangeboden waarbij er een overlap lijkt te zijn in het aanbod. Er zijn verschillen in de bestaande richtlijnen rondom de criteria om deel te nemen en er ontbreekt voldoende onderbouwing. Zo hanteert de NHG een CCQ  score  ³ 2 en KNGF een CCQ score  >1,8 als criterium om door te verwijzen naar fysio- of oefentherapie  in de 1e lijn.
  • In de 1e lijn wordt het aanbod vooral bepaald door beweeg – en oefenprogramma’s met het accent op het verbeteren van het fysieke functioneren, vaak aangevuld met educatie, over onder andere ziektespecifieke informatie, energieverdeling, en gebruik van hulpmiddelen in de nabije omgeving, voor de minder complexe COPD-patiënten.
  • In de richtlijn wordt de Grade systematiek gehanteerd om het level of evidence bij een studie te beoordelen. Hierdoor worden de studies die fysio- of oefentherapie  betreffen, altijd lager gewaardeerd omdat blindering niet mogelijk is en vanwege de heterogeniteit van de onderzoekspopulatie.
  • Er bestaat een behoefte om meer patiënten van fysiotherapie in de 1e lijn gebruik te laten maken. Dit moet dan wel passend en effectief zijn gericht op het behalen van de persoonlijke behandeldoelen van een patiënt.
  • In deze module (Module 2.1) richten we ons op de 1e lijns fysiotherapie voor COPD patiënten en in de volgende module (Module 2.2) zullen wij ditzelfde doen voor 2e en 3e lijns longrevalidatie voor de meer complexe COPD patienten.
  • De GOLD richtlijn maakt geen onderscheid in 1e, 2e en 3e lijns therapie.

Low GRADE

Physiotherapy may result in little to no difference in six-minute walking distance compared to usual care in patients with mild COPD.

 

Sources: Rugbjerg, 2015

 

Low GRADE

Physiotherapy may increase six-minute walking distance compared to usual care in patients with very severe (FEV1 < 35%) COPD.

 

Sources: Paneroni, 2017

 

Very low GRADE

The evidence is very uncertain about the effect of physiotherapy

on improving muscle strength compared to usual care.

Sources: Rugbjerg, 2015

 

 

 

 

Very low GRADE

The evidence is very uncertain about the effect of physiotherapy

on mortality compared to usual care.

Sources: Rugbjerg, 2015

 

Very low GRADE

The evidence is very uncertain about the effect of physiotherapy

on improving health-related quality of life compared to usual care.

Sources: Rugbjerg, 2015

Description of studies

The study of Paneroni (2017) was a systematic review that assessed the question whether exercise training was effective in changing functional capacity and health-related quality of life in patients with very severe but stable COPD.

A systematic search in MEDLINE, EMBASE, Cochrane Central Register of Controlled Trials, and the Cumulative Index to Nursing and Allied Health Literature until October 2015 to find randomised clinical trials (RCTs) that included patients with a clinical diagnosis of COPD and a FEV1 of 35% or less. It excluded studies with patients who had an acute exacerbation in the four weeks prior to the start of the study, or who had major comorbidities. Ten trials that investigated in-patient or outpatient or home- or community-based training programs were found. For this guideline, the literature summary was restricted to the 3 RCTs  that focused on outpatient training programs (Singh, 2003; Borghi-Silva, 2009; Pleguezuelos, 2013), including a total of 199 patients with very severe COPD. The physiotherapy interventions were specified, and are summarised in the evidence table. Follow-up duration ranged from four to twelve weeks. All studies had a high risk of bias, as it is impossible to blind patients and caregivers to the allocation of the intervention, and the loss to follow-up was sizeable. The results were meta-analysed, and forest plots and pooled effects from random-effects analyses were reported.

 

The study of Rugbjerg (2015) was a systematic review that aimed to investigate the effects of physical rehabilitation in patients with mild COPD defined as a modified Medical Research Council dyspnea scale (mMRC) ≥1. In this study, a systematic search was performed in Medline, Embase, CINAHL, PsycINFO, G-I-N International, NICE, National Guideline Clearinghouse, Scottish Intercollegiate Guidelines, HTA (The Health Technology Assessment) Database, The Cochrane Library, SBU (Sweden), Socialstyrelsen (Sweden), Helsedirektoratet (Norway), Kunnskapssenteret (Norway), PEDro and OTseeker until November 20, 2013 to find randomised controlled trials that investigated adults with chronic obstructive pulmonary disease and mild symptoms according to dyspnoea scores, mMRC ≤1, were considered for inclusion. This review used HRQoL, adverse effects, and mortality as crucial outcomes, and 6-MWD, maximal exercise capacity, muscle strength, and dropout rates as important outcomes. The review excluded studies that were not RCTs, did not address the PICO, or were in another language than English, Danish, Swedish, and Norwegian. Four studies were included in this review, which included 498 patients with mild COPD (van Wetering, 2010; Gottlieb, 2011; Liu, 2012; Román, 2013). The physiotherapy interventions were specified, and are summarised in the evidence table. The minimal follow-up duration was 12 months, up to a maximum of 24 months. All studies had a high risk of bias, because due to the nature of the intervention blinding of patients and healthcare providers was impossible. Also, the number of dropouts was relatively large and imbalanced between intervention and control groups. The results were meta-analysed, and forest plots and pooled effects from random-effects analyses were reported.

 

Results

6-MWD

Both studies (Paneroni 2017 and Rugbjerg 2015) reported 6-MWD (Figure 1 and Figure 2). We repeated the meta-analysis of the study of Paneroni restricted to the studies that investigated community-based physiotherapy. For physiotherapy in patients with mild COPD, the effect on 6MWD was estimated to be 25.71 m (95% CI: 15.76 to 35.65) in favour of physiotherapy. In patients with severe COPD, the effect of physiotherapy was estimated to be 91.63 m (95% CI 46.87 to 136.40) in the advantage of physiotherapy.

 

Figure 1 – Forest plot of the meta-analysis of the effect of physiotherapy on 6-MWD in patients with mild COPD. (Rugbjerg 2015)

6MWD, six-minute walking distance; CI, confidence interval; COPD, chronic obstructive pulmonary disease; df, degrees of freedom; I2, heterogeneity; IV, inverse variance; SD, standard deviation

 

Figure 2 – Forest plot of the meta-analysis of the effect of physiotherapy on 6-MWD in patients with very severe COPD. (Paneroni 2017)

6MWD, six-minute walking distance; CI, confidence interval; COPD, chronic obstructive pulmonary disease; df, degrees of freedom; I2, heterogeneity; IV, inverse variance; SD, standard deviation

 

Muscle strength

Rugbjerg (2015) reported that only one study assessed quadriceps strength and hand grip strength. Therefore no meta-analysis was performed. The adjusted mean difference in quadriceps strength was 2.1 Nm (standard error 3.1) lower in the intervention group compared to the control group, p=0.51. The adjusted mean difference in hand grip force was 4.3 lbs (standard error 1.5, p<0.01) favouring the intervention. It was not possible to determine a relative effect, because the baseline muscle strength was not reported.

 

Quality of life

Rugbjerg (2015) reported the outcome health related quality of life, measured by the St. George's Respiratory Questionnaire. Two studies reported this outcome: Gottlieb 2011 and van Wetering 2010. Gottlieb reported an effect of 2.29 points (95% CI -5.61 to 10.19) increase in SGRQ in the physiotherapy group compared to the control group, while Van Wetering reported a decrease of -2.60 (95% CI -5.13 to -0.08).

 

Paneroni (2017) reported the outcome quality of life, but no studies included this outcome that investigated a relevant intervention.

 

Mortality

Rugbjerg (2015) reported the outcome mortality, and pooled the results of the four included RCTs. In the physical rehabilitation group, nine deaths occurred, while seven events were reported in the control group. The resulting odds ratio was 1.35 (95% CI: 0.27 to 6.84). Due to the very low number of incident deaths, a forest plot with pooled data would not be insightful and is not provided.

 

Level of evidence of the literature

The level of evidence regarding the effect of a community-based physiotherapy intervention in patients with mild COPD on the outcome measure six minute walking distance was downgraded by two levels because of risk of bias (no blinding, missing outcome data), imprecision (confidence interval wide and included the minimal clinical important difference): Low GRADE.

 

The level of evidence regarding the effect of a community-based physiotherapy intervention in patients with very severe COPD on the outcome measure six minute walking distance was downgraded by two levels because of risk of bias (no blinding, missing outcome data), inconsistency : Low GRADE.

 

The level of evidence regarding the outcome measure muscle strength was downgraded by three levels because of risk of bias (no blinding and missing outcome data), and imprecision (confidence interval wide and included null): Very Low GRADE.

 

The level of evidence regarding the outcome measure health-related quality of life was downgraded by three levels because of imprecision (confidence interval wide and included null), lack of blinding, inconsistency, and missing outcome data: Very Low GRADE.

 

The level of evidence regarding the outcome measure mortality was downgraded by three levels because of imprecision (confidence interval wide and included null), no blinding, and missing outcome data: Very low GRADE.

Search and select

A systematic review of the literature was performed to answer the following question: what is the value of physical therapy in patients with COPD?

 

P: patients                COPD-patiënten zonder actieve COPD-longaanval

I: intervention:          usual care + exercise therapy, physical therapy, physiotherapy, home

      based rehabilitation.

C: control                 usual care

O: outcome              6-minute walking distance (6-MWD), mortality, quality of life, and

      muscle strength,

 

Relevant outcome measures

The working group considered 6-MWD, mortality, and muscle strength  crucial outcome parameters for decision-making. Quality of life was considered an important outcome parameter for decision making.

 

The working group defined a set of minimal clinically (patient) important differences (see introduction for further details). For this intervention, the following set was chosen:

•            Mortality: ≥10% difference in relative risk

•            CCQ-score: >0.4 units

•            SGRQ-score: ≥4 units

•            Muscle strength: ³25% difference

•            6-MWD: ³30 meters difference

 

Search and select (Methods)

The databases Medline (via OVID) and Embase (via Embase.com) were searched with relevant search terms until 8 September 2021. The detailed search strategy is depicted under the tab Methods. The systematic literature search resulted in 837 hits. Studies were selected based on the following criteria: systematic reviews that included studies performed in patients with COPD, and investigating the effects of exercise  training  on the relevant outcomes compared to the effect of no intervention or usual care. Six studies were initially selected based on title and abstract screening. After reading the full text, 4 studies were excluded (see the table with reasons for exclusion under the tab Methods), and 2 studies were included.

 

Results

Two systematic reviews were included in the analysis of the literature. Important study characteristics and results are summarized in the evidence table. The assessment of the risk of bias is summarized in the risk of bias tables.

  1. Global Strategy for the Diagnosis, Management, and Prevention of Chronic Obstructive Pulmonary Disease (2022 Report)
  2. Paneroni M, Simonelli C, Vitacca M, Ambrosino N. Aerobic Exercise Training in Very Severe Chronic Obstructive Pulmonary Disease: A Systematic Review and Meta-Analysis. Am J Phys Med Rehabil. 2017 Aug;96(8):541-548. doi: 10.1097/PHM.0000000000000667. PMID: 28099192.
  3. Rugbjerg M, Iepsen UW, Jørgensen KJ, Lange P. Effectiveness of pulmonary rehabilitation in COPD with mild symptoms: a systematic review with meta-analyses. Int J Chron Obstruct Pulmon Dis. 2015 Apr 17;10:791-801. doi: 10.2147/COPD.S78607. PMID: 25945044; PMCID: PMC4407740.
  4. Wuytack F, Devane D, Stovold E, McDonnell M, Casey M, McDonnell TJ, Gillespie P, Raymakers A, Lacasse Y, McCarthy B. Comparison of outpatient and home-based exercise training programmes for COPD: A systematic review and meta-analysis. Respirology. 2018 Mar;23(3):272-283. doi: 10.1111/resp.13224. Epub 2017 Nov 30. PMID: 29194864.
  5. KNGF-richtlijn COPD. (https://www.kngf.nl/binaries/content/assets/kennisplatform/onbeveiligd/richtlijnen/copd-2020/product-remake/copd-2020-praktijkrichtlijn.pdf)
  6. Gimeno-Santos E, Frei A, Steurer-Stey C, de Batlle J, Rabinovich RA, Raste Y, Hopkinson NS, Polkey MI, van Remoortel H, Troosters T, Kulich K, Karlsson N, Puhan MA, Garcia-Aymerich J; PROactive consortium. Determinants and outcomes of physical activity in patients with COPD: a systematic review. Thorax. 2014 Aug;69(8):731-9. doi: 10.1136/thoraxjnl-2013-204763. Epub 2014 Feb 20. Erratum in: Thorax. 2014 Sep;69(9):810. multiple investigator names added. PMID: 24558112; PMCID: PMC4112490.

Evidence tables

Fysiotherapie in de eerste lijn

Study reference

Study characteristics

Patient characteristics

Intervention (I)

Comparison / control (C)

 

Follow-up

Outcome measures and effect size

Comments

Paneroni, 2017

 

individual study characteristics deduced from Paneroni, 2017, unless stated otherwise

SR and meta-analysis of RCTs

 

Literature search up to October 2015 in MEDLINE,

EMBASE, Cochrane Central Register of Controlled Trials,

and the Cumulative Index to Nursing and Allied Health Literature

 

B: Singh, 2003

C: Borghi-Silva, 2009

G: Pleguezuelos, 2013

 

Study design: all studies were RCTs

 

Setting:

Outpatient: B, C, G



For all studies: country not reported

 

Source of funding and conflicts of interest: Source of funding and conflicts of interest were not reported for the individual studies in the systematic review.

Inclusion criteria SR:

 

1) randomised controlled trials

2) clinical diagnosis of COPD according to GOLD

3) mean FEV1 < 35% of predicted, also CRF (PaO2<55mmHg) patients and home treatment with O2 for >6months before start of study

 

Exclusion criteria SR: acute exacerbation <4 weeks before intervention started, major comorbidities (heart failure, asthma, sleep-related disorders)

 

In total: 10 studies included, 458 participants;

Relevant exposure: community-based physical rehabilitation and Relevant outcome: 6-minute walking distance: 8 studies included, 396 participants

 

Important patient characteristics at baseline:

 

N

B: 40 (20/20) patients

C: 34 (20/14) patients

G: 125 (54/71) patients

 

 

 

mean age: not reported per study

 

Sex: not mentioned per study

 

FEV1 (% predicted mean; range)

B: 27 (18.9 to 35.5)

C: 34 (24 to 46)

G: 31.5 (30.8 to 33.2)

 

Groups comparable at baseline?

Study D included only patients with chronic respiratory failure

Describe intervention:

 

B: outpatient sessions

including breathing techniques,

removal of secretions and

education on energy conservation

techniques, + home walking

exercise, 2 days/week.

C: outpatient sessions

including aerobic training with

treadmill ambulation and

stretching, 3 days/week

G: outpatient sessions

including aerobic cycling exercise,

strength training and relaxation

(plus a walking urban circuit in a

subgroup of 34 patients),

3 days/week.

 

Describe control:

 

B: usual care

C: usual care

G: education on physical activity and lifestyle, and usual care

 

 

 

End-point of follow-up:

 

B: 4 weeks

C: 6 weeks

G: 12 weeks

 

For how many participants were no complete outcome data available?

(intervention/control)

B: na

C: 6

G: 35

 

 

 

6-minute walking distance (Standardized mean difference (95% CI))

 

B: 2.35 (1.53 to 3.16)

C: 1.03 (0.30 to 1.76)

G: 12.06 (10.51 to 13.61)

 

Pooled effect (random effects model; N cases/controls 356/264): SMD 3.86 (95% CI 2.04 to 5.67) MD 67.1m (95% CI: 37.897 to 98.927) favoring pulmonary rehabilitation

Heterogeneity (I2): 96.6%

 

 

Brief description of author’s conclusion:

Despite limitations of study size, heterogeneous interventions and severe loss to follow-up, a pulmonary rehabilitation intervention improved functional capacity of patients with (severe) COPD

Rugbjerg, 2015

individual study characteristics deduced from Rugbjerg, 2015, unless stated otherwise

SR and meta-analysis of RCTs

 

Literature search up to 5 July 2016 in Cochrane

Airways Group Specialised Register (CAGR), ClinicalTrials.gov, the WHO trials portal and the Epistemonikos database of

Reviews, and PubMed

 

 

A: Gottlieb, 2011

B: Liu, 2012

C: Román, 2013

D: van Wetering, 2010

 

Study design: all studies were RCTs

 

Setting:

Outpatient: A, B, C

Outpatient+home: D

Country:

A: Danmark

B: China

C: Spain

D: the Netherlands

 

Source of funding and conflicts of interest:

Co-author Peter Lang received grants, consulting and speaking fees from several pharmaceutical companies. Source of funding and conflicts of interest were not reported for the individual studies in the systematic review.

Inclusion criteria SR:

 

1) randomised controlled trials

2) patients with COPD

3) mild symptoms according to dyspnoea scores

4) mMRC ≤ 1

5) systematic reviews and guidelines based on RCTs

 

Exclusion criteria SR: not relevant for PICO, not RCT

 

4 studies included, 489 participants; Relevant outcome: 6-minute walking distance: 8 studies included, 396 participants

 

Important patient characteristics at baseline:

 

N

A: 61

B: 132

C: 97

D: 199

 

mean age:

A: 73.2-74.1y

B: 61.3-62.2y

C: 63.4-64.9y

D: 65.9-67.2y

 

Sex:

A: 33% M

B: 71.9% M

C: 80.8%-82.6% M

D: 71% M

 

FEV1 (% predicted mean; range)

A: 64%-67%

B: 75%

C: 60%-61%

D: 58%-60%

 

Groups comparable at baseline?

Liu 2012 included patients with less severe COPD compared to other studies

 

Describe intervention:

 

A: 7-week PR program, 90 min twice a week, 6 months 90 min/month maintenance

B: 1 week instruction in aerobic exercises and pursed-lip breathing, followed by 6 months peer-led training 3x 1h per week

C: 3-month program 3x/week 60 min: 45min educational program, respiratory physiotherapy,

and low intensity muscle

training

D: 4-month program, 2x/week 30min endurance and four exercises to be performed at home

 

Describe control:

 

A: Standard GP care

B: Medical treatment

C: Standard GP care

D: Medical treatment and a short smoking cessation advice

 

End-point of follow-up:

 

A: 18 months

B: 6 months

C: 12 months

D: 24 months

 

For how many participants were no complete outcome data available?

(intervention/control)

A: 19 / 10

B: 1 / 3 / 6

C: 16 / 18 / 12 

D: 25 / 16

 

 

 

 

6-minute walking distance (Mean difference (95% CI))

A: 37.00m (-16.61 to 90.63)

B: 29.00m (17.82 to 40.18)

C: 5.30 (-43.51 to 54.11)

D: 9.68 (-17.50 to 36.86)

 

Pooled effect (random effects model; N cases/controls 156/157) MD 25.71m (95% CI: 15.76 to 35.65) favoring pulmonary rehabilitation

Heterogeneity (I2): 0%

 

Mortality (Odds ratio (95% CI))

A: 9.71 (0.42 to 225.84)

B: not estimable

C: 0.19 (0.01 to 4.21)

D: 1.37 (0.42 to 4.48)

 

Pooled effect (random effects model; N cases/controls 163/165) OR 1.35 (95% CI: 0.27 to 6.84) favoring usual care

Heterogeneity (I2): 34%

 

Muscle strength (change from baseline intervention vs control (sd))

D: I: 2.9 (1.1) lbs; C: -1.2 (1.2) lbs

 

 

Brief description of author’s conclusion:

 

No lasting benefits were observed 18-24 months from baseline; walking distance improved, but the difference was smaller than was deemed clinically relevant.

 

Risk of Bias tables

Fysiotherapie in de eerste lijn

Tabel 1 – Risk of biasbeoordeling voor systematische reviews

Study

 

 

 

 

First author, year

Appropriate and clearly focused question?1

 

 

 

Yes/no/unclear

Comprehensive and systematic literature search?2

 

 

 

Yes/no/unclear

Description of included and excluded studies?3

 

 

 

Yes/no/unclear

Description of relevant characteristics of included studies?4

 

 

Yes/no/unclear

Appropriate adjustment for potential confounders in observational studies?5

 

 

Yes/no/unclear/not applicable

Assessment of scientific quality of included studies?6

 

 

Yes/no/unclear

Enough similarities between studies to make combining them reasonable?7

 

Yes/no/unclear

Potential risk of publication bias taken into account?8

 

 

Yes/no/unclear

Potential conflicts of interest reported?9

 

 

 

Yes/no/unclear

Rugbjerg, 2015

Yes

Yes

Yes

Yes

Na

Yes

Yes

No

 

Paneroni, 2017

Yes

 Yes

No

Yes

na

Yes Jadad

No

Unclear

Funnel plots were used but not reported

No

 

 

Tabel 2 – Risk of biasbeoordeling voor gerandomiseerde studies

Study reference

 

(first author, publication year)

Was the allocation sequence adequately generated? a

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Definitely yes

Probably yes

Probably no

Definitely no

Was the allocation adequately concealed?b

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Definitely yes

Probably yes

Probably no

Definitely no

Blinding: Was knowledge of the allocated

interventions adequately prevented?c

 

Were patients blinded?

 

Were healthcare providers blinded?

 

Were data collectors blinded?

 

Were outcome assessors blinded?

 

Were data analysts blinded?

 

Definitely yes

Probably yes

Probably no

Definitely no

Was loss to follow-up (missing outcome data) infrequent?d

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Definitely yes

Probably yes

Probably no

Definitely no

Are reports of the study free of selective outcome reporting?e

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Definitely yes

Probably yes

Probably no

Definitely no

Was the study apparently free of other problems that could put it at a risk of bias?f

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Definitely yes

Probably yes

Probably no

Definitely no

Overall risk of bias

If applicable/necessary, per outcome measureg

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

LOW

Some concerns

HIGH

 

Singh, 2003

Probably yes

Probably yes

Definitely no

Probably no

Probably yes

Probably yes

Some concerns

Borghi-Silva, 2009

Probably yes

Probably yes

Definitely no

Probably no

Probably yes

Probably yes

Some concerns

Pleguezuelos, 2013

Definitely yes

Probably yes

Definitely no

Probably yes

Definitely yes

Probably yes

Some concerns

Gottlieb, 2011

Probably yes

Definitely yes

Definitely no

Probably no

Probably yes

Probably yes

Some concerns

Liu, 2012

Definitely yes

Probably no

Definitely no

Probably yes

Probably yes

Probably yes

Some concerns

Román, 2013

Definitely yes

Definitely yes

Definitely no

Definitely no

Probably yes

Probably yes

Some concerns

Van Wetering, 2010

Definitely yes

Probably yes

Definitely no

Probably yes

Probably yes

Probably yes

Some concerns

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 31-08-2023

Laatst geautoriseerd  : 31-08-2023

Geplande herbeoordeling  :

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging van Artsen voor Longziekten en Tuberculose

Algemene gegevens

De ontwikkeling/herziening van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).

 

De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodule is in 2020 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen (zie hiervoor de Samenstelling van de werkgroep) die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met COPD.

 

Samenstelling van de werkgroep

 

Werkgroep

  • Dr. F. (Folkert) Brijker, longarts, werkzaam in het Spaarne Gasthuis te Haarlem, NVALT (voorzitter, vanaf oktober 2022)
  • Dr. J.S. (Jaring) van der Zee, longarts, NVALT (voorzitter, tot oktober 2022)
  • Dr. W.H. (Wouter) van Geffen, longarts, werkzaam in het Medisch Centrum Leeuwarden te Leeuwarden, NVALT
  • Drs. R. (Renée) van Snippenburg, werkzaam bij Ksyos en waarnemend longarts, NVALT
  • Dr. J.C.C.M. (Hans) in ’t Veen, longarts, werkzaam in het Franciscus Gasthuis & Vlietland te Rotterdam, NVALT
  • M. (Moniek) Wouters, longarts, werkzaam in het Ziekenhuis Gelderse Vallei te Arnhem, NVALT
  • Prof. H.A.M. (Huib) Kerstjens, hoogleraar longziekten, longarts, werkzaam in het UMCG te Groningen, NVALT (vanaf oktober 2022)
  • J. (Jeanine) Antons, longarts, werkzaam in het RadboudUMC te Nijmegen, NVALT (vanaf oktober 2022)
  • Drs C.L.Y. (Chantal) Knoops, AIOS longgeneeskunde, werkzaam in het Catharina Ziekenhuis te Eindhoven (vanaf oktober 2022)
  • Prof. J.W.M. (Jean) Muris, huisarts, werkzaam bij de Universiteit Maastricht, lid van de NHG-Expertgroep CAHAG, NHG
  • Drs. E.R. (Erik) van der Meijs, apotheker, KNMP
  • W.J.M. (Walter) van Litsenburg, verpleegkundig specialist longgeneeskunde, Catharina Ziekenhuis te Eindhoven, V&VN
  • Dr. M.J.H. (Maurice) Sillen, fysiotherapeut, werkzaam bij CIRO, KNGF
  • R.A. (Renée) Kool, projectleider, Longfonds
  • R. (Ramona) Leysner, diëtiste, Nederlandse Vereniging van Diëtisten (NVD)
  • Drs. M. (Menno) Wagenaar, patiëntvertegenwoordiger, Longfonds
  • J. (Johan) Smit, patiëntvertegenwoordiger, Longfonds

Met ondersteuning van

  • Dr. M. (Margriet) Moret, senior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • Drs. N. (Nicole) Verheijen, senior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten en longarts
  • Dr. T. (Tim) Christen, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

Inbreng patiëntenperspectief

De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.

 

Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

Brijker (voorzitter, vanaf oktober 2022)

Longarts Spaarne Gasthuis

Voorzitter sectie COPD NVALT. Dit is een onbetaalde functie binnen de longartsenvereniging NVALT. Lid regionale kwaliteitscommissie COPD/astma. Deze Commissie heeft 2x per jaar vergadering a 2 uur per keer in de avonduren en hiervoor ontvang ik onkostenvergoeding. Docent CASPIR cursussen. dit betreft scholing voor spirometrie voor huisartsen en POH-ers in de regio. Dit vindt een aantal keer per jaar plaats (<5 keer) in de avonduren en hiervoor ontvang ik een onkostenvergoeding

Geen

Geen

*Van der Zee (voorzitter, tot oktober 2022)

Longarts OLVG Amsterdam 0,2FTE tot 1-1-2020

Longarts Amsterdam UMC, locatie AMC, 0,2 FTE

Lid MEC-U Locatie Nieuwegein, onkosten vergoeding

Lid Gezondheidsraad Commissie Gespoten PUR, onkosten vergoeding

Incidenteel medische expertises (o.a. DAS, ARAG, Triage, de Rechtspraak), betaald

2019 Speakers fee, Astra-Zeneca, Novartis, Chiesi

2019 1x Ad hoc Advies m.b.t. biologicals bij astma, GSK, betaald

Geen

Geen advieswerk tijdens het richtlijnontwikkeltraject

Van Geffen

Longarts Medisch Centrum Leeuwarden, maatschap Friese Longartsen

Editorial board Cochrane Airways: Onbetaald

Commisie Bronkhorst Nvalt: Onbetaald

Richtlijn Commissie NVALT NSCLC: Onbetaald

Deelname aan een investigator initiated onderzoek firma Novartis. financiering is overgemaakt aan UMCG (2017 beëindigd).

Voor de bedrijven Chiesi, Roche, Boehringer en AstraZeneca deelname aan adviesraden betreffende oncologie. Deze gingen niet over COPD of biologicals. De hiervoor gebruikelijke CGR vergoeding werd geweigerd. Chiesi en Boehringer waren wel COPD, maar niet in de laatste 1.5 jaar.

Geen advieswerk op gebied van COPD of biologicals tijdens het richtlijnontwikkeltraject

In 't Veen

Longarts bij In 't Veen Longarts BV.

Verbonden aan de vakgroep longziekten en STZ expertisecentrum Astma, COPD & Respiratoire Allergie van het Franciscus Gasthuis en Vlietland, Rotterdam.

Onbetaald:

Opleider longziekten Franciscus Gasthuis en Vlietland

Lid Concilium Opleiding NVALT

Lid Vrij Ademen Akkoord namens NVALT

Betrokken longarts bij Schone Lucht Akkoord

Lid Move2Improve

Lid werkgroep Ziektelastmeter; Generiek en COPD (afgerond)

Voorzitter StichtingRoLeX (Rotterdam Leeuwarden eXpertise voor obstructieve longzieken), een stichting die nascholing voor longartsen (i.o.) verzorgd.

Bestuurslid LAN

Betaald:

Longfunctiebeoordelaar Huisartsenlaboratorium STAR-SHL

NHG richtlijn COPD namens NVALT

Adviseurschap m.b.t. astma: Sanofi, GSK, Boehringer Ingelheim, Chiesi.

(laatste 2 jaar (datum invullen 30-6-19) geen persoonlijke betrokkenhied als adviseur bij COPD gerelateerde issues, mede vanwege mijn betrokkenheid bij de NHG richtlijn).

Speakers Bureau: Chiesie, Novartis, Boehringer Ingelheim, Inhalatie Technologie

Werkgroep Health Agency Stichting RoLeX Sanofi

Ik beoordeel longfuncties voor een huisarts laboratorium, en heb adviseurschap verricht voor diverse farmaceutische firma's. Er is nooit advies gegeven door mij over medicamenteuze COPD-behandeling, ook niet over biologicals. het genoemde adviseurschap is inmiddels meer dan 3-4 jaar geleden beëindigd.

Zie eerder. Research faculty grants, (subsidiegevers Boehringer, Chiesi, Teva, Franciscus wetenschapsbureau) m.b.t. onderzoek bij astma en COPD, via ons expertisecentrum. Van belang hierbij is dat al het onderzoek niet medicatie-gerelateerd is.

Zie boven bij onbetaald:

Ik ben betrokken bij de bevordering van luchtkwaliteit en als zodanig word ik af en toe geconsulteerd met betrekking tot het schone Lucht Akkoord, een nationaal (door de overheid in gang gezet) platform dat maatregelen hierover in kaart brengt.

Voorts ben ik betrokken bij het Vrij Ademen Akkoord, dat oa vanuit LAN, Longfonds, NRS en NVALT aandacht vraagt voor de (toekomstige) patient met een longziekte.

Geen advieswerk over COPD of biologicals tijdens ontwikkeltraject van de richtlijn. Geen uitwerking van uitgangsvragen over longmedicatie of biologicals.

Van Snippenburg

Waarnemend Longarts;
Longarts, Ksyos, Amsterdam

Secretaris Sectie COPD NVALT, onbetaald

Werkgroep longen Huisartsen Utrecht Stad, betaald

 

Geen

Geen

Antons (vanaf oktober 2022)

Longarts

Radboudumc, Nijmegen

Geen

Geen

Geen

Kerstjens (vanaf oktober 2022)

Hoogleraar longziekten UMCG, 1,0 FTE

"Voorzitter Noordelijke CARA Stichting. Subsidiegevend orgaan. Onbetaald

- Lid RvT bureau bijwerkingen geneesmiddelen LAREB. Betaald aan UMCG

- Vz Stichting BEBO. Onafhankelijke METc. Betaald aan UMCG  (per 1-1-2023 vz)

- Vice-vz Netherlands Respiratory Society. Stichting ter bevordering van wetenschap en

  wetenschapsklimaat Longziekten NL. Onbetaald. (per 1-1-2023 vz).

 

Op afroep (geen vaste contracten of afspraken) deelname aan adviesraden van farmaceutische industrieën, en betaling voor lezingen: AstraZeneca, Boehringer Ingelheim, Chiesi, GSK, Novartis. Alles betaald aan UMCG."

"Geen persoonlijk financieel belang; alles wat er door mij binnenkomt wordt betaald aan UMCG. En krijg ik ook in tweede instantie nooit wat van.

2. Geen dienstverband

3. Betaald adviseurschappen zie bij overige item over nevenwerkzaamheden voor AstraZeneca, Boehringer Ingelheim, Chiesi, GSK, Novartis.

4. Geen directe fianicee belangen of via aandelen of opties.

5. Geen patenten"

 

"Veel gesponsord onderzoek, o.a.

ZonMW

VWS

Innovatiefonds verzekeraars

Industrie: AstraZeneca, Boehringer Ingelheim, Chiesi, GSK, Novartis."

restricties ten aanzien van besluitvorming met betrekking tot modules over medicatie

Knoops (vanaf oktober 2022)

AIOS longziekten, Catharina Ziekenhuis Eindhoven

Geen

Geen

Geen

Tazmi (tot oktober 2020)

Verpleegkundig specialist - werkzaam bij Laurens locatie Intermezzo

Geen

Geen

Geen

Van Jaarsveld

Adviseur Zorg bij Longfonds

Geen

Geen

Geen

Muris

Hoogleraar huisartsgeneeskunde, Universiteit Maastricht

Vervangende werkzaamheden huisartspraktijk Geulle (betaald)

Geen

Geen

Van der Meijs

Apotheker, sinds 1 februari niet meer praktiserend lid namens de KNMP

SIG-long (SIG = specialist interest group) van KNMP – vacatiegeld

Geen

Geen

Van Litsenburg (vanaf oktober 2020)

Verpleegkundig specialist astma en COPD 36 uur per week

24-uurs thuiszorgverpleegkundige 24 uur per week

Bestuurslid IMIS (inhalatiemedicatie instructie school) 2u per week

Coördinator IMIS Zuid Nederland

IMIS trainer

Docent Hogeschool Arnhem en Nijmegen

Kernteam Picasso voor COPD (momenteel niet actief)

Werkgroeplid palliatieve richtlijn COPD

Kernteamlid Picasso (niet actief)

Geen

Leysner

dietist

Merem medische revalidatie in Hilversum"

Incidenteel scholing geven aan studenten hogeschool Holland; betaald

Geen

Geen

Wouters

Bij aanvang AIOS longziekten, Rijnstate Ziekenhuis en thans longarts Ziekenhuis Gelderse Vallei Ede

Geen

Geen

Geen

Wagenaar

Longervaringsdeskundige bij het Longfonds

Geen betaalde functies

Geen

Geen

Geen

Kool

Projectleider Zorgveld, Longfonds

Geen

Geen

Geen

Sillen

Resultaatverantwoordelijk fysiotherapeut CIRO+, expertisecentrum voor chronisch orgaanfalen Horn

Bestuurslid Vereniging voor Hart-, Vaat- en Longfysiotherapie (vacatievergoeding)

Extern adviseur Fontys Hogeschool Eindhoven (betaald)

Gastdocent Saxion Hogeschool, Enschede en Hogeschool van Amsterdam (betaald)

Geen

Geen

Smit

Longervaringsdeskundige Longfonds (vrijwilligerswerk)

Geen

Geen

Geen

Implementatie

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief doordat een afgevaardigde patiëntenvereniging zitting nam in de werkgroep. De inbreng van de afgevaardigden is tevens verwerkt in de verslagen hiervan. De verkregen input is meegenomen bij het opstellen van de uitgangsvragen, de keuze voor de uitkomstmaten en bij het opstellen van de overwegingen. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan het Longfonds en de eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).

 

Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de werkgroep de knelpunten in de zorg voor patiënten met COPD. De werkgroep beoordeelde de aanbevelingen uit de eerdere richtlijn (NVALT, 2010) op noodzaak tot revisie. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door de NVALT, V&VN Longverpleegkundigen, het Longfonds, NHG, NAPA en KNMP via een invitational conference. Een verslag hiervan is opgenomen onder aanverwante producten.

 

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep concept-uitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.

 

Uitkomstmaten

Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

De werkgroep heeft uitgebreid over de belangrijkste uitkomstmaten voor de te bespreken interventies gediscussieerd. Het werd wenselijk geacht de set uitkomsten over de verschillende modules waar mogelijk hetzelfde te houden, en zeker met de zelfde minimale klinisch relevante verschillen. Bij specifieke interventies werden soms specifieke relevante uitkomsten toegevoegd. Voor sommige parameters kon geen referentie gevonden worden en werd als onderstaand beschreven een consensus standpunt ingenomen. De werkgroep onderkent dat de absolute risico reductie klinisch beter interpretabel is dan de relatieve, maar kon voor onvoldoende studies die getallen er bij vinden en hield dus vast aan de relatieve risico’s, met toelichting waar mogelijk.

 

•                   Exacerbation reduction: ≥20% (Jones, 2014; Chapman 2013)

•                   Pneumonia: ≥20% difference in relative risk

•                   Hospital admissions: ≥20% difference in relative risk

•                   Mortality: ≥10% difference in relative risk

•                   SGRQ-score: ≥4 units (Jones, 2014)

•                   CAT-score: >2 units (Kon 2014)

•                   CCQ-score: >0.4 units

•                   FEV1: >100 ml  (Donohue 2005; Jones, 2014)

•                   Adverse events: ≥25% difference in relative risk

 

Methode literatuursamenvatting

Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur en de beoordeling van de risk-of-bias van de individuele studies is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/) De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).

 

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is mogelijk dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • er is een reële kans dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE-methodiek.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.

 

In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.

 

Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers

 

Sterke aanbeveling

Zwakke (conditionele) aanbeveling

Voor patiënten

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet.

Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet.

Voor behandelaars

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen.

Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren.

Voor beleidsmakers

De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid.

Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen.

 

Organisatie van zorg

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodule werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Kwalitatieve raming van mogelijke financiële gevolgen in het kader van de Wkkgz

Bij de richtlijn is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema op de Richtlijnendatabase).

Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er waarschijnlijk geen substantiële financiële gevolgen zijn, zie onderstaande tabel.

 

Module

Uitkomst kwalitatieve raming

Toelichting

Module 1.1 Gebruik van inhalatiecorticosteroïden (ICS) bij COPD

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar is (>40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

 

Module 1.2 Triple therapie in 1 vs in meerdere devices bij COPD

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar is (>40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

 

Module 1.3 Onderhoudsantibiotica bij COPD

 

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

 

Module 1.4 Poliklinische behandeling van een COPD-longaanval

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar is (>40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

 

Module 1.5 Biologicals bij COPD

Geen substantiële financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven

 

Module 2.1 Fysiotherapie in de eerste lijn

 

 

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

 

Module 2.2 tweede en derdelijnsrevalidatie bij COPD

 

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

 

Module 2.3 Voeding bij COPD

 

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar is (>40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

 

Module 3.1 Zuurstoftherapie bij COPD

 

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar is (>40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

 

Module 3.2 Longvolumereductie

geen substantiële financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven.

 

Module 3.3 Chronische beademing bij COPD

 

n.v.t.

Verwijzing naar andere richtlijn

Module 4 COPD zelfmanagement

 

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

 

Module 5 E-health

 

Geen substantiële financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten) en dat het een nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft. Het inzetten van digitale zorgtoepassingen zal zijn georganiseerd op lokaal/regionaal niveau en daarom worden op landelijk niveau geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

 

 

Literatuur

 

Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.

 

Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.

 

Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.

 

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.

 

Chapman KR, Bergeron C, Bhutani M, et al. Do we know the minimal clinically important

           difference (MCID) for COPD exacerbations? COPD 2013;10(2):243-9.     

           DOI:10.3109/15412555.2012.733463.

 

Donohue JF. Minimal clinically important differences in COPD lung function. COPD

            2005;2(1):111-124. (http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/17136971).

 

Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.

 

Jones PW, Beeh KM, Chapman KR, Decramer M, Mahler DA, Wedzicha JA. Minimal clinically

           important differences in pharmacological trials. Am J Respir Crit Care Med   

           2014;189(3):250-5. DOI: 10.1164/rccm.201310-1863PP.

 

Kon SS, Canavan JL, Jones SE, et al. Minimum clinically important difference for the COPD

           Assessment Test: a prospective analysis. Lancet Respir Med 2014;2(3):195-203. DOI:

           10.1016/S2213-2600(14)70001-3.

 

Kocks JW, Tuinenga MG, Uil SM, van den Berg JW, Stahl E, van der Molen T. Health status

           measurement in COPD: the minimal clinically important difference of the Clinical

           COPD Questionnaire. Respir Res 2006;7(1):62.

 

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. http://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/over_richtlijnontwikkeling.html

 

Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.

 

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

 

Schünemann HJ, Oxman AD, Brozek J, Glasziou P, Jaeschke R, Vist GE, Williams JW Jr, Kunz R, Craig J, Montori VM, Bossuyt P, Guyatt GH; GRADE Working Group. Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ. 2008 May 17;336(7653):1106-10. doi: 10.1136/bmj.39500.677199.AE. Erratum in: BMJ. 2008 May 24;336(7654). doi: 10.1136/bmj.a139.

 

Schünemann, A Holger J (corrected to Schünemann, Holger J). PubMed PMID: 18483053; PubMed Central PMCID: PMC2386626.

 

Wessels M, Hielkema L, van der Weijden T. How to identify existing literature on patients' knowledge, views, and values: the development of a validated search filter. J Med Libr Assoc. 2016 Oct;104(4):320-324. PubMed PMID: 27822157; PubMed Central PMCID: PMC5079497.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Aanvullende behandelingsmogelijkheden bij gevorderd COPD