Contacteczeem

Initiatief: NVDV Aantal modules: 10

Contacteczeem inleiding

De Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV) en de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB) hebben het initiatief genomen om een multidisciplinaire richtlijn op te stellen over contacteczeem. Op deze manier willen zij bereiken dat de kwaliteit van zorg verbetert. Daarbij gaat het om de volgende items, die mede voortvloeien uit de hieronder geformuleerde uitdagingen, valkuilen en knelpunten uit de praktijk:

  • meer bekendheid voor de aandoening bij huisartsen
  • meer uniformiteit in diagnostiek en behandeling zowel tussen centra onderling als tussen disciplines/specialismen
  • adequate diagnostiek, voorlichting en follow-up.

Het doel van de richtlijn is over deze punten overeenstemming te bereiken en voor de praktijk bruikbare aanbevelingen te fomuleren.

De multidisciplinaire richtlijn Contacteczeem is tot stand gekomen met financiële steun van de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).

 

Contacteczeem

Contacteczeem kan worden onderscheiden in allergisch en niet-allergisch (toxisch of irritatief) contacteczeem, al dat niet met een invloed van zonlicht. Contacteczeem kan worden verkregen door contact met veel verschillende stoffen. Mensen komen in aanraking met deze stoffen via hobby’s, sieraden, persoonlijke hygiëne (cosmetica, etc), maar ook via werkgerelateerde omstandigheden. Dit gaat gepaard met aanzienlijke morbiditeit en economisch verlies (Schnuch et al. 2003, Jensen et al. 2002). Eczeem staat in de top-10 van de meest voorkomende klachten die door de huisarts behandeld worden (Van der Linden et al. 2004, Lindenberg et al. 2007). Contacteczeem is een van de meest voorkomende beroepsgebonden huidziekten (Nederlands Centrum voor Beroepsziekten, 2007). De kosten van de zorg voor eczeem bedroegen in 2005 150,4 miljoen euro. Dat is 0,2% van de totale kosten voor de gezondheidszorg in Nederland en 17% van de totale zorgkosten die gemaakt worden voor ziekten van huid en subcutis (Poos et al., 2008). Klassieke risicopopulaties worden gevonden in de situaties/beroepen waarin ‘nat werk’ wordt verricht, zoals in de kapperssector en in de gezondheidszorg (Apfelbachter 2009). Naast de invloed die werkverzuim uitoefent op de patiënt en het arbeidsproces, hebben ernstige vormen van contacteczeem ook een grote invloed op de kwaliteit van leven van patiënten. Bij circa 9% van de patiënten komen als gevolg van de aandoening regelmatig depressieve klachten voor (Cvetkovski 2006). Tijdige diagnostiek en behandeling verbetert de kwaliteit van leven van patiënten en voorkomt onnodig verzuim en arbeidsongeschiktheid (Skoet 2003). Door eliminatie van de belangrijkste allergenen uit verschillende producten zoals nikkel in kleding en bepaalde conserveermiddelen in cosmetica, is de incidentie van contactallergie uitgelokt door contact met cosmetica, kleding (hoewel schoeisel nog steeds een niet onbelangrijke bron van klachten is) als ook vrijetijdsproducten/-omstandigheden de laatste 20 jaar aanzienlijk gedaald (Johansen, 2010).

  

Doelstelling

Het Nederlands Huisartsen Genootschap, de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde en de Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie willen met een richtlijn bereiken dat de aanpak van de verschillende beroepsgroepen van het probleem contacteczeem beter op elkaar wordt afgestemd en dat de kwaliteit van zorg hierdoor verbetert. Knelpunten zijn o.a. afstemmen van diagnostiek, behandeling en vermijdingadviezen. Het doel van de richtlijn is overeenstemming te bereiken over de inbreng van de betrokken zorgverleners, het verbeteren van onderlinge communicatie en het verhogen van de kwaliteit van zorg.

 

Knelpunten

Richtlijnen zijn vooral van belang bij zaken waar veel verwarring of onenigheid over bestaat en waar consensus kan bijdragen aan duidelijkheid. Rond contacteczeem zijn er verschillende zaken waar een richtlijn duidelijkheid kan verschaffen. Door expliciet op knelpunten in te gaan, geeft de richtlijn antwoord op een aantal vragen waar behandelaars dagelijks mee worden geconfronteerd. De aanpak van contacteczeem biedt voor een clinicus vele praktische uitdagingen, knelpunten en valkuilen:

  • Wat zijn de risicofactoren?
  • Wat is het doel van de behandeling, het stappenplan in de behandeling en wat zijn specifieke nadelen van behandelingen?
  • Wat is het beleid bij arbeidsgerelateerd contacteczeem?
  • Heeft inname van allergenen invloed op de ernst van allergisch contacteczeem?

Onderbouwing

  1. Apfelbacher, CJ, Apfelbacher, CJ, Soder S, Diepgen TL, Weisshaar E (2009). The impact of measures for secondary individual prevention of work-related skin diseases in health care worker: 1-year follow-up study. Contact Dermatitis, 60 (3), 144-9.
  2. <span>Bakker JG, Wintzen M. Klinische arbeidsgeneeskunde. Handeczeem: een arbeidsgerelateerd probleem. TBV; 2010; 1: p. 22-25.
  3. Schnuch A, Uter W. Decrease in nickel allergy in Germany and regulatory interventions. Contact Dermat. 2003; 49 (2): 107–108.
  4. Cvetkovski RS, Zachariae R, Jensen H, Olsen J, Johansen JD, Agner T. Quality of life and depression in a population of occupational hand eczema patients. Contact Dermatitis. 2006 Feb; 54 (2): 106-11.
  5. Jensen CS, Lisby S, Baadsgaard O, Vølund A, Menné T. Decrease in nickel sensitization in a Danish schoolgirl population with ears pierced after implementation of a nickel-exposure regulation. Br J Dermatol. 2002; 146 (4) :636–642.
  6. Lindberg M, Edman B, Fischer T, Stenberg B. Time trends in Swedish patch test data from 1992 to 2000. A multi-centre study based on age- and sex-adjusted results of the Swedish standard series. Contact Dermat. 2007; 56 (4): 205–210.
  7. Linden MW van der, Westert GP, Bakker DH de, Schellevis FG. De Tweede Nationale Studie naar ziekten en verrichtingen in de huisartspraktijk. Klachten en aandoeningen in de bevolking en in de huisartspraktijk. Utrecht/Bilthoven: NIVEL/RIVM; 2004.
  8. Poos MJJC, Smit JM, Groen J, Kommer GJ, Slobbe LCJ. Kosten van ziekten in Nederland 2005. RIVM-rapport nr. 270751019. Bilthoven: RIVM, 2008.
  9. Skoet R, Zachariae R, Agner T. Contact dermatitis and quality of life: a structured review of the literature. Br J Dermatol. 2003 Sep; 149 (3): 452-6.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 30-11-2013

Laatst geautoriseerd  : 30-11-2013

Geplande herbeoordeling  :

Een richtlijn heeft alleen zeggingskracht als op continue basis onderhoud plaatsvindt, op grond van systematische monitoring van zowel de medisch wetenschappelijke literatuur als praktijkgegevens en door gebruikers van de richtlijn aangeleverde commentaren. Voor deze richtlijn is afgesproken één keer per jaar de literatuur te bekijken om nieuwe ontwikkelingen te volgen. Bij essentiële ontwikkelingen kan besloten worden om een gehele richtlijnwerkgroep bij elkaar te roepen en tussentijdse elektronische amendementen te maken en deze onder de verschillende beroepsgroepen te verspreiden. In de huidige richtlijn zijn er geen multidisciplinaire indicatoren ontwikkeld. De ontwikkeling van indicatoren is een aandachtspunt bij een toekomstige herziening van de richtlijn.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie

Algemene gegevens

De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door de Orde van Medisch Specialisten en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).

Doel en doelgroep

Doelstelling

Deze richtlijn over contacteczeem is een document met aanbevelingen ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering. De richtlijn berust op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en aansluitende meningsvorming, gericht op het vaststellen van goed medisch handelen. De richtlijn geeft aanbevelingen over begeleiding en behandeling van patiënten met contacteczeem en schenkt aandacht aan de psychosociale zorg en patiëntenvoorlichting.

 

Doelgroep

De richtlijn is bestemd voor leden van de medische en paramedische beroepsgroepen, waartoe behoren: dermatologen, arbeids- en bedrijfsgeneeskundigen, huisartsen, maatschappelijk werkers, psychologen en verpleegkundigen.Voor patiënten is een afgeleide tekst van de richtlijn beschikbaar.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn werd een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordiging van dermatologen, arbeids- en bedrijfsgeneeskundigen en huisartsen. Bij het samenstellen van de werkgroep is rekening gehouden met de geografische spreiding van de werkgroepleden en met een evenredige vertegenwoordiging van academische en niet-academische werkgroepleden. De werkgroepleden hebben onafhankelijk gehandeld en geen enkel werkgroeplid ontving gunsten met het doel de richtlijn te beïnvloeden.

 

WERKGROEP 

Dr. T. Rustemeyer

voorzitter namens Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV)

Mw. Dr. F. B. de Waard–van der Spek

Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV)

Prof. dr. P.J. Coenraads

Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV)

Dr. P.G.M. van der Valk

Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV)

Drs. F. Blok

Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV)

Prof. dr. D.P. Bruynzeel

Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV)

Dr. J.G. Bakker

Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB)

Mw. Drs. C. J.H. de Vries

Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG)

 

dr. J. J. E. van Everdingen

directeur Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV)

Mw. Drs. C.M.J.M. Bik

ondersteuner/secretaris namens Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV)

 

De werkgroep is mede ondersteund door Betty Hagendoorn (studente geneeskunde), Floortje Joosten (studente huidtherapie) en Audrey Meulendijks (studente huidtherapie).

Inbreng patiëntenperspectief

De NVDV heeft een patiëntenversie van de richtlijn Contacteczeem ontwikkeld. Zie bij aanverwante producten.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

In de verschillende fasen van de ontwikkeling van het concept van de richtlijn is zoveel mogelijk rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de daadwerkelijke uitvoerbaarheid van de aanbevelingen.De richtlijn wordt verspreid onder alle bij contacteczeem betrokken beroepsgroepen. Ook wordt een samenvatting van de richtlijn gepubliceerd en er zal in verschillende specifieke vaktijdschriften aandacht aan worden besteed.Daarnaast wordt de richtlijn onder de aandacht gebracht via de betrokken patiëntenverenigingen.

Werkwijze

De werkgroep heeft gedurende twee jaar (zes vergaderingen) aan een concept-richtlijntekst gewerkt. In de eerste vergadering werden knelpunten en wensen ten aanzien van de richtlijn geïnventariseerd. De werkgroep formuleerde aan de hand hiervan de in de richtlijn vermelde uitgangsvragen. Deze werden op het bureau van de Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venerologie (NVDV) uitgewerkt tot een PICO-zoekvraag. Via systematische zoekopdrachten en reference checking is bruikbare literatuur verzameld, met hulp van een informatiespecialist werkzaam bij de Orde van Medisch Specialisten.Deze literatuur is ingeladen in Reference Manager of op PubMed gezet en ontdubbeld. De ondersteuners op het bureau van de NVDV en een medewerker van het NHG hebben de literatuur beoordeeld op inhoud en kwaliteit. Vervolgens zijn er teksten geschreven, waarin de beoordeelde literatuur werd verwerkt. Deze teksten, op basis van de evidencetabellen uit de literatuur, zijn tijdens een tweedaagse vergadering besproken en van nuances en aanbevelingen voorzien. Na verdere discussie binnen de gehele richtlijnwerkgroep is de tekst verder afgestemd. Deze richtlijntekst is voor een aantal richtlijngedeeltes de basistekst geweest. Daarnaast is het boek Contact Dermatitis en Kanerva’s Occupational Dermatology (Johansen 2010, Rustemeyer 2012)1,2 gebruikt als achtergrondinformatie.

 

De uiteindelijke teksten vormden samen de concept-richtlijn, die in oktober 2012 aan alle betrokken wetenschappelijke verenigingen werd aangeboden. Men is in staat gesteld om via websites van de betrokken verenigingen commentaar op de richtlijn te geven. De commentaren zijn in de definitieve versie van de richtlijn verwerkt.

 

Wetenschappelijke bewijsvoering

De aanbevelingen uit deze richtlijn zijn, voor zover mogelijk, gebaseerd op bewijs uit gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek.

 

Relevante artikelen zijn gezocht door het verrichten van systematische zoekacties in de Cochrane Library, Pubmed, EMBASE. Er is niet beperkt op publicatiedatum, tijdschrift, leeftijd of geslacht. De artikelen zijn geselecteerd op grond van de volgende criteria: (a) Engelstalige, Duitstalige, Franstalige of Nederlandstalige publicaties en (b) gepubliceerd als ‘full paper’. Vanwege het veelal ontbreken van randomized clinical trials is er voor de meeste zoekacties niet beperkt op de fundamentele opzet van de studie.

Algemene exclusiecriteria waren:

  • Dubbele publicaties
  • Taal anders dan Nederlands, Engels, Duits en Frans

 

De zoekacties zijn met behulp van de PICO-systematiek opgebouwd. Dit houdt in dat voor elke uitgangsvraag een zoekvraag is geformuleerd waarbij zoveel mogelijk deze structuur is gehanteerd: Patiënt – Interventie – Controle – Outcome. De zoekvragen hebben de P als gemeenschappelijk onderdeel, de overige onderdelen van de PICO zijn geformuleerd op basis van de uitgangsvraag.

 

Van de geselecteerde referenties op basis van titel en/of abstract werd de full-tekst aangevraagd. Op basis van full-tekst artikelen is vervolgens verder geselecteerd en zijn artikelen zonder informatie over de betreffende uitgangsvraag geëxcludeerd. De overgebleven artikelen zijn full-tekst beoordeeld op kwaliteit en inhoud.

 

Methode van literatuurbeoordeling

De kwaliteit van de artikelen is hierbij gegradeerd waarbij de indeling in tabel 1 is gebruikt. Per deelonderwerp is vervolgens een evidence tabel opgesteld, volgens van tevoren opgesteld format (zie evidence tabellen). De literatuur is samengevat in een conclusie, waarbij het niveau van het relevante bewijs is weergegeven.

 

Tabel 1: Indeling van de literatuur naar de mate van bewijskracht

 

Voor artikelen betreffende: interventie (preventie of therapie)

A1 systematische reviews die tenminste enkele onderzoeken van A2-niveau bevatten, waarbij de resultaten van afzonderlijke onderzoeken consistent zijn;

A2 gerandomiseerd, vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit (gerandomiseerde, dubbelblind gecontroleerde trials) van voldoende omvang en consistentie;

B gerandomiseerde klinische trials van matige kwaliteit of onvoldoende omvang of ander vergelijkend onderzoek (niet-gerandomiseerd, vergelijkend cohortonderzoek, patiënt-controle-onderzoek);

C niet-vergelijkend onderzoek;

D mening van deskundigen, bijvoorbeeld de werkgroepleden.

 

Voor artikelen betreffende: diagnostiek

A1 onderzoek naar de effecten van diagnostiek op klinische uitkomsten bij een prospectief gevolgde, goed gedefinieerde patiëntengroep met een tevoren gedefinieerd beleid op grond van de te onderzoeken testuitslagen, of besliskundig onderzoek naar de effecten van diagnostiek op klinische uitkomsten, waarbij resultaten van onderzoek van A2-niveau als basis worden gebruikt en voldoende rekening wordt gehouden met onderlinge afhankelijkheid van diagnostische tests;

A2 onderzoek ten opzichte van een referentietest, waarbij van tevoren criteria zijn gedefinieerd voor de te onderzoeken test en voor een referentietest, met een goede beschrijving van de test en de onderzochte klinische populatie; het moet een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten betreffen, er moet gebruikgemaakt zijn van tevoren gedefinieerde afkapwaarden en de resultaten van de test en de 'gouden standaard' moeten onafhankelijk zijn beoordeeld. Bij situaties waarbij multipele, diagnostische tests een rol spelen, is er in principe een onderlinge afhankelijkheid en dient de analyse hierop te zijn aangepast, bijvoorbeeld met logistische regressie;

B vergelijking met een referentietest, beschrijving van de onderzochte test en populatie, maar niet de kenmerken die verder onder niveau A staan genoemd;

C niet-vergelijkend onderzoek;

D mening van deskundigen, bijvoorbeeld de werkgroepleden.

 

Niveau van bewijs van de conclusies

1 een systematische review (A1) of tenminste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A1 of A2

2 tenminste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B

3 een onderzoek van niveau A2 of B of onderzoek van niveau C

4 mening van deskundigen, bijvoorbeeld de werkgroepleden

 

Totstandkoming van de aanbevelingen

Voor het komen tot een aanbeveling zijn er naast het wetenschappelijke bewijs vaak andere aspecten van belang, bijvoorbeeld: patiëntenvoorkeuren, beschikbaarheid van speciale technieken of expertise, organisatorische aspecten, maatschappelijke consequenties of kosten. Hierin wordt de conclusie op basis van de literatuur geplaatst in de context van de dagelijkse praktijk en vindt een afweging plaats van de voor- en nadelen van de verschillende beleidsopties. De uiteindelijk geformuleerde aanbeveling is het resultaat van het beschikbare bewijs in combinatie met deze overwegingen. Het volgen van deze procedure en het opstellen van de richtlijn in dit ‘format’ heeft als doel de transparantie van de richtlijn te verhogen. Het biedt ruimte voor een efficiënte discussie tijdens de werkgroepvergaderingen en vergroot bovendien de helderheid voor de gebruiker van de richtlijn.

 

 

Johansen JD, Frosch PJ, Lepoittevin JP. Contact Dermatitis. Springer-Verlag Berlin Heidelberg; 2011, 5th ed.

2 Rustemeyer Th, Elsner P, John SM, Maibach HI (Eds.) Kanerva’s occupational dermatology. 2nd ed. 2012, 2020 p. 780 illus., 288 in color.

Volgende:
Contacteczeem epidemiologie en etiologie