Contacteczeem overige therapie
Uitgangsvraag
Overige therapieën als behandeling van contacteczeem.
Aanbeveling
Foto(chemo)therapie
Ondanks de beperkte onderbouwing door middel van vergelijkend onderzoek is de werkgroep van mening dat lichttherapie een plaats heeft in de behandeling van contacteczeem.
Immunosuppresiva
Azathioprine
Behandeling met azathioprine wordt bij chronisch contacteczeem slechts bij uitzondering toegepast.
Ciclosporine
Behandeling met ciclosporine wordt bij chronisch contacteczeem slechts bij uitzondering toegepast.
Methotrexaat
Behandeling met methotrexaat wordt bij chronisch contacteczeem slechts bij uitzondering toegepast.
Pimecrolimus
Bij patiënten met therapieresistent eczeem kan pimecrolimus worden overwogen.
Tacrolimus
Bij patiënten met therapieresistent contacteczeem, kan tacrolimus worden overwogen.
Alitretinoïne
Bij patiënten met chronisch therapieresistent contacteczeem aan de handen kan behandeling met alitretinoïne overwogen worden.
Acitretin
Bij patiënten met therapieresistent hyperkeratotisch contacteczeem van de handen, kan acitretin worden overwogen.
Cypamfylline
Cypamfylline heeft geen plaats in de behandeling van contacteczeem.
NADH
NADH wordt niet aanbevolen als behandeling van contacteczeem.
Urocaanzuur
Urocaanzuur wordt niet aanbevolen als behandeling van contacteczeem.
Overwegingen
Foto(chemo)therapie
Van de ongewenste bijwerkingen is UV-erytheem door overbelichting, in het bijzonder bij bad-PUVA, veruit de meest voorkomende. Bij herhaald of langdurig gebruik worden de gevolgen van hoge cumulatieve UV-doses (zoals vroegtijdige veroudering van de huid) waargenomen. Daarnaast is het geassocieerd met een verhoogd risico op maligne tumoren. De uitvoerbaarheid van de therapie wordt soms beperkt door logistieke, financiële en personele beperkingen. Vanuit het kostenperspectief heeft lichttherapie een goede kosten-batenverhouding. Echter, de tijdsinvestering c.q. verlies van arbeidsuren van de patiënt moeten in ogenschouw worden genomen. Thuisbelichting lijkt hier in belangrijke mate aan tegemoet te komen.
Immunosuppresiva
Azathioprine
Bij het gebruik van azathioprine kunnen ernstige bijwerkingen optreden, zoals beenmergdepressie of leverfunctiestoornissen.
Ciclosporine
Bij het gebruik van ciclosporine kunnen ernstige bijwerkingen optreden zoals lever- en nierfunctiestoornissen.
Methotrexaat
De toepassing wordt beperkt door ernstige bijwerkingen, zoals vooral hepatotoxiciteit, beenmergsuppressie, gastro-intestinale ulcera en zeer zelden ernstige idiosyncratische reacties. Alleen door goede patiëntselectie, goede patiëntinformatie, strikte monitoring, het gebruik van de laagste effectieve dosis en de toevoeging van foliumzuur, kan een acceptabel veiligheidsprofiel worden bereikt voor behandeling met methotrexaat.
Pimecrolimus
Langdurig gebruik van lokale calcineurineremmers, zoals pimecrolimuscrème bij constiututioneel eczeem (waar veel ervaring is met dit middel) gaat niet samen met klinisch relevante bijwerkingen (Wahn 2002, Kapp 2002). Gezien het feit dat dit immunomodulatoren zijn, wordt aanbevolen het middel niet continue gedurende lange tijd in grote hoeveelheden te gebruiken.
Tacrolimus
Langdurig gebruik van lokale calcineurineremmers, zoals tacrolimuscrème bij constitutioneel eczeem (waar veel ervaring is met dit middel), gaat niet samen met klinisch relevante bijwerkingen (Wahn 2002, Kapp 2002). Gezien het feit dat dit immunomodulatoren zijn, wordt aanbevolen het middel niet continue gedurende lange tijd in grote hoeveelheden te gebruiken.
Retinoïden
Zoals elk oraal retinoïd heeft ook alitretinoïne teratogene eigenschappen. Vrouwen die zwanger kunnen worden dienen een zwangerschapspreventieeprogramma te volgen. Een zwangerschappreventieprogramma wordt door de overheid via het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen verplicht gesteld te gebruiken, als men geneesmiddelen als retinoïden voorschrijft aan vrouwen in de vruchtbare leeftijd. Het helpt zowel de voorschrijver als de patiënte om de juiste handelingen te verrichten voorafgaand, tijdens en na de behandeling met alitretinoïne.
Acitretin
Uit de literatuursearch die is uitgevoerd voor het opstellen van deze richtlijn, kwamen geen geschikte studies over het gebruik van acitretin bij contacteczeem naar voren. Omdat het middel in de praktijk, met ogenschijnlijk goed resultaat, toch wordt toegepast bij chronisch hyperkeratotisch eczeem van de handen, acht de werkgroep dit een zinvolle aanvulling op de behandeling bij onvoldoende resultaten van corticosteroïden (onder occlusie), mede gezien de goede ervaringen met acitretin bij psoriasis op lange termijn. Zie ook de eerste opmerkingen bij Alitretinoïne.
Cypamfylline
Het middel is niet geregistreerd bij het College ter beoordeling van geneesmiddelen.
NADH
Het middel is niet geregistreerd bij het College ter beoordeling van geneesmiddelen.
Urocaanzuur
Het middel is niet geregistreerd en heeft een zeer beperkt effect.
Onderbouwing
Achtergrond
De volgende therapieën worden in deze module behandeld:
- Foto(chemo)therapie
Immunosuppresiva
- Azathioprine
- Ciclosporine
- Methotrexaat
- Pimecrolimus
- Tacrolimus
- Retinoïden
- Acitretin
- Cypamfylline
- NADH
- Urocaanzuur
Conclusies
Foto(chemo)therapie
Niveau 3 |
Lichttherapie heeft mogelijk een gunstig effect op het beloop van contacteczeem.
C Simons, 1996; Troost, 1995 |
Immunosuppresiva
Azathioprine
Niveau 3 |
Behandeling met azathioprine heeft mogelijk een gunstig effect op het beloop van fotocontacteczeem. |
Ciclosporine
Niveau 3 |
Behandeling met ciclosporine heeft mogelijk een gunstig effect op het beloop van contacteczeem. |
Methotrexaat
Niveau 3 |
Het is niet aangetoond dat methotrexaat een gunstig effect heeft op het beloop van contacteczeem. |
Pimecrolimus
Niveau 3 |
Pimecrolimus kan een gunstig effect hebben op het beloop van contacteczeem. |
Tacrolimus
Niveau 3 |
Tacrolimus kan een gunstig effect hebben op het beloop van contacteczeem. |
Alitretinoïne
Niveau 1 |
Alitretinoïne lijkt effectief te zijn in de behandeling van chronisch therapieresistent handeczeem.
A2 Ruzicka, 2008, 2004 A2 Bissonnette 2010 |
Acitretin
Niveau 4 |
Acitretin kan in lage dosis (<25 mg dd) een gunstig effect hebben op het beloop van hyperkeratotisch contacteczeem van de handen.
Mening van de werkgroep |
Cypamfylline
Niveau 3 |
Cypamfylline lijkt enigszins effectief te zijn in de behandeling van geïnduceerd contacteczeem.
C Kucharekova, 2003 |
NADH
Niveau 3 |
NADH lijkt enigszins effectief in de behandeling van contacteczeem.
C Wozniacka, 2003 |
Urocaanzuur
Niveau 3 |
Urocaanzuur heeft een beperkt therapeutisch effect bij contacteczeem voor nikkel.
C Strien, 1995 C Kammeyer van 1996 |
Samenvatting literatuur
Foto(chemo)therapie
Er zijn in de literatuur twee vergelijkende studies gevonden over de behandeling met foto(chemo)therapie bij patiënten met allergisch contacteczeem (Simons 1996; Troost 1995).
UVB vs PUVA-fototherapie
In 1996 werd door Simons et al. de effectiviteit van UVB-fototherapie vergeleken met fotochemotherapie (PUVA), bij 13 patiënten met bilateraal chronisch handeczeem (zowel allergisch als irritatief) (Simons, 1996). Gedurende 6 weken werden beide handen 2 tot 3 keer per week, behandeld met respectievelijk UVB-fototherapie of fotochemotherapie. Bij de fotochemotherapie werd de aangedane hand in een oplossing met psoralen en trioxalen gebracht. Na 6 weken reduceerde de klinische score (erytheem, oedeem, vesikels, papels, schraalheid van de huid, schilfering en hyperkeratose) met gemiddeld 39% en 25% in respectievelijk de UVB –en PUVA-groep. Dit klinisch resultaat was tussen beide groepen niet significant verschillend. Na een behandeling met UVB-fototherapie of fotochemotherapie verdween de jeuk bij 6 patiënten. Bij 3 patiënten uit de UVB-groep verbeterde de jeuk en bij 4 patiënten veranderde de jeuk na een van beide behandelingen niet. De pijnklachten verbeterenden niet of nauwelijks. Bijwerkingen en pigmentatie van de huid traden vaker op na behandeling met fotochemotherapie. Bij 6 patiënten trad na fotochemotherapie een fototoxische reactie op en bij 2 patiënten uit de UVB-groep ontstond roodheid. Gezien de vergelijkbare resultaten naar het vaker voorkomen van bijwerkingen na fotochemotherapie, wordt UVB-fototherapie door de auteurs geprefereerd bij patiënten met chronisch handeczeem. In de resultaten is geen onderscheid gemaakt tussen allergisch en irritatief contacteczeem. Ook is het aantal patiënten dat in deze studie werd behandeld wel erg klein. Dat maakt het moeilijk om een betrouwbare uitspraak te doen over de effectiviteit van foto(chemo)therapie [Bewijs B].
UVB-fototherapie + desensibilisatie
Troost et al. vergeleken in 1995 de effectiviteit van UVB-fototherapie met en zonder desensibilisatie bij 21 patiënten met allergisch contacteczeem voor nikkel, met name in het gelaat of aan de handen (Troost, 1995). Gedurende 18 maanden werden 12 patiënten 1 tot 3 keer per week behandeld met UVB-fototherapie en ondergingen daarnaast een desensibilisatieprocedure voor nikkelsulfaat. De overige 9 patiënten werden volgens hetzelfde protocol uitsluitend behandeld met UVB-fototherapie. Na 18 maanden was in beide groepen de ernst van het contacteczeem (gebaseerd op jeuk, papels, vesikels en kloofjes) en de omvang van de laesies afgenomen. Ook verminderde in beide groepen het gebruik van aanvullende medicatie zoals corticosteroïden. In de groep met de desensibilisatieprocedure was deze reductie iets groter. De studieopzet wordt summier beschreven en een duidelijke beschrijving van exclusiecriteria ontbreekt. Tijdens de studie was het gebruik van overige medicijnen zoals corticosteroïden toegestaan. Het is daarom niet uitgesloten dat deze medicatie invloed heeft gehad op de resultaten. De resultaten van deze studie dienen daarom met de nodige voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden [Bewijs B].
Samenvatting
In zowel de studie van Simons et al. en Troost et al. heeft UVB-fototherapie een gunstig effect op allergisch (en irritatief) contacteczeem. In de studie van Troost et al. bleef het effect bestaan na het stoppen van de behandeling. Volgens het onderzoek van Simons et al. reduceert ook fotochemotherapie de ernst van het eczeem, maar trad er vaak een fototoxische reactie op. Een desensibilisatieprocedure bleek in het onderzoek van Troost et al. klinisch geen meerwaarde te hebben bij patiënten met allergisch contacteczeem voor nikkel. In beide studies is een klein aantal patiënten geïncludeerd en ook is onbekend of het dubbelblinde studies betreffen.
Immunosuppresiva
Azathioprine
De literatuursearch leverde twee studies (één gerandomiseerde studie en één niet-vergelijkend studie) op over de behandeling met azathioprine bij patiënten met foto-allergisch contacteczeem voor de plant parthenium hysterophorus [Sharma, 1998; Verma, 2008].
In 1998 beschreven Sharma et al. in een niet-vergelijkend onderzoek de effectiviteit van een systemische behandeling met azathioprine bij 20 patiënten met chronisch contacteczeem voor de plant parthenium hysterophorus. Een behandeling met alleen corticosteroïden resulteerde bij deze patiënten tot bijwerkingen of onvoldoende effect. Gedurende 12 maanden werden deze patiënten, 2 maal daags behandeld met 2 mg/kg azathioprine. De ernst van het eczeem werd bepaald aan de hand van een “modified PASI-score” (gebaseerd op erytheem, schilfering, verdikking en lichenificatie). Na 12 maanden nam de score gemiddeld af van 18.9 (3.3-42) naar 0.7 (0.2-1.4). Bij 10 patiënten ontstond een bijna complete remissie (>90%) van het eczeem. Bij 3 patiënten ontstond een reductie van meer dan 50% en bij 1 patiënt reduceerde de ernst van het eczeem met minder dan 50% . Patiënten konden tijdens de behandeling met azathioprine hun huidige medicatie (o.a. corticosteroïden, antishistaminica) continueren. Een aanvullende prednisonbehandeling werd, afgezien van 2 patiënten met erythrodermie, gemiddeld na 2 maanden gestopt. Recidieven ontstonden bij 2 patiënten na het stoppen van de behandeling en bij 3 patiënten tijdens het afbouwen van de dosering. Ook werd azathioprine door 3 patiënten onregelmatig gebruikt. De matige studieopzet en het klein aantal geïncludeerde patiënten, maakt generalisatie van de resultaten moeizaam [Bewijs C].
Azathioprine vs betamethason
In 2008 concludeerden Verma et al. n.a.v. een gerandomiseerd (maar niet geblindeerd) onderzoek dat azathioprine bijna even effectief is als betamethason in de behandeling van chronisch contacteczeem voor de plant parthenium hysterophorus (Verma, 2008). Gedurende 6 maanden werden 26 patiënten 2 maal daags systemische behandeld met 50 mg azathioprine en 29 patiënten werden 2 maal daags systemisch behandeld met 1 mg betamethason. Om de symptomen te verzachten, werden patiënten in beide groepen, waarbij vermijden van blootstelling aan het allergeen niet mogelijk was, aanvullend behandeld met cetirizine hydrochloride en clobetasolpropionaat zalf 0.05%. Na 6 maanden ontstond bij 19 patiënten uit de azathioprine groep en bij 21 patiënten uit de betamethason groep, een complete remissie van de klinische symptomen. De gemiddelde klinische score (gebaseerd op jeuk, morfologie en locatie van de laesies) reduceerde in de azathioprine groep van 64.5 ± 16.37 naar 4.3 ± 5.57 en in de betamethason groep van 67.14 ± 17.36 naar 0.59 ± 2.22. In beide groepen was deze reductie significant. Labwaardes bleven in beide groepen binnen de norm. Bijwerkingen traden in de betamethasongroep significant frequenter op (p<.05). Na het stoppen van de behandeling ontstonden bij 9 patiënten uit de azathioprinegroep en bij 14 patiënten uit de betamethasongroep recidieven. In deze studie werd naast de azathioprine en betamethason ook cetirizine en clobetasolpropionaat gebruikt. Een effect van deze medicatie op de resultaten is niet uitgesloten en tevens bestaat er onduidelijkheid over de exacte individuele dosering clobetasolpropionaat [Bewijs B].
Samenvatting
De resultaten van beide studies wijzen erop, dat een systemische behandeling met azathioprine een effectief en mogelijk veilig alternatief is bij patiënten met chronisch foto-allergisch contacteczeem. In de studie van Verma et al. blijkt de effectiviteit van azathioprine vergelijkbaar met betamethason, en gaat deze gepaard met minder bijwerkingen. In beide studies ontstonden recidieven na het stoppen van de behandeling; in het onderzoek van Verma et al. reeds na 1 maand. Beide studies worden echter gekenmerkt door een matige studieopzet. Het effect van co-medicatie zoals corticosteroïden is niet uitgesloten. Daarmee moet bij de interpretatie van de resultaten van deze studies rekening worden gehouden.
Ciclosporine
De literatuursearch leverde 2 case-series op (Flori 1993, Higgins 1991) over de behandeling van chronisch contacteczeem met cyclosporine.
Flori et al. en Higgins et al. hebben gezamenlijk 21 patiënten geincludeerd. De dosering van ciclosporine was 5.0 mg/kg/dg, bij Flori et al. werd de dosering na 4 weken verlaagd naar 3.0 mg/kg/dg gedurende 3 maanden. Bij Flori et al. hadden alle patiënten complete remissie na 4 weken. Gedurende follow-up kregen 2 van de 15 patiënten weer klachten. Bij Higgins et al. hadden 4 van de 6 patiënten complete remissie.
Methotrexaat
Sharma et al. onderzochten in 2007 de effectiviteit van methotrexaat bij 16 patiënten met foto-allergisch contacteczeem voor de plant parthenium hysterophorus (Sharma, 2007). In een niet vergelijkend onderzoek werden 16 patiënten, gedurende 6 maanden, 1 keer per week systemisch behandeld met 15 mg methotrexaat en 1 maal daags met 5 mg foliumzuur. De klinische respons werd geëvalueerd aan de hand van de omvang en de ernst van het eczeem. Tijdens de studie was het toegestaan een behandeling met corticosteroïden en zonnebrandmiddelen te continueren. In totaal zijn 9 patiënten vroegtijdig met de studie gestopt. De gemiddelde klinische score reduceerde bij de overige 7 patiënten met 7.9 eenheden. Labwaardes bleven tijdens de studie constant. Bij 4 patiënten traden bijwerkingen (folliculitis, furunkels en dermatomycose) op. Deze resultaten werden in de zomer geobserveerd, wanneer blootstelling aan de plant het grootst is. Er waren 3 patiënten die de eerste 2 tot 4 weken maximaal 30 mg prednison per dag gebruikten. Het is onduidelijk in hoeverre het prednison-gebruik de resultaten beïnvloed heeft. Het betreft een niet vergelijkend onderzoek met een klein aantal patiënten en een matige studieopzet. [Bewijs C].
Pimecrolimus
Er zijn in de literatuur twee studies gevonden over de behandeling met pimecrolimus bij patiënten met allergisch contacteczeem voor nikkel (Queille-Roussel, 2000) en irritatief contacteczeem (Mensing, 2008).
Pimecrolimus
In een niet vergelijkend onderzoek onderzochten Mensing et al. (2008) bij 27 patiënten de veiligheid en effectiviteit van pimecrolimus in de behandeling van irritatief perioculair contacteczeem (Mensing 2008). De patiënten werden gedurende 14 dagen, 1tot 2 maal daags behandeld met pimecrolimus crème 1%. Bij alle patiënten trad er binnen 2 tot 3 dagen, een aanzienlijke verbetering op. Na 14 dagen ontstond er bij 23 patiënten een complete reductie in het eczeem. Bij de overige 4 patiënten ontstonden er na het stoppen van de behandeling milde recidieven, maar een 10 daagse verlenging van de behandeling leidde alsnog tot een klinische verbetering. De enige bijwerking was een mild lokaal branderig gevoel na applicatie. Het betreft een niet geblindeerd onderzoek met een simpele studieopzet en de resultaten worden niet duidelijk gekwantificeerd [Bewijs C].
Pimecrolimus vs betamethason-17-valeraat
Queille-Roussel et al (2000) verrichtten een gerandomiseerd, placebogecontroleerd onderzoek . waarin zij effectiviteit van pimecrolimus crème vergeleken met betamethason-17-valeraat crème. In totaal werden 66 patiënten met een langdurend bestaand allergisch contacteczeem voor nikkel geïncludeerd. Vooraf werd op de rugzijde gedurende 48 uur een plakproef met 5% nikkelsulfaat uitgevoerd, waardoor plaatselijk een allergisch contacteczeem ontstond. Gedurende 12 dagen werd het contacteczeem 2 maal daags topicaal behandeld met pimecrolimus 0.2% in 2 verschillende crèmes (F en G); pimecrolimus 0.6% in 2 verschillende crèmes (F en G); betamethason-17-valeraat crème 0.1% in 2 verschillende crèmes (F en G) en een placebocrème in 2 verschillende crèmes (F en G). Een totale symptoomscore (0-9) (gebaseerd op erytheem, vesikels en induratie) werd gehanteerd. Na 12 dagen reduceerde het contacteczeem compleet bij 30% van de huidlocaties na een behandelding met de betamethason crèmes, bij 30% van de locaties na een behandeldeling met de pimecrolimus 0.6% crèmes en bij 21.5% en 18.5% van de huidlocaties die behandeld waren met de placebocrèmes. Pimecrolimus 0.6% crème (zowel crème F als G) bleek (in tegenstelling tot pimecrolimus 0.2%) klinisch significant meer effect te hebben dan de placebocrèmes. Tussen de pimecrolimus 0.6% crèmes en de betamethason-17-valeraat 0.1% crèmes bestond geen verschil in effectiviteit. Pimecrolimus 0.6% crème blijkt in dit onderzoek even effectief als betamethason, in de behandeling van allergisch contacteczeem voor nikkel. De studieopzet wordt in dit onderzoek zeer summier beschreven. De samenstelling van de verschillende crèmes F en G is onduidelijk. Ook ontbreekt een follow up en een duidelijke beschrijving van de resultaten [Bewijs B].
Samenvatting
De uitkomsten van beide studies wijzen er op, dat een topicale behandeling met pimecrolimuscrème (0.6 of 1%) effectief kan zijn in de behandeling van allergisch contacteczeem voor nikkel en peri-oculair irritatief contacteczeem. Queille-Roussel et al. stellen dat pimecrolimus 0.6% crème net zo effectief is als betamethason-17-valeraat 0.1% crème. Helaas is de studieopzet van dit onderzoek erg summier beschreven. Ook het onderzoek van Mensing et al. kent een simpele, niet geblindeerde studieopzet. Om aan deze resultaten conclusies te kunnen verbinden is meer gerandomiseerd en placebogecontroleerd onderzoek vereist.
Tacrolimus
In totaal gingen zes geselecteerde studies (Alomar 2003; Belsito 2006; Saripalli 2003; Lauema 1992; Katsarou 2009; Schliemann 2008) over de behandeling van contacteczeem met tacrolimus.
Tacrolimus alleen
Katsarou et al. onderzochten in een niet vergelijkende opzet , de effectiviteit van tacrolimus 0.1% zalf bij 20 patiënten met allergisch contacteczeem van de oogleden (Katsarou 2009). 20 patiënten met minimaal 1 positieve plakproef voor een allergeen dat het contacteczeem aan de oogleden veroorzaakt, werden geïncludeerd. Gedurende 60 dagen, werden deze patiënten 1 tot 2 maal daags topicaal behandeld met 0.1% tacrolimus zalf en dienden relevante allergenen zoveel mogelijk vermeden te worden. Na een behandelingsduur van 60 dagen bleken de ernst van het erytheem, het oedeem, de schilfering/droogte, de lichenificatie, de jeuk en het branderig gevoel in de ogen (met uitzondering van kloofjes) significant verbeterd te zijn t.o.v. de beginwaarde. Er was een trend voor verdere verbetering na 60 dagen. De niet significante reductie in de ernst van de kloofjes kan mogelijk toegeschreven worden aan de chroniciteit van de beschadigde huid. Op de plaats waar tacrolimus was aangebracht, rapporteerde 10% van de patiënten een branderig gevoel en jeuk. Een topicale behandeling met tacrolimus kan mogelijk een effectieve behandeling zijn bij allergisch contacteczeem van de oogleden. De studie kent in principe een nette opzet, maar er ontbreekt een groep waarmee de behandeling is vergeleken. Ook is het geheel vermijden van allergenen mogelijk lastig geweest [Bewijs C].
Schliemann et al. kwamen in 2008 tot nagenoeg dezelfde resultaten (Schliemann 2008). In dit niet vergelijkend onderzoek werden 29 patiënten met beroepscontacteczeem geïncludeerd. 26 patiënten hadden irritatief contacteczeem, 5 patiënten allergisch contacteczeem en 12 patiënten constitutioneel eczeem. Deze patiënten werden gedurende 4 tot 12 weken, 2 maal daags behandeld met tacrolimus 0.1% zalf en een huidverzorgingsproduct. Na 12 weken reduceerde de omvang en de ernst van het eczeem (gebaseerd op erytheem, vesikels, schilfering, lichenificatie en kloofjes) significant (p<0.001). Bij 12 patiënten (44%) verminderde het handeczeem compleet en bij 2 patiënten (7%) trad een progressie op. Het is niet uitgesloten dat de handverzorgende behandeling invloed gehad heeft op deze resultaten. Ook is in de resultaten geen onderscheid gemaakt tussen allergische en irritatief contacteczeem, waardoor het generaliseren van deze resultaten moeilijk is [Bewijs C].
Tacrolimus vs mometasonfuroaat en placebo
Alomar et al. (2003) verrichtten een onderzoek naar de effectiviteit van tacrolimus 0.1% bij bij 28 patiënten met een allergisch contacteczeem voor nikkel (Alomar 2003). Bij de patiënten werd de rugzijde op 3 locaties, gedurende 48 uur afgedekt met 0.1 ml 5% nikkelsulfaat in petroleum. Daarna werd op dezelfde huidlocaties gedurende 48 uur, tacrolimus 0.1%, vaseline- en mometasonfuroaat 0.1% onder occlusie aangebracht. Na 4 en 7 dagen werd een gemiddelde klinische score vervaardigd (op basis van het erytheem, papels, vesikels en blaarvorming) en bij 16 patiënten werd de mate van erytheem m.b.v. een spectrofotometrie gekwantificeerd (uitgedrukt in de erytheem-index). Na 4 en 7 dagen bleek de gemiddelde klinische score in de mometasonfuroaat en de tacrolimusgroep significant lager dan in de vaselinegroep (p<0.001). In zowel de tacrolimus- als de mometason-furoaatgroep, was er sprake van een significante reductie in de gemiddelde klinische score (p< 0.001). Tussen beide groepen bestond er geen significant verschil in resultaten. De erytheem-index nam in de tacrolimus en mometasonfuoraat groep na verloop van tijd af. Deze reductie was in de tacrolimus groep na 7 dagen significant (p= 0.02). Een topicale behandeling met tacrolimus kan een alternatief zijn in de behandeling van allergisch contacteczeem. Deze studie kent in principe een nette opzet, maar er ontbreekt een beschrijving van eventuele bijwerkingen. Ook zijn de effecten op de langere termijn onbekend [Bewijs B].
Tacrolimus vs placebo
Belsito et al (2006) verrichtten een gerandomiseerd, dubbelblind placebogecontroleerd onderzoek naar de effectiviteit en veiligheid van een topicale behandeling met 0.1% tacrolimus in de behandeling van 91patiënten met een allergisch contacteczeem voor nikkel (Belsito 2006). Gedurende 4 tot 8 uur per dag, brachten patiënten 2.5% nikkel sulfaat in vaseline aan op de binnenkant van de arm, waardoor een allergisch contacteczeem ontstond. Vervolgens werd 2 keer per dag 0.1% tacrolimus zalf en een placebo zalf op de plaats van het contacteczeem aangebracht. Na 8 weken bleek het contacteczeem bij 41 (45%) patiënten uit de tacrolimusgroep en bij 1 (1 %) patiënt uit de placebogroep compleet of bijna verdwenen te zijn. Het verschil tussen beide groepen is significant. Het erytheem, de jeuk, de dikte van de huid en het aantal blaasjes reduceerden met minimaal 1 score-eenheid bij 66 (72.5%) patiënten uit de tacrolimusgroep en bij 2 (2.2%) patiënten uit de placebogroep. Het verschil tussen beide groepen in deze resultaten (ook tussen de 4 categorieën) is significant. Bijwerkingen traden in beide groepen ongeveer even vaak op. Tacrolimus 0.1% zalf wordt goed getolereerd en is effectiever dan het placebo, in de behandeling van chronisch contacteczeem voor nikkel. In totaal zijn 31 patiënten vroegtijdig met de studie gestopt. [Bewijs B-A2].
Saripalli et al. vonden in 2003 nagenoeg dezelfde resultaten (Saripalli 2003). In deze studie werden 20 patiënten met allergisch contacteczeem voor nikkelsulfaat na een 48 uur durende occlusie met nikkelsulfaat 2.5%, gedurende 2 weken, 2 maal daags behandeld met tacrolimus 0.1 zalf en een placebozalf. Na 14 dagen bleek een behandeling met tacrolimus in tegenstelling tot de placebo, een reductie in de mate van erytheem, vesiculatie en induratie te veroorzaken. Tussen beide groepen bestond er geen significant verschil in reductie van jeuk. Eén patiënt stopte vroegtijdig met de studie vanwege impetigo. Verder rapporteerden 3 patiënten een branderig gevoel. Deze studie kent een nette opzet, maar effecten op de langere termijn (na het stoppen van de behandeling) zijn niet onderzocht [Bewijs A2].
Tacrolimus vs controle
Lauerma et al. evalueerden (1992) de effectiviteit van tacrolimus bij 5 patiënten met contacteczeem voor 1-chloro-2.4-dinitrobenzeen (DNCB)(Lauema 1999). Vier huidlocaties op de bovenarm van de patiënten werd gedurende 48 uur voorbehandeld met 100 µl tacrolimus 1%, 0.1%, 0.01% in ethanol en met een ethanol-controle. Daarna werden deze 4 testlocaties en 1 niet behandelde huidlocatie gedurende 24 uur behandeld met 17 µl 0.1% DNCB. Na 5 dagen bleek het allergische contacteczeem voor DNCB op alle testlocaties die voorbehandeld waren met tacrolimus, in tegenstelling tot de controlegroep, onderdrukt te zijn. Bijwerkingen traden niet op. In deze studie wordt een aantoonbaar effect van een topicale behandeling met tacrolimus beschreven. In dit onderzoek worden resultaten niet duidelijk beschreven. Het is onduidelijk of de effectiviteit tussen de verschillende concentraties tacrolimus verschilt. Daarnaast zijn er maar 5 patiënten in dit onderzoek geïncludeerd. Daarom dient men voorzichtig te zijn met het interpreteren van deze resultaten [Bewijs B].
Samenvatting
De resultaten van deze studies wijzen erop dat een topicale behandeling met tacrolimus effectief kan zijn in de behandeling van contacteczeem. Het effect werd in sommige studies al na enkele dagen bereikt. Bijwerkingen kwamen voor, maar waren in het algemeen mild van aard. In de studie van Alomar et al. wordt geconcludeerd dat tacrolimus 0.1% even effectief is in het reduceren van allergisch contacteczeem voor nikkel, als mometasonfuroaat (Alomar 2003). De resultaten van de placebogecontroleerde studies van Belsito et al. en Saripalli et al. toonden dat tacrolimus 0.1% een effectieve behandeling kan zijn bij allergisch contacteczeem veroorzaakt door nikkelsulfaat [Belsito, 2006; Saripalli, 2003]. Ook waren er 3 niet vergelijkende studies die tot dezelfde conclusie kwamen. Lauema et al. vonden na een behandeling met tacrolimus, bij 5 patiënten een reductie in het allergisch contacteczeem veroorzaakt door 1-chloro-2.4-dinitrobenzeen (Lauerma 1992). Ook Katsarou et al. bevestigden de effectiviteit van tacrolimus 0.1% zalf bij patiënten met allergisch contacteczeem van de oogleden voor verschillende allergenen. (Katsarou 2009). De resultaten van het onderzoek van Schliemann et al. wijzen erop dat een behandeling met tacrolimus 0.1% zalf ook effectief kan zijn bij irritatief chronisch beroepscontacteczeem (Schliemann, 2008).
Retinoïden
Retinoïden hebben anti-proliferatieve en immuunmodulerende eigenschappen en zijn om die reden wel ingezet bij chronische handeczeem met hyperkeratose.
Alitretinoïne
Uit de literatuurselectie kwamen drie artikelen naar voren over de behandeling van chronisch handeczeem met alitretinoïne (Ruzicka 2008 en 2004, Bissonnette 2010). In deze gerandomiseerde en placebogecontroleerd onderzoeken, werden meer dan 1300 patiënten geïncludeerd met handeczeem dat niet of onvoldoende reageerde op een behandeling met corticosteroïden. Het onderzoek kent een goede studieopzet. De resultaten wezen erop dat een systemische behandeling met alitretinoïne een aanzienlijk (dosisafhankelijk) effect heeft in de behandeling van chronisch therapieresistent handeczeem. In dit onderzoek is het aantal patiënten met contacteczeem niet beschreven. Daarnaast werden patiënten met allergisch contacteczeem waarbij eliminatie met het relevante allergeen niet mogelijk was, uit het onderzoek geëxcludeerd. Hierdoor is onduidelijk in hoeverre deze resultaten generaliseerbaar zijn voor irritatief en allergisch contacteczeem in de dagelijkse praktijk.
Acitretin
In een enkelvoudig blinde studie met gematchte controles gaf bij 42 patiënten met chronisch hyperkeratotisch eczeem van de handen (daarbij is niet vermeld bij hoeveel patiënten contactallergie een rol speelde) 25 mg acitretin dd na één maand betere resultaten dan 50 mg betamethason 0.05% zalf in combinatie met 3% salicylzuur 2 dd. Dat was na 5 maanden ook nog het geval (Capella, 2004).
Hoe lang de behandeling moet worden gegeven is niet duidelijk. Meestal wordt een goed resultaat bereikt na 1 tot 2 maanden en houdt dit effect nog enige tijd aan na het staken van de behandeling (Del Rosso, 2005).
Cypamfylline
In het onderzoek van Kucharekova et al. werd het effect van de fosfodiësterase 4-inhibitor (cypamfylline) bij patiënten met irritatief contacteczeem onderzocht (Kucharekova 2003). Bij 21 patiënten met een gezonde huid werd een acuut en chronisch irritatief contacteczeem opgewekt op 4 huidlocaties door de huid continue (24 uur) of intermitterend (4 uur gedurende 4 dagen) bloot te stellen aan respectievelijk 1% of 0.2% natriumdodecylsulfaat. Vervolgens werden 3 huidlocaties, gedurende 3 of 4 dagen, 1 maal daags topicaal behandeld met opeenvolgend cipamfylline zalf 2.5 mg/g, betamethason-17-valeraat 1 mg/g en een placebozalf. In het acute model veroorzaakt een behandeling met cypamfylline, betamethason-17-valeraat en een placebo, geen significante reductie in de ernst van het erytheem of het transepidermaal vochtverlies en moduleerde ook niet significant de epidermale proliferatie of differentiatie. In het chronisch irritatieve model, veroorzaakte betamethason-17-valeraat in vergelijking met cypamfylline en het placebo, een significante reductie in de ernst van het erytheem en het transepidermaal vochtverlies. Ook onderdrukte het significant de prolifererende cellen en de cytokeratin 16 expressie. In dit onderzoek ontbreekt een follow up en een beschrijving van eventuele bijwerkingen. Deze studie kon geen effect van cypamfylline in de behandeling van irritatief contacteczeem aantonen [Bewijs B].
NADH
In 2003 verscheen een niet vergelijkend onderzoek van Wozniacka et al. naar de effectiviteit van NADH (een gereduceerde vorm van B-nicotinamide adenine dinucleotide met anti-oxidatieve werking) bij patiënten met acuut allergisch of irritatief contacteczeem (Wozniacka 2003). Gedurende 14 dagen werden 9 patiënten, 2 maal daags behandeld met 2-3 gram NADH verwerkt in een hydrofobe zalf. Na 2 dagen verdween de jeuk en na 14 dagen ontstond bij 6 patiënten een aanzienlijke verbetering in het erytheem, het oedeem en de vesiculaire laesies. Bij 3 patiënten verdwenen deze klinische symptomen zelfs geheel. Bijwerkingen traden niet op. Volgens de auteurs leidt het gebruik van NADH mogelijk tot een verbeterd metabolisme van de huidcellen en het antioxiderende effect onderdrukt de schadelijke effecten van vrije radicalen. De studieopzet en de resultaten zijn zeer matig beschreven en het aantal geïncludeerde patiënten is zeer beperkt. Ook wordt niet beschreven welke allergenen of irritantia verantwoordelijk zijn voor het contacteczeem. Mede vanwege het gebrek van andere studie die deze resultaten bevestigen, kan er aan dit onderzoek geen conclusies worden verbonden.
Urocaanzuur
Een Urocaanzuur is een tussenproduct in de afbraak van L-histidine. Uit de literatuursearch en -selectie bleven er 2 artikelen over met als onderwerp de behandeling van allergisch contacteczeem met urocaanzuur; een histidine metaboliet (van Strien 1995; Kammeyer 1996).
Samenvatting
Beide studies (van Strien 1995; Kammeyer 1996).beweren dat een topicale behandeling met urocaanzuur voorafgaand aan allergeenapplicatie effectief is in het verminderen van allergisch contacteczeem voor nikkel. Kammeyer et al. toonden tevens aan dat dit effect van urocaanzuur beperkt blijft tot nikkel en niet geobserveerd werd voor andere allergenen. Dit effect is volgens hen mogelijk te wijten aan de binding van urocaniczuur aan nikkel, waardoor allergeenpresentatie onderdrukt wordt. Beide studies kennen een zeer matige studieopzet, met een beperkt aantal geïncludeerde patiënten. Aan de resultaten van deze studies kunnen geen harde conclusies verbonden worden.
Referenties
- Alomar A, Puig L, Gallardo C.M. and Valenzuel N. Topical tacrolimus 0.1% ointment (Protopic1) reverses nickel contact dermatitis elicited by allergen challenge to a similar degree to mometasone furoate 0.1% with greater suppression of late erythema. Contact Dermatitis 2003; 49: 185188.
- Belsito D, Wilson DC, Erin Warshaw, Fowler J, EhrlichA, Anderson B, Strober BE, Willetts J, Rutledge ES. A prospective randomized clinical trial of 0.1% tacrolimus ointment in a model of chronic allergic contact dermatitis. J Am Acad Dermatol 2006; 55: 40-6.
- Kammeyer A, Meinardi MHM,Bos JD, Teunissen MBM. cis-Urocanic acid is not useful as an immunosuppressive agent in the treatment of human allergic contact dermatitis. Arch Dermatol Res 1996; 288 : 725726.
- Katsarou A, Armenaka M, Vosyniot Vi, Lagogianni E, Kalogeromitros D, Katsambas A. Tacrolimus ointment 0.1% in the treatment of allergic contact eyelid Dermatitis. JEADV 2009; 23, 382387.
- Kucharekova M, Hornix M, Ashikaga T, Tkint S, de Jongh GJ,Schalkwijk J, van de Kerkhof PCM, van der Valk PGM. The effect of the PDE-4 inhibitor (cipamfylline) in two human models of irritant contact dermatitis. Arch Dermatol Res (2003) 295 : 2932.
- Lauerma AI, Maibach HI, Granlund H, Erkko P, Kartamaa M, Stubb S. Inhibition of contact allergy reactions by topical FK506. The Lancet, 1992; 340: 556.
- Mensing CO, Mensing CH, Mensing H. Treatment with pimecrolimus cream 1% clears irritant dermatitis of the periocular region, face and neck. International Journal of Dermatology 2008; 47, 960964.
- Nakada T, Iijima M, Maibach H. Eyeglass frame allergic contact dermatitis: does tacrolimus prevent recurrences? Contact Dermatitis 2005; 53: 219221.
- Queille-Roussel C. Graeber M, Thurston M, Lachapelle JM, Decroix J, de Cuyper C and Ortonne JP. SDZ ASM 981 is the first non-steroid that suppresses established nickel contact dermatitis elicited by allergen challenge. Contact Dermatitis, 2000; 42, 349370.
- Ruzicka T, Lynde CW, Jemec GBE, Diepgen T, Berth-Jones J, Coenraads PJ. Efficacy and safety of oral alitretinoin (9-cis retinoic acid) in patients with severe chronic hand eczema refractory to topical corticosteroids: results of a randomized, double-blind, placebo-controlled, multicentre trial. British Journal of Dermatology 2008; 158, 808817.
- Saripalli YV, Gadzia JE, Belsito DV. Tacrolimus ointment 0.1% in the treatment of nickel-induced allergic contact dermatitis. J Am Acad Dermatol 2003; 49: 477-82.
- Schliemann S, Kelterer D, Bauer A, John WM, Skudlik C, Schindera I. Tacrolimus ointment in the treatment of occupationally induced chronic hand dermatitis. Contact Dermatitis 2008; 58: 299306.
- Sharma VK, Chakrabarti A, Mahajan V. Azathioprine in the treatment of Parthenium dermatitis. International journal of dermatology 1998; 37, 299-302.
- Sharma VK, Bhat R, Sethuraman G, Manchanda Y. Treatment of parthenium dermatitis with methotrexate. Contact dermatitis 2007; 57; 118-119.
- Simons JR, Bohnen IJWE, van der Valk PGM. A left-right comparison of UVB phototherapy and topical photochermotherapy in bilateral chronic hand dermatitis after 6 weeks treatment. Clinical and experimental dermatology 1997; 22: 7-10.
- Troost RJJ, Kozel MMA, van Helden-Meeuwsen CG, van Joost T, Mulder PGH. Hyposensitization in nickel allergic contact dermatitis: Clinical and immunologic monitoring. J Am Acad Dermatol 19995; 32: 576-583.
- Van Strien GA, Korstanje MJ. Treatment of contact hypersensitivity with urocanic acid. Arch dermatol res 1995; 287: 564-566.
- Verma KK, Mahesh R, Srivastava P, Ramam M, Mukhopadhyaya AK. Azathioprine versus betamethasone for the treatment of parthenium dermatitis: A randomized controlled study. Indian J Dermatol Venereol Leprol 2008; 74: 453-7.
- Wozniacka A, Sysa-jedrzejowska A, adamus J, Ge bicki J. Topical application of NADH for the treatment of rosacea and contact dermatitis. Clinical and experimental dermatology 2003; 28, 61-63.
- Capella GL, Fracchiolla C, Frigerio E, at al. A controlled study of comparative efficacy of oral retinoids and topical betamethasone/salicylic acid for chronic hyperkeratotic palmoplantar dermatitis. J Dermatol Treat. 2004; 15: 88-93.
- Del Rosso JQ, Cohen DE. , M.D., M.P.H. Managing Hyperkeratotic Eczema of the Hands and Feet. The Dermatologist; 2005; 13: 6.
Evidence tabellen
Auteur / jaar |
Aantal patienten geincludeerd (man/vrouw) |
Gemiddelde leeftijd patienten (range) |
Maximale duur behandeling |
Start effect |
Evaluatie datum |
Studieopzet / Dosering |
Resultaten |
Uitkomstmaten/Definitie van succes |
Duur remissie |
Bijwerkingen genoemd Zo ja, welke? |
Aantal uitvallers |
Aantal uitval door bijwerkingen |
Randomisatie Zo ja. Concealment of allocation? |
Blindering |
NNT versus placebo |
Aantal patienten geanalyseerd |
Mate van bewijs |
|
UVB-fototherapie vs PUVA-fototherapie |
|
|||||||||||||||||
Simons 1997 |
13 (7/6) bilateraal chronisch handeczeem therapieresistent voor topicale behandeling en vermijden allergenen of irritantia. n=5 positieve plakproef voor kobalt, chromaat, monothioglycolaat, thioglycolliczuur, primin, thiuran, formaldehyde, quartenium 15, iodine tnctuur, benzoyl peroxide, diazolidinylurea. n=9 irritatieve component, n=9 atopische VGS |
47.5 |
6 wk |
binnen 3 wk n=1 grp 1, complete remissie |
0, elke 2 wk tot 6 en eventueel 12 wk |
1. (n= 12 (n=1 binnen 3 wk remissie)) li of re hand: lokale UVB fototherapie 3x p/wk (315-400 nm, 7,2-8.2 mW/cm2, gemiddelde totale dosis 5.7 J/cm). Na 6 wk continueren indien vergelijkbaar effect als grp 2 (n= 3)/ Stop behandeling bij geen verbetering/ of behandeling met de meest effectieve vorm uit grp1 of grp2 (n=2). 2. (n=12 (n=1 binnen 3 wk remissie) li of re hand 2 x per week PUVA: gedurende 15 min topicaal handbad psoralen, trioxsalen. vervolgens UVA 315-400 nm, 7,2-8.2 mW/cm2, gemiddeld 7.1 J/cm2. Na 6 wk continueren indien vergelijkbaar effect als grp 1 (n=3)/ Stop behandeling bij geen verbetering/ of behandeling met de meest effectieve vorm uit grp1 of grp2 (n=3). |
1. OCR= t0=8.98 ± 2.17, teind= 5.51 ± 2.14 (-39%). Jeuk: tR(n)= 6 zowel grp 1+2. pR(n)=3. nR(n)=4 grp 1+2.Pijn: nR(n)=8 grp 1+2. n=2 behandeling met UVB na 6 wk= pR (n)=2 2. (n=12 (n=1 binnen 3 wk remissie) li of re hand 2 x per week PUVA: gedurende 15 min topicaal handbad psoralen, trioxsalen. vervolgens UVA 315-400 nm, 7,2-8.2 mW/cm2, gemiddeld 7.1 J/cm2. Na 6 wk continueren indien vergelijkbaar effect als grp 1 (n=3)/ Stop behandeling bij geen verbetering/ of behandeling met de meest effectieve vorm uit grp1 of grp2 (n=3). |
gemiddelde objectieve klinische score (OCR)= op basis van intensiteit erytheem, oedeem, vesikels, papels, droogte huid, schilfering en hyperkeratose (elk item score 0(geen)-3(ernstig) + uitbreiding eczeem (score 0-4). Subjectieve klinische score (SCR)= pijn + jeuk (score 0-3). Tr= 100% reductie. pR=<100% remissie. nR=0% remissie |
n.s. |
n=2 grp1 UV-bestraling geinduceerd erytheem, n=6 grp 2 fototoxische reactie |
4 |
0 |
+ CA n.s. |
n.s. |
- |
12 |
B |
|
UVB-fototherapie + desensibilisatie |
|
|||||||||||||||||
Troost 1995 |
21 ( grp 1 0/12, grp 2? ) allergisch contacteczeem voor nikkel mn handen en gezicht |
grp1 = 28 ± 5, grp2= 38 ± 16 |
18 mnd |
CR, OL, FS, GM na 6 mnd zowel grp 1, als grp 2 verder n.s. |
0, 6, 18, 24 mnd |
|
reductie CR: p=0.0076**, reductie OL: p=0.0076**, reductie FS: p=0.065, reductie GM: p= 0.045*. LP= geen significante correlatie met klinische scores in beide groepen, algemeen geen significant verschil tussen grp 1,grp2, individueel werd een significante (p<0.001) toename geobserveerd in relatief aantal lymfocyten in grp 1 vs grp 2. |
p-waarde van klinische score (CR)= op basis van ernst jeuk, papels, vesikels, fissuren. Omvang laesies (OL), frequentie symptomen (FS), subjectieve kwaltiteit van leven (QL), therapeutisch noodzaak voor medicatie (GM) ( gebruik corticosteroiden en hun potentie) .relatieve lymfoctyen proliferatie (LP)= aantal per minuut. ** p=<0.05 * p=<0.01 |
reductie CR, OL, FS, GM hield aan na het stoppen van de behandeling, verder n.s |
tijdelijke lokale induratie tpv injectie |
1 grp 2. |
0 |
+ CA n.s. |
n.s. |
- |
20 |
B |
|
|
|
|
||||||||||||||||
Azathioprine |
|
|||||||||||||||||
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Sharma 1998 |
20 (19/1) parthenium hysterophorus contacteczeem |
54 (40-72) |
12 mnd |
gR= gemiddeld na 7 mnd (3-11), mR + zmR= gemiddeld na 3-5 mnd |
0, 1, 3, 6,9, 12 mnd |
1. (n=20) azathioprine (2 mg/kg) 2dd1 tablet oraal. Bij geen significante verbetering na 8-12 wk 3 mg/kg. Bij >90% reductie geleidelijk afbouwen |
PASI: 0= 18.9, na 3 mnd= 8.8 (1.6-18.2), na 6 mnd (n=15)= 4.8 (0.6-14.2), na 12 mnd (n=5)=0.7 (0.2-1.4). gR(n)=10, mR(n)=3, zmR(n)=1, nR(n)=1 |
Klinische ernst aan de hand van gemiddelde PASI-score (= mate v. erytheem,schilfering, verdikking/lichenificatie). Goede respons (gR)=>90% reductie score, matige respons (mR)=> 50% reductie, zeer matige respons (zmR)=<50% reductie score, geen respons (nR)=0% reductie score |
n=5 recidief na blootstelling (n=2 gestopt met azothioprine, n=3 afbouwende dosering) |
0 |
5 |
0 |
n.s. |
n.s. |
- |
15 |
C |
|
Azathioprine vs betamethason |
|
|||||||||||||||||
Verma 2008 |
55 (41/14) parthenium hysterophorus contacteczeem |
45.94 (24 en 73) |
6 mmd |
zgR= na 3.6 mnd grp 1, na 2.9 mnd grp 2 |
0, elke mnd tot 12 mnd |
1. (n=26) azathioprine 50 mg tablet oraal 2dd1. In het begin aanvullend cetirizine hydrochloride 10 mg 1dd1 tablet oraal + clobetasolpropionaat topicale zalf 0.05% 2. (n=29) betamethason 1 mg tablet oraal 2dd1. In het begin aanvullend cetirizine hydrochloride 10 mg 1dd1 tablet oraal + clobetasolpropionaat topicale zalf 0.05% |
CRS: reductie van 64.5 ± 16.37 naar 4.3 ± 5.57. CR: zgR (n)=19 (95%), mR (n)=1 (5%) CRS: reductie van 67.14 ± 17.36 naar 0.59 ± 2.22. CR: zgR (n)= 21 (100%) |
gemiddelde klinische ernst score (CRS)= (score jeuk (score 0-3) + morfologie laesies (score 0-3) + locatie laesies (score 1-4) ) x 10. Klinische respons (CR): zeer goede respons (zgR)=75-100% reductie, goede respons (gR)= 50-75%, matige respons (mR)= <50% reductie |
recidief= > 50% progressie. Na 1 mnd (3 grp 1, 2 grp 2), na 2 mnd (2 grp 1, 3 grp 2), na 3 mnd (1 grp 1, 4 grp2), na 5 mnd (2 grp 2), na 6 mnd (2 grp 2). Remissie bij n=11 grp 1, n=7 grp 2. |
grp 2: Acne (n=7), striae (6), cushingoide kenmerken (5), diabetis mellitus (1), cataract (1), glaucoom (1), hypertensie (5), pigmentatie (2). Grp 1+2: hirsutisme (1 grp 1, 3 grp 2), dyspepsie (5 grp 1, 7 grp 2), nausea/vomitus (3 grp 1, 1 grp 2), gewichtstoename (3 grp 1, 10 grp 2), bacteriele infecties (8 grp 1, 9 grp 2), virale infecties (1 grp 1, 1 grp 2), schimmel infecties (6 grp 1, 7 grp 2), rugpijn (3 grp 1, 4 grp 2), koorts (5 grp 1, 3 grp 2), verminderde eetlust (7 grp 1, 7 grp 2) |
n=14 (6 grp 1, 8 grp 2) |
0 |
+ CA voldaan |
+ 1x, verder n.s. |
- |
41 |
B |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Methotrexaat |
|
|||||||||||||||||
Sharma 2007 |
16 (13/3) parthenium hysterophorus contacteczeem therapieresistent voor corticosteroiden en zonnebrandmiddel |
53.6 ± 11 (30-69) |
6 mnd |
n=1 binnen 1 mnd reductie CR |
0,1,3 mnd, vervolgens elke 3 mnd |
1. (n=16) methotrexaat 15 mg tablet oraal 1x p/wk + foliumzuur 5 mg tablet oraal 1dd1. n=3 gebruikten in de eerste 2-4 wk max 30 mg prednison per dag |
CR (n=7): t0= 10 ± 8.7, t1= 5 ± 3.7, t3= 2.7 ± 1.2, t6= 2.1 ± 1.4 |
gemiddelde klinische score (CR)= intensiteit eczeem op basis van omvang eczeem en ernst (erytheem, oedeem, vesicopustels, crustae, excoriaties, schilfering, droogte huid, lichenificatie |
n=7 > 6 mnd follow-up |
n=4 folliculitis, furunkels, dermatophytosis |
9 |
0 |
n.v.t |
n.s. |
- |
7 |
C |
|
|
||||||||||||||||||
Pimecrolimus vs betamethason-17-valeraat |
|
|||||||||||||||||
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Queille-Roussel 2000 |
66 (m/v?) contacteczeem voor nikkel |
n.s. |
12 dagen |
na 3 dagen grootste therapeutische effectiviteit tussen actieve medicament vs placebo |
12 dagen |
1. Vooraf huid gedurende 48 uur voorbehandelen met 5% nikkelsulfaat. (n=66 huidlocaties ) SDZ ASM 981, 0.2% creme F en G topicaal 2dd1 2.Vooraf huid gedurende 48 uur voorbehandelen met 5% nikkelsulfaat. (n=66 huidlocaties ) SDZ ASM 981, 0.6% creme F en G topicaal 2dd1 3.Vooraf huid gedurende 48 uur voorbehandelen met 5% nikkelsulfaat (n=66 huidlocaties ) betamethason 17-valeraat 0.1% creme F en G topicaal 2dd1 4.Vooraf huid gedurende 48 uur voorbehandelen met 5% nikkelsulfaat. (n=66 huidlocaties) placebo creme F en G 2dd1 topicaal |
CR: tR n.s. tpR= zowel creme F als G significant niet meer effectief dan placebo (verder n.s.) CR: tR= 30% testlocaties (creme F+G). tpR= creme F en G significant meer effectief dan placebo (p= 0.03 en p=0.02 resp.) verder n.s. CR: tR= 30% testlocaties (creme F+G). tpR= niet significant meer effectief dan SDZ ASM 981 0.6% (zowel creme F en G). Verder n.s. CR: tR= 21,5% testlocaties creme F, 18.5% testlocaties creme G. tpR n.s. |
Totale symptoomscore (SCR) (score 0-9)= ernste erytheem (0-3), ernst vesiculatie (0-3), ernst induratie (0-3). Klinische respons (CR): totale respons (tR)= score 0. Tijdsduur partiele repsons (tpR) (= minimaal SCR van 6 naar 1 of 0). |
n.s. |
n.s. |
0 |
0 |
+ CA n.s. |
n.s. |
- |
66 |
B |
|
|
|
|
|
|||||||||||||||
|
||||||||||||||||||
Pimecrolimus |
|
|||||||||||||||||
Mensing 2008 |
27(5/22) (perioculair irritatief contacteczeem (n=8 tevens uitbreiding nek en gezicht)) |
25-70 |
14 dagen (n=4 24 dagen) |
n=27: 2-3 dagen na behandeling aanzienlijke reductie CR |
0,1,2,3,4 wk, (n=4 +18 dagen follow-up) |
1. (n=27) Pimecrolimus 0.1% creme topicaal gedurende 7 dagen 2dd1, vervolgens 7 dagen 1dd1. n=4 ivm recidief gedurende 10 dagen pimecrolimus 1% creme topicaal 1dd1. Na stop behandeling verzorgende creme (Abitima). |
CR: na 1 wk alleen mild erytheem zichtbaar, na 2 wk bijna complete remissie n=?. tR(n)=23 verder n.s. |
Klinische score (CR)= op basis van erytheem, oedeem, pruritis. Elk item score 0 (geen)-3(ernstig) |
n=23 tR geen recidief na behandeling met verzorgende creme, n=4 recidief na 14 dagen behandeling |
n=3 initiele mild lokaal branderig gevoel na applicatie. tR= 100% reductie |
0 |
0 |
n.v.t. |
n.s. |
- |
27 |
C |
|
|
||||||||||||||||||
Tacrolimus vs mometasonfuroaat en placebo |
|
|||||||||||||||||
Alomar 2003 |
28 (0/28) allergisch contacteczeem nikkel |
28.3 (20-51) |
48 uur |
na 2 dagen in de tacrolimus en mometasonfuroaat groep |
0, 2, 4 dagen, 30 minuten na verwijdering plakkers, 7 dagen |
1. (n=28 huidlocaties) gedurende 48 occlussie testlocaties met 0.1 ml 5% nikkelsulfaat in petroleum. Gedurende 48 uur occlusie testlocatie met 0.1 ml tacrolimus 0.1%. 2. (n= 28 huidlocaties) gedurende 48 occlussie testlocaties met 0.1 ml 5% nikkelsulfaat in petroleum.Gedurende 48 uur occlusie testlocatie met mometasonfuroaat 0.1%. 3. (n= 28 huidlocaties) gedurende 48 occlussie testlocaties met 0.1 ml 5% nikkelsulfaat in petroleum.Gedurende 48 uur occlusie testlocatie met petrolatum 0.1%. |
gVS: na 2 dagen= 2.18± 0.67, na 4 dagen= 1.75 ± 0.93, na 7 dagen= 1.14 ± 0.84.. ERL: na 2 dagen: 16.69 ± 4.83, na 4 dagen: 15.63 ± 4.41, na 7 dagen: 13.56 ± 4.93 gVS: na 2 dagen= 2.14 ± 0.52, na 4 dagen= 1.89 ± 0.92, na 7 dagen= 1.41 ± 0.81. ERL: na 2 dagen: 16.88 ± 5.04 , na 4 dagen: 16.88 ± 5.68, na 7 dagen: 15.88 ± 3.72 gVS: na 2 dagen=2.21 ± 0.63, na 4 dagen= 2.57 ± 0.57, na 7 dagen= 1.82 ± 0.60. ERL: na 2 dagen: 17.25 ± 5.00, na 4 dagen: 20.06 ± 6.63, na 7 dagen: 17.13 ± 5.67 |
Gemiddelde visuele score (gVS) (aanwezigheid erytheem, papulatie, vesiculatie en blaarvorming (score 0-3). Erytheem index (ERL) Mate van erytheem in 16 patienten werd bepaald met spectrofotometrie |
n.s. |
n.s. |
0 |
0 |
+ CA voldaan |
+ 2x |
- |
28 |
B |
|
3. (n= 28 huidlocaties) gedurende 48 occlussie testlocaties met 0.1 ml 5% nikkelsulfaat in petroleum.Gedurende 48 uur occlusie testlocatie met petrolatum 0.1%. |
gVS: na 2 dagen=2.21 ± 0.63, na 4 dagen= 2.57 ± 0.57, na 7 dagen= 1.82 ± 0.60. ERL: na 2 dagen: 17.25 ± 5.00, na 4 dagen: 20.06 ± 6.63, na 7 dagen: 17.13 ± 5.67 |
|
||||||||||||||||
Tacrolimus vs placebo |
|
|||||||||||||||||
Belsito 2006 |
98 (6/92) allergisch contacteczeem voor nikkel |
40.9 (17-80) |
8 wk |
vanaf 8 dagen |
0, 8, 15, 29, 43, 57 dagen |
1. (n=91) aan de binnenkant van beide onderarmen werden 4-8 uur per dag 2.5% nikkel sulfaat in petrolatum plakkers aangebracht. Tacrolimus 0.1% zalf topicaal 2dd1 2. (n=91) aan de binnenkant van beide onderarmen werden 4-8 uur per dag 2.5 % nikkel sulfaat in petrolatum plakkers aangebracht. Placebo creme zalf topicaal 2dd1. |
na 57 dagen CR: gR (n)=41 (45%), gR (n)=13 (14%) tacrolimus + placebo. Na 8 dagen CR: gR (n)=28 (31%), gR (n)=5 (6%) tacrolimus + placebo. CSR: tijdens de studie werd er voor tacrolimus op alle evaluatiemomenten een significant beter resultaat geobserveerd dan voor de placebo. verder n.s. na 57 dagen CR: gR (n)=1 (1%). Na 8 dagen: gR (n)=2 (2%) |
Klinische respons score (CR) (ernst reactie)= score 0 (geen reactie) -4(extreem bulleuze, ulceratieve reactie). goede respons (gR)= score 1 of 0. Klinische en symptomatische score (CSR) (0-16)= op basis van ernst pruritis, erytheem, induratie en vesiculatie. Elk item krijgt een score 0 (geen) -4 (ernstig). verbetering met minimaal 1 gradering (vG) |
n.s. |
20 (oedeem, pruritis, erytheem, pijn, branderig gevoel, hematomen, beschadiging huid door verwijderen plakkers) |
31 |
6 |
+ |
+ 2x |
- |
67 |
B-A2 |
|
|
|
|
||||||||||||||||
Saripalli 2003 |
20 (4/16) allergisch contacteczeem voor nikkelsulfaat |
38.5 ± 15.2 |
2 wk |
1 wk |
0, 7, 14 dagen |
1. (n=20) Nikkelsulfaat 2.5% werd gedurende 2 dagen bilateraal onder occlussie op de binnenkant bovenarmen aangebracht. Na een rustperiode van 2 dagen tacrolimus 0.1% zalf 2dd1 2. (n=20) Nikkelsulfaat 2.5% werd gedurende 2 dagen bilateraal onder occlussie op de binnenkant bovenarmen aangebracht. Na een rustperiode van 2 dagen placebo zalf 2dd1 |
CR: branderig gevoel/jeuk t0= 1.6, t7=0.9, t14= 0.3, erytheem t0=2.5, t7=1.5, t14=1.4, induratie t0= 2.3, t7=1.5, t14=1.2, vesiculatie t0=1.7, t7= 1.2, t14= 0.8. ACR: gR: t0 n=0, t7 n=8 (37%), t14 n= 16 (80%) CR: branderig gevoel/jeuk t0=1.4, t7=1.1, t14=0.4 , erytheem t0=2.6, t7=2.5, t14=2.6, induratie t0=2.5 , t7=2.2, t14=2.1, vesiculatie t0=1.7, t7=2.5, t14=2.0. ACR: gR: t0 n=0, t7 n=4 (21%), t14 n=6 (30%). |
gemiddelde klinische score (CR) (ernst reactie): branderig gevoel,/jeuk, erytheem, induratie, vesiculatie. score 0-4. gemiddelde algemene score (ACR): score 0 (geen reactie) -4 (extreme difuse, bulleuze, ulceratieve reactie). Goede respons (gR)= score 0 of 1. |
n.s. |
n=1 impetigo, n=1 moeheid/koortsachtige symptomen, n=3 branderig gevoel t.p.v. applicatie lokatie |
1 |
1 (impetigo t.p.v. applicatie tacrolimus) |
+ CA voldaan |
+ 2x |
- |
19 |
A2 |
|
Tacrolimus vs controle |
|
|||||||||||||||||
Lauema 1992 |
5 (5/0) contacteczeem voor 1-chloro-2,4-dinitrobenzeen (DNCB) |
n.s. |
48 uur |
na 2 dagen onderdrukt zelfs Tacrolimus 0.01% de inflammatie verder n.s. |
0, 5 dagen |
1. (n=5 huidlocaties)Testlocatie werd gedurende 48 uur voorbehandeld met 100 ul Tacrolimus 1% in ethanol. Vervolgens gedurende 24 uur behandeld met 17 ul 0.1% DNCB. 2. (n=5 huidlocaties) testlocaties werden gedurende 48 uur voorbehandeld met 100 ul Tacrolimus 0,1% in ethanol. Vervolgens gedurende 24 uur behandeld met 17 ul 0.1% DNCB. 3. (n=5 huidlocaties) testlocaties werden gedurende 48 uur voorbehandeld met 100 ul Tacrolimus 0.01% in ethanol. Vervolgens gedurende 24 uur behandeld met 17 ul 0.1% DNCB. 4. (n=5 huidlocaties) testlocaties werden gedurende 48 uur voorbehandeld met ethanol controle. Vervolgens gedurende 24 uur behandeld met 17 ul 0.1% DNCB. 5 (n=5 huidlocaties) huid werd niet voorbehandeld. Vervolgens gedurende 24 uur behandeld met 17 ul 0.1% DNCB. |
RP Tacrolimus: 0 (n=) 2, 1 (n=) 2, 2 (n=)1. RP Tacrolimus: 0 (n=) 2, 1 (n=) 2, 2 (n=)1. RP Tacrolimus: 0 (n=) 2, 1 (n)= 1, 2 (n=) 2. RP ethanol: 2 (n)=2, 3 (n)=3 RP ethanol: 2 (n)=2, 3 (n)=3 RP niet behandeld: 1 (n)=1, 2 (n)=3, 3 (n)=1 |
Reactie plakproef (RP): 0= negatief, 1= erytheem (+ oedeem), 2= erytheem, oedeem, vesiculatie, papulatie 3= bulleuze of ulceratieve reactie |
n.s. |
0 |
0 |
0 |
n.s. |
n.s. |
- |
5 |
B |
|
Tacrolimus |
|
|||||||||||||||||
Katsarou 2009 |
20 (4/16) allergisch contacteczeem van de oogleden. nikkelsulfaat (n)=13, kobalchloride (n)=3, ethylenediamine dihydrochloride 1% (n)=2, balsem van peru (n)=2, balsem van tolu (n)= 2, fragrance mix (n)= 2,sodium benzoaat 5% (n)=2, thiuram mix (n)=1, wol alchol 30% (n)= 1, budesonide 0.1% (n)=1, epoxy resin 1% (n)=1, paraben mix 16% (n)=1, tosylamide/formaldehyde resin 10% (n)=1, thiomersal 0.1% (n)=1, Xalatan oogdruppels (n)=1 |
44.3 (22-77) |
2 mnd |
binnen 1 mnd; significante verbetering voor alle parameters behalve voor fissuren (p<0.004) |
0,1,2 mnd |
1. (n=20) Allergenen werden aangebracht m.b.v. de plakproef. Tacrolimus 0.1% zalf topicaal gedurende 15 dagen 2dd1. vervolgens 15 dagen 1dd1 en na 1 mnd afhankelijk van klinische symptomen eventueel 1dd1. |
OCR: erytheem: t0=1.75 t30=0.55, t60=0.30, oedeem: t0=1.40, t30=0.40, t60= 0.25, schilfering/droogte: t0=1.30, t30=0.10, t60=0.05, lichenificatie: t0=1, t30= 0.25, t60=0.10, fissuren: t0=0.15, t30=0.05, t60= 0. SCR: pruritis: t0=1.8, t30= 0.85, t60= 0.60, branderig/prikkelende sensatie: t0=1.10, t30=0.30, t60= 0.10. |
Objectieve klinische respons (OCR)= gemiddelde score: ernst erytheem, oedeem, schilfering/droogte, lichenificatie en fissuren. Elk item score 0 (afwezig)- 4 (ernstig). Subjectieve klinische respons (volgens pt) (SCR)= gemiddelde score: ernst jeuk, branderige prikkelende sensatie (elk item score 0-4). |
n.s. |
n=2 branderig gevoel en jeuk |
0 |
0 |
n.v.t. |
n.s. |
- |
20 |
C |
|
Schliemann 2008 |
29 (12/17) chronisch beroepscontacteczeem aan handen: n= 5 allergisch contacteczeem, n=26 irritatief contacteczeem, n= 1 atopisch eczeem |
38.5 (20-65) |
4 wk. Eventueel 12 wk in totaal |
binnen 2 wk significante reductie handeczeemscore |
0,2,4,6,12 weken |
1. (n=) tacrolimus 0.1% zalf + huidverzorgingsproduct (Alfason repair) topicaal 2dd1. Na 4 wk (n=15) afhankelijk van de contditie van de huid continueren met tacrolimus+alfason repair of alleen alfason repair |
HSC: t0= 6.45, t2=2.64, t4=1.90. tR(n)=12, pR(n)=16,pS(n)=2. CR: tijdens studie toename aantal patienten met complete remissie of vermindering eczeem, reductie aantal patienten met progressie eczeem. Verder n.s. |
Handeczeemscore (HSC) op basis van de omvang van het eczeem (score 1-5) en de ernst van vesikels, erytheem, schilfering, infiltratie, lichenificatie en fissuren (score 0-3). Complete remissie (tR), partiele respons (pR)= ≥ 50% verbetering, progressie symptomen (pS). Klinische respons (CR)= lokatie eczeem (score 1-3). |
n.s. |
5, n=1 recidief borstkanker (zeer wrs niet geraleerd aan tacrolimus), n=2 recidief herpes labialis (mogelijk geralteerd aan tacrolimus gebruik), n=1 blozen (mogelijk gerelateerd aan tacrolimus gebruik),n=27 jeuk, branderig gevoel na applicatie tacrolimus |
2 |
0 |
n.v.t. |
n.s. |
- |
27 |
C |
|
|
||||||||||||||||||
Alitretinoïne |
|
|||||||||||||||||
Ruzika 2008 |
1032 (europa+canada) chronisch handeczeem: 85% hyperkeratotisch eczeem, 27% acrovesiculeus eczeem, 45% vingertop eczeem, 14% overig eczeem |
grp 1: 48 ± 13, grp 2: 47 ± 13, grp 3: 48 ± 12 |
24 wk |
Na 50 dagen: totale of bijna totale remissie: grp 1: n=26, grp 2: n=7, grp 1: n=1. alitretinoine 30 mg significant (p< 0.001) groter dan alitretinoine 10 mg groep |
0, elke 4 wk tot 24,48 wk |
1. (n=409) alitretinoine 30 mg tablet oraal 1dd1+ verzachtende handcreme. Indien na 12 wk totaal of bijna totale reductie eczeem stop behandeling. 2. (n=418) alitretinoine 10 mg tablet oraal 1dd1+ verzachtende handcreme. Indien na 12 wk totaal of bijna totale reductie eczeem stop behandeling. 3. (n=205) placebo 30 of 10 mg? tablet oraal 1dd1 + verzachtende handcreme. Indien na 12 wk totaal of bijna totale reductie eczeem stop behandeling. |
OCR: tR(n)=90, gR(n)=105 (tR+gR=48%). SCR: tR-gR(n)=163 (40%) . TLS: 75%. OHE: 75% OCR: tR(n)=39, gR(n)=76 (tR+gR=28%). SCR: tR-gR(n)=101 (24%). TLS: 56%. OHE=50%. OCR: tR(n)= 6, gR(n)=28 (tR+gR=17%). SCR: tR-gR(n)= 31 (15%). TLS= 39%. OHE 30%. |
Objectieve klinische respons (OCR)/ subjectieve (volgens patienten) klinische respons (SCR)= ernst (geen-ernstig) eczeem (op basis van erytheem, schilfering, vesiculatie, oedeem, fissuren, jeuk en pijn). tR= complete reductie eczeem, goede respons (gR)= bijna complete reductie verder n.s.. gemiddelde reductie totale laesie score (TLS) tov beginwaarde (gebaseerd op erytheem, schilfering, lichenificatie, vesiculatie, oedeem, fissuren, pruritis, pijn. Elk item score 0 (afwezig)-3 (ernstig). gemiddelde reductie omvang eczeem (OHE) tov beginwaarde. |
n=344 (195 grp 1, 115 grp 2, 34 grp 3) Recidief= score ≥ 75% beginscore. grp 1: gemiddeld 5.5 mnd, grp 2: gemiddeld 6.2 mnd, grp 3: gemiddeld 5.4 mnd. |
Hoofdpijn n=139 (81 grp1, 45 grp2, 13 grp3), n= 106 infecties (luchtwegen) (41 grp 1, 39 grp 2, 26 grp 3), erytheem n=40 (30 grp 1, 7 grp 2, 3 grp 3), eczeem n=39 (13 grp 1, 16 grp 2, 10 grp 3), dermatitis n=19 (7 grp 1, 7 grp 2, 5 grp 3), droge huid n= 19 (10 grp1, 7 grp 2, 2 grp3), droge lippen n=28 (15 grp1, 9 grp2, 4 grp3), nausea n=27 (14 grp1, 10 grp2, 3 grp3), droge mond n=22 (10 grp1, 10 grp2, 2 grp1), blozen n=25 (18 grp1, 5 grp2, 2grp2), |
273 |
74 (39 grp 1, 24 grp 2, 11 grp 3) |
+ CA voldaan |
+ 2x |
- |
759 |
A2 |
|
Cypamifilline |
|
|||||||||||||||||
Kucharekova 2003 |
21 (6/15) gezonde huid |
48.1 (24-69) |
4 dagen |
binnen 4 dagen verder n.s. |
0, 4 dagen |
1. Acuut model (n=10) Gedurende 24 uur op 4 huidlocaties wordt natriumdodecylsulfaat (SDS) 1% aangebracht. Vervolgens wordt 1 van de 4 lokaties topical behandeld met cipamfylline zalf 2.5 mg/g, betamethason-17-valeraat 1 mg/g, placebo zalf, 1dd1 gedurende 3 opeenvolgende dagen. 2. Chronisch model (n=11) Gedurende 4 dagen wordt er voor 4 uur op 4 huidlocaties natriumdodecylsulfaat (SDS) 0.2% aangebracht. Vervolgens wordt 1 van de 4 lokaties topical behandeld met cipamfylline zalf 2.5 mg/g, betamethason-17-valeraat 1 mg/g, placebo zalf, 1dd1 gedurende 4 opeenvolgende dagen. |
geen significante reductie TW, CE en PC tussen verschillende behandelingen en geen interventie Betamethason vs cipamfylline en geen interventie: significante reductie TW, CE en PC. Cipamyfylline hogere TW en CE dan niet behandelde huidlokatie. Cipamyfylline geen verandering PC |
Transepidermaal waterverlies (TW), klinische erytheem (CE) score (0 (geen respons)-5(intens erytheem+oedeem), na 4 dagen 80 huidbiopten (n=20): bepalen aantal proliferatieve cellen (Ki-67-positief, cytokeratin 16) (PC) |
n.s. |
n.s. |
0 |
0 |
+ CA voldaan |
+ |
- |
12 |
B |
|
|
|
|
||||||||||||||||
NADH |
|
|||||||||||||||||
Wozniacka 2003 |
9 (4/5) acuut/kortdurend eczeem: allergisch of irritatief contacteczeem |
20-48 |
14 dagen |
binnen 2 dagen jeuk, verder n.s. |
n.s. in ieder geval 0, 2, 14 dagen |
1. (n=9) NADH zalf topicaal, afhankelijk van de omvang 2-3 g, 2dd1 |
CR: na 2 dagen tR jeuk n=?, na 14 dagen gR(n)=6, tR (n)= 3 erytheem, oedeem en vesiculaire laesies. Er trad geen droge huid of post-inflammatoire desquamatie op. |
Klinische respons (CR)= tR=100% reductie, aanzienlijke verbetering (gR), |
n.s. |
0 |
0 |
0 |
n.v.t. |
n.s. |
- |
9 |
C |
|
Urocanic zuur |
|
|||||||||||||||||
van Strien 1995 |
33 (9/24) n=23 allergisch contacteczeem voor nikkel sulfaat 5%, 6-8% fragrance mix, 2-4% paraben mix |
17-70 |
behandeling werd voor grp 2 en grp 3 1x herhaald, verder n.s. |
na 2 dagen |
0, 48, 72, 96 uur |
1. (n=33) rugzijde voorbehandeld met cis-urocanic zuur oplossing. Daarna gedurende 48 uur applicatie allergeen 2. (n=33) 48 uur applicatie allergeen op huid rug, daarna behandeling met cis-urocanic zuur oplossing. Herhalen behandeling na 72 uur. 3. (n=33) 48 uur applicatie allergeen op de huid, daarna rug behandeld met 0.1% w/w betamethason-17-valeraat. Herhalen behandeling na 72 uur. 4. (n=33) positieve controle |
LDF: na 48 u: grp 1 vs grp 4=*, grp 1 vs grp 3=**, grp 1 vs grp 2= **, tussen de overige combinatie-groepen geen significant verschil in resultaten LDF: na 72 u: geen significant verscihl tusen de combinatie-groepen LDF: na 96 u: grp 1 vs grp 3= **, grp 3 vs 4= ** |
Laser doppler flowmetry (LDF) na 48, 72 en 96 uur= meten bloeddoorstroming van de overgevoeligheidsreactie. Bepalen significant verschil tussen groepen * p=<0.05 **p=<0.01 |
n.s. |
n.s. |
n.s. |
n.s. |
+ CA n.s. |
n.s. |
- |
33 |
B |
|
Kammeyer 1996 |
7 (m/v?) allergisch contacteczeem voor nikkel. N= ? Allergisch contacteczeem voor perubalsem, quinoline mix en fragrances |
? |
? |
n.s. |
n.s. |
1. (n=7 contacteczeem voor nikkel) gedurende 48 uur huid voorbehandeld met cis-of trans UCA (1% en 0.1% w/v) in 1% carbomeer gel. Daarna gedurende 72 uur applicatie allergenen (nikkel, perubalsem, quinoline mix, fragrances). Resultaten werden vergeleken met placebo in 1% carbomeer gel, verder n.s. |
CR: perubalsem, quinoline mix, fragrance nR voor alle pt. Nikkel: CR: mr(n)=1 na cis-UCA, mr(n)=3 na cis + trans-UCA, nr(n)= 4 na cis + trans-UCA |
Klinische respons in vergelijking met placebo(CR)= effect onderdrukken contacteczeem. matige respons (mR), geen respons (nR) |
n.s. |
n.s. |
n.s. |
n.s. |
n.s. |
n.s. |
- |
minimaal 7 |
B-C |
|
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 30-11-2013
Laatst geautoriseerd : 30-11-2013
Geplande herbeoordeling :
Een richtlijn heeft alleen zeggingskracht als op continue basis onderhoud plaatsvindt, op grond van systematische monitoring van zowel de medisch wetenschappelijke literatuur als praktijkgegevens en door gebruikers van de richtlijn aangeleverde commentaren. Voor deze richtlijn is afgesproken één keer per jaar de literatuur te bekijken om nieuwe ontwikkelingen te volgen. Bij essentiële ontwikkelingen kan besloten worden om een gehele richtlijnwerkgroep bij elkaar te roepen en tussentijdse elektronische amendementen te maken en deze onder de verschillende beroepsgroepen te verspreiden. In de huidige richtlijn zijn er geen multidisciplinaire indicatoren ontwikkeld. De ontwikkeling van indicatoren is een aandachtspunt bij een toekomstige herziening van de richtlijn.
Algemene gegevens
De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door de Orde van Medisch Specialisten en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).
Doel en doelgroep
Doelstelling
Deze richtlijn over contacteczeem is een document met aanbevelingen ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering. De richtlijn berust op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en aansluitende meningsvorming, gericht op het vaststellen van goed medisch handelen. De richtlijn geeft aanbevelingen over begeleiding en behandeling van patiënten met contacteczeem en schenkt aandacht aan de psychosociale zorg en patiëntenvoorlichting.
Doelgroep
De richtlijn is bestemd voor leden van de medische en paramedische beroepsgroepen, waartoe behoren: dermatologen, arbeids- en bedrijfsgeneeskundigen, huisartsen, maatschappelijk werkers, psychologen en verpleegkundigen.Voor patiënten is een afgeleide tekst van de richtlijn beschikbaar.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijn werd een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordiging van dermatologen, arbeids- en bedrijfsgeneeskundigen en huisartsen. Bij het samenstellen van de werkgroep is rekening gehouden met de geografische spreiding van de werkgroepleden en met een evenredige vertegenwoordiging van academische en niet-academische werkgroepleden. De werkgroepleden hebben onafhankelijk gehandeld en geen enkel werkgroeplid ontving gunsten met het doel de richtlijn te beïnvloeden.
WERKGROEP
Dr. T. Rustemeyer |
voorzitter namens Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV) |
Mw. Dr. F. B. de Waard–van der Spek |
Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV) |
Prof. dr. P.J. Coenraads |
Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV) |
Dr. P.G.M. van der Valk |
Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV) |
Drs. F. Blok |
Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV) |
Prof. dr. D.P. Bruynzeel |
Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV) |
Dr. J.G. Bakker |
Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB) |
Mw. Drs. C. J.H. de Vries |
Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG)
|
dr. J. J. E. van Everdingen |
directeur Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV) |
Mw. Drs. C.M.J.M. Bik |
ondersteuner/secretaris namens Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV) |
De werkgroep is mede ondersteund door Betty Hagendoorn (studente geneeskunde), Floortje Joosten (studente huidtherapie) en Audrey Meulendijks (studente huidtherapie).
Inbreng patiëntenperspectief
De NVDV heeft een patiëntenversie van de richtlijn Contacteczeem ontwikkeld. Zie bij aanverwante producten.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
In de verschillende fasen van de ontwikkeling van het concept van de richtlijn is zoveel mogelijk rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de daadwerkelijke uitvoerbaarheid van de aanbevelingen.De richtlijn wordt verspreid onder alle bij contacteczeem betrokken beroepsgroepen. Ook wordt een samenvatting van de richtlijn gepubliceerd en er zal in verschillende specifieke vaktijdschriften aandacht aan worden besteed.Daarnaast wordt de richtlijn onder de aandacht gebracht via de betrokken patiëntenverenigingen.
Werkwijze
De werkgroep heeft gedurende twee jaar (zes vergaderingen) aan een concept-richtlijntekst gewerkt. In de eerste vergadering werden knelpunten en wensen ten aanzien van de richtlijn geïnventariseerd. De werkgroep formuleerde aan de hand hiervan de in de richtlijn vermelde uitgangsvragen. Deze werden op het bureau van de Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venerologie (NVDV) uitgewerkt tot een PICO-zoekvraag. Via systematische zoekopdrachten en reference checking is bruikbare literatuur verzameld, met hulp van een informatiespecialist werkzaam bij de Orde van Medisch Specialisten.Deze literatuur is ingeladen in Reference Manager of op PubMed gezet en ontdubbeld. De ondersteuners op het bureau van de NVDV en een medewerker van het NHG hebben de literatuur beoordeeld op inhoud en kwaliteit. Vervolgens zijn er teksten geschreven, waarin de beoordeelde literatuur werd verwerkt. Deze teksten, op basis van de evidencetabellen uit de literatuur, zijn tijdens een tweedaagse vergadering besproken en van nuances en aanbevelingen voorzien. Na verdere discussie binnen de gehele richtlijnwerkgroep is de tekst verder afgestemd. Deze richtlijntekst is voor een aantal richtlijngedeeltes de basistekst geweest. Daarnaast is het boek Contact Dermatitis en Kanerva’s Occupational Dermatology (Johansen 2010, Rustemeyer 2012)1,2 gebruikt als achtergrondinformatie.
De uiteindelijke teksten vormden samen de concept-richtlijn, die in oktober 2012 aan alle betrokken wetenschappelijke verenigingen werd aangeboden. Men is in staat gesteld om via websites van de betrokken verenigingen commentaar op de richtlijn te geven. De commentaren zijn in de definitieve versie van de richtlijn verwerkt.
Wetenschappelijke bewijsvoering
De aanbevelingen uit deze richtlijn zijn, voor zover mogelijk, gebaseerd op bewijs uit gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek.
Relevante artikelen zijn gezocht door het verrichten van systematische zoekacties in de Cochrane Library, Pubmed, EMBASE. Er is niet beperkt op publicatiedatum, tijdschrift, leeftijd of geslacht. De artikelen zijn geselecteerd op grond van de volgende criteria: (a) Engelstalige, Duitstalige, Franstalige of Nederlandstalige publicaties en (b) gepubliceerd als ‘full paper’. Vanwege het veelal ontbreken van randomized clinical trials is er voor de meeste zoekacties niet beperkt op de fundamentele opzet van de studie.
Algemene exclusiecriteria waren:
- Dubbele publicaties
- Taal anders dan Nederlands, Engels, Duits en Frans
De zoekacties zijn met behulp van de PICO-systematiek opgebouwd. Dit houdt in dat voor elke uitgangsvraag een zoekvraag is geformuleerd waarbij zoveel mogelijk deze structuur is gehanteerd: Patiënt – Interventie – Controle – Outcome. De zoekvragen hebben de P als gemeenschappelijk onderdeel, de overige onderdelen van de PICO zijn geformuleerd op basis van de uitgangsvraag.
Van de geselecteerde referenties op basis van titel en/of abstract werd de full-tekst aangevraagd. Op basis van full-tekst artikelen is vervolgens verder geselecteerd en zijn artikelen zonder informatie over de betreffende uitgangsvraag geëxcludeerd. De overgebleven artikelen zijn full-tekst beoordeeld op kwaliteit en inhoud.
Methode van literatuurbeoordeling
De kwaliteit van de artikelen is hierbij gegradeerd waarbij de indeling in tabel 1 is gebruikt. Per deelonderwerp is vervolgens een evidence tabel opgesteld, volgens van tevoren opgesteld format (zie evidence tabellen). De literatuur is samengevat in een conclusie, waarbij het niveau van het relevante bewijs is weergegeven.
Tabel 1: Indeling van de literatuur naar de mate van bewijskracht
Voor artikelen betreffende: interventie (preventie of therapie) A1 systematische reviews die tenminste enkele onderzoeken van A2-niveau bevatten, waarbij de resultaten van afzonderlijke onderzoeken consistent zijn; A2 gerandomiseerd, vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit (gerandomiseerde, dubbelblind gecontroleerde trials) van voldoende omvang en consistentie; B gerandomiseerde klinische trials van matige kwaliteit of onvoldoende omvang of ander vergelijkend onderzoek (niet-gerandomiseerd, vergelijkend cohortonderzoek, patiënt-controle-onderzoek); C niet-vergelijkend onderzoek; D mening van deskundigen, bijvoorbeeld de werkgroepleden.
Voor artikelen betreffende: diagnostiek A1 onderzoek naar de effecten van diagnostiek op klinische uitkomsten bij een prospectief gevolgde, goed gedefinieerde patiëntengroep met een tevoren gedefinieerd beleid op grond van de te onderzoeken testuitslagen, of besliskundig onderzoek naar de effecten van diagnostiek op klinische uitkomsten, waarbij resultaten van onderzoek van A2-niveau als basis worden gebruikt en voldoende rekening wordt gehouden met onderlinge afhankelijkheid van diagnostische tests; A2 onderzoek ten opzichte van een referentietest, waarbij van tevoren criteria zijn gedefinieerd voor de te onderzoeken test en voor een referentietest, met een goede beschrijving van de test en de onderzochte klinische populatie; het moet een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten betreffen, er moet gebruikgemaakt zijn van tevoren gedefinieerde afkapwaarden en de resultaten van de test en de 'gouden standaard' moeten onafhankelijk zijn beoordeeld. Bij situaties waarbij multipele, diagnostische tests een rol spelen, is er in principe een onderlinge afhankelijkheid en dient de analyse hierop te zijn aangepast, bijvoorbeeld met logistische regressie; B vergelijking met een referentietest, beschrijving van de onderzochte test en populatie, maar niet de kenmerken die verder onder niveau A staan genoemd; C niet-vergelijkend onderzoek; D mening van deskundigen, bijvoorbeeld de werkgroepleden.
Niveau van bewijs van de conclusies 1 een systematische review (A1) of tenminste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A1 of A2 2 tenminste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B 3 een onderzoek van niveau A2 of B of onderzoek van niveau C 4 mening van deskundigen, bijvoorbeeld de werkgroepleden |
Totstandkoming van de aanbevelingen
Voor het komen tot een aanbeveling zijn er naast het wetenschappelijke bewijs vaak andere aspecten van belang, bijvoorbeeld: patiëntenvoorkeuren, beschikbaarheid van speciale technieken of expertise, organisatorische aspecten, maatschappelijke consequenties of kosten. Hierin wordt de conclusie op basis van de literatuur geplaatst in de context van de dagelijkse praktijk en vindt een afweging plaats van de voor- en nadelen van de verschillende beleidsopties. De uiteindelijk geformuleerde aanbeveling is het resultaat van het beschikbare bewijs in combinatie met deze overwegingen. Het volgen van deze procedure en het opstellen van de richtlijn in dit ‘format’ heeft als doel de transparantie van de richtlijn te verhogen. Het biedt ruimte voor een efficiënte discussie tijdens de werkgroepvergaderingen en vergroot bovendien de helderheid voor de gebruiker van de richtlijn.
1 Johansen JD, Frosch PJ, Lepoittevin JP. Contact Dermatitis. Springer-Verlag Berlin Heidelberg; 2011, 5th ed.
2 Rustemeyer Th, Elsner P, John SM, Maibach HI (Eds.) Kanerva’s occupational dermatology. 2nd ed. 2012, 2020 p. 780 illus., 288 in color.